HR, 20-01-2009, nr. S 07/13324
ECLI:NL:HR:2009:BG3555
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-01-2009
- Zaaknummer
S 07/13324
- LJN
BG3555
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2009:BG3555, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑01‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BG3555
ECLI:NL:HR:2009:BG3555, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑01‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BG3555
- Vindplaatsen
Conclusie 20‑01‑2009
Inhoudsindicatie
Beslag. Art. 3:86 BW (revindicatie), verkrijger te goeder trouw. Geklaagd wordt dat de Rb heeft miskend dat de revindicatiemogelijkheid van art. 3:86.3 BW i.c. door tijdsverloop is vervallen en dat ontoereikend is gemotiveerd waarom de geluidsbanden niet aan klager als verkrijger te goeder trouw dienden te worden teruggegeven. HR: In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat de 3-jr-termijn a.b.i. art. 3:86.3 BW t.t.v. de beoordeling door de Rb was verstreken. Gelet op de wetsgeschiedenis brengt dat mee dat lid 1 zijn volle werking heeft hernomen zodat geen betekenis meer toekomt aan de in lid 3 als uitzondering geformuleerde regel. Dat betekent dat voor de beantwoording van de vraag of klager redelijkerwijs als rechthebbende kan worden beschouwd, beslissend is of hij de desbetreffende geluidsbanden anders dan om niet en te goeder trouw heeft verkregen. Nu de Rb daaromtrent onvoldoende heeft vastgesteld, is de bestreden beschikking niet naar behoren met redenen omkleed.
Nr. S 07/13324 B
Mr. Bleichrodt
Zitting 4 november 2008
Conclusie inzake:
[Klager 2]
1. De Rechtbank te Amsterdam heeft bij beschikking van 24 mei 2007 het beklag als bedoeld in art. 552a Sv ongegrond verklaard.
2. Namens klager heeft mr. I.F.J. Saanen, advocaat te Amsterdam, beroep in cassatie ingesteld. Mr. P.C.M. van Schijndel, advocaat te 's-Gravenhage, heeft een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.(1)
3. Het klaagschrift strekte tot teruggave van op 10 januari 2003 inbeslaggenomen banden met geluidsopnamen van The Beatles.
4. De Rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
"Op 23 december 2002 is een Engels rechtshulpverzoek ingediend in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de diefstal en/of heling van voornoemde geluidsbanden in de periode 1973-1995. Uit gesprekken die de Engelse politie met één van de verdachten in de strafzaak, genaamd [betrokkene 1], heeft gehad, blijkt dat op 10 januari 2003 een geïnfiltreerde Engelse politieagent met de andere verdachte in de strafzaak, [betrokkene 2], naar Nederland zou komen. De bedoeling was om de twee Nederlandse personen die de banden in hun bezit hadden te ontmoeten en om de banden tegen betaling van een hoog geldbedrag te kopen. Bij die ontmoeting in het pand [a-straat 1] te [plaats] zijn klager en [klager 1] aangehouden. In het pand zijn voornoemde banden aangetroffen en inbeslaggenomen. Klager heeft op 11 januari 2003 verklaard dat hij in 1992 is benaderd door [betrokkene 1] die vertelde dat hij de banden te koop had en dat hij die banden van John Lennon had gekregen. Voorts heeft klager verklaard dat hij en [klager 1] op naam van hun bedrijf de banden voor £ 30.000,- hadden gekocht. Later hadden zij nog een partij banden van deze [betrokkene 1] gekocht. In de zomer van 2002 is [klager 1] door [betrokkene 1] benaderd omdat [betrokkene 1] de banden terug wilde hebben. [Klager 1] heeft klager verteld dat [betrokkene 1] £100,000,- voor de banden geboden had. Uiteindelijk zouden de banden weer voor £ 125.000,- verkocht worden aan [betrokkene 1]. [Klager 1] heeft op 11 januari 2003 verklaard dat hij via [betrokkene 1] aan de banden was gekomen, die hem had verteld dat hij de banden van John Lennon had gekregen in de tijd dat [betrokkene 1] in de Apple studio's van The Beatles werkte.
Op 29 april 2003 is de vordering van de officier van justitie, om op grond van artikel 552p Sv de inbeslaggenomen banden aan haar ter beschikking te stellen ter overdracht aan de Britse autoriteiten, toegewezen.
