Deze uitgangspunten zijn ontleend aan de recentelijk door de Hoge Raad gegeven overzichtsbeschikking inzake beklag tegen beslag (HR 28 september 2010, LJN BL2823).
HR, 08-02-2011, nr. 09/03392 B
ECLI:NL:HR:2011:BO2962
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
08-02-2011
- Zaaknummer
09/03392 B
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BO2962
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BO2962, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑02‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO2962
ECLI:NL:PHR:2011:BO2962, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑10‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BO2962
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Beklag. 1. Art. 552a Sv. 2. Belanghebbende. Ad 1. Rb heeft geoordeeld dat niet klager maar een ander als eigenaar van de onder laatstgenoemde inbeslaggenomen auto dient te worden aangemerkt. Dat oordeel is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk, mede gelet op het summiere karakter van het onderzoek naar aanleiding van het klaagschrft a.b.i. art. 552a Sv en in aanmerking genomen dat het in de beklagprocedure gaat om een voorlopig oordeel omtrent de eigendoms- en bezitsrechten ten aanzien van het in het geding zijnde voorwerp (vgl. HR LJN BL2823). Ad 2. Rb heeft klager ten onrechte n-o verklaard. Voor de vraag of klager als belanghebbende i.z.v. art. 552a Sv kan gelden en dientengevolge in het beklag kan worden ontvangen is niet beslissend of hij als eigenaar kan worden aangemerkt, maar of hij gesteld heeft eigenaar te zijn (vgl. HR LJN AN8586). Behoeft i.c. niet tot cassatie te leiden, omdat Rb blijkens de bestreden beschikking van die stelling is uitgegaan en het klaagschrift en de daarin ingenomen stellingen omtrent de aanspraken van klager inhoudelijk heeft beoordeeld.
8 februari 2011
Strafkamer
Nr. 09/03392 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Roermond van 11 augustus 2009, nummer RK 09/638, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klager 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking met terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank te Roermond opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank de klager ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn beklag en dat zij haar oordeel dat een ander dan de klager als eigenaar moet worden aangemerkt, ontoereikend heeft gemotiveerd.
2.2. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Onder [klager 2], tegen wie in het kader van een strafrechtelijk onderzoek de verdenking is gerezen van witwassen, is op 11 juni 2009 een personenauto inbeslaggenomen van het merk Mercedes Benz, met kenteken [AA-00-BB]. [Klager 2] en de klager hebben beiden een klaagschrift ingediend, zoals bedoeld in art. 552a, eerste lid, Sv, strekkende tot teruggave van deze personenauto.
2.3. Bij de beoordeling van deze klaagschriften diende de Rechtbank a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd, in welk geval de teruggave aan die rechthebbende moet worden gelast (vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654, rov. 2.8).
2.4. De bestreden beschikking houdt onder meer het volgende in:
"De raadsman heeft ter zitting - samengevat weergegeven - het volgende betoogd.
[Klager 2] (hierna: [klager 2]) heeft van klager een bedrag van € 22.000 geleend voor de aankoop van de hiervoor vermelde personenauto en klager blijft eigenaar van de auto totdat de gehele lening door [klager 2] is terugbetaald, hetgeen een vorm van fiduciaire eigendomsoverdracht is die volstrekt vormvrij kan worden overeengekomen. Tot voor kort was dat ook naar Nederlands recht een gebruikelijke vorm van zekerheidstelling.
De overeenkomst is in Duitsland gesloten waardoor de overeenkomst wordt beheerst door Duits recht. Naar Duits recht bestaat de Sicherheitsübereignung gewoon nog als vorm van zekerheidsverschaffing. Zowel klager als [klager 2] zijn het volstrekt eens over de uitleg van de overeenkomst.
Hoofdregel van het beslagrecht is dat het in beslag genomen voorwerp terug gaat naar de beslagene tenzij een ander redelijkerwijs wordt vermoed de rechthebbende te zijn.
