De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerde proces-verbaal met proces-verbaalnummer 20191851683-DEFPV, gesloten op 16 januari 2020.
Rb. Noord-Nederland, 20-11-2020, nr. 18/750061-19
ECLI:NL:RBNNE:2020:3975
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
20-11-2020
- Zaaknummer
18/750061-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2020:3975, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 20‑11‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2021:9523
- Wetingang
art. 57 Wetboek van Strafrecht; art. 60a Wetboek van Strafrecht; art. 287 Wetboek van Strafrecht; art. 310 Wetboek van Strafrecht; art. 420bis Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2020-0881
Uitspraak 20‑11‑2020
Inhoudsindicatie
In juli 2019 werd in een woning aan de Gerbrandyweg in Leeuwarden het dode lichaam gevonden van de hoofdbewoner, een 73-jarige man van Chinese afkomst. Het slachtoffer was meerdere malen op zijn hoofd geslagen en daarna was het lichaam verborgen onder een stapel kleding en is het achter twee gesloten deuren achtergelaten. Het lichaam werd ruim twee weken later door de politie gevonden. De rechtbank heeft een 27 jarige man veroordeeld voor dit misdrijf. De man huurde een kamer bij het slachtoffer en had financiële problemen. Er is ook bewezen verklaard dat hij geld van het slachtoffer heeft gestolen en zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De rechtbank heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/750061-19
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 november 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats],
niet als ingezetene ingeschreven in de basisregistratie personen,
thans gedetineerd in [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 november 2020, 8 oktober 2020, 28 september 2020, 2 juli 2020, 16 april 2020 en 7 februari 2020.
De verdachte is ter zitting van 6 november 2020 verschenen, bijgestaan door mr. P. Bonthuis, advocaat te Joure. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 2 juli 2019, althans in de periode van 1 juli 2019 tot en
met 16 juli 2019, te Leeuwarden, opzettelijk en met voorbedachten rade,
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat
opzet en na kalm beraad en rustig overleg:
- ( met kracht) al dan niet met een voorwerp op/tegen het hoofd van die [slachtoffer]
geslagen en/of
- ( met kracht) op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] geschopt en/of
(aldus) (hevig stomp- botsend) geweld toegepast op het hoofd van die [slachtoffer],
tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 2 juli 2019, althans in de periode van 1 juli 2019 tot en
met 16 juli 2019, te Leeuwarden, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft
beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet:
- ( met kracht) al dan niet met een voorwerp op/tegen het hoofd van die [slachtoffer]
geslagen en/of
- ( met kracht) op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] geschopt en/of
(aldus) (hevig stomp- botsend) geweld toegepast op het hoofd van die [slachtoffer],
tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig
strafbaar feit, te weten diefstal van een hoeveelheid geld (te weten ongeveer
5150,- euro), ex artikel 310 Wetboek van Strafrecht, en welke doodslag werd
gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden,
gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, het bezit van
het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 2 juli 2019, althans in de periode van 1 juli 2019 tot en
met 16 juli 2019, te Leeuwarden, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft
beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet:
- ( met kracht) al dan niet met een voorwerp op/tegen het hoofd van die [slachtoffer]
geslagen en/of
- ( met kracht) op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] geschopt en/of
(aldus) (hevig stomp- botsend) geweld toegepast op het hoofd van die [slachtoffer],
tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 2 juli 2019, althans in de periode van 1 juli 2019 tot en
met 16 juli 2019 te Leeuwarden, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld (te weten ongeveer 5150,-
euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
3.
hij in of omstreeks de periode van 2 juli 2019 tot en met 16 juli 2019, te Leeuwarden, althans in Nederland, van een (aantal) voorwerp(en), te weten:
- een bril (Specsavers) en/of
- een laptop (merk Acer Nitro) en/of
- een mobiele telefoon (merk Sony Experia G8142) en/of
- een hoeveelheid elektronica en/of kleding en/of schoenen,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
en/of
een voorwerp, zijnde een geldbedrag van (ongeveer) 5.150,- euro, heeft omgezet en/of van dat voornoemde voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 1. primair omdat er te weinig bewijs is om voorbedachte raad aan te nemen.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1. subsidiair, feit 2. en feit 3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1. primair omdat het bewijs voor een handelen met voorbedachte raad ontbreekt. De raadsman heeft eveneens vrijspraak bepleit voor feit 1. subsidiair nu er geen bewijs is voor het daartoe vereiste oogmerk. Ten aanzien van feit 1. meer subsidiair heeft de raadsman gesteld dat verdachte heeft aangegeven dat hij daar niet schuldig aan is. De raadsman heeft er op gewezen dat de DNA sporen zijn aangetroffen op verplaatsbare objecten en dat er sprake is van mengprofielen. De raadsman heeft verder aangegeven dat de rechtbank bij haar beoordeling goed zou moeten kijken naar (voorwaardelijke) opzet op de levensberoving. Ten aanzien van de feiten 2. en 3. heeft de raadsman aangegeven dat verdachte heeft gesteld dat hij geen geld heeft weggenomen en dat hij met eigen geld de in feit 3. genoemde goederen heeft gekocht.
Oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen1.die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
1. het aantreffen van het slachtoffer
Op 16 juli 2019 is verbalisant [verbalisant] naar de [straatnaam] te Leeuwarden gegaan, alwaar de bewoner al drie weken niet gezien zou zijn. De huismeester heeft de toegangsdeur tot perceel [straatnaam] open gedaan. Verbalisant zag dat een ruimte, kamer 1 genoemd, aan de zijde van de hal was afgesloten. De deur was voorzien van een haak en een hangslot. De deur is geopend en verbalisant zag dat tussen kamer 1 en kamer 2 een afgesloten deur zat. De huismeester heeft deze deur geopend. Verbalisant zag achter deze deur een grote stapel met kleding liggen en zag een zwarte vuilniszak waarbij het leek alsof daarin iets zat dat leek op een voet. Verbalisant heeft gevoeld aan de zak en het voelde alsof hij in een teen kneep. Hij zag aan de andere zijde wederom een vuilniszak en hij zag de contouren van een hoofd/schedel. Verbalisant concludeerde dat er een lichaam lag onder de stapel kleding.2.3.Na het veiligstellen van de kleding werd het stoffelijk overschot zichtbaar. Het betrof het lichaam van een overleden man. Het lichaam was in vergaande staat van ontbinding.4.Het dactyloscopisch onderzoek in het geautomatiseerde vreemdelingensysteem heeft geleid tot de persoon [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1946 te [geboortedatum].5.
[slachtoffer] was de huurder en bewoner van perceel [straatnaam] te Leeuwarden.6.
2. de doodsoorzaak
Het Nederlands Forensisch Instituut heeft onderzoek gedaan naar de oorzaak van de dood van het slachtoffer. Uit radiologisch onderzoek bleken schedelbreuken en aangezichtsbreuken. Links zijwaarts op het hoofd, rechts zijwaarts op het hoofd en in het aangezicht waren er meerdere huiddefecten.7.Tenminste drie daarvan zijn het gevolg van meervoudige inwerking van stomp botsend, mogelijk (deels) kantig geweld, zoals kan worden opgeleverd bij meermalen slaan (al dan niet met een kantige structuur) of meermalen vallen. De uitgebreide schedelbreuken geven aan dat het geweld tenminste deels zeer hevig moet zijn geweest. In algemeenheid kan worden gesteld dat dergelijke geweldsinwerking op het hoofd bij leven leidt tot ernstige hersenfunctiestoornissen, met onder andere bewustzijnsverlies en verstoring van algehele lichaamsfuncties, met het overlijden tot gevolg. Het overlijden kan hiermee goed worden verklaard. Een andere doodsoorzaak is niet gebleken.8.
