Wanneer hierna wordt verwezen naar met paginanummering aangeduide processen-verbaal en andere stukken betreft dit (voor kopie conform het origineel verklaarde) op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van de TGO NNRAB19005-KEI van de Politie Eenheid Noord-Nederland, District Fryslân, onder proces-verbaalnummer 2019185683-DEFPV, gesloten op 16 januari 2020.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 12-10-2021, nr. 21-004586-20
ECLI:NL:GHARL:2021:9523
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
12-10-2021
- Zaaknummer
21-004586-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:9523, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 12‑10‑2021; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2020:3975
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1905
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2021-0796
Uitspraak 12‑10‑2021
Inhoudsindicatie
Doodslag. In juli 2019 werd in een woning in Leeuwarden het dode lichaam gevonden van een 73-jarige man van Chinese afkomst. Het lichaam werd ruim twee weken na het overlijden door de politie gevonden en lag deels verpakt in plastic verborgen onder kleding op de vloer van de slaapkamer. Het slachtoffer was had zwaar letsel aan zijn hoofd. Het hof heeft de verdachte, een huisgenoot van het slachtoffer, veroordeeld voor doodslag en diefstal van geld van het slachtoffer. Vanwege de inwerkingtreding van de Wet Beschermen en Straffen op 1 juli 2021 zal het hof een gevangenisstraf van 10 jaar opleggen. Daarmee blijft de feitelijke straf gelijk aan de straf die door de rechtbank (onder de oude regeling) was opgelegd.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004586-20
Uitspraak d.d.: 12 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden , zittingsplaats Leeuwarden ,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 20 november 2020 met parketnummer 18-750061-19 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteland] op [geboortedatum ] 1993,
thans verblijvende in P.I. Ter Apel, Gevangenis te Ter Apel.
Het hoger beroep
Het openbaar ministerie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De advocaat-generaal heeft te kennen gegeven geen bezwaren te hebben tegen de door de rechtbank bewezenverklaarde feiten 2 en 3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering strekt tot:
- -
bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde;
- -
veroordeling ter zake van dit feit/deze feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaar, met aftrek van voorarrest;
- -
verbeurdverklaring van het beslag;
- -
toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] tot een bedrag van
€ 64.536,87;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot een bedrag van
€ 17.500,-;
- toewijzing van de gezamenlijke vordering van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] tot een bedrag van € 5.150,-.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. K. Kuster, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte bij vonnis van 20 november 2020 vrijgesproken van het onder 1 primair (moord) en 1 subsidiair (gekwalificeerde doodslag) tenlastegelegde.
De rechtbank heeft verdachte ter zake van het onder 1 meer subsidiair (doodslag), 2 (diefstal) en 3 (witwassen, meermalen gepleegd) tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest.Daarnaast zijn de onder verdachte inbeslaggenomen laptop met accessoires, een gsm en een stentring verbeurd verklaard.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] is toegewezen tot een bedrag van
€ 42.235,18, met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in het overige deel van de vordering.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] is toegewezen tot een bedrag van € 17.500,- met afwijzing van het overige deel van de vordering.
De gezamenlijke vordering van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] is integraal toegewezen tot een bedrag van € 5150,-.
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld in de kosten van geding door de benadeelde partijen gemaakt, de toegewezen vorderingen vermeerderd met de wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen om proceseconomische redenen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primairhij op of omstreeks 2 juli 2019, althans in de periode van 1 juli 2019 tot en met 16 juli 2019, te [plaats] , opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg:
- ( met kracht) al dan niet met een voorwerp op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] geslagen en/of
- ( met kracht) op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] geschopt en/of (aldus) (hevig stomp- botsend) geweld toegepast op het hoofd van die [slachtoffer] ,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
1. subsidiairhij op of omstreeks 2 juli 2019, althans in de periode van 1 juli 2019 tot en met 16 juli 2019, te [plaats] , opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet:
- ( met kracht) al dan niet met een voorwerp op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] geslagen en/of
- ( met kracht) op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] geschopt en/of (aldus) (hevig stomp- botsend) geweld toegepast op het hoofd van die [slachtoffer] ,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal van een hoeveelheid geld (te weten ongeveer 5150,- euro) ex artikel 310 Wetboek van Strafrecht, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
1. meer subsidiairhij op of omstreeks 2 juli 2019, althans in de periode van 1 juli 2019 tot en met 16 juli 2019, te [plaats] , opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet:
- ( met kracht) al dan niet met een voorwerp op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] geslagen en/of
- ( met kracht) op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] geschopt en/of (aldus) (hevig stomp- botsend) geweld toegepast op het hoofd van die [slachtoffer] ,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
2.hij op of omstreeks 2 juli 2019, althans in de periode van 1 juli 2019 tot en met 16 juli 2019 te [plaats] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld (te weten ongeveer 5150,- euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
3.hij in of omstreeks de periode van 2 juli 2019 tot en met 16 juli 2019, te [plaats] , althans in Nederland, een (aantal) voorwerp(en), te weten:
- een bril (Specsavers) en/of
- een laptop (merk Acer Nitro) en/of
- een mobiele telefoon (merk Sony Xperia G8142) en/of
- een hoeveelheid elektronica en/of kleding en/of schoenen,
de werkelijke aard, de herkomst, de vervreemding of de verplaatsing heeft verborgen of verhuld, en/of voorhanden gehad, terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
en/of
een voorwerp, zijnde een geldbedrag van (ongeveer) 5.150,- euro, heeft omgezet, en/of van dat voornoemde voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank heeft in het vonnis de feiten vastgesteld, die redengevend zijn voor het bewijs. Het hof zal deze vaststelling van de feiten, voor zover het zich daarbij aansluit, (cursief) overnemen en indien nodig, deze (niet cursief) aanvullen.
De vastgestelde feiten1.
1. het aantreffen van het slachtoffer
Op 16 juli 2019 is verbalisant [verbalissant] naar de [adres] te [plaats] gegaan, alwaar de bewoner al drie weken niet gezien zou zijn. De huismeester heeft de toegangsdeur tot perceel [huisnummer] open gedaan. Verbalisant zag dat een ruimte, kamer 1 genoemd, aan de zijde van de hal was afgesloten. De deur was voorzien van een haak en een hangslot. De deur is geopend en verbalisant zag dat tussen kamer 1 en kamer 2 een afgesloten deur zat. De huismeester heeft deze deur geopend. Verbalisant zag achter deze deur een grote stapel met kleding liggen en zag een zwarte vuilniszak waarbij het leek alsof daarin iets zat dat leek op een voet. Verbalisant heeft gevoeld aan de zak en het voelde alsof hij in een teen kneep. Hij zag aan de andere zijde wederom een vuilniszak en hij zag de contouren van een hoofd/schedel. Verbalisant concludeerde dat er een lichaam lag onder de stapel kleding.2.3. Na het veiligstellen van de kleding werd het stoffelijk overschot zichtbaar. Het betrof het lichaam van een overleden man. Het lichaam was in vergaande staat van ontbinding.4. Het dactyloscopisch onderzoek in het geautomatiseerde vreemdelingensysteem heeft geleid tot de persoon [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum ] te [geboorteplaats] .5.
[slachtoffer] was de huurder en bewoner van perceel [adres] te [plaats] .6.
2. de doodsoorzaak
Het Nederlands Forensisch Instituut heeft onderzoek gedaan naar de oorzaak van de dood van het slachtoffer. Uit radiologisch onderzoek bleken schedelbreuken en aangezichtsbreuken. Links zijwaarts op het hoofd, rechts zijwaarts op het hoofd en in het aangezicht waren er meerdere huiddefecten.7. Tenminste drie daarvan zijn het gevolg van meervoudige inwerking van stomp botsend, mogelijk (deels) kantig geweld, zoals kan worden opgeleverd bij meermalen slaan (al dan niet met een kantige structuur) of meermalen vallen. De uitgebreide schedelbreuken geven aan dat het geweld tenminste deels zeer hevig moet zijn geweest. In algemeenheid kan worden gesteld dat dergelijke geweldsinwerking op het hoofd bij leven leidt tot ernstige hersenfunctiestoornissen, met onder andere bewustzijnsverlies en verstoring van algehele lichaamsfuncties, met het overlijden tot gevolg. Het overlijden kan hiermee goed worden verklaard. Een andere doodsoorzaak is niet gebleken.8.
