Klaarblijkelijk is hier sprake van een verschrijving en moet het R.A.J. Verploegh zijn.
HR, 24-05-2022, nr. 21/01303
ECLI:NL:HR:2022:716
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-05-2022
- Zaaknummer
21/01303
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:716, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑05‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:306
ECLI:NL:PHR:2022:306, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑03‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:716
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Rijden onder invloed (art. 8.3 WVW 1994) en rijden terwijl rijbewijs ongeldig is verklaard (art. 9.2 WVW 1994). Hof heeft verdachte n-o verklaard in zijn hoger beroep, omdat het te laat is ingesteld, art. 408.2 Sv. Aanwezigheidsrecht, art. 588a.1.c (oud ) Sv. Had afschrift van dagvaarding in h.b. naar kantooradres van advocaat, zoals vermeld in appelakte, moeten worden verzonden? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/01303
Datum 24 mei 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 8 januari 2020, nummer 22-000113-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.A.J. Verploegh, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur en aanvullende schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2022.
Conclusie 29‑03‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Betekeningsperikelen. Klacht over verstekverlening door het hof omdat verzuimd zou zijn een afschrift van de appeldagvaarding te verzenden naar het in de appelakte opgegeven adres. Uit de aan de Hoge Raad toegezonden stukken blijkt evenwel dat dit afschrift wel degelijk naar dat opgegeven adres is verzonden. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep (art. 81 RO).
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/01303
Zitting 29 maart 2022
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 8 januari 2020 door het gerechtshof Den Haag (rolnummer 22-000113-19) bij verstek niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
Namens de verdachte heeft mr. R.A.J. Verploegh, advocaat te Den Haag, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel – mede bezien in samenhang met de toelichting daarop – keert zich tegen de beslissing van het hof tot verstekverlening. Geklaagd wordt dat ten onrechte verstek is verleend, althans dat de verstekverlening zonder nadere toelichting onbegrijpelijk is, omdat uit de processtukken niet kan blijken dat de dagvaarding of een afschrift daarvan is betekend of verzonden aan het in de appelakte vermelde adres.
Onder de op voet van art. 434 Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevinden zich, voor zover hier van belang:
(i) de aantekening mondeling vonnis d.d. 14 september 2018 met (onder meer) parketnummer 96-116011-18 van de politierechter in de rechtbank Den Haag, locatie ’s-Gravenhage;
(ii) een akte van uitreiking d.d. 4 december 2018 van de mededeling uitspraak van de politierechter d.d. 14 september 2018 met parketnummer 96-116011-18, waaruit blijkt dat deze akte in kennelijk een politiebureau aan de verdachte in persoon is uitgereikt en betekend;
(iii) een appelakte inhoudende:
“Parketnummer 96-116011-18/96-089000-16/96-108751-16 tullen
Op 9-1-2019 kwam ter griffie van deze rechtbank mr. R.A.J. Verpoegh,1.advocaat te 's-Gravenhage die verklaarde door na te noemen persoon bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd tot het afleggen van de volgende verklaring en verklaarde namens
[verdachte],
geboren op [geboortedatum]-1990 te [geboorteplaats]
Adres advocaat, Buitenhof 24, 2513 AG ‘s-Gravenhage
hoger beroep in te stellen tegen het eindvonnis door de Politierechter in deze rechtbank op 14-09-2018 gewezen, alsmede tegen alle eventuele tussenbeslissingen.”;
(iv) een informatiestaat SKDB van 20 november 2019, waarin vermeld staat dat:
- de verdachte met ingang van 6 september 2018 is “Vertrokken Onbekend Waarheen”,
- de verdachte niet is gedetineerd,
- op 24 mei 2019 onder laatst opgegeven woon- of verblijfplaats is geregistreerd dat hij geen vaste woon of verblijfplaats hier te lande heeft (ZVWOVHTL),
- het laatst bekende historische BRP-adres van de verdachte is “[a-straat 1], [postcode] [plaats]”, geregistreerd op 14 februari 2018,
- per 6 september 2018 zijn adres onbekend is;
(v) de appeldagvaarding gedateerd op 21 november 2019 betreffende (onder meer) de zaak met parketnummer 96-116011-18 aan de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting van het gerechtshof Den Haag van 8 januari 2020, met vermelding bij het adres: “Thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande”;
(vi) een akte van uitreiking,2.waarvan de inhoud luidt dat de gerechtelijke brief op 20 november 2019 ter griffie van de rechtbank Den Haag is uitgereikt aan de griffier van die rechtbank, omdat – zo vermeldt de akte – van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is;
(vii) een stuk gedateerd 23 december 2019 betreffende de zaak met (onder meer) parketnummer 96-116011-18, waaruit blijkt dat door het ressortsparket, vestiging Den Haag, een afschrift van de appeldagvaarding op 23 december 2019 is verzonden aan het adres:
- Buitenhof 24, 2513 AG ’s-Gravenhage.
5. Blijkens de aantekening mondeling arrest houdt het arrest van het hof van 8 januari 2020 onder meer het volgende in:
“Gerechtshof Den Haag
enkelvoudige kamer voor strafzaken
Rolnummer: 22-000113-19
Parketnummers: 96-116011-18
[…]
VERSTEK
[…]
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte was op 4 december 2018 bekend met het vonnis waarvan beroep omdat de Mededeling Uitspraak van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 14 september 2018 in persoon aan de verdachte is uitgereikt.
