Waaronder voorwaardelijk opzet is begrepen, aldus HR 9 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ3247 en HR 13 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5414.
HR, 21-04-2015, nr. 13/06367
ECLI:NL:HR:2015:1091
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-04-2015
- Zaaknummer
13/06367
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1091, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑04‑2015; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:484, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:484, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑03‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1091, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑04‑2015
Inhoudsindicatie
HR 81.1 RO.
Partij(en)
21 april 2015
Strafkamer
nr. S 13/06367
LBS/RP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 8 november 2013, nummer 21/002145-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 april 2015.
Conclusie 03‑03‑2015
Inhoudsindicatie
HR 81.1 RO.
Nr. 13/06367 Zitting: 3 maart 2015 (bij vervroeging) | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [verzoeker=verdachte] |
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bij arrest van 8 november 2013 in hoger beroep bevestigd het vonnis van de rechtbank Utrecht d.d. 1 juni 2011 waarbij verzoeker wegens “2. mensensmokkel terwijl het feit in vereniging wordt begaan door meerdere personen” (art. 197a, eerste en vierde lid, Sr) en “3. valsheid in geschrift” is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
2. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 13/06367 en 13/05830. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens verzoeker heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, twee middelen van cassatie voorgesteld. Beide cassatiemiddelen hebben betrekking op feit 2.
4. Onder 2 is aan verzoeker tenlastegelegd dat:
“hij in of omstreeks de periode van 01 juli 2008 tot en met 18 augustus 2009 te Utrecht, in elk geval in Nederland, en/of te Brussel, in elk geval in België,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een ander, te weten: [betrokkene 1],
behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot en/of doorreis door Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen, in elk geval in een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad of die [betrokkene 1] daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft,
en/of
uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen, in elk geval in een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of die [betrokkene 1] daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft,
immers heeft/hebben verdachte (en/of zijn mededaders))
- geld naar Marokko naar die [betrokkene 1] gestuurd ten behoeve van het leren van die Nederlandse taal, en/of
- de in Nederland benodigde verblijfsdocumenten voor die [betrokkene 1] geregeld (door zich (in strijd met de waarheid) voor te doen als (vaste)partner van die [betrokkene 1]), en/of
-voor/aan die [betrokkene 1] een vliegticket geregeld en/of verstrekt, en/of
-die [betrokkene 1] begeleid op haar reis van Marokko naar Brussel (België) en/of Utrecht (Nederland), en/of
- (spullen van) die [betrokkene 1] op zijn, verdachtes, woon- en/of verblijfadres(sen) (tijdelijk) ondergebracht, en/of
- die [betrokkene 1] (telkens) vergezeld naar/bij Nederlandse instanties (als een gemeentehuis en/of een Ministerie en/of de Immigratie - en Naturalisatiedienst (IND);
terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had te vermoeden dat de toegang en/of doorreis en/of dat verblijf wederrechtelijk was,
art 47 lid 1 sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 197a lid 1 Wetboek van Strafrecht”
5. Ten laste van verzoeker is onder 2. bewezenverklaard dat hij:
“in de periode van 01 juli 2008 tot en met 18 augustus 2009 te Utrecht, en in België,
tezamen en in vereniging met een ander,
een ander, te weten: [betrokkene 1],
behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders
- geld naar Marokko naar die [betrokkene 1] gestuurd ten behoeve van het leren van die Nederlandse taal, en
- de in Nederland benodigde verblijfdocumenten voor die [betrokkene 1] geregeld(door zich in strijd met de waarheid voor te doen als (vaste) partner van die [betrokkene 1]), en
- voor die [betrokkene 1] een vliegticket geregeld, en
- die [betrokkene 1] begeleid op haar reis van Marokko naar België en Utrecht (Nederland), en
- (spullen van) die [betrokkene 1] op zijn, verdachtes, woon- en/of verblijfadres (tijdelijk)ondergebracht, en
- die [betrokkene 1] (telkens) vergezeld naar Nederlandse instanties (zoals een ministerie en/of de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND);
terwijl hij, verdachte, wist of ernstige reden had te vermoeden dat de toegang wederrechtelijk was.".