3. het tijdstip van overlijden
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer] op 18 juli 2019 werden tekenen van gevorderde postmortale verandering waargenomen die passen bij een postmortaal interval van tenminste ruim een week.9. Uit de telefoongegevens van getuige [getuige 1] blijkt dat [slachtoffer] via WeChat op 1 juli 2019 om 19:07 aan getuige [getuige 1] heeft gevraagd of hij voor hem soep zal maken.10. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat [slachtoffer] hem op 1 juli 2019 omstreeks 19.00/20.00 nog een kom soep heeft gegeven11. en dat hij in de ochtend van 2 juli 2019 een ruzie heeft gehoord, ongeveer tussen 07.00 en 10.00 uur. Hij hoorde het geluid van ruzie maken en vechten. Het was nogal heftig. De stem die hij hoorde was nogal agressief.12. De dochter van het slachtoffer heeft verklaard dat zij op het WeChat account van het slachtoffer [slachtoffer] kan inloggen en de stappenteller kan zien. Zij vertelde dat zij heeft gezien dat haar vader op 1 juli 2019 nog meer dan 10.823 stappen heeft gemaakt en op 2 juli 2019 niets meer. Na 1 juli 2019 heeft de telefoon van het slachtoffer geen stappen meer vastgelegd.13. Uit de historische telefoongegevens van de telefoon van het slachtoffer bleek dat op 1 juli 2019 het laatste uitgaande telefonische internetcontact werd geregistreerd, aanvangend 18:24:12 en de sessie zou beëindigd kunnen zijn om 22:45:44 uur. Nadien is er tot 3 juli 2019 22:02:44 geen data- of gespreksverkeer geregistreerd.14. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij op 1 juli 2019 een ontmoeting met [slachtoffer] had. De getuige heeft op 3 juli 2019 nog gebeld met [slachtoffer] via WeChat en een berichtje gestuurd maar hij kreeg geen reactie.15.
4. forensisch onderzoek in de woning
Er werd forensisch onderzoek in de woning aan de [adres] verricht. Aan de linkerzijde van de centrale hal bevinden zich twee slaapkamers, kamer 3 en 4 genoemd. Vanuit de hal rechtdoor komt men door een tussendeur die kan worden afgesloten met een hangslot. Via deze deur komt men in een door kasten gecreëerd gangetje dat leidt naar de woonkamer, beiden genoemd kamer 1. Vanuit het gangetje kan men rechtsaf richting een slaapkamer, kamer 2. Deze slaapkamer kan afgesloten worden door middel van een deur.16. In slaapkamer 3 stonden meerdere koffers en kartonnen dozen. Op een bureau stonden twee schoonmaak sprayflessen van het merk Dubro.17. De twee Dubro schoonmaakflessen die op het bureau in kamer 3 stonden werden veiliggesteld en voorzien van SIN AAJG3670NL en SIN AAJG3671NL.18.
In de slaapkamer, kamer 4, waren geen (persoonlijke) goederen aanwezig.19.
Op de vloer van kamer 2 lag een stapel kleding met daaronder het stoffelijk overschot. Op de onderzijde van de tussendeur zagen verbalisanten bloedsporen. De kledingstukken op het lichaam werden één voor één veiliggesteld. Het betreft onder andere een roze wollen jas, aangetroffen op het lichaam van het slachtoffer, laag 3, voorzien van SIN AAJG3635NL.20. Bij het weghalen van kledingstukken roken verbalisanten de geur van een schoonmaakmiddel. Bij de roze jas was deze geur sterk aanwezig. Na het veiligstellen van de kleding werd het stoffelijk overschot van het slachtoffer zichtbaar. Het lichaam was gekleed in een grijs gekleurd T-shirt met de opdruk NY.21.Het voorpand van het T-shirt werd veiliggesteld en na het drogen voorzien van SIN AALH0169NL.22.
Op het witte bureautje in kamer 1 zagen verbalisanten een rode stoffen handschoen liggen en zij zagen dat er op deze handschoen bloedsporen zichtbaar waren. Deze handschoen werd veiliggesteld en voorzien van SIN AAJG3632NL.23.
Op de vloer (in kamer 2), ter hoogte van de kastlades en het bed, zagen zij een wit gordijn, waar grijs duct tape op was geplakt, op de vloerbedekking liggen. Aan de onderzijde van het gordijn, ter hoogte van de duct tape, was een grote bloedvlek zichtbaar. Verdeeld over het gordijn waren meerdere kleinere bloedvlekken zichtbaar. Het gordijn werd veiliggesteld en voorzien van SIN AAJG3658NL.24.
5. het onderzoek naar bloedspoorpatronen
Op 18 juli 2019 werd een onderzoek naar bloedspoorpatronen uitgevoerd.25. Gelet op de hoogte en de kenmerken van de bloedspoorpatronen op de toegangsdeur van de woonkamer en twee kasten en de uitslag van het sectierapport, kunnen de bloedsporen passen bij het slaan en/of schoppen van het slachtoffer op zijn (bebloede) hoofd terwijl hij bijvoorbeeld geknield zat en/of op handen en knieën steunde. De verdunde bloedstroompatronen op de emmer en slaapkamerdeur passen in de hypothese dat er na het delict schoonmaakactiviteiten hebben plaatsgevonden in de woning. Gelet op de locatie en richting van de waargenomen bloedspoorpatronen onder een kast in kamer 1, op het deurkozijn, op de muur achter twee emmers en op de emmers, is er een krachtsinwerking in bloed geweest. Gelet op het voorgaande is het beeld passend dat het gebied van oorsprong aan de rechterzijde van een kast in kamer 1, voor de slaapkamerdeur, laag bij de grond is geweest. De in kamer 2 aan de binnenzijde van de toegangsdeur aangetroffen verdunde bloedspoorpatronen en bloedstroompatronen passen bij schoonmaakwerkzaamheden. Het veegspoorpatroon met lichaamsvocht is ontstaan ten tijde van het verplaatsen van het slachtoffer. Het veegspoorpatroon op twee kasten in kamer 2 is waarschijnlijk ontstaan ten gevolge van het "neergooien" van het bebloede linnengoed dat voor deze kasten werd aangetroffen. Het aantreffen van verdunde bloedsporen in de badkamer op de wastafelrand en in de wastafel past bij het wassen en/of schoonmaken van goederen, handen of schoonmaakmiddelen. Gezien het sporenbeeld kunnen verbalisanten concluderen dat de slaapkamerdeur gesloten was ten tijde van het ontstaan van deze bloedsporen.26.
6. DNA-onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut
Er is onderzoek gedaan naar twee spuitflessen schoonmaakmiddel, een Dubro Keuken ontvetter met SIN AAJG3670NL en een Dubro Ultra ontvetter met SIN AAJG3671NL. Op de Dubro Keuken ontvetter werd het DNA-profiel van een man aangetroffen. Op de Dubro Ultra ontvetter werd een DNA-mengprofiel aangetroffen.27.
Van de politie werd referentiemateriaal van getuige [getuige 1] en verdachte [verdachte] ontvangen. Van dit materiaal zijn DNA-profielen verkregen. Deze DNA-profielen en het DNA-profiel van [slachtoffer] zijn vergeleken met alle eerder binnen deze zaak verkregen DNA-profielen.
Het aangetroffen DNA-profiel op de keukenontvetter kan afkomstig zijn van verdachte. De matchkans DNA-profiel is kleiner dan 1 op 1 miljard.
Op de Dubro Ultra ontvetter is een mengprofiel aangetroffen. Het aangetroffen DNA-mengprofiel kan afkomstig zijn van verdachte en minimaal één onbekende persoon.
Voor het berekenen van de bewijskracht van de overeenkomsten tussen het DNA-profiel van verdachte en DNA-mengprofiel AAJG3671NL#01 is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van twee niet aan elkaar verwante personen. Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van verdachte en één willekeurige onbekende persoon.
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van twee willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AAJG3671NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.28.
