In de onderhavige zaak heeft de beslagene blijkens de bestreden beschikking afstand gedaan van de in beslag genomen auto. Uit de checklist beslag valt op te maken dat het OM op 17 februari 2022 heeft beslist de auto te deponeren en te onttrekken aan het verkeer ex art. 116 Sv. Als de beslagene eigenaar van het in beslag genomen goed is en afstand hiervan doet, kan de officier van justitie ingevolge art. 116 lid 2 onder c Sv gelasten dat daarmee wordt gehandeld als ware het verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer. In zo’n geval eindigt het beslag (zie art. 134 lid 2 onder b Sv) en is de klager niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep. In de onderhavige zaak – zo blijkt uit de bestreden beschikking – is de beslagene echter niet de eigenaar van de auto, zodat de door de officier van justitie genomen beslissing niet aan de klager kan worden tegengeworpen (vgl. de conclusie van AG Paridaens (onder 3) voor HR 5 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:176).
HR, 27-02-2024, nr. 23/01407 B
ECLI:NL:HR:2024:267
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-02-2024
- Zaaknummer
23/01407 B
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:267, Uitspraak, Hoge Raad, 27‑02‑2024; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:56
ECLI:NL:PHR:2024:56, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 16‑01‑2024
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:267
- Vindplaatsen
Uitspraak 27‑02‑2024
Inhoudsindicatie
Beschikking op vordering OvJ ex art. 552f Sv tot onttrekking aan het verkeer van auto. Geen openbare behandeling vordering “om proceseconomische redenen”. O.g.v. art. 23.2 Sv moeten door raadkamer OM, verdachte en andere procesdeelnemers worden gehoord, althans hiertoe worden opgeroepen, tenzij anders is voorgeschreven. O.g.v. art. 552f.4 Sv moet vordering tijdens openbare raadkamerzitting worden behandeld. Uit brief Rb volgt dat geen openbare raadkamerzitting heeft plaatsgehad. Dit verzuim leidt tot nietigheid van bestreden beschikking. Volgt vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 23/00214 B.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 23/01407 B
Datum 27 februari 2024
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 15 februari 2023, nummer RK 22/027899, op een vordering als bedoeld in artikel 552f lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak
van
[belanghebbende 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
en
[belanghebbende 2],
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: de belanghebbenden.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de belanghebbenden. Namens deze hebben J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, en M.W. Stoet, advocaat te ’s–Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing naar de rechtbank Rotterdam, teneinde opnieuw te worden beoordeeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat geen openbare behandeling van de vordering als bedoeld in artikel 552f lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) heeft plaatsgevonden.
2.2
Bij de stukken bevindt zich geen proces-verbaal van een behandeling van de vordering door de raadkamer. Bij die stukken bevindt zich wel een brief van de rechtbank van 19 april 2023. Die brief houdt in dat de beslissing in deze zaak “om proceseconomische redenen” zonder een openbaar onderzoek in raadkamer is gegeven.
2.3
Op grond van artikel 23 lid 2 Sv moeten door de raadkamer het openbaar ministerie, de verdachte en andere procesdeelnemers worden gehoord, althans hiertoe worden opgeroepen, tenzij anders is voorgeschreven. Op grond van artikel 552f lid 4 Sv moet de vordering tijdens een openbare raadkamerzitting worden behandeld.
2.4
Uit wat onder 2.2 is weergegeven volgt dat geen openbare raadkamerzitting heeft plaatsgehad. Dit verzuim leidt tot nietigheid van de bestreden beschikking.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.
3. Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van de overige cassatiemiddelen niet nodig.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Rotterdam, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 februari 2024.
Conclusie 16‑01‑2024
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Cassatieberoep tegen toewijzing vordering tot onttrekking aan het verkeer, art. 552f Sv. Klacht dat de behandeling van de vordering tot onttrekking aan het verkeer niet in het openb heeft plaatsgevonden slaagt en brengt nietigheid met zich mee. De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 23/01407 B
Zitting 16 januari 2024
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[belanghebbende 1] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987
en
[belanghebbende 2] , gevestigd te
[a-straat 1] , [vestigingsplaats]
hierna: de belanghebbenden
1. Het cassatieberoep
1.1
De rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking van 15 februari 2023 de op art. 552f Sv gebaseerde vordering van de officier van justitie toegewezen en de in beslag genomen personenauto van het merk Skoda Kodiaq met het Duitse kenteken [kenteken] onttrokken aan het verkeer.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaak 23/00214 B. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
1.3
Het cassatieberoep is ingesteld namens de belanghebbende. M.W. Stoet, advocaat te 's‑Gravenhage, en J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, hebben vier middelen van cassatie voorgesteld.