6. De bewezenverklaring berust op de door het Hof bevestigde bewijsvoering zoals opgenomen in het vonnis van de rechtbank Utrecht van 1 juni 2011.
7. Het eerste middel klaagt dat het Hof ten onrechte het vonnis heeft bevestigd ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde zinsdeel “terwijl hij, verdachte, wist of ernstige reden had te vermoeden dat de toegang tot Nederland wederrechtelijk was”. Aangevoerd wordt dat de rechtbank de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten nu de rechtbank gehouden was een keuze te maken tussen het "weten" en het "ernstige reden hebben te vermoeden" met betrekking tot de wederrechtelijke toegang, zodat het Hof ten onrechte het vonnis van de rechtbank niet heeft vernietigd.
8. Art. 197a, eerste lid, Sv luidt:
“Hij die een ander behulpzaam is bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen of een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat die toegang of doorreis wederrechtelijk is, wordt als schuldig aan mensensmokkel gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
9. Degene die een ander behulpzaam is moet “weten of ernstige redenen hebben om te vermoeden dat die toegang of doorreis wederrechtelijk is”. Het “weten” drukt het (bijkomend) opzet uit1., het “ernstige reden hebben om te vermoeden” brengt de (bijkomende) culpa onder woorden.
10. Zoals in de toelichting op het middel terecht wordt opgemerkt, is een nietig vonnis niet vatbaar voor bevestiging in hoger beroep.2.Maar anders dan de steller van het middel aanvoert, meen ik dat in het onderhavige geval geen sprake is van het verlaten van de grondslag van de tenlastelegging en dat daarom aan het vonnis geen tot nietigheid dwingend gebrek kleeft. Nu de in de onderhavige tenlastelegging vermelde alternatieven nevengeschikt zijn en de gebezigde bewijsmiddelen de ruimte laten voor beide varianten3., is de keuze daartussen voor de strafrechtelijke betekenis van het feit van elk belang ontbloot. Het is en blijft mensensmokkel; het tenlastegelegde feit behoudt zijn kwalificatie en strafmaximum. Bovendien wijs ik erop dat de stelling dat de rechtbank tot het maken van een keuze tussen (kort gezegd) het "weten" en het "vermoeden" van de wederrechtelijke toegang gehouden was, eerst in cassatie wordt ingebracht. Blijkens de stukken van het geding heeft de verdediging daaraan in hoger beroep geen woord gewijd.
11. Het middel faalt.
12. Het tweede middel behelst de klacht dat het Hof het vonnis ten onrechte heeft bevestigd, nu de bewezenverklaring van feit 2, voor zover het de wederrechtelijkheid van de toegang betreft, niet, althans niet zonder meer, uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, althans dat de omstandigheid dat verzoeker, nadat [betrokkene 1] zich de toegang tot Nederland had verschaft, deze [betrokkene 1] behulpzaam is geweest bij het verblijf, daartoe niet redengevend kan worden geacht.
13. In het door het Hof bevestigde vonnis heeft de rechtbank het volgende overwogen:4.
“4.3 Het oordeel van de rechtbank
(…)
Aangifte [betrokkene 1]
4.3.2. [betrokkene 1] heeft onder meer het volgende verklaard.