Er is een vergelijkend onderzoek uitgevoerd waarbij de samenstelling van stoffen in extracten van drie locaties op de roze jas met SIN AAJG3635NL zijn vergeleken met de samenstelling van stoffen in de aangetroffen fles Dubro keukenontvetter met SIN AAJG3671NL. De conclusie van het onderzoek wordt geformuleerd aan de hand van de volgende hypothesen:
Hypothese 1: De jas [AAJG3635NL] is schoongemaakt met het schoonmaakmiddel [AAJG3671NL].
Hypothese 2: De jas [AAJG3635NL] is schoongemaakt met een willekeurig ander schoonmaakmiddel.
Hierbij moet worden opgemerkt dat op grond van het onderzoek niet kan worden vastgesteld of de jas daadwerkelijk is schoongemaakt of dat er bijvoorbeeld alleen met het schoonmaakmiddel is gesproeid. Omdat ‘schoongemaakt’ in beide hypothesen voorkomt, zegt een uitspraak over de hypothesen niets over het al of niet daadwerkelijk schoonmaken, maar alleen over het eventueel gebruikte schoonmaakmiddel. De conclusie is dat de resultaten van het vergelijkend onderzoek waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 1 waar is dan wanneer hypothese 2 waar is.29.
Op de plaats delict zijn door de politie stukken van overtuiging in beslag genomen waaronder:
SIN AAJG3632NL, een rode gebreide handschoen, met bloed
SIN AAJG3635NL, een roze jas van wol, kamer 2
SIN AAJG3658NL, een wit katoenen gordijn, kamer 2 op de vloer met duct tape
SIN AALH0169NL, een voorpand van het T-shirt van het slachtoffer.30.
Bij het Nederlands Forensisch Instituut heeft onderzoek plaatsgevonden naar biologische sporen op door de politie overgedragen sporenmateriaal.31.
6.1
de handschoen
De gehele binnenzijde van de handschoen is bemonsterd om het DNA te verkrijgen van degene die de handschoen heeft gedragen en dit is als AAJG3632NL#05 veiliggesteld.
In deze bemonstering is een DNA-mengprofiel verkregen van minimaal twee personen. Het DNA kan afkomstig zijn van het slachtoffer [slachtoffer] en van verdachte. Voor de berekening van de bewijskracht is de aanname gedaan dat de bemonstering DNA bevat van twee personen die niet onderling of aan verdachte [verdachte] verwant zijn. Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van verdachte en één willekeurige onbekende persoon.
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van twee willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AAJG3632NL#05 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.32.
6.2.
de roze jas
De buitenzijde van de jas is bemonsterd om DNA te verzamelen van degene die de jas heeft
aangeraakt/gehanteerd. De bemonsteringen zijn als AAJG3635NL#01 tot en met #17 veiliggesteld voor DNA-onderzoek. In de bemonstering AAJG3635NL#10 is een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen aangetroffen. Het DNA kan afkomstig zijn van het slachtoffer [slachtoffer] en van verdachte. Voor de berekening van de bewijskracht is de aanname gedaan dat de bemonstering DNA bevat van twee personen, waaronder [slachtoffer] en dat de onbekende persoon niet aan verdachte [verdachte] of slachtoffer [slachtoffer] verwant is. Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 3: De bemonstering bevat DNA van verdachte en slachtoffer [slachtoffer] .
Hypothese 4: De bemonstering bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer] en één willekeurige onbekende persoon.
Het verkregen DNA-mengprofiel AAJG3635NL#10 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 3 waar is, dan wanneer hypothese 4 waar is.33.
6.3.
het gordijn
Het gordijn was omwikkeld met tape. Het gordijn en de tape zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij zijn op het gordijn en de tape bloedsporen aangetroffen. Twee bloedsporen op het gordijn zijn bemonsterd en als AAJG3658NL#06 en #07 veiliggesteld voor DNA-onderzoek.
In deze bemonstering werd een DNA-profiel aangetroffen van een man. Het DNA kan afkomstig zijn van het slachtoffer [slachtoffer] . De matchkans DNA-profiel is kleiner dan 1 op 1 miljard.34.
De gebieden van het gordijn naast en onder de tape waarmee het was omwikkeld, zijn bemonsterd om DNA te verzamelen van degene die het gordijn heeft aangeraakt/gehanteerd. De bemonstering van een deel naast de tape is als AAJG3658NL#03 veiliggesteld voor DNA-onderzoek. In deze bemonstering werd een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal twee personen, met een afgeleid DNA-hoofdprofiel dat afkomstig kan zijn van slachtoffer [slachtoffer] en DNA-nevenkenmerken die afkomstig kunnen zijn van verdachte. Voor de berekening van de bewijskracht is de aanname gedaan dat de bemonstering DNA bevat van twee personen die niet onderling of aan verdachte verwant zijn. Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 5: De bemonstering bevat DNA van verdachte en één willekeurige onbekende persoon.
Hypothese 6: De bemonstering bevat DNA van twee willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AAJG3658NL#03 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 5 waar is, dan wanneer hypothese 6 waar is.35.
6.4.
het T-shirt
De voorzijde van het T-shirt is bemonsterd om DNA te verzamelen van degene die het T-shirt heeft aangeraakt/gehanteerd. Een van de bemonsteringen is als AALH0169NL#01 veiliggesteld voor DNA-onderzoek. In deze bemonstering werd een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal twee personen, met een afgeleid DNA-hoofdprofiel dat afkomstig kan zijn van slachtoffer [slachtoffer] en DNA-nevenkenmerken die afkomstig kunnen zijn van verdachte. Voor de berekening van de bewijskracht is de aanname gedaan dat de bemonstering DNA bevat van twee personen, waaronder slachtoffer [slachtoffer] , en dat de onbekende persoon in dit mengsel niet aan verdachte verwant is.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 7: De bemonstering bevat DNA van verdachte en slachtoffer [slachtoffer] .
Hypothese 8: De bemonstering bevat DNA van [slachtoffer] en één willekeurige onbekende persoon.
Het verkregen DNA-mengprofiel AALH0169NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 7 waar is, dan wanneer hypothese 8 waar is.36.
7. de bewoners van de woning van het slachtoffer, hun aanwezigheid en hun vertrek
De indeling van de woning aan de [adres] was als volgt:
- kamer 1 woonkamer van het slachtoffer
- kamer 2 slaapkamer van het slachtoffer
- kamer 3 de door getuige [getuige 1] bewoonde kamer
- kamer 4 de door verdachte bewoonde kamer.37.
[getuige 1] heeft zichzelf bij de politie gemeld en is op uitnodiging van de politie verschenen voor verhoor.38. heeft verklaard dat hij vanaf februari 2017 bij meneer [slachtoffer] in huis woonde. In 2019 heeft hij daar een mannelijke student als huisgenoot39. (naar later blijkt, verdachte40.). [getuige 1] heeft verklaard dat hij in de ochtend van 2 juli 2019 het geluid van ruzie maken en vechten heeft gehoord. Na dat moment heeft hij de huisbaas niet meer gezien. De volgende ochtend, 3 juli 2019, merkte hij dat de router voor de wifi weg was. Hij heeft verdachte gevraagd waar het apparaat was gebleven. Verdachte vertelde toen dat de huisbaas had gezegd dat de toestand niet geweldig was en dat de huisbaas erg nerveus was. Bovendien had de huisbaas om twee maanden huur gevraagd aan hem.41.42. Toen had verdachte gezegd: "Kan je even wachten, ik ga het zo meteen halen". De huisbaas zei toen: "Het hoeft niet meer." De huisbaas is daarop vertrokken. Dit zijn allemaal dingen die [getuige 1] gehoord heeft van verdachte. [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte hem heeft aangeraden te verhuizen uit dit huis. In de vroege ochtend van 4 juli 2019 rook hij de geur van aanbranden en zag dat verdachte iets aan het verbranden was. Toen hij vroeg waarom hij dit deed, zei verdachte dat hij wilde dat er geen enkel spoor overbleef. Verdachte spoorde hem meerdere malen aan om deze plaats te verlaten en daarom besloot hij vanaf 5 juli tot het einde van de maand bij een vriend te gaan wonen. Verdachte had gezegd dat hij vanaf 6 juli zou verhuizen naar een vriend in [plaats] . Vanaf 1 of 2 juli 2019 was de hoofdingang van het woongedeelte van de huisbaas gesloten.