3. het tijdstip van overlijden
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer] op 18 juli 2019 werden tekenen van gevorderde postmortale verandering waargenomen die passen bij een postmortaal interval van tenminste ruim een week.9.Uit de telefoongegevens van getuige [getuige 1] blijkt dat [slachtoffer] via WeChat op 1 juli 2019 om 19:07 aan getuige [getuige 1] heeft gevraagd of hij voor hem soep zal maken.10.Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat [slachtoffer] hem op 1 juli 2019 omstreeks 19.00/20.00 nog een kom soep heeft gegeven11.en dat hij in de ochtend van 2 juli 2019 een ruzie heeft gehoord, ongeveer tussen 07.00 en 10.00 uur. Hij hoorde het geluid van ruzie maken en vechten. Het was nogal heftig. De stem die hij hoorde was nogal agressief.12.De dochter van het slachtoffer heeft verklaard dat zij op het WeChat account van het slachtoffer [slachtoffer] kan inloggen en de stappenteller kan zien. Zij vertelde dat zij heeft gezien dat haar vader op 1 juli 2019 nog meer dan 10.823 stappen heeft gemaakt en op 2 juli 2019 niets meer. Na 1 juli 2019 heeft de telefoon van het slachtoffer geen stappen meer vastgelegd.13.Uit de historische telefoongegevens van de telefoon van het slachtoffer bleek dat op 1 juli 2019 het laatste uitgaande telefonische internetcontact werd geregistreerd, aanvangend 18:24:12 en de sessie zou beëindigd kunnen zijn om 22:45:44 uur. Nadien is er tot 3 juli 2019 22:02:44 geen data- of gespreksverkeer geregistreerd.14.Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij op 1 juli 2019 een ontmoeting met [slachtoffer] had. De getuige heeft op 3 juli 2019 nog gebeld met [slachtoffer] via WeChat en een berichtje gestuurd maar hij kreeg geen reactie.15.
4. forensisch onderzoek in de woning
Er werd forensisch onderzoek in de woning aan de [straatnaam] verricht. Aan de linkerzijde van de centrale hal bevinden zich twee slaapkamers, kamer 3 en 4 genoemd. Vanuit de hal rechtdoor komt men door een tussendeur die kan worden afgesloten met een hangslot. Via deze deur komt men in een door kasten gecreëerd gangetje dat leidt naar de woonkamer, beiden genoemd kamer 1. Vanuit het gangetje kan men rechtsaf richting een slaapkamer, kamer 2. Deze slaapkamer kan afgesloten worden door middel van een deur.16.In slaapkamer 3 stonden meerdere koffers en kartonnen dozen. Op een bureau stonden twee schoonmaak sprayflessen van het merk Dubro.17.De twee Dubro schoonmaakflessen die op het bureau in kamer 3 stonden werden veiliggesteld en voorzien van SIN AAJG3670NL en SIN AAJG3671NL.18.
In de slaapkamer, kamer 4, waren geen (persoonlijke) goederen aanwezig.19.
Op de vloer van kamer 2 lag een stapel kleding met daaronder het stoffelijk overschot. Op de onderzijde van de tussendeur zagen verbalisanten bloedsporen. De kledingstukken op het lichaam werden één voor één veiliggesteld. Het betreft onder andere een roze wollen jas, aangetroffen op het lichaam van het slachtoffer, laag 3, voorzien van SIN AAJG3635NL.20.Bij het weghalen van kledingstukken roken verbalisanten de geur van een schoonmaakmiddel. Bij de roze jas was deze geur sterk aanwezig. Na het veiligstellen van de kleding werd het stoffelijk overschot van het slachtoffer zichtbaar. Het lichaam was gekleed in een grijs gekleurd T-shirt met de opdruk NY.21.HH
Het voorpand van het T-shirt werd veiliggesteld en na het drogen voorzien van SIN AALH0169NL.22.
Op het witte bureautje in kamer 1 zagen verbalisanten een rode stoffen handschoen liggen en zij zagen dat er op deze handschoen bloedsporen zichtbaar waren. Deze handschoen werd veiliggesteld en voorzien van SIN AAJG3632NL.23.
Op de vloer, ter hoogte van de kastlades en het bed, zagen zij een wit gordijn, waar grijs duct tape op was geplakt, op de vloerbedekking liggen. Aan de onderzijde van het gordijn, ter hoogte van de duct tape, was een grote bloedvlek zichtbaar. Verdeeld over het gordijn waren meerdere kleinere bloedvlekken zichtbaar. Het gordijn werd veiliggesteld en voorzien van SIN AAJG3658NL.24.
5. het onderzoek naar bloedspoorpatronen
Op 18 juli 2019 werd een onderzoek naar bloedspoorpatronen uitgevoerd.25.Gelet op de hoogte en de kenmerken van de bloedspoorpatronen op de toegangsdeur van de woonkamer en twee kasten en de uitslag van het sectierapport, kunnen de bloedsporen passen bij het slaan en/of schoppen van het slachtoffer op zijn (bebloede) hoofd terwijl hij bijvoorbeeld geknield zat en/of op handen en knieën steunde. De verdunde bloedstroompatronen op de emmer en slaapkamerdeur passen in de hypothese dat er na het delict schoonmaakactiviteiten hebben plaatsgevonden in de woning. Gelet op de locatie en richting van de waargenomen bloedspoorpatronen onder een kast in kamer 1, op het deurkozijn, op de muur achter twee emmers en op de emmers, is er een krachtsinwerking in bloed geweest. Gelet op het voorgaande is het beeld passend dat het gebied van oorsprong aan de rechterzijde van een kast in kamer 1, voor de slaapkamerdeur, laag bij de grond is geweest. De in kamer 2 aan de binnenzijde van de toegangsdeur aangetroffen verdunde bloedspoorpatronen en bloedstroompatronen passen bij schoonmaakwerkzaamheden. Het veegspoorpatroon met lichaamsvocht is ontstaan ten tijde van het verplaatsen van het slachtoffer. Het veegspoorpatroon op twee kasten in kamer 2 is waarschijnlijk ontstaan ten gevolge van het "neergooien" van het bebloede linnengoed dat voor deze kasten werd aangetroffen. Het aantreffen van verdunde bloedsporen in de badkamer op de wastafelrand en in de wastafel past bij het wassen en/of schoonmaken van goederen, handen of schoonmaakmiddelen. Gezien het sporenbeeld kunnen verbalisanten concluderen dat de slaapkamerdeur gesloten was ten tijde van het ontstaan van deze bloedsporen.26.
6. DNA-onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut
Er is onderzoek gedaan naar twee spuitflessen schoonmaakmiddel, een Dubro Keuken ontvetter met SIN AAJG3670NL en een Dubro Ultra ontvetter met SIN AAJG3671NL. Op de Dubro Keuken ontvetter werd het DNA-profiel van een man aangetroffen. Op de Dubro Ultra ontvetter werd een DNA-mengprofiel aangetroffen.27.