Klager is eigenaar van de auto en [klager 2] had de auto rechtmatig in bezit.
De auto dient teruggegeven te worden aan klager als rechthebbende.
De belangen van strafvordering verzetten zich niet tegen teruggave, nu er geen sprake is van enige verdenking van enig strafbaar feit jegens klager.
De raadsman heeft ter zake een pleitnota overgelegd, waarnaar voor de overige onderbouwing wordt verwezen.
Door de officier van justitie is ter zitting betoogd dat er tegen klager inderdaad geen enkele verdenking bestaat. Nu uit de stukken en het onderzoek ter zitting evenwel voldoende blijkt dat klager niet de eigenaar van de inbeslaggenomen auto is, dient klager niet ontvankelijk in het klaagschrift te worden verklaard.
De rechtbank overweegt als volgt.
Door de raadsman is gesteld dat op basis van het "Darlehnsvertrag" d.d. 6 maart 2009 de eigendom van de personenauto naar Duits recht vormvrij is overgedragen aan klager, te weten door een fiduciaire eigendomsoverdracht; zo lang de auto niet volledig is betaald, behoort deze aan klager in eigendom toe.
Klager heeft ten overstaan van de politie verklaard dat hij aan [klager 2] een lening heeft verstrekt van € 22.000 voor de aankoop van de inbeslaggenomen auto en daartoe heeft hij met [klager 2] een Darlehnsvertrag opgemaakt. Klager, gevraagd naar het gemaakte eigendomsvoorbehoud, verklaarde vervolgens dat hij deze steeds in zijn overeenkomsten opneemt als hij spullen verkoopt, doch in dit geval had hij niet aan [klager 2] verkocht en de auto is ook nooit van hem, van klager, geweest; klager heeft aan [klager 2] slechts het geld geleend voor de aankoop van die auto die [klager 2] een tijdje zou rijden en bij de verkoop zou hij de lening meteen aan klager terugbetalen.
Uit de stukken blijkt voorts dat [klager 2] met die geleende € 22.000 op 9 maart 2009 de inmiddels inbeslaggenomen auto heeft gekocht, die auto sedertdien op [klager 2]s naam staat en die auto ook door [klager 2] is verzekerd.
De rechtbank constateert dat een Darlehensvertrag letterlijk vertaald een leningsovereenkomst dan wel een leencontract betreft. Een leningsovereenkomst waarbij klager aan [klager 2] geld leent voor de aankoop van een auto en waar de tegenprestatie voor [klager 2] bestaat uit het maandelijks terugbetalen van € 500 en uiterlijk op 15 april 2013 een totaalbedrag van € 25.000; bij verkoop of vervreemding van de auto wordt het totaalbedrag direct opeisbaar.
Deze overeenkomst spreekt op geen enkele wijze van een (fiduciaire) eigendomsoverdracht van de auto zoals door de raadsman is betoogd. Dat deze fiduciaire eigendomsoverdracht wel als zodanig door klager en [klager 2] bij de overeenkomst is beoogd als vorm van zekerheidsverschaffing, zou weliswaar kunnen volgen uit de verklaring van [klager 2], doch zulks vindt geen bevestiging in de feitelijke gang van zaken, noch in het "Darlehnsvertrag" als zodanig dat slechts spreekt van een eigendomsvoorbehoud, noch in de verklaring van klager dienaangaande. Dat van een fiduciaire eigendomsoverdracht sprake is in de zin dat klager als eigenaar dient te gelden van de inbeslaggenomen auto acht de rechtbank in de onderhavige beslagprocedure onvoldoende aangetoond. Het belang bij teruggave is zijdens klager dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt.
Los van de civielrechtelijke aanspraak die klager op [klager 2] heeft uit hoofde van de geldlening doet dit niets af aan de feitelijke eigendomssituatie van de inbeslaggenomen auto, zoals die thans voorligt. [klager 2] dient in dezen als eigenaar van de auto te worden aangemerkt. Niet kan worden gezegd dat klager uit hoofde van de geldlening - die volgens klager strekt tot terugbetaling door [klager 2] aan klager van € 25.000 - als rechthebbende aanspraak kan maken op afgifte van de inbeslaggenomen auto.
