HR, 18-11-2014, nr. 13/03696
ECLI:NL:HR:2014:3302, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-11-2014
- Zaaknummer
13/03696
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:3302, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑11‑2014; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2013:2933, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2080, Contrair
ECLI:NL:PHR:2014:2080, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑09‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:3302, Contrair
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0470
Uitspraak 18‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Beslissing tot afwijzing van een door de verdediging gedaan verzoek. Het Hof heeft het door de raadsman bij appelschriftuur en nadien ttz. herhaalde verzoek klaarblijkelijk opgevat - niet als een verzoek tot het doen oproepen van de getuige, maar - als een verzoek dat ertoe strekt de deskundige een ‘onderzoek’ te laten instellen naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuige. Die uitleg is, in het licht van de bewoordingen waarin het verzoek is gesteld, niet onbegrijpelijk. Het door de raadsman gedane verzoek is een verzoek aan de rechter a.b.i. art. 328 jo. art. 330 Sv om gebruik te maken van de in art. 316.1 Sv omschreven bevoegdheid. Maatstaf bij de beoordeling van dergelijke verzoeken is of de noodzaak van hetgeen wordt verzocht, is gebleken. Het Hof heeft bij zijn beslissingen tot afwijzing van voornoemd verzoek dus de juiste maatstaf toegepast. In aanmerking genomen voorts dat in de motivering van de afwijzingen besloten ligt dat het Hof zich voldoende ingelicht achtte, is zijn beslissing ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk. Conclusie AG: anders.
Partij(en)
18 november 2014
Strafkamer
nr. 13/03696
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 25 juli 2013, nummer 22/004296-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.W. Syrier, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof, teneinde deze op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 10 februari 2012 te Alphen aan den Rijn in een woning, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen sieraden en een laptop en klokken, toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld bestond uit het toedienen van het middel GHB (gammahydroxyboterzuur) aan [slachtoffer]."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 11 juli 2013 verklaard - zakelijk weergegeven -:
Ik blijf bij mijn verklaring zoals ik die heb afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 22 augustus 2012. U houdt mij de verklaring van [betrokkene 1] voor. Het is juist dat ik in de middag van 10 februari 2012 al bij haar thuis ben geweest.
Het klopt dat ik op 10 februari 2012 samen met [betrokkene 1] naar Alphen aan den Rijn ben gereden.
Ik heb al heel lang een relatie met [betrokkene 2]. Het enige dat ik tegen [betrokkene 2] heb gezegd is dat [betrokkene 1] mij een paar keer heeft gevraagd om mee te helpen met het beroven van haar tante en dat ik hiervoor € 5.000,00 zou krijgen. [betrokkene 2] heeft mij hier een paar keer over horen praten met [betrokkene 1] en ik heb het haar verteld. Ik heb tegen [betrokkene 1] gezegd dat ik de gestolen spullen voor haar zou kunnen verkopen. [betrokkene 1] had het op 10 februari 2012 met [betrokkene 3] over GHB en als ik mee zou doen zou ik € 5.000,00 krijgen.
2. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 22 augustus 2012 verklaard - zakelijk weergegeven -:
Ik ging op 10 februari 2012 naar medeverdachte [betrokkene 1]. Zij moest naar Alphen aan den Rijn om daar iets te doen. In Alphen aan den Rijn is [betrokkene 1] uit de auto gestapt en is zij anderhalf uur weggebleven. Toen [betrokkene 1] terug kwam had zij twee grote tassen bij zich die zij in de achterbak stopte. Wij zijn vervolgens met de auto naar Hazerswoude-Rijndijk gereden. Eerder die middag ben ik ook kort bij [betrokkene 1] geweest. [betrokkene 3] was toen ook bij [betrokkene 1].
3. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 11 februari 2012 van de politie Hollands Midden met nr. PL1633 2012022064-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 33 - 42):
als de op 11 februari 2012 afgelegde verklaring van [slachtoffer]:
Ik doe aangifte van diefstal met geweld. Er is diefstal gepleegd van goederen die mij geheel in eigendom toebehoren. Op 10 februari 2012 kwam omstreeks 20.15 uur mijn nichtje langs bij mijn woning aan de [a-straat 1] te Alphen aan den Rijn. Mijn nichtje heet [betrokkene 1].
Ze was op 31 januari 2012 ook al bij mij geweest. [betrokkene 1] zei toen: 'dat is een mooie klok'. Ze bedoelde daarmee een Friese staartklok die aan de muur hing. De klok is antiek. Daarna wees ik [betrokkene 1] een andere klok aan, een Engels tafelklokje. [betrokkene 1] had interesse in de klokken. Ik vertelde haar toen dat ik sieraden verstopt had in huis om te voorkomen dat ze gestolen zouden worden. Ik vertelde [betrokkene 1] dat ik sieraden in schoenendozen had verstopt.