Van de politie werd referentiemateriaal van getuige [getuige 1] en verdachte [verdachte] ontvangen. Van dit materiaal zijn DNA-profielen verkregen. Deze DNA-profielen en het DNA-profiel van [slachtoffer] zijn vergeleken met alle eerder binnen deze zaak verkregen DNA-profielen. Het DNA-profiel van verdachte [verdachte] is aangetroffen op de Dubro Keuken ontvetter. De matchkans DNA-profiel is kleiner dan 1 op 1 miljard. Op de Dubro Ultra ontvetter is een mengprofiel aangetroffen van verdachte [verdachte] en minimaal één onbekende persoon. Aangenomen is dat de bemonstering DNA bevat van twee, niet aan elkaar verwante, personen. Onder deze aanname is het meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker waar dat de bemonstering het DNA bevat van verdachte [verdachte] en één willekeurige onbekende persoon, dan dat de bemonstering DNA bevat van twee willekeurige personen.28.
Er is een vergelijkend onderzoek uitgevoerd waarbij de samenstelling van stoffen in extracten van drie locaties op de roze jas met SIN AAJG3635NL zijn vergeleken met de samenstelling van stoffen in de aangetroffen fles Dubro keukenontvetter met SIN AAJG3671NL. De conclusie is dat de hypothese dat de jas is schoongemaakt met het schoonmaakmiddel ‘waarschijnlijker’ (met een ordegrootte bewijskracht van 10-100) waar is dan de hypothese dat de jas is schoongemaakt met een willekeurig ander schoonmaakmiddel.29.
Op de plaats delict zijn door de politie stukken van overtuiging in beslag genomen waaronder:
SIN AAJG3632NL, een rode gebreide handschoen, met bloed
SIN AAJG3635NL, een roze jas van wol, kamer 2
SIN AAJG3658NL, een wit katoenen gordijn, kamer 2 op de vloer met duct tape
SIN AALH0169NL, een voorpand van het t-shirt van het slachtoffer.30.
Bij het Nederlands Forensisch Instituut heeft onderzoek plaatsgevonden naar biologische sporen op door de politie overgedragen sporenmateriaal.31.
6.1 de handschoen
De gehele binnenzijde van de handschoen is bemonsterd om het DNA te verkrijgen van degene die de handschoen heeft gedragen en dit is als AAJG3632NL#05 veiliggesteld.
In deze bemonstering is een DNA-mengprofiel verkregen van minimaal twee personen. Het DNA kan afkomstig zijn van het slachtoffer [slachtoffer] en van verdachte. Voor de berekening van de bewijskracht is de aanname gedaan dat de bemonstering DNA bevat van twee personen die niet onderling of aan verdachte [verdachte] verwant zijn. De hypothese dat de bemonstering DNA bevat van verdachte [verdachte] en één willekeurige onbekende persoon is meer dan één miljard keer waarschijnlijker waar dan de hypothese dat de bemonstering DNA bevat van twee willekeurige onbekende personen.32.
6.2. de roze jas
De buitenzijde van de jas is bemonsterd om DNA te verzamelen van degene die de jas heeft
aangeraakt/gehanteerd. De bemonsteringen zijn als AAJG3635NL#01 tot en met #17 veiliggesteld voor DNA-onderzoek. In de bemonstering AAJG3635NL#10 is een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen aangetroffen. Het DNA kan afkomstig zijn van het slachtoffer [slachtoffer] en van verdachte. Voor de berekening van de bewijskracht is de aanname gedaan dat de bemonstering DNA bevat van twee personen, waaronder [slachtoffer] en dat de onbekende persoon niet aan verdachte [verdachte] of slachtoffer [slachtoffer] verwant is. De hypothese dat de bemonstering DNA bevat van verdachte [verdachte] en slachtoffer [slachtoffer] is meer dan één miljard keer waarschijnlijker waar dan de hypothese dat de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer] en één willekeurige onbekende persoon.33.
6.3. het gordijn
De gebieden van het gordijn naast en onder de tape waarmee het was omwikkeld, zijn bemonsterd om DNA te verzamelen van degene die het gordijn heeft aangeraakt/gehanteerd. De bemonstering van een deel naast de tape is als AAJG3658NL#03 veiliggesteld voor DNA-onderzoek. In deze bemonstering werd een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal twee personen, met een afgeleid DNA-hoofdprofiel dat afkomstig kan zijn van slachtoffer [slachtoffer] en DNA-nevenkenmerken die afkomstig kunnen zijn van verdachte [verdachte]. Voor de berekening van de bewijskracht is de aanname gedaan dat de bemonstering DNA bevat van twee personen die niet onderling of aan verdachte [verdachte] verwant zijn. De hypothese dat de bemonstering DNA bevat van verdachte [verdachte] en één willekeurige onbekende persoon is meer dan één miljard keer waarschijnlijker waar dan de hypothese dat het DNA van twee willekeurige onbekende personen is.34.
6.4. het T-shirt
De voorzijde van het T-shirt is bemonsterd om DNA te verzamelen van degene die het T-shirt heeft aangeraakt/gehanteerd. Een van de bemonsteringen is als AALH0169NL#01 veiliggesteld vóór DNA-onderzoek. In deze bemonstering werd een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal twee personen, met een afgeleid DNA-hoofdprofiel dat afkomstig kan zijn van slachtoffer [slachtoffer] en DNA-nevenkenmerken die afkomstig kunnen zijn van verdachte [verdachte]. Voor de berekening van de bewijskracht is de aanname gedaan dat de bemonstering DNA bevat van twee personen, waaronder slachtoffer [slachtoffer], en dat de onbekende persoon in dit mengsel niet aan verdachte [verdachte] verwant is. De hypothese dat de bemonstering DNA bevat van verdachte [verdachte] en slachtoffer [slachtoffer] is meer dan één miljard keer waarschijnlijker waar dan de hypothese dat het DNA van slachtoffer [slachtoffer] en één willekeurige onbekende persoon is.35.
7. de bewoners van de woning van het slachtoffer, hun aanwezigheid en hun vertrek
De indeling van de woning aan de [straatnaam] was als volgt:
- kamer 1 woonkamer van het slachtoffer
- kamer 2 slaapkamer van het slachtoffer
- kamer 3 de door getuige [getuige 1] bewoonde kamer
- kamer 4 de door verdachte bewoonde kamer.36.
[getuige 1] heeft verklaard dat hij vanaf februari 2017 bij meneer [slachtoffer] in huis woonde. In 2019 heeft hij daar een mannelijke student als huisgenoot37.(naar later blijkt, verdachte38.). [getuige 1] heeft verklaard dat hij in de ochtend van 2 juli 2019 het geluid van ruzie maken en vechten heeft gehoord. Na dat moment heeft hij de huisbaas niet meer heeft gezien. De volgende ochtend, 3 juli 2019, merkte hij dat de router voor de wifi weg was. Hij heeft verdachte gevraagd waar het apparaat was gebleven. Verdachte vertelde toen dat de huisbaas had gezegd dat de toestand niet geweldig was en dat de huisbaas erg nerveus was. Bovendien had de huisbaas om twee maanden huur gevraagd aan hem.39.40.Toen had verdachte gezegd: "Kan je even wachten, ik ga het zo meteen halen". De huisbaas zei toen: "Het hoeft niet meer." De huisbaas is daarop vertrokken. Dit zijn allemaal dingen die [getuige 1] gehoord heeft van verdachte. [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte hem heeft aangeraden te verhuizen uit dit huis. In de vroege ochtend van 4 juli 2019 rook hij de geur van aanbranden en zag dat verdachte iets aan het verbranden was. Toen hij vroeg waarom hij dit deed, zei verdachte dat hij wilde dat er geen enkel spoor overbleef. Verdachte spoorde hem meerdere malen aan om deze plaats te verlaten en daarom besloot hij vanaf 5 juli tot het einde van de maand bij een vriend te gaan wonen. Verdachte had gezegd dat hij vanaf 6 juli zou verhuizen naar een vriend in Amsterdam. Vanaf 1 of 2 juli 2019 was de hoofdingang van het woongedeelte van de huisbaas gesloten.