Nu klager niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, dient klager niet ontvankelijk in zijn klaagschrift te worden verklaard."
2.5. De Rechtbank heeft aldus geoordeeld dat niet de klager maar [klager 2] als eigenaar van de onder laatstgenoemde inbeslaggenomen auto dient te worden aangemerkt. Anders dan in het middel wordt betoogd, is dat oordeel ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk, mede gelet op het summiere karakter van het onderzoek naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv en in aanmerking genomen dat het in de beklagprocedure gaat om een voorlopig oordeel omtrent de eigendoms- en bezitsrechten ten aanzien van het in het geding zijnde voorwerp (vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654, rov. 2.2 en 2.13). Mitsdien faalt de hierop betrekking hebbende klacht van het middel.
2.6. De klacht dat de Rechtbank de klager ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, treft doel nu de Rechtbank heeft miskend dat voor de vraag of de klager als belanghebbende in de zin van art. 552a Sv kan gelden en dientengevolge in het beklag kan worden ontvangen, niet beslissend is of hij als eigenaar van de personenauto kan worden aangemerkt maar of hij heeft gesteld daarvan eigenaar te zijn (vgl. HR 6 januari 2004, LJN AN8586, NJ 2004/179). Dat behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden, omdat de Rechtbank blijkens de bestreden beschikking is uitgegaan van die stelling en het klaagschrift en de daarin ingenomen stellingen omtrent de aanspraken van de klager inhoudelijk heeft beoordeeld, zoals hiervoor weergegeven.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 februari 2011.
Conclusie 26‑10‑2010
Mr. Aben
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Klager 1] en [klager 2]
1.
De rechtbank te Roermond heeft in de zaak van klager [klager 2] bij beschikking van 11 augustus 2009 het beklag als bedoeld in artikel 552a Sv ongegrond verklaard. Op diezelfde datum heeft voornoemde rechtbank klager [klager 1] niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag ex artikel 552a Sv.
2.
Namens beide klagers is beroep in cassatie ingesteld. Mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, heeft namens elk van de klagers apart een schriftuur ingezonden, beide schrifturen houden één middel van cassatie. Gelet op de sterke verwevenheid tussen de twee zaken alsmede omwille van de overzichtelijkheid zal ik thans in beide zaken gezamenlijk concluderen.
3.
Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende, waarbij ik mij (mede) baseer op het door verbalisant Hendrikx op 6 juli 2009 opgemaakte proces-verbaal. De klager [klager 2] wordt verdacht zich schuldig te hebben gemaakt aan het kort gezegd ‘witwassen’ (van geld dat [klager 2] heeft verdiend met door hem gepleegde drugsproductie en -handel). Het onderzoek naar dit vermeende witwassen is aldus de officier van justitie — althans ten tijde van de raadkamerprocedure — ‘in volle gang’ en afhankelijk van de uitkomst van dit onderzoek zal klager [klager 2] worden vervolgd voor witwassen. Op 11 juni 2009 werd het in beide klaagschriften genoemde voertuig (type Mercedes-Benz, voorzien van een Duits kenteken), rijdende in Venlo, inbeslaggenomen terwijl het werd bestuurd door de klager [klager 2]. Met betrekking tot deze auto is de verdenking gerezen dat verborgen of verhuld wordt wie de rechthebbende op dit voorwerp is. Dit verbergen of verhullen bestaat uit het aangaan/overleggen van een (Duitse) leenovereenkomst met klager [klager 1] van € 22.000,- voor de aankoop van de auto met daarin opgenomen een ten behoeve van de klager [klager 1] gemaakt eigendomsvoorbehoud. Het omzetten bestaat uit het betalen van geld (maandelijkse termijnen) waarvan [klager 2] wist dat dit geld — onmiddellijk of middellijk — afkomstig was uit enig misdrijf, namelijk door hem zelf gepleegde drugsproductie en -handel, ter afbetaling van de door hem met [klager 1] aangegane lening. Zo beschouwd bestaat er een reële optie dat deze auto, in het geval van een veroordeling wegens witwassen, zal worden verbeurdverklaard.
