Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/9.4.4
9.4.4 Hoedanigheid
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS374348:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie HR 23 december 1960, NJ 1961, 86, AA X, 235; zie ook HR 27 juni 1975, NJ 1976, 501 en HR 6 februari 1981, NJ 1982, 182, m.nt. Heemskerk.
Hof Leeuwarden 3 februari 1954, NJ 1954, 634; Pres. Rb. 's-Gravenhage 26 maart 1970, NJ 1972, 165, in deze uitspraak wordt ter keuze van eiser gelaten of deze de dwangsom executeert, dan wel lijfsdwang ten uitvoer legt bij overtreding van het verbod; de geestelijke gesteldheid van veroordeelde weerhield het Hof 's-Gravenhage niet van het opleggen van een dwangsom, zie Hof 's-Gravenhage 18 september 1987, NJ 1988, 712.
Zie wat betreft de specifieke problemen die zich kunnen voordoen indien gedaagde een rechtspersoon is: Van Nispen 1978, no. 84 en Van der Ploeg 1979, p. 684.
Vgl. in dit verband Hof 's-Gravenhage 10 september 1987 (NJ 1988, 694 (Staat/LHV c.s.):'Vooropgesteld moet worden dat er geen rechtsregel is die zulks verbiedt, terwijl reeds hetgeen de Staat zelf in de Toelichting op deze grief naar voren brengt, te weten dat de Staat 'in beginsel' steeds een veroordeling door de rechter stipt opvolgt, doet zien dat er desgeraden een goede aanleiding voor de President kan bestaan ook aan de Staat een dwangsom op te leggen, welk oordeel geen nadere motivering behoeft.' Jongbloed wijst er in dit verband bovendien op dat het opleggen van een dwangsom kan voorkomen dat de Overheid (zeker als het gevoelige materie betreft) te snel tot de conclusie komt dat nakoming van de uitspraak niet mogelijk is.
Zie Hugenholtz/Heemskerk 2006, p. 276; Oudelaar 2003, p.31; Van Mierlo 1998, p. 258; Van Mierlo (Burgerlijke Rechtsvordering), art. 611a Rv, aant. 10. Dwangsomveroordelingen worden echter wel degelijk ook jegens de Staat of andere publiekrechtelijke lichamen uitgesproken, zie bijvoorbeeld Hof Arnhem 8 juni 1993, KG 1993, 376; Hof 's-Gravenhage 3 mei 1990, NJ 1991, 194; Hof 'sGravenhage 10 september 1987, NJ 1988, 694 (Staat/LHV c.s.); Hof Amsterdam 6 december 1962, NJ 1963, 369; Pres. 's-Gravenhage 29 april 1963, NJ 1963, 240 en Hof 's-Gravenhage 25 juni 1964, NJ 1965, 134. Vgl. Pres. 's-Hertogenbosch 2 april 1980, NJ 1980, 619; Hof 's-Gravenhage 10 september 1987, NJ 1988, 694 (Staat/LHV c.s.); Hof 's-Gravenhage 3 mei 1990, NJ 1991, 194. Ook in België kan een dwangsom tegen de Staat worden uitgesproken, zie Wagner 2003, p. 72, zie echter Voorz. Rb. Gent 14 juli 1981, RW 1981-82, 691. In de Luxemburgse jurisprudentie is bepaald dat tegen de Staat geen dwangsommen kunnen worden uitgesproken, omdat dit strijdig zou zijn met het beginsel der machtenscheiding, zie Justice de paix Luxembourg 27 novembre 1986, 34476/86.
Zie bijvoorbeeld HR 21 juni 1991, NJ 1991, 648(Staat/Dekker); Pres. Rb. Middelburg 21 november 1990, KG 1990, 403; Pres. Rb. Amsterdam 15 maart 1990, KG 1990, 126; Pres. Rb. 's-Gravenhage 9 oktober 1990, KG 1990, 371; Pres. Rb. Zwolle 27 juli 1994, KG 1994, 315.
Bij de vaststelling van een dwangsomveroordeling is ook de hoedanigheid van de veroordeelde relevant. Wanneer de dwangsomdebiteur een privé-persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, zal de rechter bij de bepaling van de dwangsomveroordeling in het algemeen in zijn beoordeling betrekken dat deze persoon mogelijk in mindere mate door commerciële afwegingen geleid zal worden. Wanneer voor de dwangsomdebiteur belangen spelen die niet op geld waardeerbaar zijn, kan dit de kans op succes verkleinen.
Voorts zijn geen personen in een bepaalde hoedanigheid van toepassing van de dwangsom uitgesloten. Zo blijkt bijvoorbeeld uit de jurisprudentie dat zelfs wanneer partijen in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, een dwangsomveroordeling kan worden uitgesproken.1 Wat betreft privé-personen kan in bepaalde gevallen de geestesgesteldheid van de gedaagde de rechter aanleiding geven om een dwangsomveroordeling achterwege te laten, omdat van de dwangsomveroordeling jegens deze persoon geen preventieve werking uit zal gaan.2
Ook in andere gevallen kan de rechter een dwangsomveroordeling achterwege laten, indien hij van oordeel is dat een principiële hardnekkigheid aan de zijde van gedaagde het zicht op de eigen belangen vertroebelt. Ook wanneer de dwangsomdebiteur een rechtspersoon is, kan hiervan sprake zijn, maar over het algemeen zal de rechter bij deze categorie veroordeelden eerder van een gezond commercieel inzicht uitgaan.3 Toch moet ook hier op basis van de omstandigheden van het geval steeds op voorhand een inschatting worden gemaakt van het antwoord op de vraag of de dwangsomveroordeling in het betrokken geval een doelmatig executiemiddel kan zijn.
Is de veroordeelde in kwestie een publiekrechtelijke rechtspersoon, dan speelt ten aanzien van de vraag of oplegging van dwangsommen zou moeten geschieden, een bijzondere omstandigheid. Lange tijd werd aangenomen dat oplegging van dwangsommen hier achterwege zou moeten blijven: van de overheid zou immers verwacht mogen worden dat deze zich uit eigen beweging aan rechterlijke beslissingen houdt. Van Opstall bepleitte de tegengestelde opvatting met een treffende opmerking: het kan zich voordoen dat niet zozeer onwil wordt verwacht bij de veroordeelde, als wel traagheid, en 'een zekere traagheid komt bij Nederlandse overheidslichamen nog wel eens voor'.4 De rechter is desalniettemin nog steeds terughoudend waar het het opleggen van dwangsommen aan de Staat en andere publiekrechtelijke lichamen betreft:5 de overweging dat een dwangsomveroordeling kan ontbreken, omdat van de Staat vrijwillige naleving kan worden verwacht, wordt ook tegenwoordig nog frequent gehanteerd.6