Verdachte was vanaf eind juni tot aan het vertrek van [getuige 1] afval aan het weggooien in de avond. [getuige 1] hoorde deuren open gaan en het geluid van weggooien en iemand die naar beneden liep. Hij hoorde ook het geluid van de vuilnisbak en daarna hoorde hij hem weer terug komen. Verdachte wilde alle sporen reinigen. [getuige 1] hoorde dat hij mompelde in zichzelf: "Is er misschien een reinigingsmiddel waarmee je vingerafdrukken kon verwijderen". [getuige 1] heeft hem zien poetsen met een spuitbus.43.
Toen [getuige 1] op 3 juli 2019 aan verdachte vroeg waar de router was gebleven zei verdachte dat [slachtoffer] de router/wifi box op 3 juli heel vroeg in de morgen had meegenomen omdat deze kapot was. In de nacht van 2 op 3 juli 2019, ongeveer 3.00 uur/04.00 uur had [getuige 1] nog via de wifibox een film gekeken en 's middags had hij geen signaal meer.44. Op 4 juli 2019 heeft [getuige 1] een chat naar [slachtoffer] gestuurd met de vraag wat er was gebeurd.45. Er kwam geen reactie. Verdachte heeft tegen [getuige 1] gezegd dat [slachtoffer] ruzie met iemand had en in paniek was weggegaan en dat hij, [getuige 1] , zo snel mogelijk moest weggaan.46. [getuige 1] is op 5 juli 2019 vertrokken uit de woning47., aldus de verklaring van getuige [getuige 1] .
Verdachte heeft verklaard dat hij een kamer huurde in de woning van meneer [slachtoffer] aan de [adres] in [plaats] . [getuige 1] en huisbaas [slachtoffer] woonden daar ook. Verdachte is tweemaal in de woonkamer van [slachtoffer] geweest en éénmaal in de slaapkamer. Verdachte heeft daar tot 6 juli 2019 gewoond. Hij had een huurachterstand van twee maanden.48. In de periode van 1 juli 2019 tot 6 juli 2019 heeft verdachte in de woning schoongemaakt, spullen opgeruimd en vuilnis weggegooid.49. Verdachte heeft op 2 juli 2020 (het hof leest: 2 juli 2019) een andere kamer geboekt en deze weer afgezegd en daarna op 2 juli 2019 een kamer in hotel [naam hotel] geboekt. Op 6 juli 2019 is hij vertrokken naar dit hotel50.. Bij de boeking heeft verdachte als woonadres opgegeven de [adres] in [plaats] . Dit betreft een voormalig woonadres van verdachte.51.Op 2 juli 2020 (het hof leest: 2 juli 2019) heeft verdachte ook contact gehad met de verhuurder van een kamer aan [adres] in [plaats] waar hij wilde gaan wonen. Hij liet daarbij weten dat hij uit [plaats] kwam52.. Tot die kamer vrij kwam heeft hij in hotel [naam hotel] verbleven. Daarna in een woning aan [adres]53.. Daar heeft hij eten laten bezorgen waarbij hij niet de naam [naam 1] maar de naam [naam 2] heeft gebruikt.54.
8. aankoop schoonmaakmiddelen, vuilniszakken en tape
In de periode van 1 juli 2019 tot 6 juli 2019 werden door de verdachte onder meer de volgende aankopen gedaan:
op 1 juli 2019 een fles Dubro Ultra ontvetter klus- en reparatietape, latex werkhandschoenen en containerzak 240 liter (vuilniszakken);
op 2 juli 2019 treksluitzak, isolatietape en 6 flessen Dubro Ultra ontvetter;
op 3 juli 2019 microvezeldoek;
op 5 juli 2019 tweemaal SVW reiniger Spray.55.56.
9. contant geld in bezit van het slachtoffer
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij op 1 juli 2019 met [slachtoffer] mee ging om 500 euro te brengen naar een persoon. Dit geld had [slachtoffer] van huis meegenomen. [slachtoffer] heeft geld in huis en niet op de bank. Als hij geld op de rekening kreeg, pinde hij en haalde het geld in huis. Daar heeft [slachtoffer] over gesproken met de getuige.57. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij begin juni 500 euro van [slachtoffer] heeft geleend en hem dit eind juni heeft terugbetaald met een biljet van 500 euro.58. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij zijn huurbaas [slachtoffer] 300 euro per maand betaalde, meestal contant.59.
Tijdens de forensische en tactische doorzoeking werd geen geld aangetroffen. De politie is later met een zogenoemde geldhond in de woning van het slachtoffer op zoek gegaan naar contant geld. Er werd geld gevonden onder een kast. Er zat contant geld in 13 enveloppen, waarbij 11 enveloppen genummerd waren tot en met 12 en het nummer 11 ontbrak.60.
10. financiële situatie van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij vanaf februari 2019 niet meer heeft gewerkt. Hij vroeg geld aan zijn ouders, ook in mei 2019. Verdachte had een huurachterstand bij huisbaas [slachtoffer] van 2 maanden. Verdachte heeft verklaard dat hij op 2 juli 2019 en 4 juli 2019 contant geld op zijn bankrekening heeft gestort. Hij heeft hotel [naam hotel] betaald voor de daar doorgebrachte tijd.
Hij heeft de nieuwe huisbaas een voorschot betaald en bij het betrekken van de kamer aan [adres] heeft hij voor twee maanden huur betaald. Verdachte heeft op 4 juli 2019 een nieuwe bril gekocht. Verdachte heeft aankopen bij de Mediamarkt gedaan. Hij heeft begin juli 2019 een nieuwe koffer gekocht en die later teruggestuurd. Hij heeft ook een nieuwe mobiele telefoon gekocht.61.
Verbalisant heeft gegevens ontvangen van provider Lebara waar een Sim Only abonnement was afgesloten. De simkaart is opgestuurd naar [verdachte] . In de maanden maart t/m juni van 2019 vindt een terugboeking van het afgeschreven abonnementsgeld van € 10,00 plaats. Driemaal vanwege saldotekort en éénmaal door een stornering.62.
De bancaire gegevens van verdachte zijn opgevraagd en geanalyseerd. Op 1 juli 2019 is het saldo op de rekening € 51,2863.. Op 2 juli 2019 om 14:31 is een contante geldstorting gedaan van € 2.650,00 en op 4 juli 2019 een contante geldstorting van € 2.500,00, waaronder een biljet van 500,00 euro.64.65. Op 4 juli 2020 (Het hof begrijpt 2019) bleek een aankoop van € 189,50 te zijn gedaan bij [plaats] . De bedrijfsleider vertelde dat een bril was aangekocht.66. In de periode van 4 juli 2019 tot en met 25 juli 2019 zijn via het bankrekeningnummer van [verdachte] meerdere aankopen gedaan bij de Media Markt in [plaats] . Volgens de verkoopbonnen betrof het op 4 juli 2019 een Sandisk sd voor
€ 79,97 en een Steam Wallet ter waarde van € 50,00, op 5 juli 2019 is aangeschaft een Acer Nitro 5 voor € 899,00 en op 25 juli 2019 is aangeschaft een Sony MDR-EB50ap voor
€ 28,99 euro.67. Op 8 juli 2019 heeft bij Coolblue een afschrijving plaatsgevonden van € 52,00. De klantenservice heeft verbalisant verteld dat dit een aankoop betrof van een paar oordopjes van het merk Sony, type MDR-EX650APB.68. Uit de bancaire gegevens van verdachte blijkt dat op 8 juli 2019 een betaling is gedaan aan hotel-café [naam hotel] van € 198,60 en op 9 juli 2019 een betaling van € 191,25.69.
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat zij op 15 juli 2019 in haar woning aan [adres] in [plaats] een nieuwe huurder heeft ontvangen. Zij heeft een foto gemaakt van een opname van zijn paspoort met de naam [verdachte] . Hij had eerder al een borgsom van
€ 290,00 overgemaakt en hij betaalde de getuige op 15 juli 2019 contant een bedrag van
€ 580,00.70.
Na de aanhouding van verdachte op 30 juli 2019 op het adres [adres] in [plaats] werd aansluitend een doorzoeking verricht. Er lag een afhaalbericht gericht aan [verdachte] . Het pakket is overgedragen aan verbalisant en bleek afkomstig van AliExpress. Er bleek een mobiele telefoon Sony G8142/Xperia XZP en een stentring in te zitten. Op de bankafschriften van verdachte stond een betaling aan Alipay op 12 juli 2019 van € 262,32.71.