Zij heeft medeverdachte [medeverdachte 1] ontmoet in de zomer van 2008. In juli 2008 heeft hij bij haar ouders thuis om haar hand gevraagd. [medeverdachte 1] is vervolgens naar Nederland gegaan en heeft haar na een week gebeld met de boodschap dat [betrokkene 1] de Nederlandse taal moest gaan leren. Hij stuurde haar geld voor de cursus en voor het vervoer er naartoe, niet onder zijn eigen naam maar onder naam van verdachte [verdachte]. Eind december 2008 was [betrokkene 1] klaar met de cursus. [medeverdachte 1] betaalde het examengeld, weer onder naam van [verdachte]. Hij dicteerde alvast de antwoorden die [betrokkene 1] moest geven bij de ambassade over [verdachte], over zijn familie en wat hij deed. Zij zou moeten doen voorkomen alsof zij [verdachte] kende, en [medeverdachte 1] niet. In de maand december bleek zij geslaagd voor de cursus en was de echtscheiding van [medeverdachte 1] met zijn vorige echtgenote uitgesproken. Er was een aanvraag verblijfsvergunning in Nederland gedaan op naam van [verdachte]. Als reden hiervoor gaf [medeverdachte 1] aan [betrokkene 1] te kennen dat hij bang was dat een aanvraag tot verblijf op zijn naam afgewezen zou worden, omdat hij niet aan de eisen van het minimum inkomen voldeed. [medeverdachte 1] had contact met [verdachte] en dicteerde hem wat hij moest doen, zodat [betrokkene 1] zogenaamd de vriendin van [verdachte] zou zijn. Volgens plan zou zij wel met [medeverdachte 1] trouwen. [betrokkene 1] stuurde op diens verzoek foto's van zichzelf aan [medeverdachte 1], en zij kreeg foto's van [verdachte] zodat zij antwoord zou kunnen geven als haar om zijn signalement gevraagd zou worden. Op 2 april 2009 is [betrokkene 1] in Nederland aangekomen. [betrokkene 1] heeft verdachte [verdachte] voor het eerst ontmoet op het vliegveld in Marokko, waar hij was met als doel haar naar Nederland te halen. [medeverdachte 1] had hem naar haar toegestuurd. [medeverdachte 1] had geld aan [verdachte] gegeven, wanneer [verdachte] een paar dagen voor vertrek de vliegtickets heeft geboekt voor [betrokkene 1] en hemzelf. [verdachte] is met haar meegereisd naar België, waar ze werden opgewacht door [medeverdachte 1].
Na aankomst in Nederland leefde [betrokkene 1] vanaf het begin samen met [medeverdachte 1] in Houten, maar werd zij af en toe naar het huis in Oudewater gebracht dat door [verdachte] gehuurd werd zodat zij zichtbaar zou zijn voor de buren. De helft van haar spullen lag in dat huis en ook [verdachte] had de helft van zijn spullen daar. Feitelijk woonde ook [verdachte] niet in Oudewater, maar bij zijn ex-vrouw in Utrecht.
[betrokkene 1]'s vader wilde haar eigenlijk niet laten vertrekken zonder huwelijksakte. Uiteindelijk is het huwelijk in Marokko tussen [betrokkene 1] en [medeverdachte 1] kort na [betrokkene 1]'s aankomst in Nederland via wederzijdse volmachten gesloten.
In april 2009 heeft [medeverdachte 1] [betrokkene 1] tweemaal meegenomen naar plaatsen in Amsterdam waar veel prostituees zijn. De tweede keer gingen ze met z'n tweeën met de kleine groene auto van [medeverdachte 1]. Het was toen donker.
[betrokkene 1] heeft op 9 juni 2009 haar verblijfsvergunning ontvangen. [verdachte] is die dag met [betrokkene 1] bij het ministerie de papieren gaan ophalen. [medeverdachte 1] was ook mee, maar bleef in de auto. Dezelfde dag hebben ze een afspraak gemaakt met de verzekering.
Op 11 juni 2009 is [betrokkene 1] begonnen met werken als prostituee bij de bootjes in Utrecht. Zij werd daartoe gedwongen door [medeverdachte 1].
Vaststaande feiten
4.3.3. De verdachte [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij voor [betrokkene 1] een aanvraag MVV heeft gedaan bij de IND, een vliegticket voor haar heeft geregeld en haar heeft vergezeld tijdens de reis van Marokko naar Nederland. In België zijn zij door [medeverdachte 1] van het vliegveld gehaald. [verdachte] heeft verklaard dat hij ten behoeve van de Nederlandse les in Marokko naar [betrokkene 1] geld heeft overgemaakt via een geldoverboekingskantoor. Voorts heeft hij verklaard dat hij de verblijfsdocumenten van [betrokkene 1] heeft geregeld en haar heeft vergezeld naar de IND.