2. Het procesverloop en waar het in deze zaak om gaat
2.1
Uit de processtukken kan worden opgemaakt dat [betrokkene 1] op 18 augustus 2021 is staandegehouden bij Dordrecht. In de auto waarin hij op dat moment reed, is een verborgen ruimte aangetroffen met daarin een doos gevuld met ongeveer € 250.000. Zowel het geldbedrag als de auto zijn onder [betrokkene 1] op de voet van art. 94 Sv in beslag genomen wegens verdenking van witwassen. De beslagene heeft aangegeven dat de auto van zijn ‘oom’ [belanghebbende 1] (een van de klagers in deze zaak) is. Op 23 augustus 2021 heeft [betrokkene 1] twee afstandsverklaringen ex art. 116 Sv getekend waarin hij afstand doet van zowel het voertuig als het aangetroffen geld. Op 3 december van datzelfde jaar heeft de verdachte een transactieovereenkomst ex art. 74 Sr getekend waarin hij akkoord gaat met de voorwaarde dat hij afstand doet van de voornoemde auto1., het geldbedrag en van de mogelijkheid tot het verzoeken van schadevergoeding. Deze transactie bevat ook de voorwaarde dat hij een geldsom van € 15.000 ten behoeve van de staat zal betalen. Als vervaldatum vermeldt de transactie 20 december 2021.
2.2
Op 2 augustus 2022 is namens [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] op grond van art. 552a Sv een klaagschrift ingediend. Op 18 november 2022 is dit klaagschrift in het openbaar behandeld waarbij zowel de klager als de officier van justitie zijn gehoord. Op 30 november 2022 heeft de rechtbank de klagers niet-ontvankelijk verklaard in hun beklag, omdat de vervolgde zaak op 21 december 2021 tot een einde is gekomen door de transactieovereenkomst die [betrokkene 1] heeft getekend en het op 2 augustus 2022 ingediende klaagschrift derhalve tardief is ingediend. Daarover gaat het cassatieberoep in de samenhangende zaak 23/00214 B waarin ik vandaag eveneens concludeer.
2.1
De rechtbank heeft in haar beschikking van 30 november 2022 eveneens het volgende overwogen:
“Beslissing
De rechtbank:
[…]
houdt de beslissing ten aanzien van de ingediende vordering tot onttrekking aan het verkeer van de auto aan en schorst de behandeling daarvan tot een nader te bepalen tijdstip. Klager wordt in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt ten aanzien van die vordering binnen 6 (zes) weken schriftelijk kenbaar te maken.”
2.2
Het onderhavige cassatieberoep heeft betrekking op de beslissing van de rechtbank van 15 februari 2023 ex art.552f Sv op de vordering tot onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen auto, waarin [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] als belanghebbenden zijn betrokken.
2.3
De rechtbank heeft de vordering tot onttrekking aan het verkeer toegewezen. De beschikking houdt – voor zover voor de beoordeling van het middel van belang – het volgende in:
“Procedure
Op 17 november 2022 is op grond van artikel 552f van het Wetboek van Strafvordering (Sv) een vordering tot onttrekking aan het verkeer ingediend die ertoe strekt dat de rechtbank de in beslag genomen personenauto van het merk Skoda Kodiaq met het Duitse kenteken [kenteken] aan het verkeer onttrokken zal verklaren.
Het klaagschrift is op 18 november 2022 door de raadkamer in het openbaar behandeld. Hierbij waren aanwezig de officier van justitie mr. P.J.A. Huttenhuis, de raadsvrouw mr. S.O. Zengin en de klager [belanghebbende 1] . Tijdens de behandeling is niet concreet gesproken over de vordering tot onttrekking aan het verkeer. Om die reden is besloten dat de beslissing op de vordering tot onttrekking aan het verkeer wordt aangehouden en klagers zijn in de gelegenheid gesteld om een standpunt ten aanzien van die vordering in te dienen.