Op 30 juli 2019 werd een doorzoeking verricht in perceel [adres] 87 te [plaats] . Onder de verdachte [verdachte] werd inbeslaggenomen een laptop Acer, oplader, muis en doos, een powerbank, een zwart/paarse usb stick, een doos met nieuwe Nike schoenen, een bril Specsavers, een spijkerbroek Levi nieuw, een T-shirt zwart nieuw, een T-shirt zwart nieuw, een overhemd zwart nieuw, een laptop merk Lenovo en een Sony Xperia gsm met 2 opladers.72.
Op 7 augustus 2019 werd onderzoek gedaan naar de inhoud van een op 30 juli 2019 onder verdachte inbeslaggenomen koffer. In de koffer werd onder andere aangetroffen een Lenovo adapter, 4 paar zwarte sokken, nieuw in de verpakking, 2 zwarte blouses, nieuw in verpakking, 3 Levi spijkerbroeken, nieuw en nog voorzien van labels, 1 setje oordopjes, merk Sony, een snoertje en een ordner met administratie. In de ordner bevond zich een kassabon van de Media Markt betreffende een contante aankoop van € 899,00 op 5 juli 2019 van een Acer Nitro gaming notebook, een factuur en leveringsbon van 5 Levi's voor een totaalbedrag van € 249,90 en een leveringsbon van Nike met verzenddatum 18 juli 2019 met o.a. de omschrijving 3 pr black/white en 1 air Jordan.73.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij in de periode tussen 6 juli 2019 en 25 juli 2019 een keer naar [plaats] is geweest waar hij bij de Mediamarkt oordopjes heeft gekocht. De dagkaart voor de trein kostte 40 euro. Hij heeft ook een telefoon, een Sony XZ premium, besteld via de website van AliExpress voor ongeveer € 300,00.74.
Bewijsoverwegingen en partiële vrijspraak
Feit 1 (primair moord, subsidiair gekwalificeerde doodslag, meer subsidiair doodslag)
Daderschap
Verdachte ontkent dat hij [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
Op grond van de hiervoor opgenomen feitenvaststelling over het tijdstip van overlijden waarin informatie naar voren komt over de laatste contact momenten met [slachtoffer] en de momenten waarop hij niet meer reageert op pogingen om contact met hem te leggen, concludeert het hof, evenals de rechtbank, dat het slachtoffer [slachtoffer] omstreeks 2 juli 2019 in zijn woning is overleden.
[slachtoffer] is in zijn woonkamer, dicht bij de deur naar zijn slaapkamer, door geweld (door te slaan met een voorwerp op of tegen het hoofd) om het leven gebracht. Het lichaam van [slachtoffer] is vervolgens naar de slaapkamer (kamer 2 genoemd in het dossier) versleept. Er zijn vuilniszakken over de voeten/benen en over het hoofd dan wel de romp van [slachtoffer] getrokken. Daarna zijn er kledingstukken verspreid over het lichaam van [slachtoffer] , waarbij ook (op kledingstukken) schoonmaakmiddel is gebruikt. In de woon- en slaapkamer van [slachtoffer] is schoongemaakt, kennelijk met het doel om bloed- en/of andere sporen te wissen. De aangetroffen verdunde bloedsporen in de badkamer op de wastafelrand en in de wastafel passen bij het scenario van het wassen en/of schoonmaken van goederen of handen waar bloed op zit. Het lichaam van [slachtoffer] is vervolgens achtergelaten achter twee gesloten binnendeuren, waarbij de deur naar de hal met een hangslot is afgesloten.
Evenals de rechtbank leidt het hof met name uit deze omstandigheden af dat de persoon/personen die het feit heeft/hebben begaan min of meer de vrije toegang had/hadden tot de vertrekken van het slachtoffer en dat deze persoon/personen geruime tijd in de woning bezig moet/moeten zijn geweest om het lichaam te verbergen en sporen uit te wissen. Daarom zal het hof het scenario dat wellicht een insluiper of kennis die op bezoek was het feit heeft gepleegd als onaannemelijk terzijde schuiven.
Verdachte en [getuige 1] huurden allebei een kamer in de woning van het slachtoffer. In de periode van 1 tot 6 juli 2019 waren zowel verdachte als [getuige 1] aanwezig in de woning van [slachtoffer] . Op 5 juli 2019 is [getuige 1] uit de woning vertrokken. Verdachte is op 6 juli 2019 uit de woning vertrokken.
Het mogelijke daderschap van verdachtes huisgenoot [getuige 1] is onderzocht. Het van [getuige 1] afgenomen DNA is vergeleken met op de plaats delict aangetroffen DNA. Evenals de rechtbank concludeert het hof dat DNA-materiaal dat wijst in de richting van [getuige 1] niet in kamer 1 of 2 is aangetroffen. De verklaring van [getuige 1] over zijn vertrek is gecontroleerd en geverifieerd. Zijn verklaring over zijn laatste contact met het slachtoffer wordt ondersteund door het chatbericht waarin [slachtoffer] aanbiedt soep te maken voor [getuige 1] . Ook zijn (onbeantwoorde) chat naar [slachtoffer] op 4 juli 2019, waarin hij vraagt wat er was gebeurd, wordt ondersteund door telefoongegevens. [getuige 1] heeft aangegeven van zins te zijn na verloop van tijd terug te keren naar zijn kamer in [plaats] . Deze verklaring sluit aan bij de omstandigheid dat [getuige 1] bij zijn vertrek uit de kamer veel persoonlijke goederen heeft achtergelaten.
Het hof acht het op grond van het voorgaande hoogst onaannemelijk dat [getuige 1] degene is geweest die [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, dan wel de overige ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
Gelet op het voorgaande is het hof bovendien van oordeel dat de verklaringen van [getuige 1] als betrouwbaar en derhalve bruikbaar voor het bewijs kunnen worden aangemerkt.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat voor het daderschap van verdachte meerdere bewijsmiddelen aanwezig zijn. In de periode dat het tenlastegelegde feit werd gepleegd, bevond verdachte zich in de woning van [slachtoffer] en had hij toegang tot diens vertrekken. Hij had ook tijd en gelegenheid om het lichaam van [slachtoffer] te verbergen en de woning schoon te maken. Verdachte heeft daadwerkelijk op 1, 2, 3 en 5 juli 2019 opmerkelijk veel schoonmaakmiddelen en vuilniszakken gekocht, heeft schoongemaakt, spullen opgeruimd en afval weggegooid.
Op de plaats-delict is DNA-materiaal van verdachte aangetroffen. Het betreft materiaal op de volgende voorwerpen:
- -
de binnenzijde van een handschoen aangetroffen in de woonkamer van [slachtoffer] , met bloed van [slachtoffer] aan de buitenzijde,
- -
een roze jas die op het lichaam van [slachtoffer] lag,
- -
een gordijn dat naast het lichaam van [slachtoffer] lag met bloed van het slachtoffer erop,
- -
het T-shirt waarin het lichaam van [slachtoffer] was gekleed.
Verdachte heeft tijdens zijn verhoor ter zitting van de rechtbank verklaard dat hij in totaal twee keer korte tijd in de woonkamer en één keer korte tijd in de slaapkamer van [slachtoffer] is geweest. In de woonkamer kwam hij om een treinkaartje te printen. In de slaapkamer was hij geweest om te kijken of hij de luxaflex kon maken, wat niet het geval was. Het hof leidt hieruit af dat verdachte weinig persoonlijk contact had met zijn huisbaas.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de rode handschoen en de roze jas niet eerder heeft gezien. Verdachte heeft ter zitting van de rechtbank verklaard dat de handschoen en de jas misschien in de woonkamer of de slaapkamer van het slachtoffer lagen toen hij daar was en dat hij toen misschien speeksel of zweet heeft gespetterd op deze goederen. Verdachte heeft bij de rechtbank ook verklaard dat zijn DNA mogelijk op de jas kan zijn gekomen doordat deze op een stoel heeft gehangen, waarop verdachte heeft gezeten. Tijdens de behandeling van de zaak ter zitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij denkt dat hij de handschoen mogelijk heeft gebruikt bij het pakken van opgewarmd eten uit de magnetron.
