Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/5.4
5.4 Uitzonderingen van BNB 1988/217 en dividendbelasting
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS586274:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Vergelijk Niekel, S.F.M.; De Gunst, H. & Van der Linde, A.C.; Hybride leningen: kanttekeningen bij het nieuwe art. 10, eerste lid, onderdeel d, Wet VpB 1969 en andere daarmee verband houdende wijzigingen en onderwerpen, FED 2002/117.
Vergelijk in dit verband De Vries, R.J.; Economische tegenwind en fiscaliteit: kwijtschelding, omzetting en hybridisering van (onvolwaardige) vorderingen, TFO 2004/3: ‘Indien het aanmerken als eigen vermogen op grond van meergenoemde jurisprudentie inderdaad meebrengt dat art. 10, eerste lid, onderdeel d, Wet VPB 1969 niet van toepassing is op deelnemerschapsleningen, kan dan op de vergoeding die wordt betaald op dergelijke geldleningen eigenlijk wel dividendbelasting worden ingehouden? Die vraag zonder meer met “nee” beantwoorden, lijkt mij voor betwisting vatbaar. Dergelijke geldleningen dienen immers fiscaal (en daarmee ook voor de dividendbelasting) als eigen vermogen te worden bestempeld. Slechts wanneer het uit dit fiscale kapitaal genoten voordeel ook niet als opbrengst uit een aandeel of een winstbewijs zoals bedoeld in art. 1 Wet DB 1965 kan worden beschouwd, is heffing van dividendbelasting niet mogelijk’.
Op het huidige art. 3, lid 1, onderdeel f, Wet DB 1965 ga ik in paragraaf 5.5 nader in.
Ingevolge art. 3, lid 1, onderdeel a, Wet DB 1965 is iedere onmiddellijke of middellijke uitdeling van winst, onder welke naam of in welke vorm ook gedaan, onderworpen aan de dividendbelasting. Dit betekent dat niet alleen formele dividenden, maar ook verkapte/vermomde winstuitdelingen onder het heffingsbereik van de dividendbelasting vallen. In hoofdstuk 3 gaf ik reeds aan, dat ingevolge onder meer BNB 1988/217, de ‘rentebetalingen’ op een schijnlening, een bodemlozeputlening en een deelnemerschapslening voor de vennootschapsbelasting als dividend moeten worden aangemerkt. Art. 3, lid 1, onderdeel a, Wet DB 1965 lijkt er op te wijzen dat vergoedingen op deze leningen zijn onderworpen aan dividendbelasting. Hiervoor is wel noodzakelijk dat de herkwalificatie voor de vennootschapsbelasting doorwerkt naar de Wet DB 1965.1 Het lijkt mij echter aannemelijk dat de herkwalificatie tevens geldt voor de dividendbelasting, ik zie althans geen redenen waarom dat anders zou (moeten) zijn.2 Ervan uitgaande dat art. 3, lid 1, onderdeel a, Wet DB 1965 inderdaad van toepassing is op vergoedingen op ‘leningen’ ex BNB 1988/217, blijft de toepassing van art. 3, lid 1, onderdeel f, Wet DB 1965 (oud) beperkt tot niet geherkwalifceerde leningen.3