Gisteravond, op 10 februari 2012 om 20.15 uur, kwam [betrokkene 1] weer langs. Ik ben naar de keuken gelopen om water te koken. Ze kwam naar de keuken en ik maakte thee. Ze nam de glazen thee mee naar de woonkamer. Ik pakte ondertussen biscuit uit een trommel. [betrokkene 1] had de glazen voor ons op tafel gezet. Toen vroeg [betrokkene 1] om suiker. Dit ben ik gaan halen in de keuken. [betrokkene 1] bemoeide zich met mijn thee. Op een gegeven moment ben ik van mijn thee gaan drinken. Vanaf de eerste slok viel het mij op dat mijn thee erg zoet was. Ik heb meerdere malen tegen [betrokkene 1] gezegd dat ik vond dat mijn thee raar smaakte en zoet. Ik wees ook naar mijn laptop die op de eettafel stond. Toen ik mijn thee op had zei [betrokkene 1] dat ik er moe uit zag. Dit is het laatste dat ik mij kan herinneren. Ik heb geen afscheid van [betrokkene 1] genomen, ik heb haar niet de deur uitgelaten. Om 02.30 uur werd ik wakker terwijl ik op de bank lag. Ik voelde dat ik nat was op mijn hoofd, op mijn rug en mijn benen. Ik had kennelijk hevig getranspireerd. Terwijl ik op de bank zat bij te komen voelde ik dat ik over moest geven. Ik zag toen vrij snel dat de Friese staartklok weg was. Ik trilde en ik was ontzettend misselijk. Ik ben toen rond gaan kijken en zag dat mijn laptop was weggenomen en het Engelse klokje. Daarna ben ik naar mijn slaapkamer gegaan. Ik zag dat mijn sieradendoos op mijn bed lag en dat de gitketting die van mijn moeder is geweest weg was. Dit zijn kralen van granaat. Uit een ander sieradendoosje miste ik mijn vergulde slavenarmband. Ik ben toen gaan kijken in een schoenendoos waar ik een grote schakelarmband bewaarde. Ik keek in de doos en zag dat de armband weg was.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
4. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 27 februari 2012 van de politie Hollands Midden, onderzoek 162Asbalk. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 178 - 188):
als de op 27 februari 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Op 10 februari 2012 kwam [betrokkene 3] bij mij. Dat was omstreeks 12.00 uur. Toen kwam [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]) ook binnen.
5. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 februari 2012 van de politie Hollands Midden, onderzoek 162Asbalk. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 189 - 201):
als de op 28 februari 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Ik ben tussen 20.00 en 20.30 uur met [verdachte] naar mijn tante in Alphen aan den Rijn gereden. Ik ben toen de woning van mijn tante binnengegaan en [verdachte] zat in de auto. Ik heb vervolgens een theelepel van het spul in haar thee gegooid. Mijn tante was een soort van slaperig.
6. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank 's-Gravenhage van 4 juli 2012. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 4 juli 2012 tegenover deze rechter-commissaris afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
U houdt mij voor dat ik bij de politie heb verklaard dat [betrokkene 1] had gezegd dat als [verdachte] zou meehelpen, hij de helft van de buit zou krijgen. [verdachte] zei tegen mij dat [betrokkene 1] dat tegen hem had gezegd.
U vraagt mij of het waar is dat [verdachte] tegen mij heeft gezegd dat hij uiteindelijk heeft besloten om het wel te doen. Ja, dat heeft hij gezegd. Hij zei dat hij met haar mee naar Alphen zou gaan.
Ik wist dat er een plan was toen ik [verdachte] kwam ophalen. Ik kwam bij [betrokkene 1] naar binnen en ik riep dat hij mee naar huis moest gaan. [verdachte] ging mee naar huis en toen hoorde ik dat ze aan hem had gevraagd om mee te helpen om de spullen uit het huis te halen.
[verdachte] zei tegen mij dat er GHB in het drankje zou gedaan worden. Hij zei dat [betrokkene 1] aan hem had gevraagd hoe ze dat moest doen. [verdachte] zei dat [betrokkene 1] Luuk had gevraagd om die tante te gaan beroven en [verdachte] zei dat Luuk bang was en is weggegaan. [verdachte] heeft toen tegen mij gezegd dat [betrokkene 1] het ook aan hem had gevraagd. Hij vond het geen goed plan, maar hij is toch meegegaan naar Alphen.
[verdachte] had tegen mij gezegd dat ze over het plan gesproken hadden bij [betrokkene 1] thuis. Ze hebben met z'n drieën erover gepraat. Dat heb ik van [verdachte] gehoord. Ik weet niet of [betrokkene 3] ook mee zou doen.
[verdachte] heeft alleen gezegd dat hij het wel zou gaan doen. Het ging toen om die tante. Hij heeft ook gezegd dat hij in de auto heeft gewacht. Hij zei dat hij met [betrokkene 1] eventjes naar Alphen aan den Rijn was geweest. Hij zei dat hij in de auto was gebleven en dat hij [betrokkene 1] met zoveel spullen naar buiten zag komen. Hij zei ook dat het bij de tante van [betrokkene 1] was in Alphen aan den Rijn.
Ik was thuis en [verdachte] was thuis. [betrokkene 1] belde [verdachte] op en vroeg aan [verdachte] hoe dat spul heette. Ik was bij dat gesprek. [verdachte] heeft gezegd dat het GHB heette. Hij nam de telefoon op en zei: 'Hee [betrokkene 1]'. Daarom wist ik dat hij haar aan de telefoon had. Ik vroeg aan [verdachte] wat GHB was. Hij legde mij uit wat GHB voor drugs was.