Met betrekking tot het gordijn heeft verdachte bij de rechtbank verklaard dat hij dit wel eens in de wasruimte van de woning heeft zien liggen en dat hij toen misschien het gordijn op een andere plaats heeft neergelegd, waardoor er DNA op het gordijn terecht is gekomen.
Ten aanzien van het T-shirt heeft verdachte bij de rechtbank verklaard dat het kan zijn dat hij eens gezien heeft dat [slachtoffer] dit T-shirt aan had en dat zijn speeksel of zweet bij die gelegenheid op het T-shirt van [slachtoffer] kan zijn gespetterd.
De hierboven genoemde uitkomsten van het DNA-onderzoek passen niet bij de relatief weinig persoonlijke contacten die verdachte stelt te hebben gehad met [slachtoffer] . In het verlengde daarvan is het hof van oordeel dat de plaatsen van aantreffen van DNA als opmerkelijk zijn te kwalificeren. De bemonsterde plekken bevonden zich immers (zeer) dichtbij het aangetroffen lichaam. Het hof wijst in dit verband op de roze jas die midden in de stapel kleding lag die op het lichaam werd aangetroffen, op het gordijn dat naast het slachtoffer lag met daarop zijn bloedvlekken, en op het T-shirt dat het slachtoffer droeg toen het lichaam werd aangetroffen Het hof is van oordeel dat de combinatie van DNA-sporen daar tenminste in meer uitzonderlijke omstandigheden terecht moet zijn gekomen dan tijdens 3 incidentele bezoekmomenten. In dat licht bezien acht het hof de verklaringen van verdachte over de manier waarop zijn DNA op de voorwerpen terecht moet zijn gekomen, niet aannemelijk.
Als belastend voor verdachte merkt het hof voort ook het volgende aan.
Uit het dossier volgt dat in de vertrekken van het slachtoffer is schoongemaakt en dat daarbij schoonmaakmiddel is gebruikt. Verdachte heeft in de periode van 1 tot 6 juli 2019 7 flessen Dubro Ultra ontvetter, een 240 liter containerzak, klus- en reparatietape, latex werkhandschoenen, een treksluitzak, een microvezeldoek en 2 reiniger sprays gekocht. Verdachte heeft in de periode van 1 tot 6 juli 2019 in de woning schoongemaakt en ook veel afval weggegooid.
Daarnaast heeft verdachte op 2 juli 2019 gezocht naar andere woonruimte, heeft hij [getuige 1] na 2 juli 2019 aangeraden om te gaan verhuizen en heeft hij zich bewust onwaar uitgelaten over waar [slachtoffer] zich op 3 juli 2019 bevond door tegen [getuige 1] te vertellen dat [slachtoffer] op 3 juli 2019 gehaast, nerveus en in paniek is vertrokken.
Voorts is uit onderzoek gebleken dat verdachte vanaf 2 juli 2019 ineens beschikte over geld, in tegenstelling tot de periode daarvoor. Op 6 juli 2019 is verdachte met al zijn spullen vertrokken uit de woning. Verdachte heeft bij het hotel dat hij geboekt had een oud woonadres opgegeven en bij de verhuurder van de nieuwe kamer heeft hij verklaard dat hij uit [plaats] kwam.
De hiervoor opgenomen gegevens wijzen in de richting van verdachte als zijnde betrokken bij de gewelddadige dood van [slachtoffer] . Het hof merkt ten slotte op dat er buiten deze omstandigheden en het feit dat zowel verdachte als [getuige 1] geen melding maken van de aanwezigheid van (een) ander(e) perso(o)n(en) in de woning tussen 1 en 6 juli 2019, uit het dossier ook overigens geen omstandigheden naar voren komen die aanleiding geven om aan te nemen dat er een ander dan wel meer dan één persoon verantwoordelijk is geweest voor de dood van [slachtoffer] en de daaropvolgende strafbare handelingen.
Naar het oordeel van het hof kan één en ander in onderling verband en samenhang beschouwd tot geen andere conclusie leiden dan dat verdachte zijn huisbaas [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
Opzet
Ten aanzien van het opzet op de dood heeft de rechtbank het volgende overwogen:
Met betrekking tot de ten laste gelegde opzet op het doden van het slachtoffer stelt de rechtbank voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood van het slachtoffer - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling daarvan is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de bewijsmiddelen volgt dat het slachtoffer om het leven is gekomen door deels zeer hevig geweld op het hoofd, waardoor meerdere schedelbreuken en talrijke huiddefecten zijn ontstaan. Gezien de bloedspatpatronen bevond het slachtoffer zich daarbij waarschijnlijk in een knielende positie of steunde hij op handen en knieën. Het hoofd is een kwetsbaar gebied en naar algemene ervaringsregels is de kans op overlijden na het toebrengen van hevig geweld op of tegen het hoofd aanmerkelijk te achten. De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte op het hoofd van het slachtoffer - die zich in een weerloze positie bevond - uitgeoefende, deels hevige, geweld naar uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken.
Hof sluit zich bij deze overweging aan.
Vrijspraak feit 1 primair (moord)
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van moord.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen (HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761).
Verdachte heeft geen openheid van zaken gegeven over de wijze waarop hij [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Hoewel in de aankoop van de fles Dubro Ultra ontvetter klus- en reparatietape, latex werkhandschoenen en containerzak 240 liter (vuilniszakken) op 1 juli 2019, een dag voor het overlijden van [slachtoffer] , aanwijzingen zouden kunnen worden gevonden voor enig vooropgezet plan, is deze enkele omstandigheid onvoldoende om daaruit het voornemen tot het doden van [slachtoffer] af te kunnen leiden. Mede gelet op de omstandigheid dat de verklaringen van verdachte geen inzicht hebben gegeven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan – acht het hof niet wettig bewezen dat bij verdachte sprake is geweest van voorbedachte rade toen hij het slachtoffer van het leven beroofde. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Vrijspraak feit 1 subsidiair (gekwalificeerde doodslag)
Evenals de advocaat-generaal overweegt het hof dat uit het procesdossier kan worden afgeleid dat verdachte ten tijde van het ombrengen van [slachtoffer] in financiële nood verkeerde. Verdachte had (onder meer) een huurachterstand van 2 maanden bij [slachtoffer] . Echter, de omstandigheid dat verdachte een geschil had met het slachtoffer over het betalen van de huur en zijn verblijf in de woning van het slachtoffer, maakt niet dat daarmee kan worden vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte van zins was om het slachtoffer om te brengen vanwege geldelijk gewin. Dit leidt ertoe dat het hof verdachte, net als de rechtbank, zal vrijspreken van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde.
Het hof acht de onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 (diefstal):
De rechtbank heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde overwogen:
Met betrekking tot de ten laste gelegde diefstal heeft verdachte aangegeven dat hij in de periode vóór februari 2019 contant geld had opgespaard en dat het door hem tussen 2 juli en 16 juli 2019 uitgegeven geld afkomstig was van dit door hem gespaarde geldbedrag. De rechtbank overweegt hieromtrent dat de politie verdachte diverse vragen gesteld heeft over de herkomst van dit spaargeld en dat verdachte heeft aangegeven dat dit afkomstig was van loon voor het werken in restaurants en van vergoedingen ontvangen in verband met de koop en verkoop van schoenen. Verdachte heeft geen details gegeven. Hij noemde geen namen van restaurants of van personen voor wie hij gewerkt zou hebben (buiten de restaurants en personen die al bekend waren bij de politie) en hij noemde geen adressen of namen waar hij schoenen opgehaald zou hebben of adressen of namen waar hij schoenen afgeleverd zou hebben, of andere verifieerbare gegevens. Daar staat tegenover dat uit de gebezigde bewijsmiddelen naar voren komt dat verdachte geldproblemen had. Hij had al twee maanden geen huur betaald. In de periode van maart tot en met juni 2019 kon de 10 euro voor zijn telefoonabonnement driemaal niet worden afgeschreven en is het eenmaal teruggeboekt. Verdachte vroeg zijn moeder in mei 2019 - dus toen verdachte volgens zijn eigen stellingen al langere tijd over meerdere duizenden euro's spaargeld beschikte - om geld te sturen. De geldproblemen waren op 2 juli 2019 opgelost toen verdachte een bedrag van € 2.650,00 op zijn bankrekening stortte. Op 4 juli 2019 volgde nog een storting door verdachte van een bedrag van € 2.500,00. Alles bij elkaar genomen acht de rechtbank het niet aannemelijk geworden dat het contante geld waarover verdachte op 2 juli 2019 en op 4 juli 2019 bleek te beschikken zelf verdiend en gespaard geld betrof.
