Vgl. R. Kuiper, 552a-beklag tegen 94(a)beslag, Strafblad 2008, p. 83–111, i.h.b. p. 92.
HR (P-G), 31-05-2011, nr. 10/03140 B
ECLI:NL:PHR:2011:BQ8215
- Instantie
Hoge Raad (Procureur-Generaal)
- Datum
31-05-2011
- Zaaknummer
10/03140 B
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BQ8215
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BQ8215, Conclusie, Hoge Raad (Procureur-Generaal), 31‑05‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ8215
Conclusie 31‑05‑2011
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Klager 2]
1.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft, na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad bij beschikking van 20 januari 2009, LJN BG3555, bij beschikking van 17 februari 2010 het door klager ingediende beklag, strekkende tot teruggave aan klager van banden met geluidsopnamen van The Beatles, ongegrond verklaard.
2.
Tegen deze beschikking is namens klager op 4 maart 2010 beroep in cassatie ingesteld.
3.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 10/03140B en 10/03142B. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
4.
Namens klager heeft mr. A.J. Fontijn, advocaat te 's‑Gravenhage, één middel van cassatie voorgesteld.
Procesverloop
5.
Aan de bestreden beschikking ligt ten grondslag de beschikking van de Hoge Raad van 9 januari 2009, gewezen op het beroep in cassatie tegen de beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 24 mei 2007, waarbij het beklag van klager, strekkende tot teruggave aan klager van voornoemde banden met geluidsopnamen van The Beatles, ongegrond was verklaard.
6.
Ten aanzien van de feiten heeft de Rechtbank in de door de Hoge Raad vernietigde beschikking van 24 mei 2007 het volgende vastgesteld:
‘Feiten
Uit de stukken is het volgende gebleken.
Op 23 december 2002 is een Engels rechtshulpverzoek ingediend in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de diefstal en/of heling van voornoemde geluidsbanden in de periode 1973–1995. Uit gesprekken die de Engelse politie met één van de verdachten in de strafzaak, genaamd [betrokkene 1], heeft gehad, blijkt dat op 10 januari 2003 een geïnfiltreerde Engelse politieagent met de andere verdachte in de strafzaak, [betrokkene 2], naar Nederland zou komen. De bedoeling was om de twee Nederlandse personen die de banden in hun bezit hadden te ontmoeten en om de banden tegen betaling van een hoog geldbedrag te kopen. Bij die ontmoeting in het pand [a-straat 1] te [plaats] zijn klager en [klager 1] aangehouden. In het pand zijn voornoemde banden aangetroffen en inbeslaggenomen.
Klager heeft op 11 januari 2003 verklaard dat hij in 1992 is benaderd door [betrokkene 1] die vertelde dat hij de banden te koop had en dat hij die banden van John Lennon had gekregen. Voorts heeft klager verklaard dat hij en [klager 1] op naam van hun bedrijf de banden voor £ 30.000,- hadden gekocht. Later hadden ze nog een partij banden van deze [betrokkene 1] gekocht. In de zomer van 2002 is [klager 1] door [betrokkene 1] benaderd omdat [betrokkene 1] de banden terug wilde hebben. [Klager 1] heeft klager verteld dat [betrokkene 1] £ 100.000,- voor de banden geboden had. Uiteindelijk zouden de banden weer voor £ 125.000,- verkocht worden aan [betrokkene 1].
[Klager 1] heeft op 11 januari 2003 verklaard dat hij via [betrokkene 1] aan de banden was gekomen, die hem had verteld dat hij de banden van John Lennon had gekregen in de tijd dat [betrokkene 1] in de Apple studio's van The Beatles werkte.
Op 29 april 2003 is de vordering van de officier van justitie, om op grond van artikel 552p Sv de inbeslaggenomen banden aan haar ter beschikking te stellen ter overdracht aan de Britse autoriteiten, toegewezen.
Het openbaar ministerie heeft bij brief van 22 juli 2005 aan klager laten weten voornemens te zijn de inbeslaggenomen banden aan Apple Films Limited terug te geven.
Op 14 juli 2006 is in de zaak tegen [betrokkene 1] door de Engelse rechter vonnis gewezen waarbij de ondertoezichtstelling van [betrokkene 1] is bevolen voor de duur van twee jaar. In het vonnis is te lezen dat de jury heeft vastgesteld dat de banden gestolen waren en dat deze toebehoren aan Apple Films Limited. In het kader van die strafzaak zijn de banden op echtheid onderzocht door een aantal Britse deskundigen. Hun conclusie luidt dat de banden authentiek zijn. De zaak tegen [betrokkene 2] is op 17 juli 2006 afgedaan, waarbij hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden voorwaardelijk.
