Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies en emissies uit de veehouderij (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging)
Artikel 59 Controle van de emissies
Geldend
Geldend vanaf 06-01-2011
- Bronpublicatie:
24-11-2010, PbEU 2010, L 334 (uitgifte: 17-12-2010, regelingnummer: 2010/75/EU)
- Inwerkingtreding
06-01-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-11-2010, PbEU 2010, L 334 (uitgifte: 17-12-2010, regelingnummer: 2010/75/EU)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Afval
1.
De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat elke installatie aan een van de volgende eisen voldoet:
- a)
de emissie van vluchtige organische stoffen uit installaties is niet hoger dan de emissiegrenswaarden voor afgassen en de diffuse-emissiegrenswaarden of de totale emissiegrenswaarden, en er wordt voldaan aan de overige voorschriften van bijlage VII, delen 2 en 3;
- b)
de installatie voldoet aan de eisen van het reductieprogramma die zijn opgenomen in bijlage VII, deel 5, mits een emissiebeperking wordt bereikt die gelijkwaardig is aan die welke bij toepassing van de onder a) bedoelde emissiegrenswaarden zou zijn bereikt.
De lidstaten brengen overeenkomstig artikel 72, lid 1, verslag uit bij de Commissie over de vorderingen die zijn gemaakt bij de onder b) bedoelde gelijkwaardige emissiebeperking.
2.
In afwijking van lid 1, onder a), wanneer de exploitant de bevoegde autoriteit het bewijs levert dat de diffuse-emissiegrenswaarde technisch en economisch niet haalbaar is voor een afzonderlijke installatie, kan de bevoegde autoriteit toestaan dat de emissie die emissiegrenswaarde overschrijdt op voorwaarde dat er geen aanmerkelijke risico's voor de menselijke gezondheid of het milieu zijn te verwachten en de exploitant de bevoegde autoriteit het bewijs levert dat er gebruik wordt gemaakt van de beste beschikbare technieken.
3.
In afwijking van lid 1, kan de bevoegde autoriteit, voor de onder punt 8 van de tabel in bijlage VII, deel 2, bedoelde coatingprocessen die niet in een gesloten systeem kunnen worden toegepast, toestaan dat de emissies van de installatie niet voldoen aan de in dat lid opgenomen eisen, indien de exploitant de bevoegde autoriteit het bewijs levert dat het technisch en economisch niet haalbaar is daaraan te voldoen en dat gebruik wordt gemaakt van de beste beschikbare technieken.
4.
De lidstaten brengen over de in de leden 2 en 3 van dit artikel bedoelde uitzonderingen verslag uit bij de Commissie overeenkomstig artikel 72, lid 2.
5.
De emissie van vluchtige organische stoffen die zijn of moeten zijn voorzien van de gevarenaanduidingen H340, H350, H350i, H360D of H360F, dan wel van gehalogeneerde vluchtige organische stoffen die zijn of moeten zijn voorzien van de gevarenaanduidingen H341 of H351 wordt beperkt als in een gesloten systeem, voor zover dit technisch en economisch haalbaar is, om de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen, en mag de in bijlage VII, deel 4, vermelde emissiegrenswaarden niet overschrijden.
6.
Installaties waar twee of meer activiteiten worden verricht die elk de drempelwaarden van bijlage VII, deel 2, overschrijden, moeten,
- a)
ten aanzien van de in lid 5 gespecificeerde stoffen, voor elke activiteit afzonderlijk voldoen aan de in dat lid vermelde eisen;
- b)
ten aanzien van alle andere stoffen:
- i)
hetzij voor elke activiteit afzonderlijk voldoen aan de in lid 1 vermelde eisen,
- ii)
hetzij een totale emissie van vluchtige organische stoffen hebben die niet hoger is dan bij toepassing van punt i) het geval zou zijn geweest.
7.
Alle passende voorzorgsmaatregelen worden getroffen om de emissies van vluchtige organische stoffen bij het starten en stilleggen van de installatie tot een minimum te beperken.