7. Een proces-verbaal d.d. 1 maart 2012 van de politie Hollands Midden, proces-verbaalnummer 2012022064, onderzoek 162Asbalk. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 208 - 212):
als de op 1 maart 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 4]:
In de eerste week van januari 2012 heeft [betrokkene 1] aan mij gevraagd of ik haar wilde helpen met een idee wat ze had. Ze vertelde dat ze een tante in Alphen had die goud had en dat ze dat een keer wilde stelen. Ze vertelde mij dat ze haar tante wilde verdoven of laten slapen zodat ze ongemerkt dat goud kon meenemen. Als ik dan weer eens bij [betrokkene 1] was dan begon ze er over. Ze vroeg mij of ik slaappillen voor haar kon regelen. Ik was dat nooit van plan. Uiteindelijk heb ik tegen haar gezegd dat het mij niet lukte.
8. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank 's-Gravenhage van 13 augustus 2012. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 13 augustus 2012 tegenover deze rechter-commissaris afgelegde verklaring van [betrokkene 3]:
U houdt mij voor dat [betrokkene 1] heeft verklaard dat ik op 10 februari 2012 bij haar was toen [verdachte] binnen kwam. Dan is dat die dag geweest. Hij kwam binnen en stelde zich voor. Zij zaten te discussiëren dat zij die avond 'dat ding' moesten doen. Ze deden zenuwachtig die dag. De manier waarop zij het zei gaf mij het gevoel dat het om iets crimineels ging.
9. Een geschrift, zijnde een Aanvraag ten behoeve van toxicologisch onderzoek van bloed, d.d. 11 februari 2012, opgemaakt en ondertekend door D.J.M.H. Bavelaar, arts. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven- (dossierpagina 45 - 46):
Analyse TAAI5849NL
Naam: [slachtoffer]
Gegevens bloedgever
Naam bloedgever: [slachtoffer]
Adres bloedgever: [a-straat 1]
Postcode en woonplaats: [woonplaats]
Geboortedatum: [geboortedatum]-1938
Ondergetekende, arts, verklaart heden op de voorgeschreven wijze van nevenstaande persoon om 07.13 uur bloed te hebben afgenomen en verklaart voor het hierna volgende onderzoek te hebben verricht.
Naam: D.J.M.H. Bavelaar
Datum: 11-02-2012
Plaats: Alphen aan den Rijn
Er is ook urine afgenomen. Zegelnummer AACM1349NL.
10. Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, zaaknummer 2012.02.16.277, d.d. 6 maart 2012, opgemaakt en ondertekend door de deskundige dr. K.J. Lusthof, toxicoloog ERT, NFI-deskundige forensische toxicologie. Dit rapport houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (dossierpagina 265 - 271):
als relaas van deze deskundige:
Toxicologisch onderzoek in lichaamsmateriaal van [slachtoffer]
5 Resultaten
De resultaten van het toxicologisch onderzoek in het bloed en de urine van [slachtoffer] staan in tabel 2.
Tabel 2 Resultaten onderzoek in het bloed en de urine van [slachtoffer]
Stof Stof(groep) Onderzocht materiaal Resultaat
GHB Overig Urine [AACM1349NL] Ongeveer 300 mg/l
Minder dan 5 mg/l
Bloed [TAAI5849NL]
6 Interpretatie van resultaten
GHB (gamma-hydroxyboterzuur) is een stof met vergelijkbare effecten als alcohol.
De eerste effecten GHB zijn meestal binnen 15 minuten na inname/toediening merkbaar. GHB wordt snel uit het lichaam verwijderd.
In de urine van [slachtoffer] is een GHB concentratie gemeten die past bij inname of toediening van GHB.
7 Conclusie
1 In het bloed en/of de urine van [slachtoffer] zijn aangetoond: GHB. De gemeten concentratie van GHB in de urine past bij inname of toediening van GHB. GHB kan leiden tot versuffing en slaap."
3. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
3.1.
De middelen klagen blijkens hun toelichting over de door het Hof ter terechtzitting van 11 juli 2013 gegeven beslissing tot afwijzing van een door de verdediging gedaan verzoek. Het eerste middel klaagt over de door het Hof gehanteerde maatstaf bij de afwijzing van het verzoek en het tweede middel over de motivering van die afwijzing. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.2.1.
De appelschriftuur van de raadsman van de verdachte houdt omtrent het verzoek onder meer in:
"C. Ik ben voornemens de navolgende getuige-deskundige ter zitting te doen horen: prof. dr. R.A.R. Bullens, klinisch psycholoog
(...)
Daarnaast heeft de rechtbank als bewijs gebruikt de verklaringen van getuige [betrokkene 2], afgelegd bij de politie en bij de rechter-commissaris en is de rechtbank ongemotiveerd althans onvoldoende gemotiveerd voorbijgegaan aan een (herhaald) verzoek van de verdediging om een betrouwbaarheidsonderzoek door prof. dr. Bullens te gelasten naar de verklaringen van [betrokkene 2]. Nu de rechtbank de verklaringen van [betrokkene 2] voor het bewijs heeft gebruikt, ondanks de uitdrukkelijke betwisting hiervan door cliënt, de persoon van de getuige (zoals deze is gebleken uit de opmerkingen gemaakt door de persoonlijk begeleidster van de getuige), de omstandigheden waarin zij zich bevond ten tijde van de verhoren, en de betekenis die aan haar verklaring toekomt in de bewijsconstructie heeft cliënt er belang bij dat een betrouwbaarheidsonderzoek wordt gelast.
