De namens [betrokkene 2] ingediende schriftuur vermeldt dat het gaat om een ‘schriftuur van incidentele cassatie’. Nu uit het dossier niet kan worden afgeleid dat het cassatieberoep van [betrokkene 2] eerst na de in art. 552d, tweede lid, Sv bedoelde termijn is ingesteld, ga ik ervan uit dat dit beroep tijdig is ingesteld. Enig belang om zijn cassatieberoep als incidenteel (hetgeen wat anders is dan voorwaardelijk) door het leven te laten gaan, heeft klager dan ook niet. Ik meen daarom dat aan de vermelding in de schriftuur voorbij mag worden gegaan. De vraag of en zo ja in hoeverre art. 433 Sv (dat spreekt van de ‘verdachte’) van analoge toepassing is op het cassatieberoep tegen beschikkingen, kan dan ook blijven rusten.
HR, 18-01-2011, nr. 09/03682 B
ECLI:NL:HR:2011:BO0087
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
18-01-2011
- Zaaknummer
09/03682 B
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BO0087
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
Internationaal strafrecht / Justitiële en politionele samenwerking
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BO0087, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑01‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO0087
In sprongcassatie op: ECLI:NL:RBSGR:2009:BH6475, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2011:BO0087, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑08‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BO0087
Rechtbankuitspraak waarvan sprongcassatie: ECLI:NL:RBSGR:2009:BH6475
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑01‑2011
Inhoudsindicatie
Art. 552p Sv, verlof om afgifte van inbeslaggenomen stukken van overtuiging op verzoek van de Franse autoriteiten. Cassatie betrokkene en cassatie OM. HR t.a.v. middel betrokkene: de opvatting dat de OvJ zijn vordering nader moet onderbouwen in die zin dat hij specifiek moet vermelden welke bestanden op de computer voor het onderzoek waarop het rechtshulpverzoek betrekking heeft van belang zijn vindt geen steun in het recht. HR t.a.v. middel OM: art. 81 RO.
18 januari 2011
Strafkamer
Nr. 09/03682 B
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 17 februari 2009, nummers RK 08/2293 en RK 08/2294, betreffende het verlenen van verlof als bedoeld in art. 552p, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[Betrokkene 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats] en
[Betrokkene 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. De beroepen zijn ingesteld door de betrokkene [betrokkene 2] en de Officier van Justitie.
Namens de betrokkene heeft mr. A.E.M. Röttgering, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Officier van Justitie heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van de beroepen.
1.2. De raadsman van de betrokkene, mr. N. van der Laan, advocaat te Amsterdam, heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel van de Officier van Justitie
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het middel van de betrokkene
3.1. Het middel klaagt onder meer dat de Rechtbank ten onrechte de toetsing of het inbeslaggenomen materiaal onder het rechtshulpverzoek valt, afhankelijk heeft gemaakt van door de betrokkene aan te dragen gegevens.
3.2. De bestreden beschikking houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Belanghebbende heeft tevens bezwaar gemaakt tegen uitlevering van de gemaakte back-ups van de onder belanghebbende in beslag genomen computers. Door de raadsvrouw is daarbij aangevoerd dat belanghebbende deze back ups niet heeft kunnen beoordelen nu de officier van justitie heeft nagelaten een overzicht van de gekopieerde bestanden te overleggen.
Daarnaast zou één van de computers de computer van zijn zoon en zijn vrouw zijn, met daarop privé gevoelige informatie. Vast staat dat met betrekking tot alle drie de computers van alle aanwezige bestanden een back-up is gemaakt, waarna deze computers op 19 juni 2008 aan belanghebbende zijn geretourneerd. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende, ook zonder bedoeld overzicht, in staat is geweest zijn bezwaar nader te concretiseren en te onderbouwen. De enkele omstandigheid dat één van de computers van zijn zoon en zijn vrouw is, is in dit verband onvoldoende, nu dat op zichzelf nog niet met zich brengt dat op de betreffende computer geen, met betrekking op het rechtshulpverzoek, relevante informatie kan staan. Gelet hierop gaat de rechtbank aan dit bezwaar, voorbij."
3.3. Het middel steunt op de opvatting dat indien een computer in beslag is genomen waarop bestanden zijn opgeslagen, de Officier van Justitie zijn vordering nader moet onderbouwen in die zin dat hij specifiek moet vermelden welke van die bestanden voor het onderzoek waarop het rechtshulpverzoek betrekking heeft, van belang zijn. Die opvatting vindt geen steun in het recht.
3.4. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.5. Het middel faalt.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt de beroepen.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 januari 2011.
Conclusie 05‑08‑2010
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Betrokkene 1] en [betrokkene 2]
1.
De Rechtbank 's‑Gravenhage heeft bij beschikking van 17 februari 2009, onder het voorbehoud als bedoeld in art. 552p, derde lid, Sv, het door de Officier van Justitie gevorderde verlof als bedoeld in art. 552p, tweede lid, Sv gedeeltelijk verleend. Deze beschikking draagt als kenmerk RK: 08/2293 + 08/2294. Tevens heeft de Rechtbank bij beschikking van diezelfde datum een namens [betrokkene 2] (klager in cassatie) ingediend klaagschrift niet-ontvankelijk verklaard. Deze beschikking draagt als kenmerk RK: 08/2011.
2.
De eerst genoemde beschikking is gegeven naar aanleiding van een door de Officier van Justitie gedane vordering die haar grond vindt in een Frans verzoek om rechtshulp in de strafzaak tegen een zekere [betrokkene 1]. De Rechtbank heeft haar beschikking aangeduid als te zijn gegeven in de zaak tegen genoemde [betrokkene 1] en ‘belanghebbende’ [betrokkene 2]. Aan deze wellicht wat minder gelukkige aanduiding van de zaak heb ik mij geconformeerd.
3.
Tegen de eerst genoemde beschikking is zowel door de Officier van Justitie als door [betrokkene 2] voor zover valt na te gaan tijdig beroep in cassatie ingesteld.1. De akten van cassatie vermelden als zaaknummer (alleen) RK 08/2294.2. Het moet er daarom voor gehouden worden dat tegen de onder 1 als tweede genoemde beschikking (waarbij [betrokkene 2] in een namens hem ingediend klaagschrift niet ontvankelijk is verklaard) geen beroep in cassatie is ingesteld.
4.