Het hof sluit zich bij deze overweging aan en stelt voorts het volgende vast.
Verdachte heeft kort rond de periode dat hij [slachtoffer] om het leven heeft gebracht, de beschikking gekregen over het in de tenlastelegging opgenomen bedrag. Voorts blijkt uit het dossier dat [slachtoffer] in zijn vertrekken grote bedragen cashgeld bewaarde. Van andere bronnen van herkomst van de plotselinge rijkdom van verdachte is niet gebleken. Deze feiten en omstandigheden in samenhang bezien, maken dat niet anders kan dan dat verdachte dit geld heeft verkregen via diefstal uit de kamers van [slachtoffer] .
Het hof acht het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3 (witwassen):
Onder feit 3 wordt verdachte witwassen in de zin van artikel 420bis, eerste lid onder a en b van het Wetboek van Strafrecht verweten.
Het hof heeft in het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte € 5.150,- heeft gestolen van zijn huisbaas [slachtoffer] . Hij heeft deze gelden gestort op zijn eigen bankrekening en vervolgens van dat geld onder meer de in de tenlastelegging opgenomen goederen aangeschaft. In die zin heeft verdachte het geld dus omgezet en er vervolgens gebruik van gemaakt. Deze goederen heeft hij vervolgens voorhanden gehad en deze goederen zijn (grotendeels) in zijn bezit aangetroffen. Het hof concludeert dat het niet anders kan dan dat verdachte de goederen heeft aangeschaft met het door hem van [verdachte] ontvreemde geld. Het geldbedrag en de goederen opgenomen in de tenlastelegging zijn derhalve ‘afkomstig uit enig misdrijf’. Het onder 3 tenlastegelegde kan derhalve wettig en overtuigend bewezen worden.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 meer subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. meer subsidiairhij omstreeks 2 juli 2019, te [plaats] , opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet met kracht met een voorwerp op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] geslagen en aldus hevig stomp-/botsend geweld toegepast op het hoofd van die [slachtoffer] , ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
2.hij omstreeks 2 juli 2019, te [plaats] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld, te weten ongeveer 5150,- euro, toebehorende aan [slachtoffer] ;
3.hij in de periode van 2 juli 2019 tot en met 16 juli 2019, in Nederland, een aantal voorwerpen, te weten:
- een bril (Specsavers) en
- een laptop (merk Acer Nitro) en
- een hoeveelheid elektronica en kleding en schoenen,
voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk
- middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
en
een voorwerp, zijnde een geldbedrag, heeft omgezet, en van dat voornoemde voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dat dat voorwerp - onmiddellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde feit overweegt het hof het volgende.
Onder feit 3 is – kort gezegd – witwassen tenlastegelegd. De bewezenverklaring heeft betrekking op bedragen die afkomstig zijn uit misdrijven die de verdachte zelf heeft gepleegd.
De vraag die voorligt is of het omzetten of gebruiken van dit geld door het op zijn bankrekening te storten, er de genoemde goederen van aan te schaffen en deze goederen vervolgens voorhanden te hebben als witwassen te kwalificeren is.
Het hof stelt vast dat verdachte het geldbedrag in twee delen heeft gestort op zijn eigen bankrekening. Vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2014:2913, NJ 2014/500) maakt dat het enkele storten van contante geldbedragen onmiddellijk afkomstig uit eigen misdrijf niet als witwassen te kwalificeren is. Geldbedragen die door verdachte op zijn bankrekening zijn gestort zijn niet zonder meer niet langer ‘onmiddellijk’ afkomstig uit een door de verdachte zelf gepleegd misdrijf.
Verdachte heeft met dit geld vervolgens de goederen genoemd in de tenlastelegging aangeschaft en deze voorhanden gehad.
Bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad stelt aangaande ‘het verwerven of voorhanden hebben’ als bedoeld in art. 420bis, eerste lid onder b, Sr, dat wanneer het gaat om het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, uit de motivering in het arrest moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Daarmee wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo’n geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf in de vervolging centraal staat (HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:716, rov. 3.4.1; HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2344, rov. 2.3 en HR 22 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:78, rov. 3.2).
Het hof heeft in casu geen bewijs aangetroffen dat de verdachte door het gebruiken van het geld, dan wel door het voorhanden hebben van de met het geld aangeschafte goederen de criminele herkomst van het geld of de goederen daadwerkelijk heeft verborgen of verhuld, dan wel dat dit het doel was van het omzetten van de geldbedragen. Het hof zal de verdachte voor het onder 3 tenlastegelegde dan ook ontslaan van alle rechtsvervolging omdat de kwalificatie-uitsluitingsgrond van toepassing is.
Het bewezenverklaarde levert geen strafbaar feit op. De verdachte dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
doodslag.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de oplegging van de straf en de duur daarvan in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Hij heeft omstreeks 2 juli 2019 zijn huisbaas, [slachtoffer] , in diens woning met kracht op het hoofd geslagen, waardoor [slachtoffer] is overleden. Uit onderzoek is gebleken dat het slachtoffer, een 73-jarige man, zich op dat moment in een weerloze positie bevond – laag bij de grond, mogelijk geknield. Verdachte heeft het slachtoffer daarna van de woonkamer naar diens slaapkamer gesleept, vuilniszakken over diens voeten en het hoofd getrokken en kledingstukken over het ontzielde lichaam verspreid. Vervolgens heeft verdachte in de kamer en de slaapkamer van het slachtoffer schoongemaakt, kennelijk met het doel om bloed- en/of andere sporen te wissen. Daarna is verdachte uit de woning vertrokken. Daarnaast heeft verdachte
€ 5.150,- van het slachtoffer weggenomen.
Verdachte heeft met zijn handelen het slachtoffer zijn meest wezenlijke bezit, namelijk zijn leven, ontnomen. Daarnaast heeft verdachte een groot en onherstelbaar leed en intens verdriet toegebracht aan de nabestaanden en andere naasten van het slachtoffer. Zij zullen hiermee hun leven lang geconfronteerd blijven. Dit leed en verdriet is onder meer gebleken uit de verklaring van de dochter van het slachtoffer, die zij ter zitting van het hof via beeld en geluid ten gehore heeft gebracht.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 1 september 2021 blijkt dat verdachte vóór de bewezen verklaarde feiten niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Naar het oordeel van het hof is ten aanzien van de strafmodaliteit en strafmaat voor met name het eerste feit, de doodslag, slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur opportuun.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van onder andere moord zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van voorarrest.
Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat uit de jurisprudentie volgt dat voor vergelijkbare zaken, waarbij sprake is van doodslag, een gevangenisstraf van 8 jaren als uitgangspunt wordt gehanteerd.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig gemaakt heeft aan doodslag en diefstal. Doodslag betreft een feit met een lagere strafdreiging dan moord. Dit leidt ertoe dat de op te leggen straf lager zal zijn dan door de advocaat-generaal gevorderd.
Het hof houdt bij de strafoplegging ook rekening met de op 1 juli 2021 in werking getreden Wet beschermen en straffen. Deze wet strekt tot wijziging van de regeling inzake detentiefasering, waaronder in het bijzonder de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling, in de Penitentiaire beginselenwet en in het Wetboek van Strafrecht. Veroordeelden zullen niet meer automatisch in aanmerking komen voor een voorwaardelijke invrijheidstelling. Daarnaast zal de periode waarin een veroordeelde via een voorwaardelijke invrijheidstelling kan werken aan zijn resocialisatie worden gehandhaafd op een derde van de opgelegde straf, met een maximum van twee jaar. Om gedetineerden optimaal te kunnen voorbereiden op terugkeer in de samenleving blijft detentiefasering bestaan.
De rechtbank heeft verdachte ter zake van doodslag, diefstal en witwassen, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar, met aftrek van voorarrest. Bij een gevangenisstraf van 12 jaar was verdachte onder de oude regeling vanaf 8 jaar voor voorwaardelijke invrijheidstelling in aanmerking gekomen.
