Zie p. 1 van het proces-verbaal, genummerd 2007039973, opgemaakt op 19 december 2007 door opsporingsambtenaar [verbalisant 1].
HR, 28-09-2010, nr. 08/04269 B
ECLI:NL:HR:2010:BM5112
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
28-09-2010
- Zaaknummer
08/04269 B
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BM5112
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM5112, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑09‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM5112
ECLI:NL:PHR:2010:BM5112, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑05‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM5112
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑09‑2010
28 september 2010
Strafkamer
nr. 08/04269 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 1 oktober 2008, nummer RK 08/3032, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. S.J. Jansen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel komt op tegen de ongegrondverklaring van het klaagschrift.
2.2. De Rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard. De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"Inhoud klaagschrift
Het klaagschrift strekt tot teruggave van het onder klager inbeslaggenomen motorvoertuig, te weten een auto van het merk Mercedes, met het kenteken [AA-00-BB].
Feiten
Uit de stukken is het volgende gebleken.
Op 21 november 2007 is voornoemd motorvoertuig in beslaggenomen in het kader van conservatoir beslag ten laste van klager.
Standpunten
De raadsman van klager heeft aangevoerd dat in de strafzaak tegen [klager] een aantal goederen in beslag is genomen, waaronder onderhavige auto. Aan klager werd verzocht of hij in staat was om zekerheid te stellen voor de inbeslaggenomen auto's. Na overleg is de zekerheidstelling op € 23.000,00 gesteld. Klager wilde dit bedrag contant betalen, hetgeen niet rechtstreeks bij het ontnemingsbureau BOOM kon gebeuren. Hierover is uitgebreid contact geweest met een medewerker van het BOOM. Uiteindelijk heeft klager het geld via een derdenrekening van de raadsman overgemaakt naar het BOOM, waarna hij de auto's terugkreeg.
Toen hij een reservesleutel miste is hij terug gegaan naar de plaats waar de auto's in beslag waren gehouden en op dat moment is de vraag gerezen of het handelen van de raadsman en klager wel zuiver was.
Daarop volgde een nieuwe inbeslagname. Deze heeft onterecht plaatsgevonden omdat zekerheid was gesteld en daarmee de overeenkomst tot zekerheidstelling was nageleefd. De overheid wist dat klager contant wilde betalen en heeft het geld zonder enige vraag geaccepteerd. Het openbaar ministerie dient zich een betrouwbare partner in de zekerheidsovereenkomst te betonen en kan dan niet na afloop opeens de vraag stellen hoe klager aan dat geld kwam. Evenmin kan dan een inbeslagname volgen. Bij twijfel had het openbaar ministerie al bij de ontvangst van het geld moeten optreden, anders maakt zij zichzelf ook schuldig aan witwassen.
De officier van justitie heeft verklaard zich te verzetten tegen teruggave van het inbeslaggenomen motorvoertuig aan klager en heeft daartoe aangevoerd dat indien iemand plotseling over een groot contant geldbedrag beschikt om zekerheid te kunnen stellen de verdenking van witwassen ontstaat. De vraag is hoe [klager] aan dat geld kwam. Daarover worden tot op heden zeer wisselende en tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Daarnaast is het bedrag in coupures van € 50,00 gestort, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat dergelijke coupures zeer geliefd zijn in het criminele circuit.
Vooral de tegenstrijdige verklaringen over de herkomst van het geld brengt het openbaar ministerie tot de verdenking van witwassen. De bedoeling is dat de inbeslaggenomen auto ter uitwinning van een ontnemingsvordering zal worden gebruikt. In het licht van het voorgaande acht het openbaar ministerie het hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de auto terug zal geven aan klager.
Beoordeling
De rechtbank overweegt het volgende.
De raadsman heeft onweersproken gesteld dat overleg met het openbaar ministerie omtrent de zekerheidstelling voor de in beslag genomen auto's met [klager] heeft plaatsgevonden. Het sluiten van een dergelijke overeenkomst is volledig vrij en aan de overeenkomst kon worden voldaan. Indien dan vervolgens blijkt dat ter uitvoering van de overeenkomst is betaald met contant geld waarbij de verdenking ontstaat dat dit is verkregen uit criminele activiteiten, kan een nieuwe verdenking ontstaan en eveneens een nieuwe inbeslagname volgen. De rechtbank is van mening dat deze verdenking kan ontstaan op grond van de wisselende verklaringen over de herkomst van het geld. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de inbeslagname op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden.