De vraag is of dit consequenties heeft voor de ontvankelijkheid van het [betrokkene 2] ingestelde cassatieberoep. Ik stel bij de bespreking van die vraag het volgende voorop. Belanghebbenden kunnen alleen cassatieberoep instellen tegen een beschikking tot verlofverlening ex art. 552p Sv als zij op grond van een ex (art. 552p lid 4 jo.) art. 552a Sv gedaan beklag de hoedanigheid van klager hebben.3. Als de beslissing op het beklag ex art. 552a Sv en de beslissing op de vordering ex art. 552p Sv — die doorgaans twee kanten van een en dezelfde medaille vertegenwoordigen — in twee afzonderlijke beschikkingen zijn neergelegd, zal de klager tegen beide beschikkingen cassatieberoep kunnen instellen. Een andere opvatting zou meebrengen dat de klager ondanks een geslaagd cassatieberoep tegen de beschikking ex art. 552a Sv, met lege handen zou kunnen staan omdat de beschikking ex art. 552p Sv onaantastbaar is.
5.
Niet alleen kan de belanghebbende die klager is tegen beide beschikkingen beroep in cassatie instellen, hij zal dat als regel, wil hij niet met lege handen komen te staan, ook moeten doen. Dit echter speelt in de onderhavige zaak niet. De op het beklag ex art. 552a Sv gegeven beslissing houdt immers niet in dat dat beklag ongegrond is, zodat de onaantastbaarheid van die beslissing klagers belang bij zijn beroep tegen de beslissing ex art. 552p Sv niet raakt. De beide beslissingen vormen hier geen twee kanten van dezelfde medaille. Maar er is wel een ander probleem. De vraag is of de regel dat een belanghebbende alleen in cassatie kan komen als hij de hoedanigheid van klager heeft, niet veronderstelt dat sprake is van een belanghebbende die in zijn ex art. 552a Sv ingediend klaagschrift kan worden ontvangen. Ik zou die vraag bevestigend willen beantwoorden. Een zich als belanghebbende presenterende indiener van een klaagschrift die op goede gronden niet ontvankelijk is verklaard, moet ook in cassatie geen been hebben om op te staan. Dat betekent dat een klager die zich bij de niet-ontvankelijkverklaring neerlegt, zijn recht om in cassatie over de beslissing ex art. 552p Sv te klagen verspeelt. Tegen beide beschikkingen zal om die reden cassatieberoep moeten worden ingesteld.
6.
Het voorgaande laat zien dat de praktijk om de beslissing op de vordering van de OvJ en die op het klaagschrift van de belanghebbende gemakkelijk kan leiden tot weinig bevredigende uitkomsten. De procespartijen kunnen gemakkelijk de dupe worden van een onduidelijke processuele situatie die door de bedoelde praktijk in de hand wordt gewerkt. Dat vraagt om een welwillende benadering.
7.
Daarvoor is in de onderhavige zaak voldoende aanleiding. Namens [betrokkene 2] is op 11 juli 2008 een ‘klaagschrift ex artikel 552p Sv jo 552a Sv’ ingediend. De beschikking waarbij [betrokkene 2] in zijn beklag niet-ontvankelijk wordt verklaard, houdt in dat het gaat om een beschikking ‘op het klaagschrift ex 552a Sv’. Als reden voor de niet-ontvankelijkheid vermeldt de beschikking dat vaststaat dat de aan klager in eigendom toebehorende computers en documenten alle aan klager zijn teruggegeven. Die motivering lijkt ondeugdelijk aangezien in het klaagschrift ook bezwaar wordt gemaakt tegen toezending van kopieën van aan klager toebehorende stukken aan de Franse autoriteiten.
8.
Opmerkelijk is dat, hoewel de behandelende rechter direct bij de aanvang van de raadkamerbehandeling ‘vaststelde’ dat het klaagschrift ex art. 552a Sv diende te worden afgewezen omdat het beslaggoed reeds was teruggegeven, de raadsvrouw van klager daartegen geen enkel bezwaar maakte. Opmerkelijk is ook dat de raadsvrouw vervolgens het woord kreeg om haar standpunt over de vraag of aan het rechtshulpverzoek gevolg diende te worden gegeven, toe te lichten. Ronduit tegenstrijdig lijkt dat de klager, wiens klaagschrift bij gebrek aan belang niet-ontvankelijk werd verklaard, in de beschikking ex art. 552p Sv als belanghebbende wordt aangemerkt. De verklaring voor dit alles lijkt mij te zijn dat de Rechtbank het ingediende klaagschrift heeft opgesplitst in een klaagschrift ex art. 552a Sv en een klaagschrift ex art. 552p lid 4 jo. art. 552a Sv.4. In de kennelijk door de raadsvrouw gedeelde visie van de Rechtbank beperkte het klaagschrift ex art. 552a Sv zich tegen het uitblijven van een last tot teruggave. Het gemaakte bezwaar tegen verlofverlening leverde in die zienswijze een klaagschrift ex art. 552p lid 4 jo. art. 552a Sv op waarin klager niet ontvankelijk werd verklaard en waarover tegelijk met de vordering van de OvJ werd beslist. Zo valt te begrijpen waarom de Rechtbank de bestreden beschikking aanduidt als een beschikking die ook in de zaak tegen klager werd gegeven. Ook het feit dat aan de beschikking twee ‘kenmerken’ werden toegekend, wijst erop dat in de zienswijze van de Rechtbank sprake was van twee zaken.
9.
Ik zou het er derhalve voor willen houden dat in de bestreden beschikking ook is beslist op het ingediende klaagschrift voor zover dat zich richtte tegen de afgifte van de gemaakte kopieën aan de Franse autoriteiten. Dat in de beschikking niet expliciet is beslist op het klaagschrift doet daaraan mijns inziens niet af. Die beslissing ligt besloten in de beslissing op de vordering van de OvJ tot verlofverlening, aangezien beide beslissingen zoals gezegd twee kanten van één medaille vormen. Mijns inziens is [betrokkene 2] daarom ontvankelijk in het door hem ingestelde cassatieberoep.
10.
De Officier van Justitie heeft bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld. Namens [betrokkene 2] heeft mr. A.E.M. Röttgering, advocaat te Amsterdam, een schriftuur met eveneens één middel van cassatie ingediend. In het navolgende bespreek ik eerst het middel van de Officier van Justitie; het namens [betrokkene 2] voorgestelde middel komt daarna, vanaf punt 31, aan de orde.
Het middel van de Officier van Justitie
11.
Het middel klaagt dat de Rechtbank bij zijn oordeel dat ten aanzien bepaalde, in de bestreden beschikking aangeduide stukken van overtuiging geen verlof wordt verleend een onjuiste maatstaf heeft aangelegd, althans dat de beslissing van de Rechtbank in zoverre onbegrijpelijk is.
12.
Voor zover hier relevant, houdt de bestreden beschikking in:
‘Op 29 april 2009 is door de rechter-commissaris in de arrondissementrechtbank te Nancy (Frankrijk) een rechtshulpverzoek is gedaan in verband met een aldaar in behandeling zijnde strafrechtelijk onderzoek tegen bovengenoemde verdachte ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de strafbare feiten, zoals in voornoemd rechtshulpverzoek is omschreven.
