Einde inhoudsopgave
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/4.2
4.2 Waarheidsvinding in de procedure en processuele waarheid
mr. R. H. de Bock, datum 31-05-2011
- Datum
31-05-2011
- Auteur
mr. R. H. de Bock
- JCDI
JCDI:ADS595221:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie over de rechtstheorie van Luhmann vooral Thomas Huber (2006). Vergelijk ook R.J.S. Schwitters (2008) p. 128-131.
Vergelijk hierover ook Henry Lévy-Bruhl (1964), p. 29-54, die om deze reden juridisch bewijzen als hybride karakteriseert: het bewijsrecht is enerzijds gericht op waarheidsvinding, maar anderzijds heeft het de sociale functie dat altijd een beslissing moet worden genomen.
Niklas Luhmann (1969) p. 21 e.v. Vergelijk Thomas Huber (2006) p. 166 e.v.
Niklas Luhmann (1969) p. 116.
In feite stuiten we hier op dezelfde argumenten die worden ingebracht tegen procedurele waarheidstheorieën als die van Habermas: procedures kunnen niet de basis vormen voor waarheidclaims omdat daarmee niets gezegd is over de inhoud van die claims. Zie nader Anna Pintore (2000), p. 219 e.v.
Brian Barry (1965) p. 102 noot 4.
Zie bijvoorbeeld Charles Nesson (1985) p. 1369, die, vergelijkbaar aan Luhmann, stelt dat de noodzaak van aanvaardbaarheid van rechterlijke uitspraken een beter handvat biedt voor het begrip van het bewijsrecht, maar die óók stelt dat `many rules are indeed explicable in terms of a truthseeking rationale'.
Baanbrekend is hier vooral geweest het werk van J. Thibaut & L. Walker (1975), Procedural justice: a psychological analysis, waarin aan de hand van experimenten werd getoond dat participanten aan een juridische procedure deze positiever beoordeelden wanneer zij meer invloed op het verloop van de procedure hadden. Voorts toonden E.A. Lind & T.R. Tyler (1988), The social psychology of procedural justice, aan dat de uitkomst van een procedure als meer rechtvaardig werd beschouwd, wanneer de deelnemers een positieve mening hadden over de rechtvaardigheid van de procedure. Zie voor nadere literatuur J. van der Linden (2010) p. 20 e.v.; L. Klaming en B. Betlehem (2007); A.F.M. Brenninkmeijer (2006) p. 9 e.v.; Tom R. Tyler (1998). Van der Linden (2010) heeft zelf de door de deelnemers ervaren rechtvaardigheid van de comparitie na antwoord empirisch onderzocht.
De theorie van Luhmann heeft in dit opzicht zijn actualiteitswaarde verloren, zie H.G. van der Bunt (2002). Dit wordt bevestigd doordat precies van die rechterlijke beslissingen waarin de waarheidsvinding overduidelijk had gefaald (zoals de Schiedamse parkmoord), de legitimiteit ter discussie werd gesteld.
Lawrence B. Solum (2005) p. 272.
John Rawls (1972) p. 85-86. Naast zuiver procedurele rechtvaardigheid onderscheidt Rawls volkomen procedurele rechtvaardigheid (`perfect procedural justice') en onvolkomen procedurele rechtvaardigheid (`imperfect procedural justice'). Voor deze vormen van procedurele rechtvaardigheid wordt wél gebruik gemaakt van een onafhankelijk criterium om het resultaat van de procedure te beoordelen. Bij volkomen procedurele rechtvaardigheid kan een procedure worden ontworpen die resulteert in een resultaat dat volgens het onafhankelijke criterium als juist of eerlijk heeft te gelden; bij onvolkomen procedurele rechtvaardigheid is dat niet mogelijk, omdat geen procedure denkbaar is die 100% resultaat oplevert.
Vandaar dat Rawls de rechterlijke procedure noemt als voorbeeld van 'imperfect procedural justice'.
V.C.A. Lindijer (2006) p. 431 e.v. en p. 467 e.v. en B.W.N. de Waard (1987) p. 112 e.v. Lindijer noemt als in het kader van de goede procesorde te beschermen belangen: het belang van hoor en wederhoor, het belang van `equality of arms', het belang van rechtszekerheid, het belang van de autonomie van partijen, het belang van een praktische rechtspleging, het belang van een toereikende verantwoording van de rechterlijke beslissing, het belang van herstel van verzuimen in hoger beroep en het belang van waarheidsvinding.
Vergelijk reeds Jack B. Weinstein (1966).