Het openbaar ministerie heeft bij brief van 22 juli 2005 aan klager laten weten voornemens te zijn de inbeslaggenomen banden op grond art. 116, derde lid, Sv aan Apple Films Limited terug te geven.
Op 14 juli 2006 is in de zaak tegen [betrokkene 1] door de Engelse rechter vonnis gewezen waarbij de ondertoezichtstelling van [betrokkene 1] is bevolen voor de duur van twee jaar. In het vonnis is te lezen dat de jury heeft vastgesteld dat de banden gestolen waren en dat deze toebehoren aan Apple Films Limited. In het kader van die strafzaak zijn de banden op echtheid onderzocht door een
aantal Britse deskundigen. Hun conclusie luidt dat de banden authentiek zijn. De zaak tegen [betrokkene 2] is op 17 juli 2006 afgedaan, waarbij hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden voorwaardelijk.
De zaken tegen klager en [klager 1] zijn op 6 januari 2007 geseponeerd waarbij als reden is opgegeven dat de benadeelden voldoende schadeloos zijn gesteld."
5. Van een kennisgeving als bedoeld in art. 116, derde lid, Sv in 2005 is naar het oordeel van de Rechtbank kennelijk geen sprake geweest.(2) Anders zou het beklag binnen veertien dagen nadien moeten zijn gedaan. Verder is klager in Nederland als verdachte aangemerkt, doch is zijn zaak geseponeerd. Vermelding verdient nog dat, naar uit de stukken kan worden afgeleid, ingevolge genoemde beschikking van de Rechtbank van 29 april 2003, gegeven in het kader van het rechtshulpverzoek, de banden aan de Britse autoriteiten ter beschikking zijn gesteld om in de Engelse strafzaak de authenticiteit van de tapes vast te kunnen stellen en dat de Rechtbank daarbij heeft bepaald dat deze voorwerpen dienen te worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt. Namens klager is in deze zaak beklag gedaan tegen het uitblijven van een last tot teruggave van de banden aan hem.
6.1 In het klaagschrift heeft de raadsman van klager aangevoerd:
"Het uitgangpunt van artikel 116 Sv. is dat inbeslaggenomen voorwerpen dienen te worden teruggegeven aan degene onder wie het beslag is gelegd. Deze hoofdregel benadrukt het feit dat het strafvorderlijk beslag niet dient om in civielrechtelijke rechtsverhoudingen in te grijpen of ten aanzien van deze rechten bescherming te bieden. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het niet tot haar taak behoorde zich uit te spreken over de civielrechtelijke vraag aan wie de tapes in eigendom toebehoren.(3)
Op het uitgangspunt van artikel 116 Sv. wordt een uitzondering gemaakt indien teruggave aan een ander dan degene onder wie de voorwerpen in beslag zijn genomen, redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord voorkomt. Volgens vaste jurisprudentie dient teruggave aan een derde achterwege te blijven wanneer deze teruggave niet reeds op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk verantwoord voorkomt. Indien er ingewikkelde civielrechtelijke kwesties spelen, dan dienen deze in een daartoe bestemde civiele procedure te worden uitgezocht en dienen de voorwerpen te worden teruggegeven aan de beslagene.
(...)
Verzoeker is niet op enigerlei wijze betrokken geweest bij de ontvreemding van de tapes. Nu verzoeker de tapes te goeder trouw heeft verkregen, is het niet redelijk deze te doen teruggeven aan een derde. Derhalve gaat de uitzondering van artikel 116 Sv. niet op. De voorwerpen dienen, ingevolge de hoofdregel, te worden teruggegeven aan verzoeker."
6.2 Blijkens de pleitnota is in raadkamer namens klager onder meer aangevoerd dat de diefstal van de tapes, indien deze werkelijk heeft plaatsgevonden, moet zijn gepleegd tussen 1969 en 1973 en dat de termijn van drie jaren, genoemd in art. 3:86, lid 3 BW dus al lang was verstreken.