De Franse autoriteiten hebben —kort gezegd— verzocht om stukken van overtuiging omtrent transacties en kapitaalbewegingen tussen [B] en de [A] groep en andere in het rechtshulpverzoek nader aangeduide, aan de [A] groep gerelateerde, vennootschappen.
Uit het dossier blijkt dat overeenkomstig het gevraagde in voornoemde rechtshulpverzoek onder leiding van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, op 17 juni 2008 een doorzoeking ter inbeslagneming heeft plaatsgevonden op het adres [a-straat 1] te [plaats] (woning belanghebbende) en op het adres [b-straat 1] te [plaats] (kantoorpand [B] BV, waarvan belanghebbende directeur is). De rechter-commissaris heeft daarbij stukken van overtuiging in beslag genomen waaronder drie computers alsmede diverse administratieve bescheiden. Van de in beslag genomen bescheiden is in overleg met een bij het onderzoek betrokken Franse opsporingsambtenaar een selectie gemaakt, welke stukken zijn gekopieerd (mappen I t/m XVII). Op 1 juli 2008 zijn de originelen aan belanghebbende teruggegeven. Van de bestanden op de harde schijven van de in beslag genomen computers zijn back-ups gemaakt die zijn vastgelegd op één externe harde schijf. Op 19 juni 2008 zijn voormelde computers aan belanghebbende teruggegeven.
De officier vordert ter beschikking stelling van de bescheiden opgenomen in voormelde mappen I t/m XVII alsmede van genoemde externe harde schijf.
Belanghebbende heeft, bij monde van zijn raadsvrouw, bezwaar gemaakt tegen de integrale overdacht van voormelde kopieën van de administratieve bescheiden nu zich hierbij ook stukken bevinden die geen gegevens bevatten die onder het rechtshulpverzoek vallen. Verder kan vooralsnog niet beoordeeld worden, aldus de raadsvrouw, of de gemaakte back-ups van de computerbestanden wèl dergelijke gegevens bevatten.
De officier van justitie heeft aangegeven dat de inbeslagname heeft plaatsgevonden in overleg met een vertegenwoordiger van de verzoekende instantie, zodat zij zich gelet op het vertrouwensbeginsel, op het standpunt stelt dat die zaken de zaken zijn die de verzoekende instantie heeft verzocht in het kader van de internationale rechtshulp. Met betrekking tot de in beslag genomen computers heeft zij aangevoerd dat deze door de Nederlandse uitvoerende instantie (de politie) niet worden onderzocht, omdat de Nederlandse autoriteiten, daartoe niet zo maar gerechtigd zijn. Er mag op vertrouwd worden dat de verzoekende instantie daarop aangetroffen informatie die niet relevant is voor het onderzoek, terzijde zal stellen en niet nader zal onderzoeken.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat als uitgangspunt heeft te gelden dat, nu het rechtshulpverzoek is gegrond op een verdrag, aan dat verzoek ingevolge artikel 552k, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering zoveel mogelijk het verlangde gevolg moet worden gegeven. Van inwilliging kan slechts worden afgezien indien zich omstandigheden voordoen die wettelijk voorziene beletselen opleveren.
Voor zover de raadsvrouw heeft aangevoerd dat in het rechtshulpverzoek niet is gevraagd om de boekhouding maar slechts om bankafschriften, wordt dit bezwaar verworpen. Het rechtshulpverzoek is vertaald door een beëdigd vertaler en de rechtbank heeft geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van die vertaling.
De rechtbank stelt verder vast dat in tegenwoordigheid van een Franse opsporingsambtenaar uit de door de rechter-commissaris in beslag genomen administratieve bescheiden een selectie is gemaakt van stukken die van belang lijken te zijn voor het strafrechtelijk onderzoek in Frankrijk in verband waarmee het rechtshulpverzoek is gedaan. Ingevolge de jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 6 februari 2007, LJN:AZ2129) dient de rechtbank zich in beginsel te laten leiden door het vertrouwen dat de Franse autoriteiten toereikende gronden hebben om aan die stukken (opgenomen in de mappen I t/m XVII) relevantie toe te kennen voor dat onderzoek.
Met betrekking tot een aantal van die bescheiden heeft belanghebbende dit echter concreet en gemotiveerd betwist en gesteld dat deze stukken in geen enkel opzicht in verband staan met de samenwerking tussen de [A] groep en [B] of in verband staan met andere aan de [A] groep gerelateerde vennootschappen. Nu de officier van justitie dit in het geheel niet heeft weersproken, moet ervan worden uitgegaan dat zich in zoverre een grond van weigering voordoet, met dien verstande dat de rechtbank begrijpt dat met de in de pleitnota van de raadsvrouw onder map IV aangegeven bijlage bij rekeningafschrift d.d. 23 maart 2006 (bericht 012/4) wordt bedoeld bijlage bij rekeningafschrift d.d. 23 maart 2005 en met de in de pleitnota onder map XV aangegeven bijlage bij rekeningafschrift d.d. 28 november 2007, bericht 046/3 wordt bedoeld bijlage bij rekeningafschrift d.d. 28 november 2007, bericht 048/3. Gelet hierop zal de rechtbank ten aanzien van deze stukken het gevorderde verlof niet verlenen.
Belanghebbende heeft tevens bezwaar gemaakt tegen uitlevering van de gemaakte back-ups van de onder belanghebbende in beslag genomen computers. Door de raadsvrouw is daarbij aangevoerd dat belanghebbende deze back ups niet heeft kunnen beoordelen nu de officier van justitie heeft nagelaten een overzicht van de gekopieerde bestanden te overleggen.
Daarnaast zou één van de computers de computer van zijn zoon en zijn vrouw zijn, met daarop privé gevoelige informatie. Vast staat dat met betrekking tot alle drie de computers van alle aanwezige bestanden een back-up is gemaakt, waarna deze computers op 19 juni 2008 aan belanghebbende zijn geretourneerd. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende, ook zonder bedoeld overzicht, in staat is geweest zijn bezwaar nader te concretiseren en te onderbouwen. De enkele omstandigheid dat één van de computers van zijn zoon en zijn vrouw is, is in dit verband onvoldoende, nu dat op zichzelf nog niet met zich brengt dat op de betreffende computer geen, met betrekking op het rechtshulpverzoek, relevante informatie kan staan. Gelet hierop gaat de rechtbank aan dit bezwaar, voorbij.
De rechtbank beslist mitsdien als volgt.
Beslissing.