Nu cliënt zich in voorlopige hechtenis bevindt zal ondergetekende de rechter-commissaris op de voet van art. 411a Sv reeds verzoeken om de getuige-deskundige te benoemen."
3.2.2.
De raadsman van de verdachte heeft voormeld verzoek ter terechtzitting van het Hof van 21 februari 2013 waarop de zaak pro forma is behandeld en - in vrijwel identieke bewoordingen - ter terechtzitting van het Hof van 11 juli 2013 nader toegelicht. De op laatstgenoemde terechtzitting overgelegde pleitnotities houden het volgende in:
"Bij vonnis van de rechtbank Den Haag d.d. 05/09/2012 werd cl veroordeeld terzake het medeplegen poging gekwalificeerde doodslag op 10/02/2012, onder meer tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
Het appel richt zich m.n. tegen de bewezenverklaring van het TLL feit, in het bijzonder tegen het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen medeverdachte [betrokkene 1] en cl.
De rechtbank heeft als bewijs gebruikt:
- een verklaring van getuige [betrokkene 3]: inhoudende dat de middag voordat het feit werd gepleegd cl en [betrokkene 1] zouden hebben gediscussieerd over "dat ding" dat 's avonds zou gebeuren;
- een verklaring van medeverdachte [betrokkene 1] inhoudende dat zijzelf, cl en [betrokkene 3] die middag inderdaad samen in de woning van [betrokkene 1] waren;
- een verklaring van getuige [betrokkene 5] inhoudende dat [betrokkene 1] die avond tegen haar zou hebben gezegd dat cl een overval ging plegen;
- een verklaring van getuige [betrokkene 2] inhoudende dat [betrokkene 1] aan cl € 5.000 zou hebben beloofd om haar te helpen haar tante te overvallen waarbij zij zou worden gedrogeerd; cl had niet lang over het aanbod hoeven nadenken;
- historische verkeersgegevens waaruit volgt dat [betrokkene 1] en cl op de bewuste avond en ook ten tijde van het feit bij elkaar in de buurt zijn geweest en
- een tapgesprek waarin cl een aantal dagen na het feit spreekt over klokken.
VERZOEK TOT BENOEMING GETUIGE-DESKUNDIGE
Ten aanzien van de door de rechtbank voor het bewijs gebruikte verklaringen van getuige [betrokkene 2] heeft cl reeds in eerste aanleg (meermalen) verzocht om een betrouwbaarheidsonderzoek en om in dit kader te benoemen als getuige-deskundige klinisch psycholoog prof. dr. R.A.R. Bullens. Dit verzoek is door de rechtbank steeds afgewezen.
De rechtbank heeft TTZ op 25/07/2012 deze afwijzing gemotiveerd als volgt:
"Het is aan de rechtbank om zich in het licht van het gehele dossier een oordeel te vormen over de betrouwbaarheid van de verklaring van [betrokkene 2]. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld of gebleken die nopen tot nader onderzoek van deze verklaring door een deskundige. De rechtbank ziet vooralsnog geen aanleiding te bepalen dat [betrokkene 2] als getuige ter zitting moet worden gehoord. De verdediging heeft [betrokkene 2] kunnen ondervragen bij de rechter-commissaris zodat verdachte niet in zijn verdediging wordt geschaad."
Tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak op 22/08/2012 heeft de verdediging het verzoek herhaald en daarbij het navolgende aangevoerd:
"Uit de verklaringen van getuige [betrokkene 2] bij de politie en bij de RC zou kunnen worden afgeleid dat cl getuige [betrokkene 2] informatie heeft verschaft die duidt op zijn betrokkenheid bij het aan hem TLL feit, in ieder geval dat hij concrete wetenschap heeft gehad van de reden waarom [betrokkene 1] naar Alphen a/d Rijn zou gaan en wat er in de woning van haar tante stond te gebeuren.
Zoals blijkt uit het voorgaande betwist cl dit onderdeel van de verklaring van [betrokkene 2].
Op de vorige zitting is aan de orde geweest een verzoek van de verdediging tot het instellen van een betrouwbaarheidsonderzoek door prof. dr. R.A.R. Bullens aan de verklaringen van getuige [betrokkene 2]. Gewezen is op de opmerkingen gemaakt door de persoonlijk begeleidster, [betrokkene 6], gemaakt tijdens het verhoor bij de RC. [betrokkene 6] is ambulant ondersteuner van mensen met een verstandelijke beperking. [betrokkene 6] heeft een HBO-opleiding inrichtingswerk afgerond en is tien jaar werkzaam in haar functie. [betrokkene 2] wordt sinds een jaar door haar begeleid. [betrokkene 6] schat het IQ van [betrokkene 2] op 70. [betrokkene 2] heeft moeite met dingen als tijdslijnen, is niet goed in het besef van chronologie en is in ernstige mate beïnvloedbaar.
Vastgesteld moet worden dat [betrokkene 2] consequent innerlijk tegenstrijdig verklaart. Dat zij niet of nauwelijks in staat is om te reproduceren wat de bron van de haar bekende informatie is; moeilijk kan aangeven of zij put uit eigen wetenschap dan wel dat informatie veeleer resultaat is van gissingen en het trekken van conclusies.