7. De Rechtbank heeft haar beslissing als volgt gemotiveerd:
"Klager is ontvankelijk in zijn beklag nu hij in raadkamer heeft gesteld belanghebbende-rechthebbende, te weten eigenaar van de geluidsbanden, te zijn en hij geen schriftelijk afstand heeft gedaan van de inbeslaggenomen geluidsbanden.
De officier van justitie heeft verklaard dat het strafvorderlijk belang zich niet (langer) verzet tegen opheffing van het beslag. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het beslag dient te worden opgeheven.
Nu er sprake is van meer dan één belanghebbende, dient de rechtbank bij de beoordeling van de vraag aan wie de geluidsbanden dienen te worden teruggegeven zich te laten leiden door hetgeen op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is.
Gelet op de stukken in het dossier, waaronder voornoemd Engels vonnis van 14 juli 2006, gaat de rechtbank er in het kader van deze procedure van uit dat de inbeslaggenomen geluidsbanden afkomstig zijn van diefstal. Het enkele feit dat in een veilingcatalogus staat vermeld dat de aanbieder stelt dat de goederen zijn verkregen middels schenking, vormt geen bewijs dat de goederen ook daadwerkelijk aan de aanbieder zijn geschonken.
De rechtbank overweegt dat klager de geluidsbanden niet heeft gekocht van een persoon die van het verhandelen aan het publiek van soortgelijke zaken, anders dan als veilinghouder, zijn bedrijf maakt in een daartoe bestemde bedrijfsruimte. Daarom wordt klager - gelet op het bepaalde in artikel 3:86, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek - in beginsel niet beschermd tegen revindicatie door de oorspronkelijke eigenaar, dan wel degene die in zijn rechten is getreden.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat niet gezegd kan worden dat teruggave van de inbeslaggenomen geluidsbanden aan klager op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is.
Op grond hiervan kan dan ook geen teruggave aan klager volgen. Het beklag dient dan ook ongegrond te worden verklaard."
8.1 Het middel klaagt dat de Rechtbank bij de beoordeling van het beklag een onjuiste maatstaf heeft toegepast, althans dat zij haar beschikking onvoldoende heeft gemotiveerd.
8.2 In een geval als het onderhavige waarin de officier van justitie heeft verklaard dat het strafvorderlijk belang zich niet (langer) meer verzet tegen opheffing van het beslag, dient de hoofdregel van art. 116, eerste lid, Sv te worden toegepast en het voorwerp aan de beslagene worden teruggegeven, tenzij een derde redelijkerwijs als rechthebbende moet worden aangemerkt.(4) In de bestreden beschikking ligt mijns inziens besloten dat een ander dan klager, te weten Apple Films Limited, redelijkerwijze als rechthebbende moet worden aangemerkt. Daaruit volgt dat de Rechtbank de juiste maatstaf heeft toegepast, zodat de eerste klacht van het middel faalt.
8.3 Het derde lid van art. 3:86 BW bevat een uitzondering op de voorafgaande leden. Het houdt in dat de eigenaar van een roerende zaak, die het bezit daarvan door diefstal heeft verloren, deze gedurende een periode van drie jaren kan opeisen. Op deze regel bestaan weer een tweetal uitzonderingen, maar die doen zich, naar de Rechtbank niet onbegrijpelijk heeft vastgesteld, hier niet voor. Na verloop van die drie jaren is het eerste lid van genoemd artikel weer bepalend. Ingevolge dat artikellid kan de beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder van een roerende zaak de verkrijger te goeder trouw niet worden tegengeworpen, indien deze de zaak anders dan om niet heeft verkregen.
8.4 Namens klager is, zoals opgemerkt, gesteld dat de diefstal meer dan drie jaar geleden had plaatsgevonden. De Rechtbank heeft dat in het midden gelaten, zodat daarvan in cassatie moet worden uitgegaan; overigens kan de juistheid van die stelling uit de stukken worden afgeleid.