De rechtbank:
- —
verleent verlof aan genoemde rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, om aan de officier van justitie ter beschikking te stellen ter afgifte aan de verzoekende autoriteiten en onder voorbehoud dat de stukken van overtuiging zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt, de navolgende stukken van overtuiging:
- A.
kopieën van de stukken die zijn vermeld op de aan deze beslissing in kopie gehechte proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 juli 2008, PL 1595/2008/2744-4, met uitzondering van:
- a)
Map II: kopie computer boekhouding
Alle stukken die geen betrekking hebben op de volgende bedrijven:
- —
[C];
- —
[D];
- —
[A];
- —
[E];
- —
[F];
- —
[G];
- —
[H];
- —
[I];
- —
[J].
- b)
Map III: Fortis [001]
- —
rekeningsafschrift d.d. 19 juli 2006, blad 3 van 5;
- —
bijlage bij rekeningafschrift d.d. 31 mei 2006, bericht 022/7.
- c)
[enz. enz.; Kn]
- B.
de processen-verbaal 08-0239 d.d. 21 juli 2008,08-0239-001 d.d. 19 juni 2008,08-0239-002 d.d. 19 juni 2008, 08-0239-003 d.d. 19 juni 2008,08-0239-007 d.d. 4 juli 2008, allen met bijlagen, van de afdeling Digitale Recherche van politie Hollands midden;
- C.
een harde schijf met daarop de back-ups van de drie in beslag genomen computers en server.
- —
wijst de vordering voor het overige af.’
13.
Blijkens het proces-verbaal van de behandeling in Raadkamer van de Rechtbank van 3 februari 2009, heeft de raadsvrouw van [betrokkene 2] aldaar, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, aangevoerd:
‘In het rechtshulpverzoek wordt voor wat betreft het verzoek om stukken (in mijn vertaling, daar de vertaling in het dossier op onduidelijk is en zelfs een aperte onjuistheid bevat) het volgende verzocht:
- 1.
vast te stellen met welke van de aan [A] en [betrokkene 1] te relateren bedrijven [B] zaken heeft gedaan (door middel van opdrachten en facturen);
- 2.
te onderzoeken of de goederenstroom uit hoofde van de genoemde opdrachten en facturen ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden (d.m.v. bestelbonnen, transportdocumenten e.d.);
- 3.
te verifiëren of de geldstromen met deze transacties overeenkomen;
- 4.
deze geldstromen te traceren (d.m.v. bankafschriften — en niet d.m.v. de boekhouding, zoals in de vertaling wordt gesteld. De juiste vertaling van extrait de compte is bankafschrift);
- 5.
eventuele betalingen buiten de boekhouding om op te sporen.
Met betrekking tot het onder 2 genoemde merken wij op dat zich bij de nu gereedliggende documenten geen stukken bevinden die op de goederenstromen zien, terwijl dergelijke documenten zich in de boekhouding van [B] wel bevinden doordat achter de facturen de zogenaamde uitslagformulieren worden opgeborgen.
Gelet op deze omschrijving menen wij dat kopieën van de volgende documenten niet voor overdracht aan de officier van justitie in aanmerking komen:
- I.
De map: [B] BV A t/m L 2007
Geen bezwaren
- II.
Kopie computer boekhouding
Deze map bevat kopieën van alle facturen en betalingen van alle crediteuren over de jaren 2003 t/m 2007. Zoals verwacht zijn dat merendeels crediteuren die niets met [A] van doen hebben. Wij achten alleen toelaatbaar dat de in deze stukken (op volgorde van boekjaar en alfabet) opgenomen gegevens m.b.t. de volgende bedrijven ter beschikking worden gesteld:
- —
[C]
- —
[D]
- —
[A]
- —
[E]
- —
[F]
- —
[K]
- —
[G]
- —
[H]
- —
[I]
- —
[J]
zijnde dit de aan [A] Group te relateren bedrijven.
- III.
[enz., enz.; Kn]’
14.
Voor zover hier voorts relevant houdt het proces-verbaal van de behandeling in Raadkamer van de Rechtbank van 3 februari 2009 in:
‘De officier van justitie voert het woord en verwijst naar de brief d.d. 30 januari 2009 verstuurd aan de raadvrouw en in afschrift aan de rechtbank en waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd. Daarnaast verklaart de officier van justitie, verkort en zakelijk weergegeven:
Allereerst dient te worden gezegd dat dit een heel specifiek rechtshulpverzoek is, zo krijgen we ze niet vaak. Wij weten niet wat de omvang van de zaak tegen [betrokkene 1] is en daarom kan er niet inhoudelijk op zaak worden ingegaan. Daarnaast dient er voor het verlenen van het verlof ex artikel 552p Sv alleen een marginale toetsing plaats te vinden. Aan alle eisen van die marginale toetsing is voldaan. Zo stel ik mij, gelet op het vertrouwensbeginsel, op het standpunt dat de zaken die in beslag zijn genomen de zaken zijn die de verzoekende instantie heeft verzocht in het kader van de internationale rechtshulp. Met betrekking tot deze zaken mag erop vertrouwd worden dat, gelet op het specialiteitbeginsel, daarvan alleen dat gebruikt wordt wat daadwerkelijk relevant is voor het strafrechtelijk onderzoek in Frankrijk. (…)
Door de advocaat van belanghebbende werd aangevoerd dat alle stukken die onder het rechtshulpverzoek vallen naar Frankrijk mochten, mits ze dit met belanghebbende hadden uitgezocht. Ik merk hierover op dat het niet aan belanghebbende is te bepalen wat er wel en niet wordt uitgeleverd naar Frankrijk. Tenslotte was er bij de doorzoeking naast de rechter-commissaris een Franse opsporingsambtenaar aanwezig. Deze Franse opsporingsambtenaar was bij de beoordeling van de stukken aanwezig. Dit werd vrij specifiek gedaan en daarbij is goed overleg gevoerd.’
15.
De hiervoor bedoelde, en aan het proces-verbaal gehechte brief van 30 januari 2009 houdt, voor zover hier relevant, in:
‘Er is in beslaggenomen op verzoek van Frankrijk. Daartoe is een vrij uitgebreid rechtshulpverzoek ingediend.
Via een procedure ex artikel 552p Sv dient beoordeeld te worden of de in beslag genomen spullen naar het verzoekende land kunnen. De beoordelingsruimte in deze procedure is marginaal.
Bij de doorzoekingen is een Franse opsporingsambtenaar aanwezig geweest. De in beslag name heeft plaatsgevonden mede na overleg met de betrokken opsporingsambtenaar. Deze persoon is namelijk het best ingevoerd in het betreffende onderzoek en hij vertegenwoordigt de verzoekende instantie. Zo wordt geprobeerd te voorkomen dat er onnodig zaken in beslag worden genomen. Uit het procesverbaal blijkt dat er overleg is geweest met die vertegenwoordiger van de verzoekende instantie.