Aangezien de verklaring van verdachte op deze punten wordt bevestigd door de inhoud van het dossier kan dus van deze feiten worden uitgegaan.
Steunbewijs chronologisch
4.3.4. De aangifte van [betrokkene 1] vindt naar het oordeel van de rechtbank steun in de onderstaande bewijsmiddelen:
- Negen kopieën van Western Union, waaruit valt af te leiden dat aan [betrokkene 1] in de periode van 15 september 2008 tot en met 19 maart 2009 geldbedragen zijn uitgekeerd in Marokkaanse Dirhams, die haar door [verdachte] vanuit Utrecht, Nederland, zijn toegezonden.
- De vragenlijst voor Machtiging voorlopig verblijf (MVV) voor partner [betrokkene 1], met bijlage, te Utrecht ondertekend door [verdachte] op 26 februari 2009, waarin verdachte [verdachte] aangeeft een relatie te hebben met [betrokkene 1] sedert februari 2008.
- Een kopie uit het Marokkaanse paspoort van [betrokkene 1], waarin zich een stempel bevindt met onder meer de tekst "2 april 2009" " Police Taneer" en " sortie" ,
- Een proces-verbaal van bevindingen inhoudende historische gegevens uit de Gemeentelijke Basisadministratie betreffende [betrokkene 1], waaruit blijkt dat zij van 21 april 2009 tot 9 juli 2009 ingeschreven heeft gestaan op het adres [a-straat 1] te Oudewater. Nadien stond zij van 9 juli 2009 tot 10 november 2009 ingeschreven op het adres [b-straat 1] te Houten.
- Een proces-verbaal van bevindingen, betreffende een buurtonderzoek op 28 juni 2010 rondom de woning [a-straat 1] te Oudewater. Dit proces-verbaal houdt in dat de bewoner van nummer [2] heeft verklaard dat in het voorjaar van 2009 de buren van nummer [1] volgens hem niet sliepen in de woning, maar wel wat hebben opgeknapt, terwijl de bewoner van nummer [3] heeft verklaard dat er in de woning op nummer [1] in het voorjaar van 2009 wel is geklust, maar dat er niet echt is gewoond.
- De vanuit het Arabisch vertaalde huwelijksakte die inhoudt dat tussen [medeverdachte 1] en [betrokkene 1] een huwelijk is voltrokken door middel van wederzijdse volmachten. Tevens blijkt uit deze akte dat de buitenlandse echtscheiding van [medeverdachte 1] op 3 december 2008 is bekrachtigd door de rechtbank in Assilah. De autorisatieverklaring van de huwelijksakte dateert van 22 april 2009.
- Een proces-verbaal van bevindingen van de politie te Amsterdam waaruit blijkt dat de betreffende verbalisant ziet dat op 23 april 2009 omstreeks 23.18 uur een groene Ford Fiësta over de Ruysdaelkade langs de prostituees rijdt. De verbalisant neemt waar dat de auto wordt bestuurd door een man en dat een vrouw de bijrijder is.
Beiden hebben donker haar en een lichtgetinte huidskleur. Navraag bij het RDWregister leert dat de tenaamgestelde van het voertuig [medeverdachte 1] is.
- Een verklaring van getuige [getuige], werkzaam als arts-assistent gynaecologie in het Diakonessenhuis te Utrecht. Deze getuige heeft verklaard dat [betrokkene 1] op 7 mei 2009 voor het eerst als patiënte bij de afdeling Gynaecologie kwam, met haar toenmalige partner [medeverdachte 1], wonende [b-straat 1] te Houten.
- De beschikking van de staatssecretaris van Justitie, inhoudende het besluit dat met ingang van 21 april 2009, de datum van de aanvraag, een verblijfsvergunning is verleend aan [betrokkene 1], onder de beperking 'Verblijf bij partner [verdachte] in het kader van gezinsvorming'.