Ook blijkt uit het dossier dat de politie [betrokkene 2] informatie heeft gegeven over de feiten waarvan cl werd verdacht. Thans is niet meer duidelijk welke informatie dit is geweest.
Ten tijde van het verhoor bij de politie ging het niet goed met [betrokkene 2]. Bij haar moeder was borstkanker geconstateerd (p. 125). Zij verdacht haar partner, haar steun en toeverlaat ervan dat hij vreemd zou gaan met [betrokkene 1]. [betrokkene 2] voelde zich onder druk gezet door de politie: "Ze waren onaardig en zeiden lelijke dingen. Ze waren heel boos."
Het verzoek om benoeming van Bullens als getuige-deskundige werd door Uw Rechtbank afgewezen. Voorzover bij de afwijzing heeft meegespeeld de opmerking van de OvJ dat "te ver (gaat) om een getuige aan een dergelijk proces te onderwerpen" is wellicht enige verduidelijking op zijn plaats. Bullens analyseert het dossier en neemt kennis van eventuele opnamen van verhoren voorzover beschikbaar. Het onderzoek vormt geen enkele belasting voor een getuige. Aan de hand van de beschikbare informatie wijst Bullens op feiten en omstandigheden die van belang zijn voor een oordeel over de betrouwbaarheid van een getuigenverklaring. Bullens pleegt in zijn rapportages argumenten pro en contra te noemen die in gedragswetenschappelijk opzicht geacht worden betrekking te hebben op de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen."
Bij schriftuur houdende grieven tegen het vonnis van de rechtbank werd wederom verzocht om een betrouwbaarheidsonderzoek door genoemde getuige-deskundige. Het criterium van het verdedigingsbelang is dan ook van toepassing. De verdediging persisteert bij het verzoek.
Gelet op de persoon van de getuige, de omstandigheden waarin zij zich ten tijde van de verhoren bevond en de wijze waarop de verhoren (m.n. het politieverhoor) hebben plaatsgevonden, is een betrouwbaarheidsonderzoek geïndiceerd. De genoemde bijzondere omstandigheden brengen met zich mee dat specifieke deskundigheid is vereist om een oordeel te kunnen geven omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuige [betrokkene 2].
Er kan slechts worden afgezien van een betrouwbaarheidsonderzoek, indien de verklaringen van [betrokkene 2] bij de politie en bij de RC van het bewijs worden uitgesloten. Slechts in dat geval is de verdediging door de afwijzing van het verzoek redelijkerwijs niet in haar belangen geschaad.
Daarbij dient nog te worden vermeld dat de verklaringen van getuige [betrokkene 2] een prominente plaats innemen in de bewijsconstructie. Immers, uit geen van de andere gebezigde bewijsmiddelen kan rechtstreeks volgen dat cl concrete wetenschap heeft gehad van de plannen van medeverdachte [betrokkene 1] en dat er dus sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen cl en medeverdachte [betrokkene 1] gericht op een poging gekwalificeerde doodslag.
De verdediging ziet geen meerwaarde in het horen van getuige [betrokkene 2] TTZ van Uw hof. Als gezegd: voor een beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuige [betrokkene 2] is specifieke deskundigheid vereist, een en ander gelet op de bijzondere omstandigheden als hiervoor reeds genoemd. De verzochte deskundige beschikt over de vereiste deskundigheid, zoals blijkt uit aangehecht stuk afkomstig van www.ruudbullens.nl.
Tenslotte verzoekt cl uw hof om hetgeen namens hem m.b.t. getuige-deskundige Bullens naar voren werd gebracht tijdens de zitting van Uw hof d.d. 21/02/2013 als alhier herhaald en ingelast te beschouwen."
3.2.3.
Het Hof heeft het verzoek ter terechtzitting van 11 juli 2013 afgewezen en daartoe het volgende overwogen:
"Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat bij de beoordeling van het verzoek om nader onderzoek overeenkomstig artikel 316 van het Wetboek van Strafvordering het noodzaakcriterium van toepassing. Het hof heeft kennisgenomen van het onderhavige dossier en de verdediging wordt heden in de gelegenheid gesteld om al datgene hiertegen in te brengen wat zij in het belang van de verdediging nodig acht, zodat het hof van oordeel is dat een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuige [betrokkene 2] niet noodzakelijk is om opheldering over de zaak te verschaffen. Het hof wijst het verzoek dan ook af."
3.2.4.
Vervolgens heeft het Hof het bij pleidooi herhaalde verzoek bij het arrest afgewezen en daartoe het volgende overwogen:
"Verzoek tot nader onderzoek
De raadsman heeft bij pleidooi, overeenkomstig zijn pleitnotities, het verzoek tot het doen verrichten van een betrouwbaarheidsonderzoek naar de verklaringen van de getuige [betrokkene 2] door dr. R.A.R. Bullens herhaald.
Bij de beoordeling van het verzoek om nader onderzoek is overeenkomstig artikel 316 van het Wetboek van Strafvordering het noodzaakcriterium van toepassing. Het hof is, gelet op de inhoud van het onderhavige dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, van oordeel dat een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuige [betrokkene 2] niet noodzakelijk is om opheldering over de zaak te verschaffen. Het hof wijst het verzoek dan ook af."