De ultieme consequentie van het gegeven dat waarheidsvinding altijd plaats vindt binnen de inbedding van de procedure, is getrokken door de in de inleiding genoemde socioloog Niklas Luhmann.1 Die consequentie is dat het, uiteindelijk, alleen de procedure zelf is die telt.
Volgens Luhmann kan de essentie van de rechterlijke procedure niet worden gevonden in de klassieke waarden van waarheid en rechtvaardigheid. Er is namelijk geen enkele garantie dat de procedure ook waarheid en rechtvaardigheid oplevert. Dat steeds sprake zou zijn van een juiste beslissing, een rechtvaardige beslissing, een beslissing die berust op een correcte feitenvaststelling, is een illusie. Het is onmogelijk voor de rechter om in elke procedure waarheid en rechtvaardigheid te bereiken; als dat zo zou zijn, zou op voorhand al duidelijk zijn wat de inhoud van de rechterlijke beslissing is en zou er geen reden voor partijen zijn om te procederen.
Kenmerkend voor de procedure is echter dat er sprake is van een fundamentele onzekerheid over de uitkomst van de procedure. Daar staat tegenover dat zeker is dat in de procedure wel altijd een beslissing móet worden genomen.2 Luhmann beschouwt dit gegeven als de onderliggende paradox van de juridische procedure;
”Ein System, das die Entscheidbarkeit aller aufgeworfenen Probleme garanderen muss, kann nicht zugleich die Richtigkeit der Entscheidung garantieren."3
Juist omdat waarheid in de rechterlijke procedure niet bereikt kan worden, zullen partijen niet vooraf weten wat de uitkomst van de procedure is. Deze onzekerheid over de rechterlijke beslissing is de belangrijkste motor van de procedure en geeft de procedure haar legitimerende werking.4 Daarmee is sprake van legitimatie van de rechterlijke beslissing door de procedure.
Vanwege onzekerheid over de uitkomst van de procedure zijn partijen namelijk gemotiveerd om deel te nemen aan de procedure en zich te laten meevoeren in alle in die procedure te zetten stappen. Partijen vervullen hun rollen in de procedure en verrichten alle vereiste proceshandelingen, omdat zij niet weten of zij de procedure zullen winnen of verliezen. Zij worden daarbij geleid door de idee dat de rechter waarheid zal bereiken. Deze `pseudo-waarheidsoriëntatie' is onontbeerlijk om partijen te bewegen deel te nemen aan de procedure en zich aan het einde van de procedure neer te leggen bij de rechterlijke beslissing.
Hiermee is het begrip processuele waarheid gegeven. Waarheid, of waarheidsvinding, is geen zelfstandig ijkpunt in de procedure, maar is de resultante van het doorlopen van de rechterlijke procedure. Een dergelijk processueel waarheidsbegrip heeft vergaande consequenties, waartegen verschillende bezwaren kunnen worden ingebracht.
Het eerste bezwaar is dat de rechterlijke beslissing niet meer op haar inhoudelijke merites kan worden beoordeeld. Of de beslissing wel of niet op een correcte feitenvaststelling berust en of de beslissing wel of niet overeenstemt met het geldende recht, is niet wezenlijk van belang; het enige dat uiteindelijk telt, is immers dat de procedure wordt gevolgd. Het is duidelijk dat het doorlopen van een procedure — meer specifiek: het doorlopen van een behoorlijke procedure door partijen van groot belang is voor de legitimatie van de rechterlijke beslissing. Met het oog hierop zijn in paragraaf 2.5 waarheidsvinding als proces en waarheidsvinding als resultaat als afzonderlijke waarden benoemd. Maar daaraan kan niet de gevolgtrekking worden verbonden dat alleen de procedure zou tellen. Het blijft van belang om ook eisen te stellen aan de inhoud van de beslissing; deze moet aanvaardbaar zijn. Wat daaronder verstaan moet worden is al aangegeven in paragraaf 1.2: een aanvaardbare beslissing is een beslissing die past in het rechtssysteem en die voldoet aan de eisen van rechtvaardigheid. Er is ook geen noodzakelijk verband tussen het doorlopen van een behoorlijke procedure, en het bereiken van een aanvaardbare beslissing.5 Aanvaardbare beslissingen kunnen worden genomen zonder dat daaraan een behoorlijke procedure vooraf is gegaan en het doorlopen van een behoorlijke procedure brengt niet dwingend mee dat een aanvaardbare beslissing wordt genomen6 Ook in de uitgebreide literatuur over procedural justice wordt niet zozeer betoogd dat alleen procedurele rechtvaardigheid telt;7 het gaat erom naast substantive justice, inhoudelijke rechtvaardigheid, ook plaats in te ruimen voor procedurele rechtvaardigheid.8
