Einde inhoudsopgave
Regeling voertuigen
Artikel 5.18.12 [Lengte met inbegrip van de lading]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2021
- Bronpublicatie:
15-12-2020, Stcrt. 2020, 64644 (uitgifte: 21-12-2020, regelingnummer: IENW/BSK-2020/240562)
- Inwerkingtreding
01-01-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-12-2020, Stcrt. 2020, 64644 (uitgifte: 21-12-2020, regelingnummer: IENW/BSK-2020/240562)
- Vakgebied(en)
Verkeersrecht / Voertuigeisen
Vervoersrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Bij het vervoer van lading met een voertuig of samenstel van voertuigen:
- a.
mag de lading niet meer dan 1,00 m achter het voertuig uitsteken;
- b.
mag de lading niet meer dan 5,00 m achter het hart van de achterste as van het voertuig uitsteken;
- c.
moet een deugdelijke stootbalk zijn aangebracht op niet meer dan 0,60 m voor de uiterste achterzijde van de uitstekende lading, indien de afstand van de onderzijde van de lading tot het wegdek meer bedraagt dan 0,55 m. Een stootbalk die is uitgeschoven vanwege uitstekende lading wordt niet meegerekend voor de afmetingen opgenomen in de artikelen 5.3.6, eerste lid onderdeel a, 5.12.6, eerste lid, en 5.18.11, eerste en tweede lid;
- d.
mag de lading niet voor het voertuig uitsteken;
- e.
mag het zicht op de verlichting, de retroreflectoren, de richtingaanwijzers of de kentekenplaat van het voertuig niet worden belemmerd.
2.
Het eerste lid, met uitzondering van onderdeel e, is niet van toepassing op samenstellen van voertuigen, zijnde kermis- of circusvoertuigen.
3.
Het eerste lid, onderdeel c, is niet van toepassing op:
- a.
voertuigen of samenstellen van voertuigen die in gebruik zijn genomen na 30 juni 1967 doch vóór 1 januari 1996;
- b.
voertuigen in gebruik genomen vóór 1 januari 2018, indien aan de achterzijde een meeneemheftruck is bevestigd waarbij de afstand tussen de onderzijde van het achterste wiel van de meeneemheftruck en het wegdek niet meer bedraagt dan 0,50 m; en
- c.
voertuigen in gebruik genomen na 31 december 2017, indien aan de achterzijde een meeneemheftruck is bevestigd waarbij de afstand tussen de onderzijde van de achterste rand van de meeneemheftruck en het wegdek niet meer bedraagt dan 0,65 m en deze rand zodanig vormvast is dat deze als stootbalk kan fungeren.
4.
Het eerste lid, onderdeel e, is niet van toepassing, indien aan de achterzijde van de uitstekende lading op gelijke wijze als op het betrokken voertuig verlichting, retroreflectoren, richtingaanwijzers of de kentekenplaat van dat voertuig zijn aangebracht.
5.
Ter ondersteuning van de lading mag de laadvloer worden verlengd voor zover daardoor de in de artikelen 5.3.6, eerste lid, onderdeel a, 5.12.6, eerste lid, en 5.18.11, eerste en tweede lid, opgenomen afmetingen niet worden overschreden. Lading mag niet uitsluitend op de laadvloerverlenging rusten.
6.
In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, mag een meeneemheftruck bevestigd aan de achterzijde van een voertuig dat is ingericht voor het vervoer van goederen:
- a.
meer dan 1,00 m doch niet meer dan 1,20 m achter het voertuig uitsteken;
- b.
meer dan 1,20 m doch niet meer dan 1,50 m achter het voertuig uitsteken, mits met een door de fabrikant van het voertuig of van de meeneemheftruck of met een door een carrosseriebouwer afgegeven verklaring, aanwezig op het voertuig, wordt aangetoond dat de aslasten en de last onder de koppeling van het voertuig bij belading met uitsluitend de meeneemheftruck voldoen aan artikel 5.18.18, tweede, derde of vierde lid. De verklaring bevat een aanduiding van het type meeneemheftruck.
7.
In afwijking van het eerste lid, onderdelen a en b, mag de uitsteek van een afneembare bovenbouw of gestandaardiseerde laadstructuur achter het hart van de achterste as van het voertuig niet meer dan 0,5 maal de lengte van het voertuig bedragen, zoals vermeld in het kentekenregister of na meting vastgesteld, met een maximum van 5,00 m, waarbij voor een oplegger geldt dat de uitsteek van de afneembare bovenbouw of gestandaardiseerde laadstructuur achter het hart van de achterste as van het voertuig niet meer mag zijn dan 0,5 maal de afstand van hart koppeling tot achterzijde met eveneens een maximum van 5,00 m.
8.
De stootbalk, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, mag niet breder zijn noch aan weerszijden meer dan 0,20 m smaller zijn dan:
- a.
het voertuig op de plaats waar de stootbalk is aangebracht, dan wel
- b.
de breedte van de breedste achteras, met inbegrip van de wielen waarbij de bolling van de banden boven het wegdek buiten beschouwing wordt gelaten.
De stootbalk en de bevestiging daarvan mogen niet zodanig zijn vervormd of breuken of scheuren vertonen, dan wel door corrosie zijn aangetast, dat hierdoor functieverlies optreedt.