Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/180
180 Introductie art. 22 Rv en andere processuele mogelijkheden
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691802:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Het document moet betrekking hebben op de zaak; het hoeft nog niet vast te staan dat het betreffende document daadwerkelijk noodzakelijk is voor de beslissing.
De rechter kan het verzoek gelet op de stand van het geding strijdig met de goede procesorde achten.
A-G E. Sharpston is daarom van mening dat art. 22 Rv minder soelaas biedt dan de Nederlandse regering naar voren had gebracht in de zaak Faber/Hazet (HvJ EU 4 juni 2015, ECLI:EU:C:2015:357, punt 54, NJ 2016/148 met nt. M.R. Mok); het verbaasde haar dat de rechtbank geen onderzoek heeft gedaan naar de hoedanigheid van Faber en dat de verwijzende rechter van oordeel was dat dat haar zelfs niet is toegestaan.
Zie ook De Bock 2011, p. 182. De rechter kan gevolgen verbinden aan gedragingen van een procespartij die maken dat een andere partij wordt bemoeilijkt in haar bewijsgaring (HR 20 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4529, NJ 2006/78 (B./Interpolis)).
Art. 22 Rv wordt uitvoerig besproken door Seinen (Seinen 2017). Sinds 1 september 2017 zijn de toevoegingen (art. 22 Rv lid 2-6 en art. 22a lid 1 en 2 (later nog lid 3: vertrouwelijkheid) en 22b Rv) landelijk in werking getreden. Art. 22 lid 4 Wetsvoorstel Herziening bewijsrecht bepaalt dat de beoordeling van het beroep op gewichtige redenen wordt beoordeeld door een andere kamer.
Andere processuele incidentele vorderingen zijdens verweerder zoals bijv. vrijwaring (een derde wordt onvrijwillig betrokken bij een procedure) worden in dit onderzoek niet besproken.
Mogelijkerwijs wil verweerder bepaalde procesrechtelijke wegen bewandelen teneinde zijn bevrijdend verweer te kunnen onderbouwen. Zo kan verweerder wensen het hem waarschijnlijk op te dragen bewijs van zijn bevrijdend verweer te onderbouwen met behulp van bescheiden die zich bij eiser bevinden. Het Nederlandse recht kent geen algemene exhibitieplicht voor partijen, in die zin dat partijen jegens elkaar of ten opzichte van de rechter verplicht zijn en gedwongen kunnen worden tot het verschaffen van informatie en bescheiden; een verplichting moet voortvloeien uit een specifiek wetsartikel. Er bestaan compensatiemechanismen indien de ene partij over aanzienlijk meer informatie beschikt die relevant is voor de beslissing dan de andere partij: een rechterlijk bevel op grond van art. 22 Rv of exhibitie op grond van art. 843a Rv.1
Verweerder kan de rechter verzoeken gebruik te maken van zijn in art. 22 lid 1 Rv gegeven bevoegdheid om eiser te bevelen bepaalde bescheiden over te leggen.2 Dit brengt met zich dat genoegzame concrete feiten moeten zijn aangevoerd waarop dit beroep kan worden gegrond.3 Eiser kan dit weigeren door een beroep te doen op gewichtige redenen (art. 22 lid 2 Rv).4 Art. 22 lid 1 Rv betreft niet een vorderingsrecht, de rechter heeft een discretionaire bevoegdheid; het wordt aan het procesbeleid van de rechter overgelaten5 of hij van die bevoegdheid gebruik maakt.6 Maakt de rechter gebruik van zijn bevoegdheid het verzoek toe te wijzen en oordeelt hij dat geen sprake is van gewichtige redenen, dan kan de rechter bij een weigerachtige of nalatige partij de gevolgtrekking maken die hij geraden acht (art. 22 lid 3 en 4 Rv).7 In het kader van dit onderzoek wordt op art. 22, 22a en 22b Rv niet nader ingegaan.8
Verweerder kan ook een (incidentele) vordering op basis van art. 843a Rv aanhangig maken9 of een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor of een voorlopig deskundigenbericht. Ik ga er bij de bespreking van de processuele verwikkelingen van uit dat verweerder deze vordering/dit verzoek te berde brengt gelijk met zijn conclusie van antwoord en dat eiser ter zake verweer heeft kunnen voeren.10