- Een proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat gegevens zijn opgevraagd bij Wegra BV, exploitant van het prostitutiegebied het Zandpad te Utrecht. Die historische gegevens betreffende [betrokkene 1] houden in dat zij met ingang van 11 juni 2009 een kamer heeft gehuurd in een boot op het Zandpad te Utrecht.
- Een proces-verbaal waarin verbalisanten verklaren dat zij op 18 juni 2009 op het Zandpad te Utrecht een prostituee controleerden, die [betrokkene 1] bleek te zijn.
- De verklaring van [betrokkene 2], de ex-vrouw van medeverdachte [medeverdachte 1], die verklaart dat [betrokkene 1] met [medeverdachte 1] is getrouwd, vlak nadat zijzelf van hem gescheiden is voor de Marokkaanse wet. [betrokkene 1] moest net als zijzelf voor [medeverdachte 1] werken op het Zandpad.
(…)
Overwegingen ten aanzien van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten
4.3.6. Verdachte heeft ter zitting onder meer verklaard dat hij een relatie heeft gehad met [betrokkene 1], vanaf begin 2008 totdat zij naar Nederland kwam. Voordat zij naar Nederland kwam, heeft hij [betrokkene 1] 3 à 4 keer opgezocht in Marokko.
Volgens de verdachte heeft hij op enig moment [medeverdachte 1] verzocht een cadeau naar [betrokkene 1] te brengen. Deze is toen een relatie met haar begonnen.
[betrokkene 1] en [medeverdachte 1] hebben dit verzwegen voor [verdachte], tot in de zomervakantie van 2009. Toen [verdachte] in de zomervakantie terugkeerde van een bezoek aan Marokko bleek [betrokkene 1] vertrokken. Hij meende tot dat moment dat hij de partner van [betrokkene 1] was.
Ondervraagd ter terechtzitting heeft de verdachte ook nog het volgende verklaard:
Verdachte heeft de familie van [betrokkene 1] in Marokko nooit ontmoet. Verdachte heeft geen foto's van hemzelf met [betrokkene 1]. Na aankomst in Nederland is verdachte met [betrokkene 1] in Oudewater gaan wonen. In de tijd dat verdachte met [betrokkene 1] samenwoonde, was zij altijd thuis en werkte zij niet. Verdachte was gescheiden van zijn ex-vrouw, maar zijn kinderen wisten niets van deze scheiding. De ex-vrouw van verdachte kent de naam van [betrokkene 1] niet.
Verdachte heeft niemand verteld over zijn relatie met [betrokkene 1], alleen medeverdachte [medeverdachte 1] wist van deze relatie. In de periode dat [betrokkene 1] in Oudewater bij verdachte woonde, is verdachte tweemaal naar Marokko gegaan. Toen [betrokkene 1] een paar weken in Nederland was, is verdachte voor twee weken naar Marokko vertrokken. [betrokkene 1] was van alles voorzien, zij kende de weg en sprak een klein beetje Nederlands. Toen [betrokkene 1] bij verdachte wegging, was verdachte ook in Marokko. Dat was in de zomervakantie. Toen hij terugkeerde, was [betrokkene 1] vertrokken met al haar spullen. Toen verdachte een paar dagen later bij de gemeente informeerde, bleek dat [betrokkene 1] inmiddels in Houten stond ingeschreven. [betrokkene 1] kende alleen [medeverdachte 1] in Houten. Verdachte maakte zich geen zorgen en heeft niet meer geprobeerd met [betrokkene 1] in contact te komen.
De rechtbank volgt verdachte niet in zijn verklaring, maar gaat uit van de juistheid van de verklaring van aangeefster [betrokkene 1], te weten dat zij van meet af aan een relatie heeft gehad met [medeverdachte 1] en dat verdachte slechts op papier haar partner was.
De rechtbank baseert dit op het volgende.