Feiten
Op 21 december 2021 is aan de strafzaak tegen de beslagene [betrokkene 1] een einde gekomen met een transactieovereenkomst tussen hem en het Openbaar Ministerie. Hij werd verdacht van het witwassen van een geldbedrag van € 249.740. Dat geld bevond zich in een verborgen ruimte in de auto met het Duitse kenteken [kenteken] , waar de vordering onttrekking aan het verkeer op ziet. Deze auto is van klager [belanghebbende 1] . De beslagene heeft voor afstand van deze auto getekend op 23 augustus 2021 en de afstandsverklaring was eveneens onderdeel van de transactieovereenkomst.
Standpunt klagers
[belanghebbende 1] is de rechtsgeldige eigenaar van het voertuig nadat hij deze heeft gekocht van zijn broer, [betrokkene 2] . Hij is daarmee rechthebbende van het voertuig.
Klagers stellen zich formeel op het standpunt dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden ten aanzien van de vordering. Het voertuig is op 18 augustus 2021 in beslag genomen. De officier van justitie heeft nu echter voor het eerst bijna 1,5 jaar na inbeslagname een vordering tot onttrekking aan het verkeer ingediend. Dat is te laat en in strijd met de beginselen van een goede procesorde.
Materieel stellen klagers zich op het standpunt dat de vordering afgewezen dient te worden. Daarvoor is relevant dat de verborgen ruimte niet gebruikt is in verband met het plegen van strafbare feiten. Dat verband is noodzakelijk om te kunnen spreken van een rechtmatig beslag. In de rechtspraak wordt gesteld dat “het enkele feit dat auto’s met verborgen ruimtes gebruikt (kunnen) worden voor het plegen van strafbare feiten en dat dit gelet op de aard van deze ruimtes en de algemene ervaringsregels een redelijkerwijs te verwachten gebruik is” naar de oordeel van de rechtbank als onvoldoende bestempeld wordt om een relatie tussen de auto en een strafbaar feit als aanwezig te veronderstellen. Ook de Hoge Raad heeft geoordeeld dat vastgesteld moet worden dat het inbeslaggenomen voorwerp in een artikel 36c of 36d Sr beschreven verband moet staan tot een begaan strafbaar feit. Het geld dat in de verborgen ruimte is aangetroffen heeft een legale herkomst en dit kan evident met stukken worden aangetoond, zoals in het klaagschrift en ter zitting uitgebreid is gemotiveerd.
Aan de beslagene is nimmer een strafbaar feit ten laste gelegd en hij is niet vervolgd. Er loopt geen strafrechtelijke procedure naar aanleiding van de inbeslagname van de goederen. Indien de beslagene vervolgd zou worden, zou hij evident kunnen aantonen dat het geld een legale herkomst heeft. Hierdoor zou naar alle waarschijnlijkheid het tenlastegelegde feit aan beslagene niet bewezen kunnen worden en zou hij worden vrijgesproken. Er is geen enkel aan te wijzen (vermoedelijk) gepleegd strafbaar feit in relatie met de verborgen ruimte in het voertuig. Daarnaast is het onwaarschijnlijk dat de verborgen ruimte in het voertuig (in de toekomst) gebruikt wordt voor het plegen van strafbare feiten. Klager heeft voldoende gemotiveerd waar de ruimte voor diende, namelijk als alternatief voor het vervoeren van goud en geld. Klager begrijpt dat opsporingsautoriteiten oplettend zijn bij het constateren van dergelijke verborgen ruimtes in voertuigen, maar in dit geval is er onterecht vanuit gegaan dat de verborgen ruimte is gebruikt of zal worden gebruikt voor het plegen van strafbare feiten. Klager zal niettemin het voertuig doen herstellen in de oude toestand en de verborgen ruimte doen verwijderen door een garagebedrijf.
Standpunt van de officier van justitie
Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vordering tot onttrekking aan het verkeer. Uit Tekst en Commentaar bij artikel 552f Wetboek van Strafvordering blijkt dat het de rechter niet vrij staat de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren. Dat zou met zich meebrengen dat het voorwerp weer terug in het verkeer wordt gebracht.