Uit de stukken en de behandeling in raadkamer, waarbij van belang is dat de verdenking van witwassen tegen klager onverminderd voortduurt, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het in beslag genomen motorvoertuig zal ontnemen als wederrechtelijk verkregen voordeel.
Gelet op het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.
Het beklag dient dan ook ongegrond te worden verklaard."
2.3. De Hoge Raad verstaat deze overwegingen aldus:
(i) dat op de onderhavige auto aanvankelijk een beslag lag dat berustte op art. 94a Sv;
(ii) dat dit beslag na zekerheidstelling is opgeheven;
(iii) dat de wijze waarop die zekerheid is gesteld, jegens de klager de verdenking van witwassen heeft doen ontstaan;
(iv) dat naar aanleiding van die verdenking op de auto een beslag in de zin van art. 94 Sv is gelegd;
(v) dat ten tijde van de behandeling van het klaagschrift die verdenking nog steeds bestond.
2.4. Op grond hiervan moet worden aangenomen dat het in deze zaak gaat om een onder de klager op de voet van art. 94 Sv inbeslaggenomen voorwerp. In zo een geval dient de rechtbank (a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en zo neen, (b) de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van die voorwerpen moet worden beschouwd (vgl. HR 25 september 2001, LJN AD5966, NJ 2002, 109).
2.5. Door te oordelen "dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het in beslag genomen motorvoertuig zal ontnemen als wederrechtelijk verkregen voordeel", heeft de rechtbank een andere dan de toepasselijke - en dus een onjuiste - maatstaf aangelegd. Voor zover het middel daarover beoogt te klagen, is het terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 september 2010.
Conclusie 18‑05‑2010
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[klager]
1.
Bij beschikking van 1 oktober 2008 heeft de rechtbank te Amsterdam het beklag van verzoeker strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave van de auto van het merk Mercedes Benz, met kenteken [AA-00-BB] aan verzoeker ongegrond verklaard.
2.
Deze zaak hangt samen met de beschikkingszaak met griffienummer S 08/04270 B waarin ik heden eveneens concludeer.
3.
Namens verzoeker heeft mr. S.J. Jansen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
4.
Het middel klaagt dat de beslissing van de rechtbank tot ongegrondverklaring van het klaagschrift onbegrijpelijk is. In het bijzonder wordt gesteld dat de Mercedes Benz, met kenteken [AA-00-BB], niet opnieuw in beslag had mogen worden genomen, nu deze auto eerder onder zekerheidstelling was teruggegeven aan verzoeker.
5.
Deze stelling is in de kern een herhaling van de bezwaren die de raadsman van verzoeker in raadkamer heeft aangevoerd. De rechtbank heeft als volgt beslist op deze bezwaren:
‘Beoordeling
De rechtbank overweegt het volgende.
De raadsman heeft onweersproken gesteld dat overleg met het openbaar ministerie omtrent de zekerheidstelling voor de in beslag genomen auto's met [klager] heeft plaatsgevonden. Het sluiten van een dergelijke overeenkomst is volledig vrij en aan de overeenkomst kon worden voldaan. Indien dan vervolgens blijkt dat ter uitvoering van de overeenkomst is betaald met contant geld waarbij de verdenking ontstaat dat dit is verkregen uit criminele activiteiten, kan een nieuwe verdenking ontstaan en eveneens een nieuwe inbeslagname volgen. De rechtbank is van mening dat deze verdenking kan ontstaan op grond van de wisselende verklaringen over de herkomst van het geld. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de inbeslagname op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de stukken en de behandeling in raadkamer, waarbij van belang is dat de verdenking van witwassen tegen klager onverminderd voortduurt, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het in beslag genomen motorvoertuig zal ontnemen als wederrechtelijk verkregen voordeel.
Gelet op het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.
Het beklag dient dan ook ongegrond te worden verklaard.’
6.
Voorafgaand aan de bespreking van het middel is een weergave van de feiten die voor de beoordeling ervan van belang zijn een absolute must.
Tegen verzoeker was op 21 februari 2006 een opsporingsonderzoek begonnen wegens verdenking van witwassen, drugsbezit en vuurwapenbezit. Dit onderzoek werd het ‘Sterlet’ project genoemd.1. In het kader van dit opsporingsonderzoek zijn twee personenauto's en een aantal sierraden onder verzoeker in conservatoir beslag genomen. Eén van deze auto's is de onderhavige Mercedes Benz. De andere auto betrof een Jaguar, met kenteken [CC-00-DD].2.
7.