Er is ook weinig reden om te veronderstellen dat een partij vanwege het enkele doorlopen van een procedure bereid zou zijn zich neer te leggen bij een rechterlijke beslissing. De realiteit is dat ook aan de inhoud van rechterlijke beslissingen steeds hogere eisen worden gesteld en dat het ontbreken van inhoudelijke aanvaardbaarheid afbreuk doet aan de legitimiteit van de beslissing.9
Een tweede bezwaar tegen een processueel waarheidsbegrip is, in het verlengde hiervan, dat het niet zou uitmaken wat er aan informatie in de machinerie van de procedure wordt gestopt; het gaat louter om het proces van verwerking van die informatie. Ook dit staat haaks op het doel van het bereiken van een inhoudelijk aanvaardbare beslissing en een beslissing die berust op een correcte vaststelling van de feiten. Daarvoor is immers wel degelijk van belang dat de informatie die partijen in de procedure inbrengen, zoveel mogelijk waarheidsgetrouw en volledig is. Alleen dan kan de procedure gaan over de vragen die partijen wezenlijk bezig houden en is de rechter in staat daarover een juiste beslissing te nemen. Kortom, `input counts' .10 Voor die input in de procedure — kort gezegd: de kwaliteit (correctheid) en kwantiteit (volledigheid) van de aangeleverde informatie — is in een processueel waarheidsbegrip echter geen plaats ingeruimd.
Een derde bezwaar is dat met een processueel waarheidsbegrip geen richtsnoer kan worden gegeven voor de inrichting van de procedure. De procedure wordt gereduceerd tot een samenstel van voorschriften of regels, vergelijkbaar met de regels van een spel. Bij een spel maakt het niet uit wat de inhoud van de regels is of wie er wint, zolang de deelnemers de regels maar eerlijk volgen. Rawls noemt dit zuiver procedurele rechtvaardigheid (`pure procedural justice'): de aanvaardbaarheid van het resultaat van de procedure is te omschrijven in termen van het correcte verloop van de procedure.11 Maar de rechterlijke procedure is géén situatie van `pure procedural justice', want de inhoud van het resultaat doet er wel toe en het maakt wel uit welke partij de procedure wint.12 Dat is namelijk de partij die de procedure behoort te winnen, vanwege haar materiële rechtspositie (vergelijk paragraaf 2.2). In de procedure gelden daarom ook eisen voor de inhoud van de procesregels. Dit maakt het noodzakelijk om ook voor de inrichting van de procedure een inhoudelijk ijkpunt te hebben, zodat kan worden aangegeven hoe de procedure moet worden ingericht. Zonder zo'n inhoudelijk ijkpunt is het procesrecht een stuurloos schip, een lappendeken van, soms tegenstrijdige, regels.
Het belang van een behoorlijk verloop van de procedure heeft op dit punt zelf onvoldoende sturende werking. De norm van een behoorlijk verloop van de procedure of een goede procesorde heeft een open karakter en moet van geval tot geval worden ingevuld aan de hand van de in het concrete geval beschermingswaardig geachte belangen.13
Die normatieve basis is gedeeltelijk te vinden in het uiteindelijke doel van de procedure, het nemen van een juiste beslissing door de rechter. Dit betekent onder meer dat de procedure de rechter in staat moet stellen zoveel mogelijk de feiten correct vast te stellen. Het met de procedure te bereiken resultaat is in zoverre dus richtsnoer voor de vormgeving van de procedure.
Het inhoudelijke ijkpunt voor de inrichting van de procedure wordt voor een ander deel gevormd door andere belangen of waarden die in de procedure gerespecteerd moeten worden. Zo is er het belang van rechtszekerheid en het belang dat de procedure zelf eerlijk verloopt, dat nader is uitgewerkt in de bekende beginselen van een goede procesorde. Er kunnen ook externe belangen aan de orde zijn, bijvoorbeeld het belang van het recht op geheimhouding of het belang dat de procedure binnen een redelijke termijn en tegen aanvaardbare kosten wordt afgedaan.14
Met deze bespreking van de belangrijkste bezwaren tegen het concept van processuele waarheid is duidelijk dat de procedurele inbedding van de waarheidsvinding niet moet worden opgevat als een reductie tot het proces van waarheidsvinding.