De zaken tegen klager en [klager 1] zijn op 6 januari 2007 geseponeerd waarbij als reden is opgegeven dat de benadeelden voldoende schadeloos zijn gesteld.’
7.
Daarnaast heeft de Rechtbank te Amsterdam bij beschikking van 24 mei 2007, onder vaststelling van dezelfde feiten als hiervoor weergegeven, het in een samenhangende zaak ingediende klaagschrift ex art. 552a Sv van de vennootschap naar Engels recht Apple Films Limited (hierna: Apple) gegrond verklaard en de teruggave gelast van de banden aan Apple. Het tegen die beschikking ingestelde cassatieberoep is later ingetrokken zodat die beschikking onherroepelijk is.
Ontvankelijkheid
8.
In verband met de ontvankelijkheid van het cassatieberoep doet zich de vraag voor of het beslag inmiddels is geëindigd (art. 134 Sv).1. Uit namens mij bij het Arrondissementsparket te Amsterdam gevraagde inlichtingen blijkt het volgende. Bij een ‘Beslissing met betrekking tot inbeslaggenomen voorwerpen (art. 116 Sv)’ van 25 juni 2007 heeft de Officier van Justitie op grond van art. 116, vierde lid, Sv Apple aangewezen als bewaarder van de banden. De Officier van Justitie heeft vervolgens bij brief van 26 juni 2007 naar aanleiding van voormelde beslissing de Londense politie, bij wie de banden kennelijk op dat moment lagen opgeslagen, verzocht de banden te overhandigen aan Apple.
9.
Uit het voorgaande volgt dat het ervoor moet worden gehouden dat de banden niet in de in art. 134 Sv bedoelde zin zijn teruggegeven aan Apple en dat het beslag derhalve niet is geëindigd op een wijze als omschreven in art. 134 Sv. Het bepaalde in art. 134 Sv staat dus niet aan ontvankelijkheid van klager in zijn beroep in cassatie in de weg.
10.
Hiervoor is er reeds op gewezen dat het klaagschrift ex art. 552a Sv van Apple, strekkende tot teruggave van de banden aan haar, door de Rechtbank te Amsterdam bij beschikking van eveneens 24 mei 2007 gegrond is verklaard en de teruggave is gelast van de banden aan Apple. In die zaak is klager als belanghebbende gehoord. Het tegen die beschikking kennelijk bij vergissing ingestelde cassatieberoep van Apple is later ingetrokken zodat die beschikking onherroepelijk is. Voor klager stond tegen laatstgenoemde beschikking als in die zaak louter belanghebbende, gelet op het bepaalde in art. 552d lid 2 Sv, geen beroep in cassatie open.
11.
Het voorgaande betekent dat de mogelijkheid bestaat dat in de onderhavige zaak het klaagschrift gegrond wordt verklaard en de banden aan klager zullen moeten worden teruggegeven terwijl volgens de reeds in kracht van gewijsde gegane beschikking de banden zullen moeten worden teruggegeven aan Apple. Een dergelijke gang van zaken is met een behoorlijke rechtspleging niet wel verenigbaar.
12.
De Rechtbank had dit gevaar kunnen bezweren door bij één beschikking te beslissen op beide klaagschriften. Hoewel de behandeling van beide klaagschriften op dezelfde dag heeft plaatsgevonden heeft de Rechtbank daartoe kennelijk geen aanleiding gezien.
13.
Aan ontvankelijkheid van het cassatieberoep in de onderhavige zaak staat een en ander mijns inziens niet in de weg. Zou dit anders zijn dan zou immers door een ongelukkige vormgeving van de beslissingen op de klaagschriften van klager en Apple tekort worden gedaan aan klagers recht tegen een hem onwelgevallige beslissing cassatie te kunnen instellen. Tegen een beslissing op het klaagschrift van Apple kon hij dat namelijk niet. Bij een eventueel geschil over de executie van uiteenlopende beschikkingen zal het civiele (proces)recht uitkomst moeten bieden.
14.