Verzoeker heeft — zo blijkt uit het klaagschrift en uit de aan de Hoge Raad ingezonden stukken — op 17 november 2006 zekerheid gesteld voor de in beslag genomen auto's. Daartoe heeft hij, middels gebruikmaking van een derdenrekening van het kantoor van zijn raadsman (Van Oosten), een geldbedrag van ongeveer € 23.000,= laten storten op de bankrekening van het Bureau Ontneming Openbaar Ministerie (hierna: BOOM). De in beslag genomen auto's zijn vervolgens op 20 november 2006 aan verzoeker teruggegeven.3.
8.
Het als zekerheid gestorte geldbedrag, dat volgens het OM een dubieuze afkomst had, heeft ertoe geleid dat op 1 februari 2007 een nieuw afzonderlijk opsporingsonderzoek werd ingesteld tegen verzoeker en diens raadsman wegens verdenking van witwassen. Dit onderzoek werd het ‘Jawari’ project genoemd.4. Gedurende het Jawari project is op 22 mei 2007 ten laste van verzoeker beslag gelegd op twee personenauto's.5. Eén van deze auto's is de auto waar het i.c. om gaat (de M-B) en de andere auto betreft een Smart Roadster, met kenteken [EE-00-FF]. Uit mijn eigen onderzoek is gebleken dat het beslag d.d. 22 mei 2007 een beslag ex art. 94 Sv betrof.6. Uit de aan de Hoge Raad ingezonden stukken blijkt niet dat dit strafvorderlijk beslag is omgezet in conservatoir beslag ex art. 94a Sv.
Wel blijkt dat naast de voornoemde opsporingsonderzoeken, ook een Strafrechtelijk Financieel Onderzoek (hierna: SFO) is ingesteld in het ‘Sterlet’ project. De machtiging tot het instellen van dit SFO is op 10 mei 2007 door de rechter-commissaris afgegeven.7. In het kader van dit (‘Sterlet’) SFO is op 21 november 2007 opnieuw conservatoir beslag gelegd op de in het ‘Jawari’ project strafvorderlijk in beslag genomen Mercedes Benz en de Smart Roadster.8.
Het klaagschrift richtte zich tegen het conservatoire beslag d.d. 21 november 2007.
9.
Met de steller van het middel ben ik van oordeel dat de beslissing van de rechtbank, gezien de daaraan ten grondslag liggende motivering, niet zonder meer begrijpelijk is.
10.
Terecht overweegt de rechtbank dat in het kader van een nieuwe verdenking — waarmee kennelijk wordt bedoeld de verdenking binnen het ‘Jawari’ project — eveneens een nieuwe inbeslagname kan volgen (zie onder 5). Vervolgens oordeelt de rechtbank dat de inbeslagname — waarmee kennelijk wordt bedoeld het conservatoire beslag d.d. 21 november 2007 — op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden, en voorts dat het strafvorderlijk belang zich tegen opheffing van het beslag verzet, nu het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het in beslag genomen motorvoertuig zal ontnemen als wederrechtelijk verkregen voordeel (zie onder 5).
11.
Echter, het conservatoire beslag waarop het klaagschrift betrekking heeft, nl. het beslag d.d. 21 november 2007, is niet gelegd in het kader van het ‘Jawari’ project, maar in het kader van (het SFO in) het ‘Sterlet’ project. Zoals reeds is weergegeven onder 8, is niet gebleken dat het strafvorderlijk beslag in het ‘Jawari’ project is omgezet in conservatoir beslag; in ieder geval niet op de auto waar het i.c. om gaat. Het oordeel van de rechtbank dat de nieuwe verdenking in het kader van het ‘Jawari’ opsporingsonderzoek het op 21 november 2007 gelegde conservatoire beslag rechtvaardigt, strookt dus niet met de feiten van het onderhavige geval. Derhalve is dit oordeel, zonder nadere motivering die ontbreekt, niet begrijpelijk.
12.
Dit eenmaal gezegd hebbende, merk ik op dat het middel wel de volgende rechtsvraag oproept: is het opnieuw in conservatoir beslag nemen van een voorwerp dat al eerder in conservatoir beslag is genomen, maar door het OM onder zekerheidstelling aan de beslagene is teruggeven geoorloofd? Deze vraag valt in tweeën uiteen, namelijk quid, als het gaat om dezelfde (straf)zaak; quid, als het gaat om een nieuwe strafzaak?
13.