4.1.
Te beginnen met de klager [klager 2]. Het namens deze klager ingediende middel klaagt erover dat de rechtbank ten onrechte althans onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd heeft geoordeeld dat [klager 2] en niet [klager 1] als eigenaar van de auto dient te worden aangemerkt. Meer in het bijzonder acht de steller van het middel het oordeel van de rechtbank onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd dat met betrekking tot de inbeslaggenomen auto (naar Duits recht) geen fiduciaire eigendom zou zijn gevestigd.
4.2.1.
In haar beschikking heeft de rechtbank het standpunt van de klaagster en het standpunt van de officier van justitie als volgt weergegeven:
‘De raadsman heeft ter zitting — samengevat weergegeven — het volgende betoogd. Klager heeft van [klager 1] (hierna: [klager 1]) een bedrag van € 22.000 geleend voor de aankoop van de hiervoor vermelde personenauto en [klager 1] blijft eigenaar van de auto totdat de gehele lening door klager is terugbetaald, hetgeen een vorm van fiduciaire eigendomsoverdracht is die volstrekt vormvrij kan worden overeengekomen. Tot voor kort was dat ook naar Nederlands recht een gebruikelijke vorm van zekerheidstelling. De overeenkomst is in Duitsland gesloten waardoor de overeenkomst wordt beheerst door Duits recht. Naar Duits recht bestaat de Sicherheitsübereignung gewoon nog als vorm van zekerheidsverschaffing. Zowel klager als [klager 1] zijn het volstrekt eens over de uitleg van de overeenkomst.
Hoofdregel van het beslagrecht is dat het in beslag genomen voorwerp terug gaat naar de beslagene tenzij een ander redelijkerwijs wordt vermoed de rechthebbende te zijn. [klager 1] is eigenaar van de auto en klager had de auto rechtmatig in zijn bezit. De auto dient teruggegeven te worden aan klager onder wie hij is inbeslaggenomen. Als bezitter is hij ook rechthebbende. De belangen van strafvordering verzetten zich niet tegen teruggave aan klager, nu er volstrekt onvoldoende verdenking is tegen hem. De raadsman heeft ter zake een pleitnota overgelegd, waarnaar voor de overige onderbouwing wordt verwezen.
Door de officier van justitie is ter zitting betoogd dat er tegen klager een verdenking is gerezen ter zake van witwassen. Het onderzoek betreffende deze verdenking is nog in volle gang. Afhankelijk van de uitkomst van dit onderzoek kan klager mogelijk worden vervolgd voor witwassen. In geval van veroordeling voor dit feit is het een reële optie dat de inbeslaggenomen auto zal worden verbeurd verklaard. Het beklag dient daarom ongegrond te worden verklaard.’
4.2.2.
De rechtbank heeft het beklag ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen:
‘Door de raadsman is gesteld dat op basis van het ‘Darlehnsvertrag’ d.d. 6 maart 2009 de eigendom van de personenauto naar Duits recht vormvrij is overgedragen aan [klager 1], te weten door een fiduciaire eigendomsoverdracht; zo lang de auto niet volledig is betaald, behoort deze aan [klager 1] in eigendom toe.
[Klager 1] heeft ten overstaan van de politie verklaard dat hij aan klager een lening heeft verstrekt van € 22.000 voor de aankoop van de inbeslaggenomen auto en daartoe heeft hij met klager een Darlehnsvertrag opgemaakt. [klager 1], gevraagd naar het gemaakte eigendomsvoorbehoud, verklaarde vervolgens dat hij deze steeds in zijn overeenkomsten opneemt als hij spullen verkoopt, doch in dit geval had hij niet aan klager verkocht en de auto is ook nooit van hem geweest; [klager 1] heeft aan klager slechts het geld geleend voor de aankoop van de auto die klager een tijdje zou rijden en bij de verkoop zou hij de lening meteen aan [klager 1] terugbetalen.