Verdachte was vanaf eind juni tot aan het vertrek van [getuige 1] afval aan het weggooien in de avond. [getuige 1] hoorde deuren open gaan en het geluid van weggooien en iemand die naar beneden liep. Hij hoorde ook het geluid van de vuilnisbak en daarna hoorde hij hem weer terug komen. Verdachte wilde alle sporen reinigen. [getuige 1] hoorde dat hij mompelde in zichzelf: "Is er misschien een reinigingsmiddel waarmee je vingerafdrukken kon verwijderen". [getuige 1] heeft hem zien poetsen met een spuitbus.41.
Toen [getuige 1] op 3 juli 2019 aan verdachte vroeg waar de router was gebleven zei verdachte dat [slachtoffer] de router/wifi box op 3 juli heel vroeg in de morgen had meegenomen omdat deze kapot was. In de nacht van 2 op 3 juli 2019, ongeveer 3.00 uur/04.00 uur had [getuige 1] nog via de wifibox een film gekeken en 's middags had hij geen signaal meer. Op 4 juli 2019 heeft [getuige 1] een chat naar [slachtoffer] gestuurd met de vraag wat er was gebeurd. Er kwam geen reactie. Verdachte heeft tegen [getuige 1] gezegd dat [slachtoffer] ruzie met iemand had en in paniek was weggegaan en dat hij, [getuige 1], zo snel mogelijk moest weggaan.42.[getuige 1] is op 5 juli 2019 vertrokken uit de woning.43.
Verdachte heeft verklaard dat hij een kamer huurde in de woning van meneer [slachtoffer] aan de [straatnaam] in Leeuwarden. [getuige 1] en huisbaas [slachtoffer] woonden daar ook. Verdachte is tweemaal in de woonkamer van [slachtoffer] geweest en éénmaal in de slaapkamer. Verdachte heeft daar tot 6 juli 2019 gewoond. Hij had een huurachterstand van twee maanden.44.In de periode van 1 juli 2019 tot 6 juli 2019 heeft verdachte in de woning schoongemaakt, spullen opgeruimd en vuilnis weggegooid.45.Verdachte heeft op 2 juli 2020 een andere kamer geboekt en deze weer afgezegd en daarna op 2 juli 2019 een kamer in hotel [naam hotel] geboekt. Op 6 juli 2019 is hij vertrokken naar dit hotel. Op 2 juli 2020 heeft verdachte ook contact gehad met de verhuurder van een kamer aan [straatnaam] in Leeuwarden waar hij wilde gaan wonen. Hij liet daarbij weten dat hij uit Den Haag kwam. Tot die kamer vrij kwam heeft hij in hotel [naam hotel] verbleven. Daarna in een woning aan [straatnaam]. Daar heeft hij eten laten bezorgen waarbij hij niet de naam [naam 1] maar de naam [naam 2] heeft gebruikt.
8. aankoop schoonmaakmiddelen, vuilniszakken en tape
In de periode van 1 juli 2019 tot 6 juli 2019 werden door de verdachte onder meer de volgende aankopen gedaan:
op 1 juli 2019 een fles Dubro Ultra ontvetter klus- en reparatietape, latex werkhandschoenen en containerzak 240 liter (vuilniszakken);
op 2 juli 2019 treksluitzak, isolatietape en 6 flessen Dubro Ultra ontvetter;
op 3 juli 2019 microvezeldoek;
op 5 juli 2019 tweemaal SVW reiniger Spray.46.47.
9. contant geld in bezit van het slachtoffer
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij op 1 juli 2019 met [slachtoffer] mee ging om 500 euro te brengen naar een persoon. Dit geld had [slachtoffer] van huis meegenomen. [slachtoffer] heeft geld in huis en niet op de bank. Als hij geld op de rekening kreeg, pinde hij en haalde het geld in huis. Daar heeft [slachtoffer] over gesproken met de getuige.48.Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij begin juni 500 euro van [slachtoffer] heeft geleend en hem dit eind juni heeft terugbetaald met een biljet van 500 euro.49.Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij zijn huurbaas [slachtoffer] 300 euro per maand betaalde, meestal contant.50.
Tijdens de forensische en tactische doorzoeking werd geen geld aangetroffen. De politie is later met een zogenoemde geldhond in de woning van het slachtoffer op zoek gegaan naar contant geld. Er werd geld gevonden onder een kast. Er zat contant geld in 13 enveloppen, waarbij 11 enveloppen genummerd waren en het nummer 11 ontbrak.51.
10. financiële situatie van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij vanaf februari 2019 niet meer heeft gewerkt. Hij vroeg geld aan zijn ouders, ook in mei 2019. Verdachte had een huurachterstand bij huisbaas [slachtoffer] van 2 maanden. Verdachte heeft verklaard dat hij op 2 juli 2019 en 4 juli 2019 contant geld op zijn bankrekening heeft gestort. Hij heeft hotel [naam hotel] betaald voor de daar doorgebrachte tijd.
Hij heeft de nieuwe huisbaas een voorschot betaald en bij het betrekken van de kamer aan [straatnaam] heeft hij voor twee maanden huur betaald. Verdachte heeft op 4 juli 2019 een nieuwe bril gekocht. Verdachte heeft aankopen bij de Mediamarkt gedaan. Hij heeft begin juli 2019 een nieuwe koffer gekocht en die later teruggestuurd. Hij heeft ook een nieuwe mobiele telefoon gekocht.52.
Verbalisant heeft gegevens ontvangen van provider Lebara waar een Sim Only abonnement was afgesloten. De Simkaart is opgestuurd naar [verdachte]. In de maanden maart t/m juni van 2019 vindt een terugboeking van het afgeschreven abonnementsgeld van € 10,00 plaats. Driemaal vanwege saldotekort en éénmaal door een stornering.53.