Een in conservatoir beslag genomen voorwerp kan onder zekerheidstelling worden teruggeven aan de beslagene (art. 118a Sv; 118b oud). Dit artikel houdt — voor zover hier van belang — het volgende in:
- ‘1.
het Openbaar Ministerie kan ambtshalve of op verzoek van de beslagene of van een andere belanghebbende een voorwerp dat op grond van artikel 94a [Sv] in beslag is genomen onder zekerheidstelling doen teruggeven.
(…)’
14.
De bewoordingen van art. 118a, eerste lid, Sv sluiten op zichzelf niet de mogelijkheid uit dat een voorwerp, dat onder zekerheidstelling is teruggegeven, nadien weer conservatoir in beslag wordt genomen. Een dergelijk verbod is in het Wetboek van Strafvordering ook niet te vinden. De wetsgeschiedenis bij art. 118a Sv geeft hier voorts geen antwoord. Wél heeft de wetgever, voor zover relevant, het volgende opgemerkt:
‘(…) Andere afwijkingen van het stelsel van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering houden in, dat niet wordt vereist dat op het moment dat tot beslaglegging wordt besloten vrees voor verduistering bestaat (vgl. de artt. 711, 714, 725 en 765 Rv (nieuw)). De verdenking een ernstig misdrijf te hebben begaan dat mogelijkerwijs tot een aanzienlijke vermogenssanctie zal leiden kan hier volstaan. Voorts ware te bedenken dat het conservatoir beslag wordt gelegd tot bewaring van het recht tot verhaal van een geldboete of een verplichting tot betaling van een geldbedrag ex art. 36e Sr, waarvan de hoogte ten tijde van het beslag nog niet vaststaat en door een ander dan degene door wie het beslag wordt gelegd nog moet worden bepaald, nl. de rechter. Pas door de rechterlijke uitspraak ontstaat een concrete vordering van de Staat op degene aan wie de straf of maatregel is opgelegd. Ook al is ten tijde van het leggen van conservatoir beslag het bedrag van de vordering nog niet vastgesteld, dat neemt niet weg dat [van] de officier van Justitie bij het leggen van beslag krachtens art. 126b, eerste lid, als voorgesteld, of bij het doen van een vordering ex art. 103 als voorgesteld, verlangd mag worden het maximum bedrag aan te geven waarvoor het beslag wordt of zou moeten worden gelegd. (…) Het belang van het vermelden van een maximumbedrag is gelegen in het kunnen aanbieden van een zekerheidstelling als bedoeld in art. 118b als voorgesteld, alsmede in de kenbaarheid voor derden die in de beslagen voorwerpen mogelijk ook verhaalsobjecten voor hun vorderingen zien. Bij het leggen van beslag tot bewaring van het recht van verhaal voor een geldboete, ligt in het wettelijke maximum van de boete uiteraard een grens voor het te vermelden bedrag. Bij het leggen van beslag tot bewaring van het recht van verhaal voor een ontnemingsmaatregel geldt een dergelijk wettelijk maximum niet en zal de officier van justitie zich slechts kunnen baseren op de gegevens die uit het tot dan toe gevoerde onderzoek zijn voortgekomen. Dat neemt niet weg dat bij het achtereenvolgens leggen van beslag op meerdere voorwerpen verschillende bedragen [kunnen] worden aangegeven van het maximum waarvoor per voorwerp het beslag wordt gelegd, of dat op een beslagen voorwerp naderhand opnieuw beslag wordt gelegd, maar dan voor een hoger maximum bedrag.(…)’9.
15.
Mijn ambtgenoot Vellinga merkte in zijn conclusie bij HR 31 januari 2006, LJN AU4691 op dat de wetsgeschiedenis suggereert dat na het leggen van conservatoir beslag op een voorwerp opnieuw conservatoir beslag kan worden gelegd op dat voorwerp voor een hoger bedrag, maar dat dit niet strookt met de regeling van het beslag in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering waarop de regeling van het conservatoire beslag ex art. 94a Sv is gebaseerd.10.
16.
Deze opmerking doet de volgende vraag rijzen: welke rechtsgevolgen heeft zekerheidstelling ex art. 118a Sv voor het voortbestaan van het conservatoire beslag, ingeval het voorwerp waarvoor de zekerheid is gesteld aan de beslagene wordt teruggegeven?
17.