3.3.
Het Hof heeft het door de raadsman bij appelschriftuur en nadien ter terechtzitting herhaalde verzoek klaarblijkelijk opgevat – niet als een verzoek tot het doen oproepen van de getuige-deskundige, maar - als een verzoek dat ertoe strekt de deskundige Bullens een 'onderzoek' te laten instellen naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuige [betrokkene 2]. Die uitleg is, in het licht van de bewoordingen waarin dit verzoek is gesteld, niet onbegrijpelijk. Het door de raadsman gedane verzoek is een verzoek aan de rechter als bedoeld in art. 328 in verbinding met art. 330 Sv om gebruik te maken van de in art. 316, eerste lid, Sv omschreven bevoegdheid. Maatstaf bij de beoordeling van dergelijke verzoeken is of de noodzaak van hetgeen wordt verzocht, is gebleken. Het Hof heeft bij zijn beslissingen tot afwijzing van voornoemd verzoek dus de juiste maatstaf toegepast. In aanmerking genomen voorts dat in de motivering van de afwijzingen besloten ligt dat het Hof zich voldoende ingelicht achtte, is zijn beslissing ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk.
3.4.
Beide middelen falen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 november 2014.
Conclusie 16‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Beslissing tot afwijzing van een door de verdediging gedaan verzoek. Het Hof heeft het door de raadsman bij appelschriftuur en nadien ttz. herhaalde verzoek klaarblijkelijk opgevat - niet als een verzoek tot het doen oproepen van de getuige, maar - als een verzoek dat ertoe strekt de deskundige een ‘onderzoek’ te laten instellen naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuige. Die uitleg is, in het licht van de bewoordingen waarin het verzoek is gesteld, niet onbegrijpelijk. Het door de raadsman gedane verzoek is een verzoek aan de rechter a.b.i. art. 328 jo. art. 330 Sv om gebruik te maken van de in art. 316.1 Sv omschreven bevoegdheid. Maatstaf bij de beoordeling van dergelijke verzoeken is of de noodzaak van hetgeen wordt verzocht, is gebleken. Het Hof heeft bij zijn beslissingen tot afwijzing van voornoemd verzoek dus de juiste maatstaf toegepast. In aanmerking genomen voorts dat in de motivering van de afwijzingen besloten ligt dat het Hof zich voldoende ingelicht achtte, is zijn beslissing ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk. Conclusie AG: anders.
Nr. 13/03696
Mr. Vegter
Zitting 16 september 2014
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof ’s-Gravenhage heeft bij arrest van 25 juli 2013 de verdachte ter zake van ‘’diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen“ veroordeeld tot vier jaren gevangenisstraf met aftrek als bedoeld in artikel 27 Sr. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij zoals in het arrest vermeld toegewezen en een daarmee corresponderende schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2. Namens verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. A.W. Syrier, advocaat te Utrecht, heeft een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3. Het eerste middel behelst de klacht dat het Hof bij de afwijzing van een verzoek tot het oproepen van een deskundige een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd. Het tweede middel klaagt – kort gezegd – over de onbegrijpelijke motivering van de afwijzing van dat verzoek. De middelen worden in het licht van HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496 gezamenlijk besproken.
4. Ten laste van de verdachte is het meer subsidiaire bewezenverklaard, inhoudende dat:
“hij op of omstreeks 10 februari 2012 t e Alphen aan den Rijn in een woning tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen sieraden en een laptop en klokken toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren welk geweld bestond uit het toedienen van het middel GHB (gammahydroxyboterzuur) aan [slachtoffer]”
5. De tijdig ingediende appelschriftuur houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
‘’Het hoger beroep is gericht tegen:
A. de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten;
B. de aard en hoogte van de opgelegde straf en/of maatregel en de toewijzing
van de vordering van de benadeelde partij.
C. Ik ben voornemens de navolgende getuige-deskundige ter zitting te doen horen: prof. dr. R.A.R. Bullens, klinisch psycholoog
(…)
Daarnaast heeft de rechtbank als bewijs gebruikt de verklaringen van getuige [betrokkene 2], afgelegd bij de politie en bij de rechter-commissaris en is de rechtbank ongemotiveerd althans onvoldoende gemotiveerd voorbijgegaan aan een (herhaald) verzoek van de verdediging om een betrouwbaarheidsonderzoek door prof. dr. Bullens te gelasten naar de verklaringen van [betrokkene 2]. Nu de rechtbank de verklaringen van [betrokkene 2] voor het bewijs heeft gebruikt, ondanks de uitdrukkelijke betwisting hiervan door cliënt, de persoon van de getuige (zoals deze is gebleken uit de opmerkingen gemaakt door de persoonlijk begeleidster van de getuige), de omstandigheden waarin zij zich bevond ten tijde van de verhoren, en de betekenis die aan haar verklaring toekomt in de bewijsconstructie heeft cliënt er belang bij dat een betrouwbaarheidsonderzoek wordt gelast.’’