De bancaire gegevens van verdachte zijn opgevraagd en geanalyseerd. Op 1 juli 2019 is het saldo op de rekening € 51,28. Op 2 juli 2019 om 14:31 is een contante geldstorting gedaan van € 2.650,00 en op 4 juli 2019 een contante geldstorting van € 2.500,00, waaronder een biljet van 500,00 euro.54.Op 4 juli 2020 bleek een aankoop van € 189,50 te zijn gedaan bij Specsavers Leeuwarden. De bedrijfsleider vertelde dat een bril was aangekocht.55.In de periode van 4 juli 2019 tot en met 25 juli 2019 zijn via het bankrekeningnummer van [verdachte] meerdere aankopen gedaan bij de Media Markt in Leeuwarden. Volgens de verkoopbonnen betrof het op 4 juli 2019 een Sandisk sd voor € 79,97 en een Steam Wallet ter waarde van € 50,00, op 5 juli 2019 is aangeschaft een Acer Nitro 5 voor € 899,00 en op 25 juli 2019 is aangeschaft een Sony MDR-EB50ap voor € 28,99 euro.56.Op 8 juli 2019 heeft bij Coolblue een afschrijving plaatsgevonden van € 52,00. De klantenservice heeft verbalisant verteld dat dit een aankoop betrof van een paar oordopjes van het merk Sony, type MDR-EX650APB.57.Uit de bancaire gegevens van verdachte blijkt dat op 8 juli 2019 een betaling is gedaan aan hotel-café [naam hotel] van € 198,60 en op 9 juli 2019 een betaling van € 191,25.58.
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat zij op 15 juli 2019 in haar woning aan [straatnaam] in Leeuwarden een nieuwe huurder heeft ontvangen. Zij heeft een foto gemaakt van een opname van zijn paspoort met de naam [verdachte]. Hij had eerder al een borgsom van
€ 290,00 overgemaakt en hij betaalde de getuige op 15 juli 2019 contant een bedrag van
€ 580,00.59.
Na de aanhouding van verdachte op 30 juli 2019 op het adres [straatnaam] in Leeuwarden werd aansluitend een doorzoeking verricht. Er lag een afhaalbericht gericht aan [verdachte]. Het pakket is overgedragen aan verbalisant en bleek afkomstig van AliExpress. Er bleek een mobiele telefoon Sony G8142/Xperia XZP en een stentring in te zitten. Op de bankafschriften van verdachte stond een betaling aan Alipay op 12 juli 2019 van € 262,32.60.
Op 30 juli 2019 werd een doorzoeking verricht in perceel [straatnaam] te Leeuwarden. Onder de verdachte [verdachte] werd inbeslaggenomen een laptop Acer, oplader, muis en doos, een powerbank, een zwart/paarse usb stick, een doos met nieuwe Nike schoenen, een bril Specsavers, een spijkerbroek Levi nieuw, een t-shirt zwart nieuw, een t-shirt zwart nieuw, een overhemd zwart nieuw, een laptop merk Lenovo en een Sony Xperia gsm met 2 opladers.61.
Op 7 augustus 2019 werd onderzoek gedaan naar de inhoud van een op 30 juli 2019 onder verdachte inbeslaggenomen koffer. In de koffer werd onder andere aangetroffen een Lenovo adapter, 4 paar zwarte sokken, nieuw in de verpakking, 2 zwarte blouses, nieuw in verpakking, 3 Levi spijkerbroeken, nieuw en nog voorzien van labels, 1 setje oordopjes, merk Sony, een snoertje en een ordner met administratie. In de ordner bevond zich een kassabon van de Media Markt betreffende een contante aankoop van € 899,00 op 5 juli 2019 van een Acer Nitro gaming notebook, een factuur en leveringsbon van 5 Levi's voor een totaalbedrag van € 249,90 en een leveringsbon van Nike met verzenddatum 18 juli 2019 met o.a. de omschrijving 3 pr black/white en 1 air Jordan.62.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij in de periode tussen 6 juli 2019 en 25 juli 2019 een keer naar Den Haag is geweest waar hij bij de Mediamarkt oordopjes heeft gekocht. De dagkaart voor de trein kostte 40 euro. Hij heeft ook een telefoon, een Sony XZ premium, besteld via de website van AliExpress voor ongeveer € 300,00.63.
Nadere bewijsoverweging
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om te komen tot een veroordeling voor de onder 1. primair ten laste gelegde voorbedachte rade. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
Met betrekking tot het onder 1. subsidiair ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de doodslag dusdanig nauw is verbonden met de genoemde diefstal dat er sprake is van gekwalificeerde doodslag als bedoeld in artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht. Dat verdachte [slachtoffer] heeft gedood met het oogmerk om de uitvoering van diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad het bezit van het gestolen goed te verzekeren, kan niet worden vastgesteld. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
Onder 1. meer subsidiair is doodslag ten laste gelegd. Verdachte heeft van meet af aan ontkend dat hij dit feit heeft gepleegd. De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het bewijs volgt dat het slachtoffer, [slachtoffer], is overleden omstreeks 2 juli 2019. Hij is gedood in zijn woonkamer, vlakbij de deur naar zijn slaapkamer. Vervolgens is het lichaam versleept naar de slaapkamer. Er zijn eerst vuilniszakken over de voeten/benen en over het hoofd/de romp van het lichaam getrokken. Daarna zijn er allerlei kledingstukken bij elkaar gezocht en verspreid over het lichaam. Er is in beide vertrekken van het slachtoffer schoongemaakt, kennelijk in een poging om bloedsporen en/of andere sporen te verwijderen. De wastafel in de gezamenlijke badkamer is kennelijk gebruikt om bloed dat op handen en/of schoonmaakmiddelen zat, weg te spoelen. Het lichaam van het slachtoffer is achtergelaten achter twee gesloten binnendeuren.
Uit met name deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat de dader min of meer de vrije toegang had tot de vertrekken van het slachtoffer en dat de dader geruime tijd in de woning bezig moet zijn geweest om het lichaam te verbergen en sporen uit te wissen. Dit maakt dat het hoogt onwaarschijnlijk is dat wellicht een insluiper of wellicht een kennis die op bezoek is gekomen, het feit heeft gepleegd. Verdachte huurde een kamer in de woning van het slachtoffer. Naast verdachte huurde ook [getuige 1] een kamer in de woning van het slachtoffer. Zij waren beiden aanwezig in de woning in de periode van 1 tot 6 juli 2019. [getuige 1] is op 5 juli 2019 vertrokken en verdachte als laatste op 6 juli 2019 aan het begin van de avond. Het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt voor de veronderstelling dat in de betreffende periode anderen in de woning zijn geweest die mogelijk als dader zouden kunnen worden aangemerkt en daarvan is ook overigens niet gebleken.
De politie heeft onderzoek gedaan naar mogelijk daderschap van [getuige 1]. Zijn DNA is afgenomen en vergeleken met aangetroffen DNA. DNA-materiaal dat wijst in de richting van [getuige 1] is niet in kamer 1 of 2 aangetroffen. Zijn verklaring over zijn vertrek is gecontroleerd en geverifieerd. Zijn verklaring over zijn laatste contact met het slachtoffer vindt ondersteuning in het chatbericht over soep maken. Ook zijn verklaring inhoudende dat hij op 4 juli 2019 een bericht heeft gestuurd naar het slachtoffer en de inhoud daarvan vindt ondersteuning in telefoongegevens. [getuige 1] heeft verklaard dat hij van plan was om naar zijn kamer terug te keren. Bij zijn vertrek heeft hij ook een deel van zijn persoonlijke goederen achtergelaten in de door hem gehuurde kamer. Uit de stukken komt verder voren dat [getuige 1] zich - via een kennis - zelf gemeld heeft bij de politie.
Gelet op deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 1] en acht de rechtbank het hoogst onwaarschijnlijk dat [getuige 1] dit feit heeft gepleegd. Dan resteert verdachte als potentiële dader.