Voor de goede orde merk ik op dat ik ervan uitga dat de Hoge Raad ten tijde van zijn beschikking van 20 januari 2009 op de hoogte was van de beschikking op het klaagschrift van Apple. Laatstgenoemde beschikking wordt immers in de conclusie bij de beschikking van de Hoge Raad genoemd (noot 2). Daarom ga ik ervan uit dat de Hoge Raad in de onherroepelijkheid van de beslissing op het klaagschrift van Apple geen beletsel heeft gezien voor de ontvankelijkheid van klager in het beroep in cassatie.
15.
Het was denkbaar geweest dat de Hoge Raad in een geval als het onderhavige, waarin de beslagene als belanghebbende is opgekomen tegen het verzoek tot teruggave van Apple en zelf een verzoek tot teruggave heeft ingediend, art. 552d lid 2 zo had verstaan dat klager ook tegen de beschikking op het klaagschrift van Apple cassatie had kunnen instellen.2. Vergelijk HR 12 oktober 2010, LJN BN4301 (impliciet) ten aanzien van de mogelijkheid voor klager/beslagene van beroep in cassatie tegen afzonderlijke beschikkingen op een vordering tot het verlenen van verlof als bedoeld in art. 552p lid 3 Sv en op een verzoek tot teruggave hoewel klager/beslagene in de zaak die aan de eerste beschikking ten grondslag lag niet optrad en ook niet kon optreden als klager en dus in beginsel in zijn cassatieberoep tegen die beschikking niet kon worden ontvangen.3. Vervolgens was voorts denkbaar geweest dat de Hoge Raad het onderhavige beroep in cassatie aldus had verstaan dat het zich mede richtte tegen de beschikking op het klaagschrift van Apple. Beide beschikkingen betreffen immers — om met mijn ambtgenoot Knigge te spreken4. — twee kanten van dezelfde medaille. Zo zou het gevaar voor onverenigbaarheid van beschikkingen, geschapen doordat niet op de klaagschriften van Apple en klager bij één beschikking is beslist, zijn bezworen. Deze (nood)weg heeft de Hoge Raad kennelijk niet willen volgen.
Het middel
16.
Het middel stelt dat het Hof onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat klager de geluidsbanden niet te goeder trouw heeft verkregen en dat klager dientengevolge niet als rechthebbende kan worden beschouwd.
17.
Vooropgesteld moet worden dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv een summier karakter draagt en dat het in de beklagprocedure gaat om een voorlopig oordeel omtrent de eigendoms- en bezitsrechten ten aanzien van het in het geding zijnde voorwerp (vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654, rov. 2.2 en 2.13 en HR 8 februari 2011, LJN BO2962, rov. 2.5). Daarom kunnen aan de motivering van een op basis van dat onderzoek gewezen beslissing geen hoge eisen worden gesteld.
18.
In meergenoemde beschikking van 9 januari 2009 heeft de Hoge Raad onder meer overwogen ‘dat — gelet op art. 3:86, eerste lid, BW — voor de beantwoording van de vraag of de klager redelijkerwijs als rechthebbende kan worden beschouwd, beslissend is of hij de desbetreffende geluidsbanden anders dan om niet en te goeder trouw heeft verkregen.’ Dat lijkt niet goed te rijmen met hetgeen de Hoge Raad in zijn overzichtsbeschikking van 28 september 2010, rov. 2.8, heeft overwogen, namelijk:
‘In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter
- a.
te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
- b.
de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd [curs. WHV].
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.’
In het licht van het bepaalde in art. 3:86, eerste lid, BW moet de overweging van de Hoge Raad in zijn beschikking van 9 januari 2009 kennelijk aldus worden gelezen dat een ander, dus Apple, redelijkerwijs als rechthebbende moet worden aangemerkt tenzij klager te goeder trouw was ten tijde van het verkrijgen van de banden.
19.
Ten aanzien van de vraag of klager te goeder trouw was ten tijde van het verkrijgen van de banden heeft het Hof in de bestreden beschikking het volgende overwogen:
‘Het hof acht onder verwijzing naar het vonnis van de Engelse rechter van 14 juli 2006, waarbij een zekere [betrokkene 1] is veroordeeld, voldoende aannemelijk dat de onder klager in beslag genomen geluidsbanden afkomstig zijn van diefstal dan wel verduistering. Het is deze [betrokkene 1] geweest die naar zeggen van klager hem heeft benaderd met de mededeling dat hij geluidsbanden te koop had en dat hij die banden van John Lennon had gekregen.