Dit brengt mij tot het standpunt dat de zaken die in beslag zijn genomen de zaken zijn die de verzoekende instantie heeft verzocht in het kader van de internationale rechtshulp.
In het licht van het vertrouwensbeginsel moet ik mij ook op dat standpunt stellen.’
16.
(De vertaling van) het door Frankrijk gedane rechtshulpverzoek houdt, voor zover hier relevant, in:
‘(…) hebben wij de eer om aan de bevoegde autoriteiten van NEDERLAND [te verzoeken; Kn] te willen overgaan tot:
Een huiszoeking instellen in de kantoren van het bedrijf [B] en in de woning van [betrokkene 2] in aanwezigheid van gevolmachtigde onderzoekers, dragers van een origineel exemplaar van deze rogatoire commissie, alsook één van de drie mede gestelde magistraten van de Interregionale Speciaal Rechtsgebied *JIRS met het doel van:
- —
het identificeren van het geheel van de vennootschappen van de groep [A] waarvan [betrokkene 1] de animator is en het uitzoeken van met welke vennootschappen het bedrijf [B] commerciële relaties gehad heeft (bestellingen, facturen…);
- —
het uitzoeken van de elementen die verantwoorden, of niet. van de economische realiteit van de geïdentificeerde bewerkingen ( bestelbonnen, transportdocumenten …):
- —
het nagaan van de overeenstemming van de kapitaalbewegingen met die bewerkingen (betaalorders…);
- —
het opsporen van de bedoelde kapitaalbewegingen ( uittreksels van de boekhouding);
- —
het uitzoeken indien nodig van de wijze waarop betalingen die niet in de boekhouding aanwezig zijn verricht zijn.
Het instellen van een huiszoeking, in dezelfde omstandigheden in de woning van [betrokkene 2], met het doel van het opsporen van bewijzen van betalingen die niet in de boekhouding aanwezig zijn (betaalorders) en er van op uitgaande dat het niet het doeleinde is dat die zich in de kantoren van het bedrijf [B] bevinden.’
17.
De toelichting op het middel keert zich tegen het oordeel van de Rechtbank dat zich een grond voor weigering van verlof voordoet ten aanzien van de stukken waarvan de raadsvrouw van [betrokkene 2] heeft aangevoerd dat deze in geen enkel opzicht in verband staan met de samenwerking tussen de [A] groep en [B] of in verband staan met andere aan de [A] groep gerelateerde vennootschappen, omdat ‘de officier van justitie dit in het geheel niet heeft weersproken’. Dit oordeel zou van een onjuiste (civielrechtelijk geïnspireerde) rechtsopvatting getuigen, althans onbegrijpelijk zijn. Daarbij wordt aangevoerd dat de Officier van Justitie het standpunt van de raadsvrouw (wel) heeft weersproken, door zich in een brief aan de raadsvrouw van [betrokkene 2] van 30 januari 2009 en tijdens de behandeling in Raadkamer van de Rechtbank op het standpunt te stellen dat uit de omstandigheid dat de inbeslagneming heeft plaatsgevonden in overleg met een aldaar aanwezige Franse opsporingsambtenaar kan worden afgeleid dat de Franse autoriteiten hebben aangegeven dat alle inbeslaggenomen stukken voor het Franse onderzoek relevant zijn en het — gelet op het vertrouwensbeginsel — niet (meer) aan de Officier van Justitie is van de mening van de verzoekende autoriteit af te wijken.
18.
Bij de beoordeling van de vraag of het gevorderde verlof kan worden verleend — en derhalve van de vraag of het belang van de strafvordering zich tegen teruggave verzet — , dient de rechter het volgende toetsingskader aan te leggen. Indien het rechtshulpverzoek is gegrond op een verdrag — hier het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken — dient aan dat verzoek ingevolge art. 552k, eerste lid, Sv zoveel mogelijk het verlangde gevolg te worden gegeven. Deze bepaling dient aldus te worden verstaan dat slechts van inwilliging van het verzoek kan worden afgezien, indien zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen, die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag onderscheidenlijk de wet, in het bijzonder art. 552l Sv, dan wel indien door de inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht.5.
19.
Met inachtneming van de verlofcriteria in het toepasselijke verdrag dient derhalve de (Raadkamer van de) Rechtbank (ook) te beoordelen of het rechtshulpverzoek en de uitvoering daarvan voldoen aan de wettelijke eisen.6. Zo kan, gelet op art. 552h Sv, rechtshulp in beginsel slechts worden verleend indien en voor zover een daaraan voorafgaand verzoek door een daartoe bevoegde buitenlandse autoriteit is gedaan.7. Aan de ene kant schept het rechtshulpverzoek dus de bevoegdheid om de verzochte handelingen toe te passen, hetgeen bijvoorbeeld meebrengt dat geen doorzoeking kan worden gedaan als slechts om het horen van een getuige was verzocht. Aan de andere kant moet een rechtshulpverzoek niet te rigide worden opgevat, nu daardoor waarschijnlijk slechts wordt bewerkstelligd dat te zijner tijd een aanvullend verzoek wordt ontvangen.8.
20.
Tot de wettelijke voorschriften waaraan getoetst moet worden, behoort art. 552b, derde lid, Sv. Dit artikellid bepaalt met betrekking tot de uitvoering door de Rechter-Commissaris van een rechtshulpverzoek dat vatbaar voor inbeslagneming zijn de stukken van overtuiging ‘die daarvoor vatbaar zouden zijn’ indien het desbetreffende feit in Nederland zou zijn begaan. Daarin wordt gelezen dat de desbetreffende stukken moeten kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen met betrekking tot het feit waarop het rechtshulpverzoek betrekking heeft (art. 94, eerste lid, Sv)9., hetgeen ook wel voor de hand ligt omdat een stuk dat niet kan dienen om de waarheid aan het licht te brengen bezwaarlijk een stuk van overtuiging kan worden genoemd.
21.
De vraag is hoe indringend de door de Rechtbank te verrichten toetsing dient te zijn.10. Voldoende lijkt te zijn dat het inbeslaggenomene een rol kán spelen in de waarheidsvinding, hoe klein en onbetekenend die rol wellicht ook is. In HR 12 juni 1984, LJN AC2549, NJ 1985, 173 overwoog de Hoge Raad dat ‘ook wanneer stukken van overtuiging in de zin van het Verdrag anders dan ‘in overwegende mate’ kunnen dienen voor het aan de dag brengen van de waarheid’, het Verdrag noch de wet zich verzet tegen verlofverlening. Daarom behoefde het rechtshulpverzoek geen gegevens te bevatten waaruit valt op te maken ‘in welke mate’ de stukken van overtuiging aan de waarheidsvinding kunnen bijdragen. In HR 25 februari 2003, LJN AF4221, had de Rechtbank, na een weergave van het te hanteren toetsingskader, overwogen dat ‘haar, gelet op het vorenstaande (…) niet de bevoegdheid toe[komt] om per stuk van overtuiging te beoordelen of dit stuk dienstig kan zijn bij het aan het licht brengen van de waarheid in de Italiaanse strafprocedure’. Volgens de Rechtbank kon ‘reeds daarom’ aan het verweer worden voorbijgegaan. De Hoge Raad deed het beroep af met toepassing van art. 81 RO.