Voor het daderschap van verdachte zijn meerdere bewijsmiddelen aanwezig. Verdachte was ten tijde van het plegen van het delict in de woning, hij had toegang tot de vertrekken van het slachtoffer, hij had tijd en gelegenheid voor het verbergen van het lichaam en het schoonmaken van de woning, hij heeft schoonmaakspullen en vuilniszakken gekocht, hij heeft schoongemaakt en spullen weggegooid, zijn DNA is aangetroffen op vier verschillende items die gelinkt zijn aan de dood van het slachtoffer, hij is op 2 juli 2019 gaan zoeken naar een andere kamer, hij heeft na 2 juli 2019 medebewoner [getuige 1] aangespoord de woning te verlaten, hij heeft [getuige 1] verteld dat het slachtoffer op 3 juli 2019 gehaast, nerveus en in paniek is vertrokken, verdachte beschikte op 2 juli 2019 ineens over geld in tegenstelling tot de periode daarvoor en verdachte is op 6 juli 2019 vertrokken uit de woning met al zijn spullen en zonder ook maar bij iemand zijn nieuwe adres achter te laten. Hij geeft bij het hotel een oud adres op en bij zijn nieuwe verhuurder geeft hij aan dat hij uit Den Haag komt.
Dit is geen uitputtende opsomming, voor de inhoud van het door de rechtbank gebezigde bewijs verwijst de rechtbank naar de bewijsmiddelen zoals hierboven opgenomen onder het kopje bewijsmiddelen.
Een van de belangrijkste onderdelen voor het bewijs is het aantreffen van het DNA van verdachte op vier verschillende goederen die alle vier gerelateerd zijn aan het delict. Uit de jurisprudentie kan worden afgeleid dat onder omstandigheden aan op de plaats delict aangetroffen DNA-materiaal dat zich bevindt op een verplaatsbaar object, een zeer sterke aanwijzing kan worden ontleend dat de verdachte aldaar aanwezig is geweest. Een algemeen verweer dat niet kan worden uitgesloten dat het (verplaatsbare) voorwerp op de plaats delict terecht is gekomen zonder dat de verdachte zelf fysiek daar aanwezig is geweest, is dan onvoldoende om deze sterke aanwijzing te ontzenuwen. Er is DNA materiaal dat is te herleiden tot verdachte aangetroffen op 1) de binnenzijde van een handschoen aangetroffen in de woonkamer van het slachtoffer met bloed van het slachtoffer aan de buitenzijde, 2) een roze jas die op het lichaam lag, 3) een gordijn dat naast het lichaam lag met bloed van het slachtoffer erop en 4) het op het lichaam van het slachtoffer gedragen T-shirt.
Verdachte heeft aangegeven dat hij in totaal twee keer in de woonkamer en één keer in de slaapkamer van het slachtoffer is geweest. Hij stelt de rode handschoen en de roze jas niet eerder te hebben gezien. Verdachte heeft verklaard dat de handschoen en de jas misschien in de woonkamer of de slaapkamer van het slachtoffer lagen toen hij daar was en dat hij toen misschien speeksel of zweet heeft gespetterd op deze goederen. Met betrekking tot het gordijn heeft verdachte verklaard dat hij dit wel eens in de wasruimte van de woning heeft zien liggen en dat hij toen misschien het gordijn op een andere plaats neergelegd heeft of dat hij erop is gaan zitten. Met betrekking tot het T-shirt heeft verdachte verklaard dat het kan zijn dat hij eens gezien heeft dat het slachtoffer dit T-shirt aan had en dat het zo kan zijn dat zijn speeksel of zweet bij die gelegenheid op het T-shirt van het slachtoffer is gespetterd. De rechtbank acht deze door verdachte gegeven verklaringen voor de aanwezigheid van zijn DNA op de bewuste goederen, niet aannemelijk. Het gaat hier aan de zijde van verdachte om veronderstellingen en aannames naar aanleiding van een veronderstelling en niet om concrete feiten en omstandigheden. En dan niet één keer maar vier keer. Voor wat de handschoen betreft komt daarbij dat zijn DNA is aangetroffen aan de binnenzijde daarvan en voor de jas geldt dat het DNA van verdachte zowel op de voor- als achterkant van de jas is aangetroffen. Dat het deels gaat om mengprofielen doet aan het voorgaande niet af. De rechtbank schuift de verklaringen van verdachte voor het aantreffen van zijn DNA dan ook als hoogst onaannemelijk ter zijde.
Al het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer om het leven heeft gebracht.
Met betrekking tot de ten laste gelegde opzet op het doden van het slachtoffer stelt de rechtbank voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood van het slachtoffer - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling daarvan is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de bewijsmiddelen volgt dat het slachtoffer om het leven is gekomen door deels zeer hevig geweld op het hoofd, waardoor meerdere schedelbreuken en talrijke huiddefecten zijn ontstaan. Gezien de bloedspatpatronen bevond het slachtoffer zich daarbij waarschijnlijk in een knielende positie of steunde hij op handen en knieën. Het hoofd is een kwetsbaar gebied en naar algemene ervaringsregels is de kans op overlijden na het toebrengen van hevig geweld op of tegen het hoofd aanmerkelijk te achten. De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte op het hoofd van het slachtoffer - die zich in een weerloze positie bevond - uitgeoefende, deels hevige, geweld naar uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht de onder 1. meer subsidiair ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot de ten laste gelegde diefstal heeft verdachte aangegeven dat hij in de periode vóór februari 2019 contant geld had opgespaard en dat het door hem tussen 2 juli en 16 juli 2019 uitgegeven geld afkomstig was van dit door hem gespaarde geldbedrag. De rechtbank overweegt hieromtrent dat de politie verdachte diverse vragen gesteld heeft over de herkomst van dit geld en dat verdachte heeft aangegeven dat dit afkomstig was van loon voor het werken in restaurants en van vergoedingen ontvangen in verband met de koop en verkoop van schoenen. Verdachte heeft geen details gegeven. Hij noemde geen namen van restaurants of van personen voor wie hij gewerkt zou hebben (buiten de restaurants en personen die al bekend waren bij de politie) en hij noemde geen adressen of namen waar hij schoenen opgehaald zou hebben of adressen of namen waar hij schoenen afgeleverd zou hebben, of andere verifieerbare gegevens. Daar staat tegenover dat uit de gebezigde bewijsmiddelen naar voren komt dat verdachte geldproblemen had. Hij had al twee maanden geen huur betaald. In de periode van maart tot en met juni 2019 kon de 10 euro voor zijn telefoonabonnement driemaal niet worden afgeschreven en is het eenmaal teruggeboekt. Verdachte vroeg zijn moeder in mei 2019 - dus toen verdachte volgens zijn eigen stellingen al langere tijd over meerdere duizenden euro's spaargeld beschikte - om geld te sturen. De geldproblemen waren op 2 juli 2019 opgelost toen verdachte een bedrag van € 2.650,00 op zijn bankrekening stortte. Op 4 juli 2019 volgde nog een storting door verdachte van een bedrag van € 2.500,00. Alles bij elkaar genomen acht de rechtbank het niet aannemelijk geworden dat het contante geld waarover verdachte op 2 juli 2019 en op 4 juli 2019 bleek te beschikken zelf verdiend en gespaard geld betrof.