6. Op 21 februari 2013 is de zaak door het Hof (mrs. Van Walderveen, Duindam en Wurzer) pro forma behandeld. De raadsman heeft toen meegedeeld dat hij verzoek tot benoeming van de (getuige-)deskundige (na de uitspraak van de Rechtbank op 5 september 2012) in het kader van art. 411a Sv (eveneens) heeft gericht aan de rechter-commissaris, maar dat deze het verzoek bij beslissing van 28 september 2012 heeft afgewezen. Vervolgens licht de raadsman het verzoek uitvoerig toe aan de hand van een pleitnotitie. Hi maakt daarbij melding van de verstandelijke beperking van de getuige, het lage IQ (70) en het feit dat de getuige moeite heeft met tijdslijnen, niet goed is in het besef van chronologie en in ernstige mate beïnvloedbaar is. Het Hof neemt op het verzoek geen standpunt in, omdat het Hof door het ontbreken van het dossier onvoldoende kennis heeft om een weloverwogen beslissing te nemen.
7. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 april 2013 (mrs. Walderveen, Wurzer, Van der Flier) heeft de raadsman van de verdachte het verzoek zoals hij deze heeft gedaan bij appelschriftuur, gehandhaafd:
‘’De voorzitter deelt mede dat het gerechtshof het dossier en het uitgewerkte vonnis in de strafzaak van de verdachte op 22 april jongstleden van de rechtbank heeft ontvangen, maar dat desondanks de zaak vandaag pro forma wordt behandeld omdat het gerechtshof nog onvoldoende in de gelegenheid is geweest om een datum voor de inhoudelijke behandeling van de zaak vast te stellen.
Daartoe door de voorzitter in de gelegenheid gesteld vraagt de raadsman aan de advocaat-generaal of het openbaar ministerie -zoals toegezegd door de advocaat-generaal op de terechtzitting van 21 februari 2013- reeds een definitief standpunt heeft ingenomen omtrent zijn eerdere verzoek tot het benoemen van prof. dr. R.A.R. Bullens als getuige-deskundige met als doel deze te laten rapporteren omtrent de betrouwbaarheid van de door de [betrokkene 2], de vriendin van de verdachte, afgelegde en door de rechtbank voor het bewijs gebezigde verklaringen.’’
De advocaat-generaal reageerde hierop als volgt:
‘’De advocaat-generaal deelt hierop mede dat het openbaar ministerie -gelet op de datum ontvangst van het dossier- nog niet in de gelegenheid is geweest het verzoek van de raadsman te beoordelen, maar dat de weekdienst van het ressortsparket op een termijn van ongeveer een week na heden een beslissing zal nemen op het verzoek van de raadsman.’’
8. In opnieuw een andere samenstelling (mr. Wiersinga, Tanen, Van der Spoel) neemt de inhoudelijke behandeling van de zaak vervolgens op 11 juli 2013 daadwerkelijk een aanvang. De raadsman deelt mee dat de verdediging het verzoek zoals neergelegd in de appelschriftuur wenst te handhaven en hij ligt het verzoek nader toe aan de hand van de overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnotities die hieronder nog nader worden geciteerd. Vervolgens deelt de voorzitter mee “dat bij de beoordeling van het verzoek om nader onderzoek overeenkomstig artikel 316 Wetboek van Strafvordering het noodzakcriterium van toepassing is.” Daaraan wordt dan nog toegevoegd dat de verdediging heden in de gelegenheid wordt gesteld om al datgene hiertegen in te brengen wat zij in het belang van de verdediging nodig acht, “zodat het hof van oordeel is dat een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de getuige [betrokkene 2] niet noodzakelijk is om opheldering in de zaak te verschaffen.”
9. Blijkens het proces-verbaal van die terechtzitting van 11 juli 2013 heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. De pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
‘’Verzoek tot benoeming getuigen-deskundige
Ten aanzien van de door de rechtbank voor het bewijs gebruikte verklaringen van getuige [betrokkene 2] heeft cl reeds in eerste aanleg (meermalen) verzocht om een betrouwbaarheidsonderzoek en om in dit kader te benoemen als getuige-deskundige klinisch psycholoog prof. dr. R.A.R. Bullens. Dit verzoek is door de rechtbank steeds afgewezen.
De rechtbank heeft TTZ op 25/07/2012 deze afwijzing gemotiveerd als volgt:
(…)
Tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak op 22/08/2012 heeft de verdediging het verzoek herhaald en daarbij het navolgende aangevoerd:
(…)
Bij schriftuur houdende grieven tegen het vonnis van de rechtbank werd wederom verzocht om een betrouwbaarheidsonderzoek door genoemde getuige-deskundige. Het criterium van het verdedigingsbelang is dan ook van toepassing. De verdediging persisteert bij het verzoek.
Gelet op de persoon van de getuige, de omstandigheden waarin zij zich ten tijde van de verhoren bevond en de wijze waarop de verhoren (m.n. het politieverhoor) hebben plaatsgevonden, is een betrouwbaarheidsonderzoek geïndiceerd. De genoemde bijzondere omstandigheden brengen met zich mee dat specifieke deskundigheid is vereist om een oordeel te kunnen geven omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuige [betrokkene 2]. Er kan slechts worden afgezien van een betrouwbaarheidsonderzoek, indien de verklaringen van [betrokkene 2] bij de politie en bij de RC van het bewijs worden uitgesloten. Slechts in dat geval is de verdediging door de afwijzing van het verzoek redelijkerwijs niet in haar belangen geschaad.