De Hoge Raad heeft in HR 19 februari 2008, LJN BB9841, NJ 2008, 227,m.nt. Reijntjes bepaald dat indien een voorwerp waarvoor zekerheid is gesteld wordt teruggegeven, het conservatoire beslag op grond van art. 134, eerste lid onder a, Sv eindigt. Hiervan uitgaande meen ik dat in een dergelijk geval de omstandigheid dat voor een voorwerp zekerheid is gesteld, er niet aan in de weg staat dat het reeds teruggegeven voorwerp opnieuw in conservatoir beslag wordt genomen, zolang aan de eisen van art. 94a Sv is voldaan en mits er iets nieuws aan de hand is (een hoger maximum bedrag). Anders komt het neer op het tweemaal toepassen van hetzelfde dwangmiddel.11. Dit standpunt lijkt mij niet in strijd met het doel en de strekking van conservatoir beslag ex art. 94a Sv, nl. het waarborgen van het recht op verhaal.
18.
Indien het opnieuw in beslag nemen van het teruggegeven voorwerp tot geschillen leidt omtrent de uitvoering van de tussen het OM en de betrokkene overeengekomen zekerheidstelling dient betrokkene zich tot de burgerlijke rechter te wenden (HR NJ 2008, 227, r.o. 4.4).
19.
De tweede, boven in 12 gestelde tweede vraag, is eenduidiger te beantwoorden. Met de teruggave van een in beslag genomen voorwerp is het beslag geëindigd. Indien met betrekking tot dat voorwerp een nieuw strafbaar feit wordt begaan, kan dat voorwerp wederom in het belang van de strafvordering in beslag worden genomen, of conservatoir tot bewaring van het recht van verhaal. Zulks spreekt voor zich zoals wanneer een teruggegeven auto later voor een drugstransport zou worden gebruikt. Een andere opvatting zou voorwerpen immuun voor inbeslagname maken.
20.
In het onderhavige geval is de bijzonderheid echter dat de zekerheidstelling voor de onder beslag berustende auto wel eens met misdaadgeld zou kunnen zijn gefinancierd. Het komt mij voor dat dit op zichzelf een geval van witwassen kan opleveren (het omzetten van contant geld op de bankrekening van een ander, ook al is dit ter zekerheidstelling). Hoe dit ook zij: er is hier een probleem gerezen over de uitvoering van de overeengekomen zekerheidstelling en daarvoor is niet de strafrechter, maar de burgerlijke rechter bevoegd (zoals in 18 aangegeven).
21.
Onder één proviso behoef ik mij echter niet uit te laten over de vraag of verzoeker zich voor het tweede gelegde beslag tot de strafrechter of de burgerlijke rechter moet wenden. Het oordeel van de rechtbank houdt namelijk onder meer in dat
‘(…) uit de stukken en de behandeling in raadkamer, waarbij van belang is dat de verdenking van witwassen tegen klager onverminderd voortduurt, blijkt […] dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het in beslag genomen motorvoertuig zal ontnemen als wederrechtelijk verkregen voordeel’ (zie onder 5).
22.
Hoewel dit oordeel als zodanig geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, gaat het wel uit van een — mijns inziens — verkeerde feitelijke vaststelling van zaken. Immers, de stukken bieden geen basis voor de vaststelling dat het tweede conservatoire beslag in het ‘Jawari’ project heeft plaats gevonden (zekerheidstelling door witwassen): het vond in het ‘Sterlet’ project plaats. En dan, zonder dat er in die zaak ‘iets nieuws’ aan de hand was, dat het tweemaal toepassen van hetzelfde dwangmiddel rechtvaardigt.
23.
Mijn proviso is dat er mogelijk sprake is van een (stevig) misverstand bij de rechter-commissaris die op 10 mei 2007 tot een SFO in de ‘Sterlet’ zaak machtigde. Beoogde hij zijn machtiging te doen uitstrekken tot het ‘Jawari’ project? Ik kan dit niet als een kennelijke vergissing zien. Daarvoor is het geheel toch iets te mistig. Indien Uw Raad dit anders ziet — dus: het beslag is ondanks de anders luidende machtiging tot instellen van een SFO toch in de tweede zaak (zekerheidstelling door witwassen) gelegd, merk ik op dat zich twee mogelijkheden voordoen, waarvan ik aan de hand van de aan de Hoge Raad ingezonden stukken niet kan vaststellen welk van toepassing is. Wel weet ik dat de uitkomst van het cassatieberoep in het ene geval minder bevredigend is voor verzoeker dan in het andere geval. Het gaat om de volgende twee situaties:
- I.
de Mercedes Benz is na het strafvorderlijke beslag d.d. 22 mei 2007 teruggegeven aan verzoeker en is op 21 november 2007 opnieuw in conservatoir beslag genomen in het kader van het SFO;
- II.
de Mercedes Benz is na het strafvorderlijke beslag d.d. 22 mei 2007 niet teruggegeven aan verzoeker, maar het strafvorderlijke beslag is omgezet in conservatoir beslag.