Uit de stukken blijkt voorts dat klager met die geleende € 22.000 op 9 maart 2009 de inmiddels inbeslaggenomen auto heeft gekocht, die auto sedertdien op klagers naam staat en die auto ook door klager is verzekerd.
De rechtbank constateert dat een Darlehnsvertrag letterlijk vertaald een leningsovereenkomst dan wel een leencontract betreft. Een leningsovereenkomst waarbij [klager 1] aan klager geld leent voor de aankoop van een auto en waar de tegenprestatie voor klager bestaat uit het maandelijks terugbetalen van € 500 en uiterlijk op 15 april 2013 een totaalbedrag van € 25.000; bij verkoop of vervreemding van de auto wordt het totaalbedrag direct opeisbaar. Deze overeenkomst spreekt op geen enkele wijze van een (fiduciaire) eigendomsoverdracht van de auto zoals door de raadsman is betoogd. Dat deze fiduciaire eigendomsoverdracht wel als zodanig door [klager 1] en klager bij de overeenkomst is beoogd als vorm van zekerheidsverschaffing, zou weliswaar kunnen volgen uit de verklaring van klager, doch zulks vindt geen bevestiging in de feitelijke gang van zaken, noch in het ‘Darlehnsvertrag’ als zodanig dat slechts spreekt van een eigendomsvoorbehoud, noch in de verklaring van [klager 1] dienaangaande. Dat van een fiduciaire eigendomsoverdracht sprake is in de zin dat [klager 1] als eigenaar dient te gelden van de inbeslaggenomen auto acht de rechtbank in de onderhavige beklagprocedure onvoldoende aangetoond.
Los van de civielrechtelijke aanspraak die [klager 1] op klager heeft uit hoofde van de geldlening doet dit niets af aan de feitelijke eigendomssituatie van de inbeslaggenomen auto, zoals die thans voorligt. Klager dient in dezen als eigenaar van de auto te worden aangemerkt.
Van de zijde van het openbaar ministerie is aangevoerd dat klager wordt verdacht van witwassen en dat klager daarvoor een vervolging te duchten heeft en daarbij de mogelijkheid bestaat dat de personenauto zal worden verbeurd verklaard.
Gelet op hetgeen zijdens het openbaar ministerie is aangevoerd, verzet het belang van strafvordering zich in dit geval tegen de teruggave van de personenauto aan klager, nu niet hoogst onwaarschijnlijk is, dat de strafrechter — later oordelend — het inbeslaggenomene zal verbeurd verklaren.
Het klaagschrift zal derhalve ongegrond worden verklaard.’
4.3.
Vooropgesteld dient hier te worden dat het onderzoek in de raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt, hetgeen betekent dat van de beklagrechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in een beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals het uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. Dit beperkte karakter van de beklagprocedure komt tot uitdrukking in de aan te leggen toetsingsmaatstaven.1.
4.4.