De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat er, naar het oordeel van het Openbaar Ministerie, sprake was van een strafbaar feit door het vervoeren van het geldbedrag in de verborgen ruimte. De zaak tegen de beslagene is geëindigd met een transactie. Er is een geldboete opgelegd ter zake witwassen van een bedrag van € 249.740,=. Dat bedrag is aangetroffen in een verborgen ruimte die aanwezig was in de Skoda Kodiaq. Het vereiste causale verband tussen de verborgen ruimte en het misdrijf is daarmee gegeven. Als er sprake was van legaal geld, was de transactie tussen het Openbaar Ministerie en beslagene nooit tot stand gekomen. Voorts zijn klagers meermaals niet in staat gebleken om aan te tonen dat het geldbedrag uit legale bron afkomstig is. Uit de overgelegde stukken kan niet worden vastgesteld dat [belanghebbende 2] rechthebbende is van het aangetroffen geldbedrag noch kan worden vastgesteld dat het aangetroffen geld uit legale bron afkomstig is.
Ontvankelijkheid
De rechtbank ziet geen aanleiding om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren op grond van het moment van indiening, dat volgens de verdediging te laat is geweest. De ingediende vordering tot onttrekking aan het verkeer is ontvankelijk.
Beoordeling van de vordering tot onttrekking aan het verkeer
Ingevolge artikel 36b, eerste lid aanhef en onder 4°, van het Wetboek van Strafrecht kan de. rechter op vordering van het Openbaar Ministerie bij een afzonderlijke beslissing de onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen uitspreken.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht is een voorwerp vatbaar voor onttrekking aan het verkeer indien dat voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang. Daarvan is sprake indien een voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van misdrijven, dan wel de opsporing ervan kan belemmeren.
Uit het proces-verbaal blijkt dat na verwijdering van een kunststofschot een verborgen ruimte in de auto werd aangetroffen met daarin een zwarte tas en een schoenendoos, waar zich geld in bevond. Een verborgen ruimte heeft naar algemene ervaringsregels enkel als doel het plegen en onontdekt laten van strafbare feiten. Het ongecontroleerde bezit van een personenauto met een verborgen ruimte is in strijd met de wet en het algemeen belang.
Op grond van de genoemde transactie tussen het Openbaar Ministerie en de beslagene wordt aangenomen dat [betrokkene 1] betrokken is geweest bij het witwassen van het geldbedrag dat is aangetroffen. Daaruit volgt dat dit feit is gepleegd met betrekking tot de verborgen ruimte in de in beslag genomen auto. Ingevolge het bepaalde in artikel 36c onder 5° van het Wetboek van Strafrecht is de auto vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. De auto is immers vervaardigd, bestemd en ook gebruikt om een strafbaar feit te begaan. De rechtbank zal op grond van het voorgaande de auto onttrekken aan het verkeer en zal de vordering toewijzen.
Beslissing
De rechtbank:
wijst de vordering van de officier van justitie toe;
verklaart onttrokken aan het verkeer:
- de personenauto van het merk Skoda Kodiaq niet het (Duitse) kenteken [kenteken] .”
3. De middelen
3.1
Het eerste en vierde middel klagen over de motivering van respectievelijk de vordering en de beslissing tot onttrekking aan het verkeer van de Skoda. De vordering zelf is onvoldoende met redenen omkleed en de beslissing van de rechtbank hierop getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en/of is onbegrijpelijk dan wel ontoereikend gemotiveerd, aldus de stellers van het middel. Het tweede middel klaagt dat de behandeling van de vordering tot onttrekking aan het verkeer van het aan de klager toebehorende motorrijtuig niet in het openbaar heeft plaatsgevonden. Het derde middel klaagt dat de beschikking niet in het openbaar is uitgesproken. Het tweede en derde middel lenen zich voor een gezamenlijke behandeling en ik zal deze als eerste bespreken.
4. Bespreking van het tweede en het derde middel
4.1
Art. 552f lid 4 Sv bepaalt dat behandeling van de vordering tot onttrekking aan het verkeer door de raadkamer plaatsvindt in het openbaar. Indien openbare behandeling is voorgeschreven, dient de beschikking ingevolge art. 24 lid 1 Sv ook in het openbaar te worden uitgesproken. Schending van dit laatste voorschrift kan worden ondervangen doordat de Hoge Raad zelf de beschikking in het openbaar uitspreekt.2.Schending van het eerste voorschrift leidt echter standaard tot nietigheid van de beschikking.3.