De verklaringen van [betrokkene 1] zijn gedetailleerd en consequent waar het de rol van verdachte betreft. Voorts vinden de verklaringen van [betrokkene 1] steun in bovengenoemde bewijsmiddelen, die deels in strijd zijn met hetgeen de verdachte verklaard heeft. De verklaring van de verdachte is ook op zichzelf beschouwd op onderdelen onwaarschijnlijk.
Uit de onder 4.3.4. genoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [betrokkene 1] op 2 april 2009 in Nederland is aangekomen. Op 22 april 2009 is in Marokko via wederzijdse volmachten het huwelijk voltrokken tussen [betrokkene 1] en [medeverdachte 1]. Op 23 april 2009 rijdt [medeverdachte 1] met [betrokkene 1] rond in het prostitutiegebied in Amsterdam. Op 7 mei 2009 is [betrokkene 1] als patiënt in het ziekenhuis in Utrecht, vergezeld van medeverdachte [medeverdachte 1] die wordt gepresenteerd als haar partner. Op 9 juni 2009 heeft [betrokkene 1] haar verblijfsvergunning opgehaald, waarna zij op 11 juni 2009 een kamer heeft geregeld op het Zandpad en vervolgens voor [medeverdachte 1] als prostituee is gaan werken.
Verdachte heeft verklaard dat [betrokkene 1] niet werkte, en voornamelijk thuis was in de periode dat zij samen woonden. Voorts heeft hij verklaard dat hij in de tijd dat [betrokkene 1] bij hem woonde, tweemaal naar Marokko is gegaan. De eerste maal zou een aantal weken na 2 april 2009 geweest zijn. Als 23 april en 7 mei 2009, op welke data [betrokkene 1] in het gezelschap van [medeverdachte 1] verkeerde, in die eerste periode vallen, betekent dat dat verdachte [betrokkene 1], die vrijwel niemand in Nederland kende en de Nederlandse taal nauwelijks machtig was, al na drie weken alleen gelaten heeft. Voorts heeft verdachte verklaard dat [betrokkene 1] bij hem wegging, toen hij voor de tweede maal in Marokko verbleef. Enkele dagen na terugkomst bleek [betrokkene 1] in Houten ingeschreven te zijn. Dat wil zeggen dat verdachte volgens zijn eigen verklaring op zijn vroegst enkele dagen voor 9 juli 2009 teruggekeerd kan zijn uit Marokko.
Op 9 juni 2009 was verdachte nog in Nederland, want toen is hij samen met [betrokkene 1] de verblijfsvergunning gaan ophalen. Dit zou betekenen dat verdachte na die dag, maar voor 11 juni 2009 (de eerste dag dat [betrokkene 1] haar kamer op het Zandpad huurde) naar Marokko vertrokken zou zijn, en tevens dat hij een maand of langer is weggebleven en [betrokkene 1] al die tijd alleen en tamelijk geïsoleerd heeft achtergelaten in Oudewater.
Het door verdachte geschetste scenario komt de rechtbank, mede gelet op het tijdspad zoals hiervoor besproken, zeer onwaarschijnlijk voor. Tevens valt niet in te zien waarom [betrokkene 1], die reeds in Marokko een relatie met [medeverdachte 1] had en voornemens was met [medeverdachte 1] te trouwen, op eigen initiatief een relatie zou hebben voorgewend met verdachte om naar Nederland te komen. Opmerkelijk is voorts te noemen dat verdachte naar eigen zeggen meermalen in Marokko is geweest om [betrokkene 1] op te zoeken, maar bij die gelegenheden niet haar familie heeft ontmoet en dat er ook geen foto's zijn gemaakt van beiden, dat behalve [medeverdachte 1] niemand van de relatie tussen verdachte en [betrokkene 1] af wist en dat verdachte na het plotselinge einde van de relatie zich over haar geen zorgen maakte en geen enkele poging meer heeft ondernomen om met [betrokkene 1] in contact te komen.