Gelet op het hiervoor overwogene, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, voor de feiten 1 en 2, in beginsel een passende bestraffing. De veranderde wetgeving maakt echter dat het hof verdachte een gevangenisstraf van 10 jaar, met aftrek van voorarrest, zal opleggen. Daarmee blijft de feitelijke straf gelijk aan de straf die onder de oude regeling was opgelegd.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
De in het dictum te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen kunnen door verdachte geheel of ten dele ten eigen bate worden aangewend. Zij zullen worden verbeurd verklaard aangezien zij geheel of grotendeels door middel van het onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde zijn verkregen. Hierbij is rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij, de dochter van [slachtoffer] , heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 20.000,- ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 17.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen, te weten het bedrag van € 17.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft toewijzing van deze vordering gevorderd.
De vordering is van de zijde van de verdediging in die zin weersproken dat verdachte het ten laste gelegde ontkent en daarom niet gehouden is tot vergoeding van de gevorderde schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
In artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade wordt voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, voor een meerderjarig niet-thuiswonend kind bij overlijden door een misdrijf, een bedrag van € 17.500,- gehanteerd. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 64.536,87, bestaande uit € 44.536,87 materiële en € 20.000,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 42.235,18, bestaande uit € 22.536,87 materiële en € 20.000,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De materiële schade bestaat uit kosten van lijkbezorging:
- -
Kosten mortuarium ad € 4.345,30;
- -
Kosten reis en verblijf naar Nederland ( [benadeelde partij 2] dochter [benadeelde partij 1] , de echtgenoot van [benadeelde partij 1] en een nichtje van [slachtoffer] ) ad € 4.928,98;
- -
Kosten crematie in Nederland ad € 4.040,23;
- -
Kosten bijzetting urn in China € 31.222,36.
De advocaat-generaal heeft integrale toewijzing van deze vordering gevorderd.
De verdediging heeft zich verzet tegen toewijzing van de reis- en verblijfkosten van de twee familieleden die met de benadeelde partijen naar Nederland zijn gereisd en tegen toewijzing van de kosten van het bijzetten van de urn in China. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende causaal verband bestaat tussen de schade en de veroordeling en dat het bovendien onredelijk is om deze kosten toe te rekenen aan verdachte.
Voor wat betreft de kosten voor het bijzetten van de urn is verzocht om, bij toewijzing, aan te sluiten bij de overwegingen van de rechtbank. Deze houden in dat de vergoeding ten aanzien van de grafrechten wordt beoordeeld naar Nederlandse maatstaven, ertoe leidend dat de vordering ten aanzien van de grafrechten toewijsbaar is voor een periode van 20 jaar in plaats van de gevorderde 70 jaar.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Evenals de rechtbank ziet het hof de reis- en verblijfkosten van de vanuit China naar Nederland meegereisde echtgenoot van de dochter en een nichtje/tantezegger van de dochter en de weduwe als schade die een rechtstreeks gevolg is van het door verdachte gepleegde strafbare feit. Deze kosten zijn derhalve vatbaar voor toewijzing.
Ook de kosten van het bijzetten van de urn in China zijn een rechtstreeks gevolg van het door verdachte gepleegde strafbare feit. Het hof is echter, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de door de benadeelde partij gemaakte en gevorderde kosten volledig toewijsbaar zijn. Reeds uit de omstandigheid dat de urn in China is bijgezet, volgt dat het gezin onvoldoende banden heeft gehad met Nederland om de urn in Nederland bij te zetten. Het hof acht het reeds daarom redelijk en billijk om de naar Chinese maatstaven geldende termijn van 70 jaren toe te wijzen.
Verdachte is tot vergoeding van de gevorderde schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.150,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft toewijzing van deze vordering gevorderd.
De verdediging heeft de vordering betwist. Van de zijde van verdachte is aangevoerd dat verdachte ontkent het geld te hebben gestolen, zodat de vordering moet worden afgewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
De rechter bepaalt bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden toegepast. Bij het bepalen van de duur wordt voor elke volle € 25,- van het opgelegde bedrag niet meer dan één dag gerekend. De duur beloopt ten hoogste één jaar.
Nu de hoogte van de toe te wijzen schade van zodanige omvang is dat de duur van de gijzeling meer dan één jaar bedraagt, zal het hof de duur van de gijzeling bepalen en de 365 dagen evenredig verdelen over de op te leggen bedragen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 meer subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Verklaart het onder 3 bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- Acer laptop, met oplader, muis en doos (goednummer PL0100-2019185683-1167010)
- Sony Xperia G8142 en een stentring (goednummer PL0100-2019185683-1170413).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 97 (zevenennegentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 2 juli 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 64.536,87 (vierenzestigduizend vijfhonderdzesendertig euro en zevenentachtig cent) bestaande uit € 44.536,87 (vierenveertigduizend vijfhonderdzesendertig euro en zevenentachtig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 64.536,87 (vierenzestigduizend vijfhonderdzesendertig euro en zevenentachtig cent) bestaande uit € 44.536,87 (vierenveertigduizend vijfhonderdzesendertig euro en zevenentachtig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 240 (tweehonderdveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 2 juli 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 5.150,00 (vijfduizend honderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.150,00 (vijfduizend honderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 28 (achtentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 2 juli 2019.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Bosch, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. F. van der Maden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 12 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 12‑10‑2021
Proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 1448 en 1449.
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 1483.
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 132.
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 199.
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 1482.
Rapport pathologieonderzoek Nederlands Forensisch Instituut, pagina 300.
Rapport pathologieonderzoek Nederlands Forensisch Instituut, pagina’s 301 en 302.
Rapport pathologieonderzoek Nederlands Forensisch Instituut, pagina’s 300 en 301.
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 1854.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 1631.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina’s 1592 en 1631.
Proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 2022 en 2023.
Proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 2040 en 2042.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina’s 1842 en 1844.
Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, pagina’s 95 en 96.
Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, pagina 115.
Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, pagina 160.
Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, pagina 118.
Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, pagina 131.
Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, pagina 132.
Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, pagina 147.
Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, pagina 162.
Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, pagina‘s 168 en 169.
Proces-verbaal bloedspoorpatroonanalyse, pagina 200.
Proces-verbaal bloedspoorpatroonanalyse, pagina’s 239, 240 en 241.
Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, pagina’s 333 en 335.
Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, pagina’s 361, 362 en 363.
Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut Chemisch identificatie onderzoek d.d. 9 oktober 2020, afzonderlijk stuk, pagina’s 3 en 9.
Proces-verbaal aanvraag benoeming deskundige, pagina’s 366 en 367.
Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, pagina’s 393 en 394.
Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, pagina’s 394, 397 en 400.
Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, pagina’s 394, 398 en 401.
Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, pagina’s 395 en 399.
Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, pagina’s 395, 399 en 401.
Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, pagina’s 395, 399 en 402.
Relaasproces-verbaal, pagina 17.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 1591
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 1592.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 1648.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 1592.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 1631.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina’s 1593, 1594 en 1597.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 1630.
Proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 1624 en 1625.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina’s 1637 en 1638.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 1595.
Een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Noord-Nederland op 6 november 2020.
Proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina’s 1364, 1365 en 1366.
Een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Noord-Nederland op 6 november 2020.
Relaasproces-verbaal pagina 53.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] , pagina’s 1903, 1904 en 1905.
Een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Noord-Nederland op 6 november 2020.
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 2140.
Proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 2168, 2183 en 2185.
Een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Noord-Nederland op 6 november 2020.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 1843.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , pagina 1834.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 1593.
Processen-verbaal van bevindingen, pagina’s 937 en 940 en pagina 2291.
Een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamerin de rechtbank Noord-Nederland op 6 november 2020.
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 2095.
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 984.
Proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 974 en 975.
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 1001.
Proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 2190 en 2191.
Proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 2199 en 2200.
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 2214.
Proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 985 en 986.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , pagina’s 1892 en 1893.
Proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 2279, 2281 en 2282.
Proces-verbaal beslag, pagina’s 490 en 491.
Proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 850 en 851.
Proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina’s 1338, 1339 en 1342.