Uit wat onder 8.3 is vermeld volgt dat dan voor de aanspraken van klager beslissend is of hij de banden indertijd anders dan om niet en te goeder trouw heeft verkregen. Daarover heeft de Rechtbank echter niets overwogen. Ter zijde merk ik op dat de enkele omstandigheid dat tegen klager geen vervolging is ingesteld ter zake van opzet- of schuldheling, anders dan namens klager is betoogd, niet meebrengt dat aangenomen moet worden dat klager te goeder trouw was, dit te minder als de reden voor het sepot in de beschouwing wordt betrokken. Echter, in aanmerking genomen dat, zoals uit het voorgaande voortvloeit, het enkele feit dat de banden eertijds zijn gestolen niet uitsluit dat klager daarvan eigenaar is geworden en dus als rechthebbende moet worden beschouwd, is het oordeel van de Rechtbank niet zonder meer begrijpelijk en is de bestreden beschikking ontoereikend gemotiveerd.
8.5 Voor zover het middel daarover klaagt is het gegrond. Buiten beschouwing kan dus blijven wat verder in het middel wordt aangevoerd.
9. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing of terugwijzing van de zaak, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Deze zaak hangt samen met die tegen [klager 1] (nr. 07/13323 B), waarin ik vandaag ook concludeer.
2 De door de Rechtbank genoemde brief van de Officier van 22 juli 2005, die aan de raadslieden van klager is gericht, kan inderdaad niet als een zodanige kennisgeving worden beschouwd. Een en ander heeft de zaak in zoverre gecompliceerd dat ook Apple Films Limited een klaagschrift ex art. 552a Sv heeft ingediend. Bij de stukken bevindt zich een beschikking waarbij dat beklag gegrond is verklaard. Het tegen die beschikking ingestelde cassatieberoep is later ingetrokken zodat die beschikking onherroepelijk is. Aangenomen moet worden dat die beschikking niet zal worden tenuitvoergelegd zolang op het onderhavige klaagschrift niet onherroepelijk is beslist.
3 Dat heeft de Rechtbank overwogen in haar beschikking van 29 april 2003 in het kader van het rechtshulpverzoek.
4 Vgl. HR 25 september 2001, NJ 2002, 109 en HR 20 februari 2007, NJ 2007, 147.
Uitspraak 20‑01‑2009
Inhoudsindicatie
Beslag. Art. 3:86 BW (revindicatie), verkrijger te goeder trouw. Geklaagd wordt dat de Rb heeft miskend dat de revindicatiemogelijkheid van art. 3:86.3 BW i.c. door tijdsverloop is vervallen en dat ontoereikend is gemotiveerd waarom de geluidsbanden niet aan klager als verkrijger te goeder trouw dienden te worden teruggegeven. HR: In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat de 3-jr-termijn a.b.i. art. 3:86.3 BW t.t.v. de beoordeling door de Rb was verstreken. Gelet op de wetsgeschiedenis brengt dat mee dat lid 1 zijn volle werking heeft hernomen zodat geen betekenis meer toekomt aan de in lid 3 als uitzondering geformuleerde regel. Dat betekent dat voor de beantwoording van de vraag of klager redelijkerwijs als rechthebbende kan worden beschouwd, beslissend is of hij de desbetreffende geluidsbanden anders dan om niet en te goeder trouw heeft verkregen. Nu de Rb daaromtrent onvoldoende heeft vastgesteld, is de bestreden beschikking niet naar behoren met redenen omkleed.
20 januari 2009
Strafkamer
nr. S 07/13324
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 24 mei 2007, nummer RK 07/804, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klager 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatm] 1949, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. P.C.M. van Schijndel, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing of terugwijzing van de zaak, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel komt op tegen de ongegrondverklaring van het beklag en klaagt onder meer erover dat de Rechtbank heeft miskend dat de revindicatiemogelijkheid van art. 3:86, derde lid, BW in deze zaak door tijdsverloop is vervallen en dat ontoereikend is gemotiveerd waarom de geluidsbanden niet aan de klager als verkrijger te goeder trouw dienden te worden teruggegeven.
2.2. De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"Inhoud klaagschrift
Het klaagschrift strekt tot teruggave van de op 10 januari 2003 inbeslaggenomen banden met geluidsopnamen van The Beatles.
Feiten
Uit de stukken is het volgende gebleken.