22.
Onduidelijk is hoe de laatste uitspraak moet worden begrepen. Het zou kunnen dat de Hoge Raad aan het ‘reeds daarom’ van de Rechtbank de conclusie verbond dat aan de weergegeven overweging kon worden voorbijgegaan, omdat de beslissing niet alleen daarop steunde. Maar ook andere interpretaties zijn verdedigbaar.11. Mogelijk moet de uitspraak aldus worden begrepen dat de verlofrechter in het algemeen met een globale beoordeling kan volstaan, waarbij het uitgangspunt dat aan het rechtshulpverzoek zoveel mogelijk het verlangde gevolg dient te worden gegeven, meebrengt dat de verlofrechter bij zijn oordeel of aannemelijk is dat het beslaggoed kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen, als regel mag vertrouwen op het oordeel dienaangaande van de justitiële autoriteiten van de verzoekende staat. Daarbij zou mee kunnen spelen dat de Nederlandse justitiële autoriteiten (waaronder de OvJ) niet in de positie verkeren om zich een goed oordeel te vormen over de buitenlandse strafzaak en dat de beslagene zich veelal ook nog kan wenden tot de rechter van de verzoekende staat om zich te beklagen over (de voortduring van) het beslag.
23.
Als deze uitleg juist zou zijn, betekent dat niet dat er niets te toetsen overblijft. De verlofrechter zal zich ook bij deze uitleg een eigen oordeel moeten vormen over de vraag of aannemelijk is dat de inbeslaggenomen stukken kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding. Onder omstandigheden, mede afhankelijk van hetgeen door de klager is aangevoerd, zal daarbij niet met een globaal oordeel kunnen worden volstaan en zal een kaal beroep op het vertrouwensbeginsel het oordeel van de rechtbank niet kunnen dragen.12. Rechterlijke controle op rechtshulpverlening veronderstelt een eigen verantwoordelijkheid van de rechter, die ook waar gemaakt moet worden. Anders blijft er van de rechtsbescherming weinig over.
24.
Daar komt nog het volgende bij. Het uitgangspunt dat aan het rechtshulpverzoek zoveel mogelijk het verlangde gevolg wordt gegeven, veronderstelt dat duidelijk is wat het verlangde gevolg is. Op het oordeel van de buitenlandse autoriteiten kan alleen worden vertrouwd als duidelijk is wat dat oordeel inhoudt. Dat brengt mij op een tweede toetspunt. Zoals onder punt 19 reeds werd gesteld, is de inbeslagneming — en de daarop volgende overdracht — van de stukken van overtuiging alleen rechtmatig indien en voor zover die inbeslagneming en die overdracht de uitvoering vormen van het rechtshulpverzoek dat is gedaan. Dat vergt uitleg van dat rechtshulpverzoek. Indien de stukken waarvan de inbeslagneming wordt verlangd, in het verzoek wordt omschreven als stukken ‘die voor de waarheidsvinding van belang zijn’, is geen sprake van een omschrijving die veel houvast biedt bij de vraag wat het verlangde gevolg is dat aan het verzoek moet worden gegeven. Anders gezegd: bij de vraag of de stukken kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen, zijn de autoriteiten van de aangezochte staat in een dergelijk geval goeddeels op hun eigen oordeel aangewezen. Van een oordeel van de autoriteiten van de verzoekende staat waarop vertrouwd kan worden, is geen sprake.
25.
Ik merk daarbij op dat het oordeel van een buitenlandse opsporingsambtenaar die assistentie verleent bij de uitvoering van het rechtshulpverzoek, niet gelijkgesteld mag worden aan het oordeel van de autoriteiten van de verzoekende staat zoals dat in het rechtshulpverzoek tot uitdrukking is gebracht. Ook de assisterende opsporingsambtenaar is aan het rechtshulpverzoek gebonden en zijn optreden zal daaraan moeten worden getoetst. Het vertrouwensbeginsel brengt mee dat wij vertrouwen moeten hebben in de rechtspleging van de verzoekende staat, niet dat wij elke individuele buitenlandse opsporingsambtenaar blind vertrouwen moeten schenken. In Franse opsporingsambtenaren hoeven wij niet meer vertrouwen te stellen dan in onze eigen opsporingsambtenaren. Dat betekent uiteraard niet dat aan het oordeel van de assisterende opsporingsambtenaar geen betekenis toekomt. Die assistentie vormt in het algemeen een waarborg voor een zorgvuldige selectie van het bewijsmateriaal en het oordeel van de buitenlandse opsporingsambtenaar vormt daarom een indicatie voor de juistheid van die selectie. Maar het laatste woord heeft die opsporingsambtenaar niet.
26.
Ik merk daarbij ook nog op dat de ‘assistentie’ die de buitenlandse opsporingsambtenaar verleent, niet uit een diepgaand onderzoek van de in beslag te nemen stukken mag bestaan. Anders immers zou de wettelijke regeling, die erop neerkomt dat de inbeslaggenomen stukken van overtuiging eerst na verlofverlening van de rechtbank aan de buitenlandse opsporingsambtenaren ter beschikking mogen worden gesteld, worden ontkracht.
27.
Terug naar de zaak. Hoewel in de in de toelichting op het middel gewraakte overweging van de Rechtbank gelezen zou kunnen worden dat de Rechtbank een civielrechtelijke maatstaf heeft gehanteerd en aldus heeft miskend dat zij zich — zoals hiervoor onder 23 uiteengezet — een eigen oordeel moet vormen en zich dus niet kan verlaten op het standpunt van het Openbaar Ministerie of de belanghebbende(n), houd ik het er voor dat de Rechtbank met de bedoelde overweging tot uitdrukking heeft willen brengen dat zij het gemotiveerde oordeel van de raadsvrouw deelt dat de door de raadsvrouw aangehaalde stukken in geen enkel opzicht in verband staan met de stukken van overtuiging waar de Franse autoriteiten in het rechtshulpverzoek om hebben verzocht.13. Dat wordt niet anders doordat de Rechtbank bij de vorming van haar oordeel ook betrokken heeft wat door de OvJ naar voren is gebracht en dat zij tot uitdrukking heeft gebracht dat zij daarin geen reden heeft gevonden om anders te oordelen. Dat immers is niet meer dan normaal.14.
