Einde inhoudsopgave
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/10.5.2
10.5.2 Fact-finding missions in asielzaken
T. de Jong, datum 01-03-2017
- Datum
01-03-2017
- Auteur
T. de Jong
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
EHRM 26 juli 2005, AB 2005, 370, m.nt. HBa & BPV, JV 2005, 306, m.nt. TS (N. t. Finland).
Zie ook Boeles e.a. 2014, p. 345-346 en Leach e.a. 2011, p. 60. Vgl. ook: Dembour 2015, p. 215-216. De geloofwaardigheidstoets is onderdeel van de feitenvaststelling door het EHRM.
EHRM 26 juli 2005, AB 2005, 370, m.nt. HBa & BPV, JV 2005, 306, m.nt. TS, par. 152-157 (feiten) en par. 158 – 168 (toepassing artikel 3 EVRM) (N. t. Finland). Zo merkt Spijkerboer op in zijn noot bij deze uitspraak. Volgens hem houdt het Hof deze volgorde vaker aan, en verwijst naar: EHRM 24 maart 2005, zaaknr. 21894/93, par. 191-232 (Akkum t. Turkije).
Battjes en Vermeulen in hun noot onder punt 3.
EHRM 5 juli 2005, AB 2005, 369, m.nt. HBa & BPV (Said t. Nederland).
Spijkerboer in zijn noot onder punt 1.1.
Dembour 2015, p. 211 e.v.
Zie par. 25 van de uitspraak.
EHRM 9 oktober 1998, zaaknr. 32448/96, par. 17 (Hatimi t. Zweden).
Eerder, in een extradition case, wilde het Hof Rusland bezoeken, maar omdat Rusland niet meewerkte zag het hier vanaf (White [amp]#38; Ovey 2014, p. 30): EHRM 12 april 2005, EHRC 2005, 66 (Shamayev e.a. t. Georgië en Rusland).
Press Release van het Hof d.d. 4 november 2011, waarin ook te lezen is dat op 15 december 2009 deze zaak naar de Grote Kamer is doorverwezen. Op 13 juni 2012 is door de Grote Kamer een hoorzitting gehouden. EHRM 3 juli 2014, EHRC 2014, 224, par. 86 e.v. (Georgië t. Rusland (I)).
Artikel 4 VP.
Zie ook Leach 2011, p. 60.
In de asielzaak N. tegen Finland1 is een delegatie van het Hof afgereisd naar Finland om daar klager en enkele getuigen te horen, om de geloofwaardigheid van het relaas van klager te kunnen beoordelen.2 N, klager in deze zaak, komt uit de Democratische Republiek Congo en vreest dat hem bij terugkeer een met artikel 3 EVRM strijdige behandeling staat te wachten. In het verleden heeft hij voor de toenmalige president Mobutu gewerkt, en bovendien tegenstanders van het regime van de president bekend gemaakt. Na de val van het regime van Mobutu is hij gevlucht. Het Hof gaat eerst in op de feiten om deze vervolgens aan artikel 3 EVRM te toetsen.3
Zowel Spijkerboer als Battjes en Vermeulen zijn kritisch over de fact-finding mission van het Hof in deze zaak. Battjes en Vermeulen pleiten ervoor dat het Hof niet zelf een onderzoek naar de feiten doet, maar de zorgvuldigheid van de nationale procedure opschroeft. Dit is meer conform het subsidiariteitsbeginsel en verlaagt de werkdruk.4 Ook Spijkerboer plaatst vraagtekens bij het besluit van het Hof om een delegatie af te vaardigen naar Finland om daar klager en een aantal getuigen te horen. Het vaststellen van de feiten deed het Hof al eerder in de zaak Said.5 Spijkerboer verbaast zich echter over het feit dat in een ‘alledaagse asielzaak’ het Hof een delegatie naar Finland stuurt. Zeker nu dit lastig te rijmen valt met de toenemende zaaklast.6
Het eendagsvlieg-karakter van dergelijke missies in asielzaken wordt bevestigd met een Zweedse asielzaak. Alleen in die zaak, daterend uit 1997, is eerder een delegatie van de ECieRM naar Zweden afgereisd om klager daar te interviewen.7 De Commissie oordeelde het relaas van klager betrouwbaar, en uitzetting naar Iran zou strijd opleveren met artikel 3 EVRM.8 Het Hof schrapte de zaak vijf maanden later echter van de rol, omdat klager toen inmiddels over een verblijfsvergunning beschikte.9
De fact-finding mission in de zaak N. tegen Finland is uitzonderlijk en een eendagsvlieg, want in latere jurisprudentie van het Hof zijn mij geen voorbeelden bekend10 waarin het Hof in een asielzaak overging tot een fact-finding mission. Overigens heeft het Hof wel in 2011 getuigen gehoord in Straatsburg in een zaak tussen Georgië en Rusland,11 waarin het ging over de arrestatie, opsluiting en collectieve uitzetting in 200612 van Georgiërs door Rusland.13
Resumerend: in deze paragraaf is uitgebreider ingegaan op de (ontwikkeling van de) fact-finding missions van het Hof en de factoren die van invloed zijn op het wel of niet starten van een dergelijke missie. De inwerkingtreding van Protocol 11 in 1998 kan worden gezien als een keerpunt ten aanzien van de feitenvaststellingsmissies. Vanaf dat moment is het aantal door het EHRM gestarte fact-finding missions drastisch afgenomen. Een van de oorzaken is de enorme zaaklast waaronder het Hof gebukt gaat, en het organiseren van een fact-finding mission kost veel tijd en geld. Met het aannemen van een procedurele schending bespaart het Hof tijd en geld. Hiermee kwam de relatie tussen de toename van het aantal procedurele schendingen onder artikel 2 en/of 3 EVRM en het aantal afgenomen fact-finding missions aan het licht.