Op 23 december 2002 is een Engels rechtshulpverzoek ingediend in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de diefstal en/of heling van voornoemde geluidsbanden in de periode 1973-1995. Uit gesprekken die de Engelse politie met één van de verdachten in de strafzaak, genaamd [betrokkene 1], heeft gehad, blijkt dat op 10 januari 2003 een geïnfiltreerde Engelse politieagent met de andere verdachte in de strafzaak, [betrokkene 2], naar Nederland zou komen. De bedoeling was om de twee Nederlandse personen die de banden in hun bezit hadden te ontmoeten en om de banden tegen betaling van een hoog geldbedrag te kopen. Bij die ontmoeting in het pand [a-straat 1] te [plaats] zijn klager en [klager 1] aangehouden. In het pand zijn voornoemde banden aangetroffen en inbeslaggenomen.
Klager heeft op 11 januari 2003 verklaard dat hij in 1992 is benaderd door [betrokkene 1] die vertelde dat hij de banden te koop had en dat hij die banden van John Lennon had gekregen. Voorts heeft klager verklaard dat hij en [klager 1] op naam van hun bedrijf de banden voor £ 30.000,- hadden gekocht. Later hadden ze nóg een partij banden van deze [betrokkene 1] gekocht. In de zomer van 2002 is [klager 1] door [betrokkene 1] benaderd omdat [betrokkene 1] de banden terug wilde hebben. [Klager 1] heeft klager verteld dat [betrokkene 1] £ 100.000,- voor de banden geboden had. Uiteindelijk zouden de banden weer voor £ 125.000,- verkocht worden aan [betrokkene 1].
[Klager 1] heeft op 11 januari 2003 verklaard dat hij via [betrokkene 1] aan de banden was gekomen, die hem had verteld dat hij de banden van John Lennon had gekregen in de tijd dat [betrokkene 1] in de Apple studio's van The Beatles werkte.
Op 29 april 2003 is de vordering van de officier van justitie, om op grond van artikel 552p Sv de inbeslaggenomen banden aan haar ter beschikking te stellen ter overdracht aan de Britse autoriteiten, toegewezen.
Het openbaar ministerie heeft bij brief van 22 juli 2005 aan klager laten weten voornemens te zijn de inbeslaggenomen banden aan Apple Films Limited terug te geven.
Op 14 juli 2006 is in de zaak tegen [betrokkene 1] door de Engelse rechter vonnis gewezen waarbij de ondertoezichtstelling van [betrokkene 1] is bevolen voor de duur van twee jaar. In het vonnis is te lezen dat de jury heeft vastgesteld dat de banden gestolen waren en dat deze toebehoren aan Apple Films Limited. In het kader van die strafzaak zijn de banden op echtheid onderzocht door een aantal Britse deskundigen. Hun conclusie luidt dat de banden authentiek zijn. De zaak tegen [betrokkene 2] is op 17 juli 2006 afgedaan, waarbij hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden voorwaardelijk.
De zaken tegen klager en [klager 1] zijn op 6 januari 2007 geseponeerd waarbij als reden is opgegeven dat de benadeelden voldoende schadeloos zijn gesteld.
Standpunten
De raadsman van de belanghebbende heeft onder meer het volgende aangevoerd. Apple Films Limited is belanghebbende in deze procedure nu de geluidsbanden eigendom zijn van Apple Films Limited en omdat de officier van justitie krachtens artikel 116, derde lid, Sv zijn voornemen tot teruggave van de banden aan haar te kennen heeft gegeven. Klager dient niet ontvankelijk te worden verklaard nu de banden niet bij hem zijn inbeslaggenomen en hij geen eigendomsrechtelijke aanspraak kan maken en heeft gemaakt ten aanzien van de banden. Voorts dient klager niet ontvankelijk te worden verklaard nu hij afstand heeft gedaan van de banden. Er is geen strafvorderlijk belang meer dat zich tegen teruggave zou kunnen verzetten. Klager heeft verklaard dat de banden door Silverlux Music S.à.r.l. zijn aangeschaft en Silverlux Music S.à.r.l. heeft zich niet op de goede trouw beroepen. Apple Films Limited betwist de goede trouw van klager. Zo hebben klager en [klager 1] geen duidelijkheid gegeven over de wijze, datum en doel van verkrijging. [Klager 1] heeft zelfs geweigerd antwoord te geven op bepaalde vragen omtrent de wijze van verkrijging. Tevens hebben klager en [klager 1] geen inzicht gegeven in de handelingen die zij met de banden hebben verricht. De levering aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in 2003 heeft onder dubieuze omstandigheden plaatsgevonden. Voorts stond de hoogte van het aankoopbedrag in geen verhouding tot de waarde van de banden. De banden zouden in die periode een waarde van (ruim) £ 500.000,- moeten vertegenwoordigen. Er is sprake van een situatie waarin het maatschappelijk niet onverantwoord en redelijk is om de banden aan de belanghebbende terug te geven. De belanghebbende heeft een cultureel historisch en commercieel belang bij teruggave van de banden. De geluidsbanden zijn van belang voor het Britse muziek erfgoed en zijn onderdeel van de "The Beatles legacy".