28.
Het middel gaat er vanuit dat nu een Franse ambtenaar bij de inbeslagneming en de selectie van het inbeslaggenomen materiaal betrokken is geweest, de Franse autoriteiten hebben aangegeven dat (al) het geselecteerde materiaal relevant is voor het onderzoek in Frankrijk, en de werking van het vertrouwensbeginsel er aan in de weg staat dat de verlofrechter een (verdere) selectie maakt van dat inbeslaggenomen materiaal. Aldus neemt het middel enerzijds terecht tot uitgangspunt dat aan rechtshulpverzoeken zoveel mogelijk het verlangde gevolg moet worden gegeven, alsook dat bij de vraag of het inbeslaggenomene kan dienen de waarheid aan het licht te brengen betekenis toekomt aan het oordeel dienaangaande van een assisterende opsporingsambtenaar van de verzoekende staat, anderzijds miskent het middel dat, zoals ik hiervoor onder 23, 24 en 25 uiteen heb gezet, de inbeslagneming en overdracht van de stukken van overtuiging alleen rechtmatig is als zulks geschiedt ter uitvoering van een rechtshulpverzoek dat is gedaan, als ook dat het tot de taak van de Rechtbank behoort dat zij zich (ook) omtrent (de inhoud van) dat rechtshulpverzoek een eigen oordeel vormt, zodat een verweer van de belanghebbende/klager aanleiding kan vormen uitzondering te maken op de hiervoor bedoelde uitgangspunten.
29.
In aanmerking genomen dat de raadsvrouw van [betrokkene 2] gemotiveerd bezwaar heeft gemaakt tegen verlofverlening ten aanzien van door haar concreet aangeduide stukken, getuigt de weigering van het verlof ten aanzien van deze stukken, omdat deze ‘in geen enkel opzicht’ met de in dat verzoek bedoelde rechtspersonen in verband staan, niet van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de door de Rechtbank aan te leggen toetsing, noch van een te rigide uitleg van dat rechtshulpverzoek. Ook al zou, zoals in de toelichting op het middel wordt gesteld, uit de omstandigheid dat een Franse opsporingsambtenaar de bedoelde stukken in zijn selectie heeft opgenomen, moeten worden afgeleid dat de Franse autoriteiten die stukken ‘voor het onderzoek in Frankrijk relevant’ achten, brengt dat derhalve nog niet mee dat het rechtshulpverzoek op die stukken betrekking had15., of dat de Rechtbank niet meer in de beoordeling van (de omvang van) het rechtshulpverzoek zou mogen treden. Gelet daarop acht ik het oordeel van de Rechtbank dat het Openbaar Ministerie het gemotiveerde bezwaar van de raadsvrouw ten aanzien van door haar concreet aangeduide stukken niet heeft weersproken, evenmin onbegrijpelijk.
30.
Het middel faalt.
Het middel van [betrokkene 2]
31.
Het middel klaagt dat de Rechtbank (de omvang van) de door haar aan te leggen toetsing bij de beoordeling van de vraag of het verlof als bedoeld in art. 552p Sv kan worden verleend ten aanzien van een harde schijf met daarop de back-ups van de drie inbeslaggenomen computers en een server, ten onrechte afhankelijk heeft gemaakt van door de belanghebbende aan te dragen gegevens.
32.
Voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, houdt het proces-verbaal van de behandeling in Raadkamer van de Rechtbank van 17 februari 2009 in:
‘De advocaat voert het woord overeenkomstig haar pleitnota, welke zij aan de rechtbank overlegt en waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd. Daarnaast verklaart de advocaat, verkort en zakelijk weergegeven:
Het is moeilijk te beoordelen of de back-ups gemaakt van de inbeslaggenomen computers kunnen worden uitgeleverd nu ik niet precies weet welke gegevens de back-ups bevatten. Niet alles van wat er op de computers staat kan worden uitgeleverd omdat er een deel privé is en een deel gevoelige informatie bevat.16. Tenslotte merk ik op dat alles wat onder het rechtshulpverzoek valt naar Frankrijk mag, maar het was makkelijk geweest als ze dit samen met mijn cliënt hadden uitgezocht.
De officier van justitie voert het woord en verwijst naar de brief d.d. 30 januari 2009 verstuurd aan de raadvrouw en in afschrift aan de rechtbank en waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd. Daarnaast verklaart de officier van justitie, verkort en zakelijk weergegeven: (…)
Van de inbeslaggenomen computers zijn vervolgens back-ups gemaakt, waarna de computers aan belanghebbende zijn teruggegeven. De Fransen zullen indien ze gegevens van de back-ups niet nodig hebben deze terzijde schuiven. (…)
Belanghebbende verklaart, verkort en zakelijk weergegeven:
- —
Eén van de inbeslaggenomen computers was van mijn zoon en dient dus geen enkel belang in de zaak tegen [betrokkene 1].’
33.
In de toelichting op het middel wordt onder meer geklaagd dat juist bij de inbeslagneming van computergegevens niet, en zeker niet wanneer de belanghebbende bezwaar maakt, mag worden uitgegaan van het vertrouwen dat de verzoekende autoriteiten toereikende gronden hebben aan (al) de inbeslaggenomen gegevens relevantie toe te kennen. Daartoe wordt aangevoerd dat slechts wegens technische onmogelijkheden in strijd met art. 94 Sv (jo. 552o Sv) wordt overgegaan tot inbeslagneming van een gehele computer (en alle zich daarop bevindende gegevens), zodat van meet af aan duidelijk is dat zich onder de inbeslaggenomen gegevens gegevens bevinden die voor het buitenlandse onderzoek niet relevant zijn.
34.
Naar ik hiervoor 22 voorop heb gesteld zal in het algemeen met een globale beoordeling kunnen worden volstaan. Dat geldt ook als het gaat om bestanden die zijn opgeslagen in een computer, die juridisch gezien een geheel vormt (één inbeslaggenomen voorwerp). Het moge zo zijn dat zich in een computer per definitie bestanden bevinden die niet voor de waarheidsvinding van belang zijn, daar staat tegenover dat de inbeslagneming van die computer al toelaatbaar is als er een redelijk vermoeden bestaat dat zich ‘in’ die computer één bestand bevindt dat voor het onderzoek van belang is. De vraag of dat inderdaad het geval is, moet beantwoording vinden in het onderzoek naar de waarheid dat eerst na het door de rechtbank verleende verlof door de — in dit geval — Franse autoriteiten wordt uitgevoerd. De stelling die in de schriftuur wordt betrokken dat het OM zijn vordering tot verlofverlening in een dergelijk geval nader moet onderbouwen — naar ik meen te mogen begrijpen op basis van een door hem te verrichten onderzoek van de diverse bestanden — vindt mijns inziens geen steun in het recht. De RC mag de door hem inbeslaggenomen stukken van overtuiging immers pas aan de OvJ terbeschikkingstellen nadat de rechtbank daartoe verlof heeft verleend. Tot de gewenste nadere onderbouwing is de OvJ — als het goed is — dus niet in staat.