Onder feit 3. zijn twee verschillende vormen van witwassen ten laste gelegde. De rechtbank heeft met betrekking tot het ten laste gelegde omzetten en gebruik maken van een geldbedrag van € 5.150,00 bij haar beoordeling betrokken de samenhang die bestaat tussen de ten laste gelegde handelingen. Verdachte heeft immers eerst het weggenomen geld in twee delen gestort op zijn bankrekening en vervolgens is hij, vrij snel daarna, begonnen met het uitgeven van in ieder geval een groot deel van dit geld door het kopen van de in de tenlastelegging genoemde goederen. De rechtbank is, met inachtneming van HR 7 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2913, van oordeel dat de ten laste gelegde handelingen als geheel bezien gekwalificeerd kunnen worden als witwassen.
De rechtbank komt, op basis van alle bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de onder 1. meer subsidiair ten laste gelegde doodslag, de onder 2. ten laste gelegde diefstal van geld en de onder 3. ten laste gelegde vormen van witwassen heeft gepleegd.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht feit 1. meer subsidiair, feit 2. en feit 3. wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. meer subsidiair
hij omstreeks 2 juli 2019, te Leeuwarden, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft
beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet met kracht al dan niet met een voorwerp op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] geslagen en aldus hevig stomp/botsend geweld toegepast op het hoofd van die [slachtoffer], tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
2.
hij omstreeks 2 juli 2019 met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld, te weten 5150,- euro, toebehorende aan [slachtoffer];
3.
hij in de periode van 2 juli 2019 tot en met 16 juli 2019, in Nederland,
een aantal voorwerpen, te weten:
- een bril (Specsavers) en
- een laptop (merk Acer Nitro) en
- een hoeveelheid elektronica en kleding en schoenen,
voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk
- middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
en
een voorwerp, zijnde een geldbedrag, heeft omgezet en van dat voornoemde voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
1. meer subsidiair: Doodslag.
2. Diefstal.
3. Witwassen, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1. subsidiair, feit 2. en feit 3. wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ervoor gepleit dat de rechtbank voor doodslag 8 jaar gevangenisstraf als vertrekpunt zou moeten nemen en bij een bewezenverklaring voor gekwalificeerde doodslag zou 14 jaar gevangenisstraf het vertrekpunt moeten zijn. Daarbij zou er rekening mee moeten worden gehouden dat er aanwijzingen zijn dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar zou kunnen zijn.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Reclassering Nederland, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig en onherstelbaar strafbaar feit door een medemens van het leven te beroven. Verdachte heeft zijn huisbaas om het leven gebracht door hem meerdere malen op het hoofd te slaan. Het slachtoffer, 73 jaar oud, bevond zich daarbij in een weerloze positie namelijk geknield of, op handen en voeten steunend, op de grond. Hij is in zijn eigen woning, waar hij veilig zou moeten zijn, door bruut geweld om het leven gebracht. Door een jonge man die hij zelf in zijn huis onderdak heeft geboden en die hij geprobeerd heeft te helpen door meerdere malen werk voor hem te regelen. De rechtbank rekent verdachte deze omstandigheden zwaar aan.Verdachte heeft daarbij op gewetenloze wijze meer dan vijfduizend euro gestolen van zijn slachtoffer en van dat geld diverse goederen aangeschaft.
Verdachte heeft na het overlijden van het slachtoffer het lichaam verborgen en in ieder geval voorlopig onvindbaar gemaakt. De wijze waarop hij het lichaam van het slachtoffer heeft achtergelaten is mensonwaardig en mensonterend. Hij heeft getracht zijn eigen sporen in de woning zo goed mogelijk uit te wissen en is daarna uit de woning vertrokken. Verdachte is daarbij berekenend te werk gegaan door bijvoorbeeld bij de andere huurder erop aan te dringen dat deze zou vertrekken.
Het door verdachte gepleegde levensdelict heeft met name bij de nabestaanden van het slachtoffer groot en onherstelbaar verdriet veroorzaakt. Dit blijkt ook uit het spreekrecht dat door de dochter van het slachtoffer, mede namens de echtgenote van het slachtoffer, is uitgeoefend. Oplegging van een gevangenisstraf voor aanzienlijke duur is dan ook passend.
Verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor de door hem gepleegde feiten. Hij heeft ontkend de feiten te hebben gepleegd. Dat is zijn goed recht maar dit heeft wel tot gevolg dat verdachte geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen die eventueel een matigende invloed op de duur van de op te leggen gevangenisstraf zouden kunnen hebben. Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. In het kader van een trajectconsult heeft een psycholoog van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en psychologie op 24 oktober 2019 gerapporteerd dat er geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van ernstige psychopathologie bij verdachte naar voren komen. In het verlengde daarvan bestond geen aanleiding om opdracht te geven tot het laten uitbrengen van gedragsrapportages. De rechtbank zal verdachte dan ook ten volle verantwoordelijk houden voor zijn gedrag.
De officier van justitie heeft oplegging van achttien jaar gevangenisstraf geëist. Deze eis is echter gebaseerd op een bewezenverklaring van gekwalificeerde doodslag waar een hoger strafmaximum voor geldt. De raadsman heeft aangegeven dat een lagere gevangenisstraf, met een vertrekpunt van acht jaar, op zijn plaats is.
Na afweging van alle omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaar passend en geboden is.
Inbeslaggenomen goederen
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwerpen genoemd in het onder 3. ten laste gelegde feit verbeurd moeten worden verklaard.
De rechtbank heeft op basis van het in het beslag proces-verbaal opgenomen overzicht (dossier pagina 490 t/m 492) vastgesteld dat er nog beslag rust op een beperkt aantal goederen. De rechtbank laat de goederen waarop beslag rust in verband met forensisch onderzoek c.q. de waarheidsvinding buiten beschouwing. Dan resteert er nog beslag onder verdachte op 8 goederen, waarvan 2 goederen te herleiden zijn naar de in feit 3. genoemde voorwerpen. Het betreft hier een laptop van het merk Acer met muis, oplader en doos en een mobiele telefoon, merk Sony Xperia G8142 met stentring. Uit de stukken komt naar voren dat deze goederen aan verdachte toebehoren en door hem zijn gekocht van geld afkomstig van de onder 2. bewezenverklaarde diefstal. Daarmee zijn deze goederen vatbaar voor verbeurdverklaring.
Benadeelde partijen
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding: 1. [benadeelde partij 1], tot een bedrag van € 44.536,87 ter zake van materiële schade en
€ 20.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan; 2. [benadeelde partij 2], tot een bedrag van € 20.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan; 3. [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] gezamenlijk, tot een bedrag van, in eerste instantie € 5.000,00, maar ter terechtzitting verhoogd tot € 5.150,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen zullen worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich verzet tegen toewijzing van de reis- en verblijfkosten van de twee familieleden die met de benadeelde partijen naar Nederland zijn gereisd nu onbekend is of deze familieleden een zelfstandig recht hebben een vordering in te dienen voor deze kosten. De raadsman heeft voorts gesteld dat de benadeelde partij mevrouw [benadeelde partij 1] in de gevorderde kosten voor het bijzetten van de urn in China niet-ontvankelijk moet worden verklaard, danwel dat dit onderdeel van de vordering moet worden afgewezen. Het slachtoffer woonde al jarenlang in Nederland en dit onderdeel zou naar Nederlandse maatstaven moeten worden beoordeeld aldus de raadsman. De raadsman refereert zich ten aanzien van de vordering van benadeelde partij mevrouw [benadeelde partij 2]. De raadsman heeft gesteld dat de gezamenlijke vordering van de benadeelde partijen kan worden toegewezen bij een bewezenverklaring van de diefstal van het geld. Met betrekking tot de gevorderde schadevergoedingsmaatregel heeft de raadsman gesteld dat sinds de wetswijziging van 1 januari 2020 bij oplegging van gijzeling gekeken moet worden naar de mogelijkheid die verdachte heeft om te betalen. Het is duidelijk dat verdachte nu en in de komende jaren, uitgaande van uitzetting van verdachte naar China na zijn detentie, die mogelijkheid niet heeft. Daarom verzoekt de raadsman geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
De raadsman van de benadeelde partijen heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij inmiddels contact heeft gehad met de nabestaanden over de twee familieleden die meegekomen zijn naar Nederland. Het ene familielid betrof de echtgenoot van mevrouw [benadeelde partij 2], het andere familielid betrof de dochter van een broer van het slachtoffer.