Dat verdachtes kinderen niets van zijn echtscheiding weten komt ongeloofwaardig over, maar spoort geheel met de verklaring van [betrokkene 1] dat [verdachte] voor een groot deel van zijn tijd in Utrecht woonde bij zijn ex-vrouw.
Daarbij komt de verklaring van buurtbewoners dat het huis aan de [a-straat 1] te Oudewater niet bewoond was in het voorjaar van 2009. Dit weerlegt de verklaring van verdachte dat hij daar vanaf 2 april 2009 met [betrokkene 1] gewoond zou hebben (terwijl zij volgens verdachte altijd thuis was).
Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie dat niet de verklaring van verdachte, maar die van [betrokkene 1] gevolgd dient te worden.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank het onder 2 tenlastegelegde feit bewezen acht, met uitzondering van het gedeelte dat ziet op artikel 197a, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat verdachte uit winstbejag heeft gehandeld.
Nu de rechtbank uitgaat van de verklaring van [betrokkene 1] zoals hiervoor weergegeven, wordt bewezen geacht dat verdachte zich tezamen en in vereniging met eenander, te weten medeverdachte [medeverdachte 1], schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel van die [betrokkene 1].
(…)”.
14. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat de (bewezenverklaarde) gedragingen zoals het onderbrengen van spullen van [betrokkene 1] op het adres van verzoeker, het vergezellen van haar naar Nederlandse instanties, het aanvragen van een verblijfsvergunning ten behoeve van haar en het verschaffen van onderdak van haar in Nederland niet kunnen worden aangemerkt als gedragingen die zien op het behulpzaam zijn bij het verschaffen van toegang tot Nederland, maar (eerder) betrekking hebben op het behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland als bedoeld in art. 197a, tweede lid, Sr, van welk impliciet tenlastegelegd feit, zo voeg ik eraan toe, verzoeker is vrijgesproken.
15. Naar mijn mening slaat de steller daarmee een weg in die onbegaanbaar is. Allereerst wijs ik erop dat de rechtbank in haar vonnis de overwegingen met betrekking tot de werkzaamheden van [betrokkene 1] als prostituee in Nederland, haar verblijf bij verzoeker en de verkrijging van haar verblijfsvergunning heeft opgenomen ter onderbouwing van haar oordeel inzake de juistheid van de verklaring van [betrokkene 1] en de onwaarschijnlijkheid van het door verzoeker geschetste scenario. Dat neemt evenwel niet weg dat ten laste van verzoeker is bewezen verklaard dat hij en/of zijn medeverdachte (spullen van) [betrokkene 1] op zijn woon- en/of verblijfadres (tijdelijk) heeft/hebben ondergebracht en haar heeft/hebben vergezeld naar Nederlandse instanties. Ik meen dat deze gedragingen, die nadat [betrokkene 1] Nederland was binnengekomen hebben plaatsgevonden, kunnen worden aangemerkt als behulpzaamheid bij het verschaffen van toegang tot Nederland als bedoeld in het hierboven onder 8 weergegeven eerste lid van art. 197a Sr. Daaronder wordt blijkens de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp dat heeft geleid tot de invoering van de Wet van 7 oktober 19965.verstaan “binnenkomst” in ruime zin.6.Behulpzaamheden die onder het bereik van art. 197a, eerste lid, Sr vallen, zijn blijkens de Nota naar aanleiding van het Eindverslag betreffende de wetswijziging in 19967.onder meer: de begeleiding tijdens de reis, het verlenen of verzorgen van onderdak en vervoer tijdens de reis, het verzorgen van (valse of vervalste) documenten, het op valse uitnodiging doen verlenen van visa en de opvang en begeleiding in het land van bestemming.8.Ook het arrangeren van een schijnhuwelijk wordt daaronder begrepen, aldus HR 7 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1001, NJ 1998/558.