35.
In uitzonderingsgevallen kan niet met een globale beoordeling worden volstaan. Ook dat geldt mijns inziens evenzeer als het om de bestanden in een computer gaat. Van het toevallige of ‘technische’ verschil tussen de inbeslagneming van de (hele) gegevensdrager en de inbeslagneming van de zich daarop bevindende gegevens mag het niveau van de rechtsbescherming niet afhangen. Zo'n uitzonderingsgeval doet zich met name voor als de klager deugdelijk onderbouwd beargumeert dat bepaalde, door hem nauwkeurig aangeduide bestanden voor de waarheidsvinding van geen belang kunnen zijn. Dan mag een diepgaander toetsing worden verlangd. Het ligt dus op de weg van de klager — en niet op die van het OM — om de rechtbank tot een verdergaande toetsing in staat te stellen.
36.
Een en ander is door de Rechtbank in haar hiervoor onder 12 weergegeven overwegingen niet miskend. Onbegrijpelijk is haar oordeel mijns inziens evenmin. Namens [betrokkene 2] is aangevoerd dat ‘niet alles van wat er op de computers staat kan worden uitgeleverd omdat er een deel privé is en een deel gevoelige informatie bevat’. Voor in elk geval twee van de drie inbeslaggenomen computers geldt dus dat niet concreet en gemotiveerd is aangevoerd welke informatie van verlofverlening zou moeten worden uitgezonderd. Over de derde computer (die van klagers vrouw en/of zoon zou zijn) drukte de raadsvrouw zich in elk geval aanvankelijk stelliger uit. ‘Niets’ op die computer zou in verband staan met het rechtshulpverzoek. Een nadere onderbouwing van die stelling wordt evenwel node gemist. Dit terwijl de klager, zoals de Rechtbank overwoog, daartoe wel in staat was.17.
37.
Het middel faalt.
38.
Beide middelen — die van de OvJ en die van de klager/belanghebbende — falen.
39.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑08‑2010
In de namens [betrokkene 2] ingediende cassatieschriftuur wordt over de uitgesproken niet-ontvankelijkheid ook niet geklaagd.
Vgl. HR 26 januari 2010, LJN: BL0572 en HR 19 december 2007, LJN: AZ1670, NJ 2007, 26.
De vraag is of een dergelijk onderscheid kan worden gemaakt. Voor het antwoord op die vraag is van belang wat in art. 552p lid 4 met de overeenkomstige toepassing van art. 552a Sv wordt bedoeld. Wordt hier een uitbreiding gegeven aan de beklagmogelijkheden die art. 552a Sv biedt, of kan bezwaar tegen verlofverlening beschouwd worden als een beklag tegen het uitblijven van een last tot teruggave of (als het zoals in casu om gemaakte kopieën gaat) tegen het gebruik dat van de inbeslaggenomen voorwerpen of gegevens wordt gemaakt? In dat laatste geval stelt art. 552p lid 4 Sv slechts buiten twijfel dat ex art. 552a Sv kan worden geklaagd.
HR 19 maart 2002, LJN ZD2927, NJ 2002, 580, ro. 3.4.
Vgl. Melai/Groenhuijsen e.a., Internationale en interregionale samenwerking in strafzaken, Deel III. Rechtshulp, hoofdstuk 5, par. 7, aant. 4, Inkomende verzoeken (bijgewerkt tot en met 1 oktober 2004), met verwijzing naar de ‘checklist’ in J.M. Sjöcrona, De kleine rechtshulp, Gouda Quint 1990, Diss., p. 275.
J.M. Sjöcrona, a.w., p. 76, die het voorbeeld geeft van het niet horen van getuige B omdat in het verzoek slechts om getuige A was verzocht, hoewel getuige A verklaart dat niet hij maar getuige B meer van de zaak weet.
Vgl. HR HR 19 maart 1985, DD 1985.320, waarin het oordeel van de Rechtbank dat de inbeslaggenomen sieraden konden dienen om de waarheid aan de dag te brengen, niet onbegrijpelijk werd geoordeeld.
Zie daarover ook de conclusie van mijn ambtgenoot Machielse voorafgaande aan HR 4 juni 2002, LJN AE0035.
In de conclusie van (toen nog) plaatsvervangend P-G Fokkens werd een beroep gedaan op het in de tekst genoemde NJ 1985, 173. Dat beroep overtuigt mij niet geheel. Uit het feit dat de rechtbank niet hoeft na te gaan in welke mate het beslaggoed kan bijdragen aan de waarheidsvinding, volgt niet dat de rechtbank zich geen oordeel dient te vormen over de vraag of het beslaggoed kan bijdragen aan de waarheidsvinding.
Daarop wijst ook HR 6 februari 2007, LJN AZ2129, NJ 2007, 111, waarop in de namens [betrokkene 2] ingediende schriftuur wordt gewezen.
Dat de Rechtbank een zelfstandige beoordeling heeft aangelegd, kan naar mijn oordeel ook worden afgeleid uit de omstandigheid dat de Rechtbank in haar overweging de door de raadsvrouw in de pleitnotitie gebruikte aanduidingen ten aanzien van een aantal inbeslaggenomen stukken niet klakkeloos heeft overgenomen.
Ik teken daarbij nog wel aan dat de OvJ zich als het goed is niet een eigen oordeel over de relevantie van de stukken heeft kunnen vormen omdat hij daarover niet beschikt (vgl. hierna, onder 34). Maar een OvJ die meent dat aan de beweringen van de klager moet worden getwijfeld, kan wel de Rechtbank verzoeken om ofwel zelf van de desbetreffende stukken kennis te nemen, ofwel de RC te verzoeken zich nader over die stukken uit te laten.
Nog daargelaten of het — ook voor Franse ambtenaren — überhaupt doenlijk is om reeds tijdens een doorzoeking een foutloze selectie uit — naar een blik over papieren muur leert: 10 archiefdozen en 12 mappen met — (Nederlandstalige?) documenten te maken.
Blijkens de aan het proces-verbaal gehechte pleitnotitie drukte de raadsvrouw zich in elk geval aanvankelijk stelliger uit: ‘op deze computer [die van ‘zijn van vrouw en zijn zoon’; Kn] staat niets wat met het in het rechtshulpverzoek gevraagde in verband staat’.
Vgl. HR 19 maart 2002, LJN ZD2927, NJ 2002, 580, ro. 3.5.