4.2
In de onderhavige zaak heeft op 18 november 2022 een openbare raadkamerzitting plaatsgevonden waarop het klaagschrift strekkende tot opheffing van het beslag op de auto en een geldbedrag is behandeld. De rechtbank heeft de klagers niet-ontvankelijk verklaard en de behandeling van de door de officier van justitie ingediende vordering tot onttrekking aan het verkeer – welke op de zitting niet ter sprake is gekomen4.– geschorst tot een nader te bepalen tijdstip en de klagers zes weken de tijd gegeven schriftelijk standpunt in te nemen ten aanzien van de vordering. Op 9 januari 2023 heeft de raadsvrouw van de klagers een schriftelijk standpunt inzake de voorgenomen onttrekking ingediend. Hierop is door de officier van justitie per mail op 18 januari 2023 gereageerd. De rechtbank heeft bij beschikking van 15 februari 2023 de vordering tot onttrekking aan het verkeer toegewezen.
4.3
Deze beslissing is – zo blijkt uit een brief van de rechtbank Rotterdam met als onderwerp “vordering onttrekking aan het verkeer afgedaan buiten zitting” die zich bij de op de voet van art. 434 Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt – “om proceseconomische redenen zonder een openbaar onderzoek in raadkamer gegeven”. Dit verzuim brengt nietigheid met zich mee. Het dossier bevat evenmin aanknopingspunten dat de klagers hebben ingestemd met een schriftelijke behandeling van de vordering.5.
4.4
Het voorgaande betekent dat het tweede middel slaagt en het derde middel niet tot cassatie hoeft te leiden.
4.5
Gelet hierop behoeven het eerste en het vierde middel geen bespreking. Indien de Hoge Raad hierover anders oordeelt, dan ben ik uiteraard bereid ten aanzien van die middelen aanvullend te concluderen.
5. Conclusie
5.1
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing naar de rechtbank Rotterdam, teneinde opnieuw te worden beoordeeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑01‑2024
HR 15 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7799, NJ 2010/610, m.nt. Buruma, rov. 2.3. In dit arrest ging de Hoge Raad ‘om’ inzake deze kwestie (vgl. HR 19 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ1667, rov. 3.4 waarin een dergelijk verzuim nog wel tot vernietiging van de bestreden beschikking leidde).
HR 16 november 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC9564, rov. 4; HR 18 oktober 1994, NJB 1995, afl. 4, nr. 13 (p. 54); en HR 11 april 1995, DD 1995/298. Zie in dezelfde zin m.b.t de behandeling van klaagschriften op grond van art. 552a Sv: HR 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN2308, rov. 2.2; HR 12 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL8796, rov. 2.5 en HR 4 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2237, rov. 2.2.
Dit blijkt uit de bestreden beschikking van 15 februari 2023 waarin de auto is onttrokken aan het verkeer. Voorts bevindt zich in het dossier een e-mail gedateerd 16 januari 2023 van een gerechtsjurist werkzaam bij de rechtbank Rotterdam aan de officier van justitie waaruit dit eveneens blijkt.
Vgl. met betrekking tot niet openbare zittingen in verband met de uitbraak van het coronavirus HR 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1497, rov. 2.4 waarin de griffier van de rechtbank aan de raadsman van de klager had medegedeeld dat de rechtbank klaagschriften als het onderhavige in verband met de maatregelen tegen verspreiding van het coronavirus in beginsel schriftelijk behandelt, op welke mededeling de raadsman van de klager schriftelijk had geantwoord: “De zaak kan verder schriftelijk worden afgedaan.” Zie ook de conclusie van AG Harteveld (onder 3.11-3.15) voor HR 21 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:897 (HR: art. 81 RO) waaruit blijkt dat deze instemming niet uitdrukkelijk hoeft te zijn gegeven. Anders zat het in de arresten HR 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1568 (niet was gebleken dat de rechtbank duidelijkheid had verschaft over de vraag of instemming door de raadsvrouw met een “schriftelijke ronde” met zich bracht dat de klager daarmee ook afstand deed van het recht op een mondelinge behandeling) en HR 22 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:854, NJ 2021/249, met red. aant. waarin weliswaar was ingestemd met een schriftelijke procedure, maar waar per abuis aan de ‘tweede schriftelijke ronde’ – waarbij de officier van justitie zou reageren op het inhoudelijke standpunt van de verdediging en de verdediging in de gelegenheid zou worden gesteld repliek in te dienen – niet is toegekomen (zie hiervoor de conclusie van AG Harteveld (onder 3.33) voor dit arrest).