24.
Geval I zou mijns inziens betekenen dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het klaagt over de uitvoering van de overeenkomst tot zekerheidstelling, iets waarvoor de civiele rechter dient te worden geadieerd.
25.
Wat betreft geval II merk ik op dat Uw Raad bij arrest van 18 november 1997, LJN ZD0866, NJ 1998, 228 heeft bepaald dat de algemene machtiging tot het instellen van een SFO, welke ook fungeert als een algemene machtiging voor de officier van Justitie tot het leggen van conservatoir beslag, de officier van Justitie niet legitimeert tot zelfstandige omzetting van een vóór of tijdens het SFO gelegd gewoon strafvorderlijk beslag in een conservatoir beslag. Om een eerder op grond van art. 94 Sv gelegd beslag te kunnen handhaven op basis van art. 94a Sv, behoort de officier van Justitie ook tijdens een SFO een afzonderlijke schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris als bedoeld in art. 103, eerste lid, Sv te verkrijgen.12.
26.
Een dergelijke machtiging bevindt zich echter niet bij de aan de Hoge Raad ingezonden stukken. Dit betekent dat ook ingeval de rechter-commissaris zijn machtiging d.d. 10 mei 2007 tot het instellen van een SFO beoogde te doen uitstrekken tot het ‘Jawari’ project, deze machtiging niet volstaat voor de omzetting van het eerder, op 22 mei 2007 in het kader van het ‘Jawari’ project strafvorderlijk gelegde beslag in een conservatoir beslag in het kader van het SFO. Ook dan zou de inbeslagname d.d. 21 november 2007 onrechtmatig zijn.
27.
Hoofdzakelijk13. meen ik dat sprake is van een motiveringsgebrek, waardoor de beschikking niet in stand kan blijven. Het middel is terecht voorgesteld.
28.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van het beklag naar het gerechtshof te Amsterdam teneinde opnieuw te worden beoordeeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G, wnd
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑05‑2010
Zie p. 2 van het proces-verbaal genoemd in noot 1.
Zie p. 2–3 van het proces-verbaal genoemd in noot 1.
Zie p. 3–4 van het proces-verbaal genoemd in noot 1.
Zie het proces-verbaal en de kennisgeving van inbeslagneming, genummerd 2007039973-45, opgemaakt op 22 mei 2007 door opsporingsambtenaar [verbalisant 2].
Zie e-mail van [betrokkene 1] (parket Amsterdam) van 3 mei 2010.
Zie p. 4 van het rapport ‘Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel’ d.d. 29 november 2007, opgemaakt door opsporingsambtenaar [verbalisant 3].
Zie het proces-verbaal van conservatoir beslag ex art. 94a Sv, genummerd 2007039973-07, opgemaakt op 21 november 2007 door opsporingsambtenaar [verbalisant 3] en het proces-verbaal van conservatoir beslag ex art. 94a Sv, genummerd 2007039973, opgemaakt op 21 november 2007 door opsporingsambtenaar [verbalisant 3], beide gehecht aan de klaagschriften van 5 juni 2008. Daarbij is als rechtsgrond aangevinkt: SFO ex art. 126 Sv; het vermelde parketnummer is dat van het ‘Sterlet’ project.
Zie Kamerstukken II 1989/90, 21 504, nr. 3, p. 24–25.
Zie punt 14 van die conclusie. Ik merk op dat art. 457 Rv, dat de cumulatie van civielrechtelijke beslagen regelt, op de situatie ziet waarin verscheidene schuldeisers naast elkaar beslag leggen op hetzelfde voorwerp. I.c. gaat het echter om één beslaglegger (het OM) die op grond van dezelfde titel (ex art. 94a Sv) en voor hetzelfde doel (verhaal bieden in de ‘Sterlet’-zaak) opnieuw beslag legt op een voorwerp waarop hij reeds beslag had gelegd welk beslag door teruggave na zekerheidstelling was geëindigd.
Zie Corstens, handboek, 6e, p. 375.
Zie ook Mul, in T&C Sv, 8e, aant. 1 sub c en d op art. 126b.
Een niet-ontvankelijkheid behoort tot de mogelijkheden indien Uw Raad zou vinden dat hier sprake is van een conflict over de uitvoering van de overeengekomen zekerheidstelling.