Mijns inziens heeft de rechtbank genoemd summier karakter miskend. Zij heeft naar aanleiding van het verweer in haar beschikking wezenlijk een (naar het lijkt definitief) oordeel willen geven omtrent de eigendom van desbetreffende auto, waarbij zij aldus heeft geoordeeld dat — ongeacht het bestaan van de door de klager en [klager 1] ondertekende (Duitse) overeenkomst met daarin het ten behoeve van [klager 1] gemaakte eigendomsvoorbehoud — de klager en niet [klager 1] de eigenaar is van de inbeslaggenomen auto. Gelet op de inhoud van de overeenkomst2. alsmede gelet op hetgeen ter zitting door de raadsman van de klager is aangevoerd — waarbij de raadsman onder meer verwijst naar in dit verband relevante (en kennelijk gezaghebbende) Duitse handboeken en jurisprudentie waaruit zou blijken dat deze wijze van fiduciaire eigendomsoverdracht in Duitsland nog immer gebruikelijk is — acht ik het door de rechtbank overwogene niet zonder meer een toereikende weerlegging van de stelling van de klager dat [klager 1] op grond van dit Duitse contract als (fiduciair) eigenaar dient te worden aangemerkt. In ieder geval lijkt deze door de rechtbank getrokken conclusie zonder nader onderzoek ontoereikend gemotiveerd en, zoals gezegd, het summiere karakter van de beklagprocedure te miskennen. In zoverre is het middel dus terecht voorgesteld.
4.5.
Tot cassatie behoeft een en ander echter niet te leiden, nu ik het uiteindelijke oordeel van de rechtbank voor zover inhoudende dat het ingediende klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard ‘nu niet hoogst onwaarschijnlijk is, dat de strafrechter — later oordelend — het inbeslaggenomene zal verbeurd verklaren’ onjuist noch onbegrijpelijk acht. Ook indien kan worden aangenomen dat [klager 1] en niet de klager als de (al dan niet fiduciaire) eigenaar van de inbeslaggenomen auto dient te worden aangemerkt, is het geenszins hoogst onwaarschijnlijk dat de later in de hoofdzaak oordelende strafrechter de auto zal verbeurdverklaren. Het tweede lid van artikel 33 Sr stipuleert immers dat een voorwerp tevens vatbaar voor verbeurdverklaring is indien dit aan een ander toebehoort dan de veroordeelde doch degene aan wie het toebehoorde, kort gezegd, te kwader trouw is. Mijns inziens had de beklagrechter derhalve, mede in aanmerking genomen het genoemde summiere karakter van de beklagprocedure, niet anders kunnen oordelen dan zoals de rechtbank uiteindelijk in haar beschikking heeft gedaan.
4.6.
Het namens [klager 2] ingediende middel kan niet tot cassatie leiden.
5.1.
Het namens de klager [klager 1] ingediende middel behelst naar de kern genomen de klacht dat de rechtbank onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd de klager niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn klaagschrift.
5.2.
Deze klacht is terecht voorgesteld. [klager 1] heeft zich blijkens diens klaagschrift op het standpunt gesteld eigenaar te zijn van de inbeslaggenomen auto. De rechtbank heeft door de klager [klager 1] niet-ontvankelijk te verklaren omdat hij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, miskend dat voor de vraag of de klager als belanghebbende in de zin van artikel 552a Sv kan gelden en dientengevolge in zijn beklag kan worden ontvangen, niet beslissend is of hij (daadwerkelijk) als eigenaar van de auto kan worden aangemerkt, maar of hij heeft gesteld daarvan eigenaar te zijn.3.
5.3.
In zoverre is de namens de klager [klager 1] voorgestelde klacht terecht voorgesteld.
6.
Het namens [klager 2] voorgestelde middel faalt en kan, lijkt mij, met de aan artikel 81 RO te ontlenen korte motivering worden afgedaan. Ik heb verder geen gronden aangetroffen waarop de bestreden beschikkingen ambtshalve zouden behoren te worden vernietigd.
7.
Deze conclusie strekt voor wat betreft de klager [klager 2] tot verwerping van het beroep en wat betreft de klager [klager 1] tot vernietiging van de bestreden beschikking met terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Roermond, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑10‑2010
Volledigheidshalve merk ik op dat deze door [klager 2] en [klager 1] ondertekende ‘Darlehnsvertrag’ de volgende bepaling inhoudt: ‘Zur Sicherung des Darlehns, bleibt das Fahrzeug, sowie der Fahrzeugbrief bis zur vollständigen Bezahlung Eigentum des Darlehnsgebers.’
HR 6 januari 2004, LJN AN8586.