Namens en door klager is onder meer het volgende aangevoerd. Het belang van strafvordering verzet zich niet meer tegen de teruggave van de inbeslaggenomen banden. Het bedrijf Silverlux Music S.à.r.l. bestaat niet meer. De banden zijn eigendom van klager en [klager 1]. De koop van de banden betrof een koop tussen natuurlijke personen. De zaak tegen klager is geseponeerd. Derhalve moet in rechte worden aangenomen dat klager zich niet aan enig strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dat klager de banden anders dan door misdrijf heeft verkregen en dat klager niet wist, dan wel had moeten vermoeden, dat het zou gaan om van misdrijf verkregen goederen. Het Engelse vonnis is niet in kracht van gewijsde gegaan. Klager betwist dat de banden zijn gestolen. Dat [betrokkene 1] de banden te koop heeft aangeboden, zoals door klager is verklaard, is geenszins ongewoon, waarbij wordt gewezen op hetgeen wordt opgemerkt in een catalogus van
Sotheby's, een catalogus van Phillips en een publicatie in het tijdschrift Goldmine. Niet anders kan worden beslist dan dat de banden door klager te goeder trouw werden verkregen. Het is dan ook niet redelijk de banden te doen teruggeven aan een derde. Derhalve gaat de uitzondering van artikel 116 Sv niet op. De voorwerpen dienen, ingevolge de hoofdregel, te worden teruggegeven aan klager. Als al sprake zou zijn van diefstal, dient de belanghebbende Apple Films Limited niet ontvankelijk te worden verklaard nu zij de banden ingevolge artikel 3:86, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), niet binnen drie jaar na de diefstal heeft opgeëist.
De officier van justitie heeft het volgende verklaard. Het strafvorderlijk belang verzet zich niet (langer) tegen opheffing van het beslag, doch de inbeslaggenomen banden dienen niet aan klager te worden teruggegeven. Apple Films Limited is de rechthebbende en het is redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord om de banden aan Apple Films Limited terug te geven. Klager is ontvankelijk nu de banden onder hem en [klager 1] in beslag zijn genomen. De sepotbeslissing is genomen in de veronderstelling dat klager zou instemmen met afgifte van de banden aan Apple Films Limited. Nu dat niet is gebeurd, is het openbaar ministerie aan het nadenken over de gevolgen daarvan. Apple Films Limited dient ontvankelijk te worden verklaard nu zij, vrij snel na het ontdekken van de diefstal van de banden, dit heeft gemeld. Het klaagschrift dient ongegrond te worden verklaard.
Beoordeling
De rechtbank overweegt het volgende.
Klager is ontvankelijk in zijn beklag nu hij in raadkamer heeft gesteld belanghebbenderechthebbende, te weten eigenaar van de geluidsbanden, te zijn en hij geen schriftelijk afstand heeft gedaan van de inbeslaggenomen geluidsbanden.
De officier van justitie heeft verklaard dat het strafvorderlijk belang zich niet (langer) verzet tegen opheffing van het beslag. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het beslag dient te worden opgeheven.
Nu er sprake is van meer dan één belanghebbende, dient de rechtbank bij de beoordeling van de vraag aan wie de geluidsbanden dienen te worden teruggegeven zich te laten leiden door hetgeen op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is.
Gelet op de stukken in het dossier, waaronder voornoemd Engels vonnis van 14 juli 2006, gaat de rechtbank er in het kader van deze procedure van uit dat de inbeslaggenomen geluidsbanden afkomstig zijn van diefstal. Het enkele feit dat in een veilingcatalogus staat vermeldt dat de aanbieder stelt dat de goederen zijn verkregen middels schenking, vormt geen bewijs dat de goederen ook daadwerkelijk aan de aanbieder zijn geschonken.