Klager heeft tegenover de politie verklaard dat hij spoedig na de aankoop van de banden begon te twijfelen aan de echtheid daarvan. Desondanks heeft hij van diezelfde [betrokkene 1] nadien nog een partij banden gekocht.
Het hof is van oordeel dat klager in de gegeven omstandigheden niet zonder nader onderzoek met deze [betrokkene 1] zaken had mogen doen. De enkele mededeling van [betrokkene 1] dat hij de banden van John Lennon had gekregen en het feit dat klager naar eigen zeggen een kerstkaart van Apple (de produktiemaatschappij van The Beatles) in zijn bezit had met daarop de naam [betrokkene 1] is in dit verband onvoldoende om te mogen aannemen dat het ging om een bona fide verkoper.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat klager de betreffende geluidsbanden niet te goeder trouw heeft verkregen.’
20.
In de toelichting op het middel wordt terecht gesteld dat de uitspraak van de Engelse rechter van 14 juli 2006 niet inhoudt dat [betrokkene 1] is veroordeeld. Tot vernietiging van de bestreden beschikking hoeft dit niet te leiden omdat in de overwegingen van het Hof niet besloten ligt dat de omstandigheid dat [betrokkene 1] zou zijn veroordeeld als zodanig heeft meegewogen bij het oordeel over de vraag of klager te goeder trouw was. Kennelijk moet de beschikking van het Hof aldus worden verstaan dat met de opmerking dat het vonnis van de Engelse rechter betrekking had op een zaak tegen [betrokkene 1], is bedoeld aan te geven dat het ging om het vonnis waarin is vastgesteld dat de onderhavige banden van diefstal of verduistering afkomstig waren.
21.
Het oordeel van het Hof, als weergegeven onder 19, dient kennelijk als volgt te worden verstaan. [betrokkene 1] bezat blijkens het vonnis van de Engelse rechter banden die van diefstal c.q. verduistering afkomstig waren en was dus niet bevoegd over die banden te beschikken. Daaruit volgt dat klager heeft verkregen van een beschikkingsonbevoegde. In aanmerking genomen dat klager bij het zaken doen met [betrokkene 1] is afgegaan op diens enkele mededeling dat hij de banden van John Lennon had gekregen en een kerstkaart van Apple met daarop de naam [betrokkene 1], terwijl van klager in de gegeven omstandigheden — aankoop van banden met deels niet uitgebracht materiaal van een groep musici van wereldfaam — mocht worden verwacht dat hij nader onderzoek zou verrichten naar degene met wie hij zaken deed, moet het ervoor worden gehouden dat klager de banden niet te goeder trouw heeft verkregen en Apple als de produktiemaatschappij van bedoelde groep musici dus redelijkerwijs als rechthebbende op de banden moet worden aangemerkt.
22.
Aldus verstaan is dit oordeel niet onbegrijpelijk en behoeft het, gelet op hetgeen ik hiervoor heb opgemerkt over het summiere karakter van de onderhavige procedure, geen nadere motivering, ook niet in het licht van hetgeen in het klaagschrift is gesteld en bij pleidooi ten overstaan van het Hof is aangevoerd. Daarbij teken ik aan dat aan de toelichting op het middel in cassatie kan worden voorbijgegaan voor zover daarbij de in feitelijke aanleg gevoerde verweren nog wat worden uitgebouwd.
23.
Het middel faalt.
24.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑05‑2011
R. Kuiper, 552a-beklag tegen 94(a)beslag, Strafblad 2008, p. 83–111, i.h.b. p. 110 noemt enkele andere gevallen waarin de Hoge Raad de mogelijkheden van het instellen van cassatie heeft uitgebreid buiten het bepaalde in art. 552d lid 2 Sv.
Vgl. o.m. HR 26 januari 2010, LJN BL0572, HR 6 juli 2010, LJN BM5281 (niet gepubliceerd). Hier doet zich niet voor het geval dat speelde in HR 18 januari 2011, LJN BO0087, waarin door de beslagene tegen een beschikking op een vordering tot verlof als bedoeld in art. 552p en tegen de beschikking op diens klaagschrift beroep in cassatie was ingesteld en de HR de beslagene wel ontvankelijk achtte in het cassatieberoep tegen de beschikking op de vordering tot verlof ex art. 552p Sv, hoewel in de zaak waarin op die vordering werd beslist, de beslagene louter belanghebbende was.
Conclusies bij HR 12 oktober 2010, LJN BN4301 en HR 18 januari 2011, LJN BO0087.