1. vordering mevrouw [benadeelde partij 1]
De rechtbank ziet de reis- en verblijfkosten van de vanuit China naar Nederland meegereisde echtgenoot van de dochter en een nichtje/tantezegger van de dochter en de weduwe, als schade die een rechtstreeks gevolg is van het door verdachte gepleegde strafbare feit. Het is begrijpelijk dat de dochter en de weduwe van het slachtoffer hulp en steun nodig hebben bij hun reis naar Nederland, het regelen van allerlei zaken rondom het plotselinge en gewelddadig overlijden van het slachtoffer en het bijwonen van de crematieplechtigheid.
De stelling dat deze personen zelfstandig gerechtigd moeten zijn tot het indienen van een vordering, vindt geen steun in het recht. De rechtbank acht dit deel van de vordering toewijsbaar.
Er is een bedrag van € 31.222,36 gevorderd voor het bijzetten van de urn in China en de daarbij horende kosten van de in China gebruikelijke 70 jaar aan grafrechten. Nu het slachtoffer al vele jaren in Nederland leefde komt het de rechtbank redelijk voor dit bedrag te matigen. De rechtbank zal daarbij de in Nederland meer gebruikelijke maatstaf van 20 jaar aan grafrechten hanteren maar dan wel naar de in China gangbare prijzen nu de urn daadwerkelijk in China is bijgezet. Dat betekent dat 2/7 deel van het bedrag van € 31.222,36, derhalve € 8.920,67 voor toewijzing in aanmerking komt. Het meer gevorderde zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
De overige gevorderde kosten acht de rechtbank toewijsbaar als rechtstreeks gevolg van de bewezenverklaarde doodslag.
2. vordering mevrouw [slachtoffer]
Benadeelde is de dochter van het overleden slachtoffer. Zij vordert vergoeding van geleden immateriële schade tot een bedrag van € 20.000,00. Bij de toelichting op deze vordering wordt het Besluit vergoeding affectieschade genoemd. De rechtbank constateert dat in dit Besluit als bedrag voor het geleden nadeel bij een meerderjarig niet-thuiswonend kind een bedrag van € 17.500,00 wordt genoemd. Nu de benadeelde niet bij haar vader woonachtig was, zal de rechtbank dit bedrag toekennen als geleden immateriële schade, onder afwijzing van het meer gevorderde.
3. gezamenlijke vordering
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een aan het slachtoffer toebehorend geldbedrag van € 5.150,00. Het gevorderde bedrag aan schade is daarmee, als rechtstreeks gevolg van het feit, toewijsbaar.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte voor de toegewezen bedragen vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. De stelling van de raadsman van verdachte dat bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel al gekeken moet worden naar eventuele betalingsonmacht aan de zijde van verdachte, vindt geen steun in het recht. Eerst bij de beoordeling van een vordering tot tenuitvoerlegging van de opgelegde gijzeling, speelt dit criterium een rol.
De rechtbank past artikel 36f, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering toe in combinatie met het bepaalde in artikel 60a van het Wetboek van Strafrecht. Dit houdt in dat in totaal maximaal 365 dagen aan gijzeling kan worden opgelegd. De rechtbank zal deze 365 dagen evenredig verdelen over de opgelegde bedragen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36f, 57, 60a, 287, 310 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. primair en 1. subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. meer subsidiair en het onder 2. en 3. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen:
- Acer laptop, met oplader, muis en doos (goednummer PL0100-2019185683-1167010)
- een Sony Xperia G8142 en een stentring (goednummer PL0100-2019185683-1170413).
1. de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 42.235,18 (zegge: tweeënveertig duizend tweehonderd vijfendertig euro en achttien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2019.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1], te betalen een bedrag van € 42.235,18 (zegge: tweeënveertig duizend tweehonderd vijfendertig euro en achttien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2019. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 238 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 22.235,18 aan materiële schade en
€ 20.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
2. de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 17.500,00 (zegge: zeventien duizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2019.
Wijst de vordering voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2], te betalen een bedrag van € 17.500,00 (zegge: zeventien duizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2019. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 98 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
3. de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] gezamenlijk
Wijst de gezamenlijke vordering van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partijen van een bedrag van € 5.150,00 (zegge: vijfduizend éénhonderd en vijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de gezamenlijke benadeelde partijen gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van de slachtoffers [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2], te betalen een bedrag van € 5.150,00 (zegge: vijfduizend éénhonderd en vijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2019. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 29 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van de slachtoffers [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partijen dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partijen het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. M.B. de Wit en mr. G.W.G. Wijnands, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 november 2020.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 20‑11‑2020
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 1449
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 1483
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 132
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 199
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 1482
Rapport pathologieonderzoek Nederlands Forensisch Instituut, pagina 300
pagina 301 en 302
Rapport pathologieonderzoek Nederlands Forensisch Instituut, pagina 300 en 301
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 1854
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], pagina 1631
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], pagina 1592
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 2023
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 2042
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2], pagina 1842 en 1844
Proces-verbaal forensisch onderzoek, pagina 96
pagina 115
pagina 160
pagina 118
pagina 131
pagina 132
pagina 147
pagina 162
pagina 168 en 169
Proces-verbaal bloedspoorpatroon analyse, pagina 200
pagina 239, 240 en 241
Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, pagina 335
Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, pagina 361, 362 en 363
Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, afzonderlijk stuk, pagina's 3 en 9
Proces-verbaal aanvraag deskundige, pagina 366 en 367
Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, pagina 393
pagina 394, 397 en 400
pagina 394, 398 en 401
pagina 395, 399 en 401
pagina 395, 399 en 402
Relaas verbalisant, pagina 17
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], pagina 1592
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], pagina 1648
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], pagina 1592
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], pagina 1631
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], pagina 1593, 1594 en 1597
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], pagina 1630 en 1638
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], pagina 1595
Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 november 2020
Proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 1364, 1365 en 1366
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 2168, 2183, 2185
Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 november 2020
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], pagina 1843
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], pagina 1834
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], pagina 1593
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 937 en 940 en Proces-verbaal van bevindingen, pagina 2291
Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 november 2020
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 2095
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 974 en 975
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 2190 en 2191
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 2199 en 2200
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 2214
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 985 en 986
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4], pagina 1892 en 1893
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 2279, 2281 en 2282
Proces-verbaal beslag, pagina 490 en 491
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 850 en 851
Proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 1338 en 1339