De rechtbank overweegt dat klager de geluidsbanden niet heeft gekocht van een persoon die van het verhandelen aan het publiek van soortgelijke zaken, anders dan als veilinghouder, zijn bedrijf maakt in een daartoe bestemde bedrijfsruimte. Daarom wordt klager - gelet op het bepaalde in artikel 3:86, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek - in beginsel niet beschermd tegen revindicatie door de oorspronkelijke eigenaar, dan wel degene die in zijn rechten is getreden.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat niet gezegd kan worden dat teruggave van de
inbeslaggenomen geluidsbanden aan klager op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is.
Op grond hiervan kan dan ook geen teruggave aan klager volgen. Het beklag dient dan ook ongegrond te worden verklaard."
2.3. In een geval als het onderhavige, dat er door wordt gekenmerkt dat de Officier van Justitie van oordeel is dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet vordert, dient de Rechtbank de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd (vgl. HR 25 september 2001, LJN AD5966, NJ 2002, 109 en HR 8 juli 2008, LJN BC6734). In zoverre heeft de Rechtbank de juiste maatstaf aangelegd.
2.4. Voor de beoordeling van het middel is art. 3:86 BW van belang. Die bepaling luidt als volgt:
"1. Ondanks onbevoegdheid van de vervreemder is een overdracht overeenkomstig artikel 90, 91 of 93 van een roerende zaak, niet registergoed, of een recht aan toonder of order geldig, indien de overdracht anders dan om niet geschiedt en de verkrijger te goeder trouw is.
2. (...)
3. Niettemin kan de eigenaar van een roerende zaak, die het bezit daarvan door diefstal heeft verloren, deze gedurende drie jaren, te rekenen van de dag van de diefstal af, als zijn eigendom opeisen, tenzij:
a. de zaak door een natuurlijke persoon die niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelde, is verkregen van een vervreemder die van het verhandelen aan het publiek van soortgelijke zaken anders dan als veilinghouder zijn bedrijf maakt in een daartoe bestemde bedrijfsruimte, zijnde een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan met de bij het een en ander behorende grond, en in de normale uitoefening van dat bedrijf handelde; of
b. het geld dan wel toonder- of orderpapier betreft.
4. Op de in het vorige lid bedoelde termijn zijn de artikelen 316, 318 en 319 betreffende de stuiting van een rechtsvordering van overeenkomstige toepassing."
2.5. De geschiedenis van de totstandkoming van art. 3:86 BW houdt onder meer het volgende in:
"Het nieuwe derde lid is geformuleerd als een uitzondering op de voorafgaande leden. (...) In de tweede plaats volgt uit deze opzet dat na het verstrijken van de in het derde lid bedoelde termijn de voorafgaande leden hun volle werking hernemen, zodat iemand die intussen de zaak te goeder trouw en anders dan om niet verkreeg, van het tijdstip van het verstrijken van de termijn af volledig beschermd wordt en aldus, ook jegens de bestolene, met terugwerkende kracht tot het tijdstip van zijn verkrijging de eigendom verwerft." (Parl. Gesch. Boek 3 (Inv. 3, 5 en 6) blz. 1223)
2.6. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat de termijn van drie jaren als bedoeld in art. 3:86, derde lid, BW ten tijde van de beoordeling van het klaagschrift door de Rechtbank was verstreken. Gelet op de wetsgeschiedenis brengt dat mee dat het eerste lid zijn volle werking heeft hernomen zodat geen betekenis meer toekomt aan de in het derde lid als uitzondering geformuleerde regel. Dat betekent dat - gelet op art. 3:86, eerste lid, BW - voor de beantwoording van de vraag of de klager redelijkerwijs als rechthebbende kan worden beschouwd, beslissend is of hij de desbetreffende geluidsbanden anders dan om niet en te goeder trouw heeft verkregen. Nu de Rechtbank daaromtrent onvoldoende heeft vastgesteld, is de bestreden beschikking niet naar behoren met redenen omkleed.
2.7. Voor zover het middel hierover klaagt, is het gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 januari 2009.