De verdachte had derhalve binnen veertien dagen hierna in hoger beroep moeten komen. De verdachte heeft echter eerst op 9 januari 2019 hoger beroep ingesteld, zodat hij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.”
6. Alvorens de klacht te bespreken, wijs ik op het volgende. Uit de – hierboven in randnummer 4 ad (ii) genoemde – akte van uitreiking d.d. 4 december 2018 blijkt dat de mededeling uitspraak van de politierechter d.d. 14 september 2018 met parketnummer 96-116011-18 aan de verdachte in persoon is uitgereikt en betekend. Het hof heeft de verdachte dan ook – zoals hierna zal blijken terecht – niet-ontvankelijk verklaard omdat namens de verdachte hoger beroep is ingesteld buiten de daarvoor geldende termijn van twee weken na kennisneming door de verdachte van de voormelde uitspraak van de politierechter. Het middel keert zich niet tegen deze beslissing.
7. Dat neemt niet weg dat de steller van het middel deze omstandigheid wel in zijn schriftuur betrekt in zijn passage over het belang van de verdachte “bij het cassatiemiddel”. In de kern wordt daarover aangevoerd dat – ware de betekening/verzending van de appelakte juist verlopen – ter terechtzitting bepleit had kunnen worden “dat sprake is geweest van een verschoonbare termijnoverschrijding voor het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter”. Dat geeft mij aanleiding tot de volgende opmerking. Het ligt naar mijn inzicht in zo een geval inderdaad voor de hand dat de appelrechter zich eerst buigt over de vraag naar de geldigheid van de dagvaarding (waaronder mede begrepen de verzending van afschriften indien voorgeschreven), voordat hij zich een oordeel vormt omtrent de ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep. Zo kan de situatie worden voorkomen dat de verdediging de mogelijkheid wordt onthouden zich uit te laten over de verontschuldigbaarheid van de termijnoverschrijding. Gelet op het navolgende doet die situatie zich in de onderhavige zaak echter niet voor en is het hof tot een juiste beslissing gekomen over de ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep.
8. Als gezegd komt het middel op tegen de verstekverlening door het hof. Uit de processtukken zou niet kunnen blijken dat de dagvaarding of een afschrift daarvan is betekend of verzonden aan het in de appelakte vermelde adres. Dat ziet de steller van het middel echter verkeerd. Anders dan in de schriftuur wordt gesteld, blijkt immers uit de aan de Hoge Raad toegezonden stukken dat een afschrift van de appeldagvaarding is verzonden aan het adres Buitenhof 24, 2513 AG ’s-Gravenhage (zie randnummer 4 ad (vii)). Dit is het in de appelakte genoemde adres, en tevens het adres van de advocaat. Dat betekent dat ik hier kan volstaan met de constatering dat de klacht feitelijke grondslag mist.
9. Niettemin permitteer ik mij met betrekking tot het in de appelakte genoemde adres (van de advocaat) nog een opmerking ten overvloede. Het hoger beroep is door de advocaat (mr. R.A.J. Verploegh) ingesteld bij de griffie van de rechtbank van het arrondissement waar de zaak laatstelijk heeft gediend. In de akte rechtsmiddel is onder de naam van de verdachte het adres van de advocaat vermeld. Dit aldus opgegeven adres kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als de opgave van een adres in de zin van art. 588a, eerste lid aanhef en onder c (oud), Sv, welke bepaling ten tijde van het uitbrengen en de uitreiking (betekening) van de appeldagvaarding nog van toepassing was3.en die inhield dat “een afschrift van de dagvaarding of oproeping van de verdachte om op de terechtzitting of nadere terechtzitting te verschijnen [wordt] toegezonden aan het laatste door de verdachte opgegeven adres: indien door of namens de verdachte bij het instellen van een gewoon rechtsmiddel in de betrokken zaak een adres in Nederland is opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden”. Deze bepaling had in beginsel niet het oog op het kantooradres van een advocaat dat in de akte rechtsmiddel is vermeld, als adres waaraan mededelingen over de strafzaak konden worden toegezonden. Er gold evenwel een uitzondering in het specifieke geval dat de appeldagvaarding op de voet van art. 588, eerste lid sub b onder 3° (oud), Sv ter griffie was uitgereikt op de grond dat de verdachte niet stond ingeschreven op een BRP-adres, niet gedetineerd was en van de verdachte geen feitelijke woon- of verblijfplaats bekend was. In zo een geval mocht de appelrechter – gelet op het grote belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht – bij afwezigheid van de verdachte of een door hem op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman de zaak niet in behandeling nemen dan nadat een afschrift van de appeldagvaarding was verzonden naar het in de akte rechtsmiddel vermelde kantooradres van de advocaat opdat de verdachte mogelijk langs die weg op de hoogte raakte van het tijdstip van de behandeling van zijn zaak.4.
10. Het middel faalt en kan worden afgedaan met een aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
11. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
12. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑03‑2022
Met parketnummer 22-000113-19, dit is het rolnummer van het bestreden arrest van het hof.
Dit artikel is, evenals het hierna te noemen art. 588 (oud) Sv, op 1 januari 2020 vervallen met de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Stb. 2017, 82). De uitreiking van een gerechtelijke mededeling als de onderhavige is thans geregeld in art. 36a e.v. Sv.
HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1569; HR 17 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3320, NJ 2016/18, m.nt. Schalken; HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3190, NJ 2018/322, m.nt. Kooijmans; HR 6 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2048, NJ 2018/445.