Daarbij dient nog te worden vermeld dat de verklaringen van getuige [betrokkene 2] een prominente plaats innemen in de bewijsconstructie. Immers, uit geen van de andere gebezigde bewijsmiddelen kan rechtstreeks volgen dat cl concrete wetenschap heeft gehad van de plannen van medeverdachte [betrokkene 1] en dat er dus sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen cl en medeverdachte [betrokkene 1] gericht op een poging gekwalificeerde doodslag.
De verdediging ziet geen meerwaarde in het horen van getuige [betrokkene 2] TTZ van Uw hof. Als gezegd: voor een beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuige [betrokkene 2] is specifieke deskundigheid vereist, een en ander gelet op de bijzondere omstandigheden als hiervoor reeds genoemd. De verzochte deskundige beschikt over de vereiste deskundigheid, zoals blijkt uit aangehecht stuk afkomstig van www.ruudbullens.nl.
Tenslotte verzoekt cl uw hof om hetgeen namens hem m.b.t. getuige-deskundige Bullens naar voren werd gebracht tijdens de zitting van Uw hof d.d. 21/02/2013 als alhier herhaald en ingelast te beschouwen.’’
10. Het Hof heeft vervolgens in het bestreden arrest het na afwijzing ter terechtzitting alsnog herhaalde verzoek van de verdediging als volgt weergegeven en afgewezen:
‘’De raadsman heeft bij pleidooi, overeenkomstig zijn pleitnotities, het verzoek tot het doen verrichten van een betrouwbaarheidsonderzoek naar de verklaringen van de getuige [betrokkene 2] door dr. R.A.R. Bullens herhaald.
Bij de beoordeling van het verzoek om nader onderzoek is overeenkomstig artikel 316 van het Wetboek van Strafvordering het noodzaakcriterium van toepassing. Het hof is, gelet op de inhoud van het onderhavige dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, van oordeel dat een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuige [betrokkene 2] niet noodzakelijk is omopheldering over de zaak te verschaffen. Het hof wijst het verzoek dan ook af.’’
11. Namens verdachte is op 7 september 2012 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank van 5 september 2012. Bij appelschriftuur van 12 september 2012 heeft de raadsman van de verdachte gemotiveerd verzocht prof. dr. R.A.R. Bullens, klinisch psycholoog, als deskundige op te roepen. De opgave van de verzochte deskundige is derhalve overeenkomstig art. 410, eerste lid, Sv – binnen 14 dagen na het instellen van het hoger beroep – tijdig gedaan. Nu de deskundige prof. dr. R.A.R. Bullens niet reeds, overeenkomstig art. 418, tweede lid, Sv, ter terechtzitting in eerste aanleg dan wel daaraan voorafgaand bij de rechter-commissaris is gehoord, dient bij de beoordeling van het ter terechtzitting van het Hof van 11 juli 2013 gehandhaafde verzoek de deskundige prof. dr. R.A.R. Bullens te horen, overeenkomstig art. 418, eerste lid, Sv jo. art. 288, eerste lid onder c, Sv, het criterium van het verdedigingsbelang te worden gehanteerd. Vgl. ook HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496 r.o. 2.42.
12. Gelet op het citaat in de toelichting op het eerste (en tweede) middel richt de klacht zich tegen de afwijzing van het verzoek ter terechtzitting. 's Hofs motivering van de afwijzing van het verzoek prof. dr. R.A.R. Bullens als deskundige te horen, zoals hierboven opgenomen onder 8, houdt in dat het Hof gelet op art. 316 Sv het noodzaakcriterium van toepassing acht. In het licht van hetgeen hierboven onder 11 is opgemerkt is dat echter niet de juiste maatstaf. Het eerste middel is derhalve terecht voorgesteld.
11. Het tweede middel klaagt erover dat het Hof ‘’het verzoek van de verdediging om oproeping van een deskundige heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen, althans de afwijzing van het verzoek onbegrijpelijk, althans ontoereikend, althans onvoldoende heeft gemotiveerd.’’. De motivering houdt naast het onjuiste criterium niets anders in dan dat de verdediging in de gelegenheid wordt gesteld om al hetgeen in te brengen wat zij in het belang van de verdediging acht kan inbrengen. Dat maakt dat die motivering ook niet enig aanknopingspunt bevat om te begrijpen dat een verdedigingsbelang ontbreekt. Vgl. HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496 r.o. 2.76. Dat klemt te meer nu de door de deskundige op betrouwbaarheid te toetsen verklaring van de getuige [betrokkene 2] als bewijsmiddel 6 in het bestreden arrest is gebruikt en dat bewijsmiddel op onderdelen zelfstandig inhoud geeft aan de rol van verdachte.
12. Dat na afwijzing van het verzoek ter zitting het criterium voor afwijzing van het herhaalde verzoek in het bestreden arrest de gebleken noodzaak terecht als criterium is gebruikt, maakt het voorgaande niet anders. Die noodzaak wordt in het arrest ook niet zodanig toegelicht dat daarin alsnog enig aanknopingspunt valt te lezen om te begrijpen dat (ook) een verdedigingsbelang ontbreekt.
13. De middelen slagen. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden.
14. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof, teneinde deze op het bestaande beroep opnieuw te berechten en af te doen.
De Procureur-Generaalbij de Hoge Raad der Nederlanden
AG