16. Ten overvloede merk ik in dit verband op, dat ook als zou in navolging van de steller van het middel moeten worden aangenomen dat de genoemde, na binnenkomst van [betrokkene 1] plaatsgevonden hebbende, gedragingen onder het tweede lid van art. 197 Sr dienen te worden gerangschikt, de klacht belang bij cassatie mist waarbij ik in aanmerking neem dat niet is aangevoerd dat en waarom verzoeker een rechtens te respecteren belang bij vernietiging van het arrest en een nieuwe behandeling zou hebben. Naast die gedragingen zijn immers voldoende gedragingen bewezenverklaard die (wel) rechtstreeks op het verschaffen van toegang betrekking hebben.
17. Voor zover het middel voorts bedoelt te betogen dat de wederrechtelijkheid niet kan worden bewezenverklaard, heeft het volgende te gelden. Het bestanddeel wederrechtelijk in art. 197a, eerste lid, Sr heeft blijkens de wetsgeschiedenis een ruime betekenis en houdt in: “zonder enig subjectief recht of enige bevoegdheid”.9.De hulp moet zijn verleend aan iemand die aan geen rechtsregel enige titel tot toegang (respectievelijk doorreis) kan ontlenen. In lijn daarmee valt volgens Noyon/Langemeijer/Remmelink onder “wederrechtelijkheid” te dezen mede het geval dat de voor het verblijf vereiste papieren onder valse voorwendsels zijn bemachtigd.10.Daarbij wordt verwezen naar het arrest van HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:717, RvdW 2014/595, waarin de Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheid dat de vreemdeling gerechtigd is om in afwachting van een beslissing op een asielaanvraag in Nederland te blijven nog niet impliceert dat de toegang tot Nederland niet wederrechtelijk is geweest.
18. In het door het Hof bevestigde vonnis heeft de rechtbank onder meer vastgesteld dat verzoeker de in Nederland benodigde verblijfsdocumenten voor [betrokkene 1] geregeld heeft door zich in strijd met de waarheid voor te doen als haar (vaste) partner. Voorts heeft verzoeker ter terechtzitting verklaard dat hij voor [betrokkene 1] een aanvraag MVV heeft gedaan bij de IND. En verder is in de bewijsconstructie opgenomen de beschikking van de Staatssecretaris van Justitie, inhoudende het besluit dat met ingang van 21 april 2009, de datum van de aanvraag, een verblijfsvergunning is verleend aan [betrokkene 1], onder de beperking verblijf bij partner [verdachte] in het kader van gezinsvorming, terwijl van dat laatste in werkelijkheid geen sprake was.
19. Gelet op het voorgaande volgt de wederrechtelijkheid genoegzaam uit de gebezigde bewijsmiddelen.
20. Het middel faalt.
21. Beide middelen falen en kunnen naar mijn inzicht worden afgedaan met de in art. 81, eerste lid, RO bedoelde motivering.
22. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
23. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑03‑2015
Zie G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers, achtste druk 2014, p. 910, en ook HR 10 juni 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC1493, NJ 1987/132 en HR 18 mei 1982, ECLI:NL:HR:1982:AC7624, NJ 1983/37.
Zie ook Corstens, a.w., p. 643-644, A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, zevende druk 2012, p. 238-239 en HR 22 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO8315, NJ 2004/439.
Omwille van de leesbaarheid laat ik de voetnoten van de rechtbank, waarin de bronnen van de gebezigde bewijsmiddelen zijn vermeld, achterwege.
Stb. 505, in werking getreden op 15 november 1996.
Wet van 7 oktober 1996, Stb. 505, in werking getreden op 15 november 1996.
Kamerstukken II 1995/1996, 24 269, nr. 5, p. 8 en 9.
Vgl. Kamerstukken II 1990/1991, 22 142, nr. 3, p. 11.
Het Wetboek van Strafrecht, aant. 5 bij art. 197a Sr (bewerkt door A.J. Machielse, bijgewerkt tot 24-04-2014). In dezelfde zin Rb. Zwolle 4 november 1999, NJ 2000/46. Zie ook Rb. ’s-Gravenhage 23 april 2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:BI3173, NJFS 2009/150 en Rb. ’s-Gravenhage 30 januari 2003, ECLI:NL:RBSGR:2003:AF3770.