HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659, NJ 2005, 448. Vgl. ook HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0096, NJ 2011/228, m.nt. Keijzer.
HR, 12-06-2018, nr. 17/02312
ECLI:NL:HR:2018:909, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-06-2018
- Zaaknummer
17/02312
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:909, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑06‑2018; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2017:1202, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:359
ECLI:NL:PHR:2018:359, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑04‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:909
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0252
Uitspraak 12‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Bedreiging met zware mishandeling door tijdens telefoongesprek dreigende woorden (“lam slaan”) toe te voegen, art. 285 Sr. Redelijke vrees zwaar lichamelijk letsel? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2005:AT3659 m.b.t. het voor veroordeling t.z.v. bedreiging met zware mishandeling geldende vereiste dat bij betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Hof heeft vastgesteld dat verdachte in een telefoongesprek A de woorden heeft toegevoegd: "Je hebt thuis vier hele goede redenen om wel één gesprek met mij te hebben. Het zou zonde zijn als jij mij niet het respect geeft dat ik jou de afgelopen tijd heb gegeven. Het respect dat ik je niet heb opgezocht en lam heb geslagen zoals iedere man zou doen". ‘s Hofs oordeel dat door deze gedragingen bij A in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij bij een confrontatie met verdachte daadwerkelijk zou worden mishandeld en daarbij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen, is niet toereikend gemotiveerd. Uit bewijsvoering kan niet z.m. worden afgeleid dat de telefonische uitlatingen van verdachte in de gegeven omstandigheden van dien aard waren dat bij A in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zelf daadwerkelijk zou worden mishandeld en daarbij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen, terwijl dit evenmin kan worden afgeleid uit de door het Hof in aanmerking genomen omstandigheden dat verdachte meermalen contact heeft gezocht met A en zijn vrouw en dat A kennis droeg van een verdenking en vervolging van verdachte i.v.m. een ander, ernstig strafbaar feit. Volgt partiële vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
12 juni 2018
Strafkamer
nr. S 17/02312
SA/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 26 april 2017, nummer 22/003241-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.
1. Geding in cassatie
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak van de als eerste cumulatief/alternatief feit tenlastegelegde belaging - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed, nu uit 's Hofs bewijsvoering niet zonder meer kan volgen dat de verdachte [betrokkene 1] heeft bedreigd met zware mishandeling.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"op 21 april 2016 in Nederland, [betrokkene 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk tegen [betrokkene 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Je hebt thuis vier hele goede redenen om wel één gesprek met mij te hebben" en "het respect dat ik je niet heb opgezocht en lam heb geslagen zoals iedere man zou doen."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 26 april 2016 van de politie Eenheid Den Haag, onderzoek 163HEESTER. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 8-9):
als de op 26 april 2016 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] , woonplaats [woonplaats] , Nederland:
Ik weet dat [verdachte] uit Leiderdorp twee jaar terug aangehouden is in verband met het overlijden van zijn ex. Hij werd ervan verdacht. Ik weet ook dat hij in de gevangenis heeft gezeten en momenteel vrij is. Begin dit jaar heeft hij ook contact gehad met mijn vrouw. Er zijn meerdere telefoontjes geweest. Hij heeft twee of drie keer geprobeerd mijn vrouw te bellen. Hij heeft ook vorige week mijn vrouw gebeld en 's avonds ook mij. [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) belde op 21 april 2016 naar mijn huis op. Hij gaf zich uit als [verdachte] . Na een paar seconden realiseerde ik me wie ik aan de lijn had. Opmerking verbalisant: We laten de aangever [betrokkene 1] het opgenomen telefoongesprek horen van 21 april 2016:
[verdachte] : je hebt thuis 4 hele goede redenen om wel een gesprek met me te hebben. Het zou zonde zijn als jij mij niet het respect geeft dat ik jou de afgelopen tijd heb gegeven. Het respect dat ik je niet heb opgezocht en lam heb geslagen zoals iedere man dat zou doen.
Ik had het gevoel dat hij mij op zou zoeken. Bij mij kwam het over van je hebt vier kinderen, anders kom ik een keer naar je toe. Dat creëert bij mij de angst. Zeker gezien het feit wat er in het verleden is gebeurd bij hem.
2. Een proces-verbaal van ontvangst klacht door hulpofficier van justitie d.d. 5 mei 2016 van de politie Eenheid Den Haag, onderzoek TGO 163HEESTER. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 57):
als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
De klacht werd gedaan door [betrokkene 1] , woonplaats [woonplaats] . De klager verzocht uitdrukkelijk om tot vervolging van [verdachte] over te gaan. De klager verklaarde tegenover mij het volgende:
"Ik ben door [verdachte] opgebeld omdat hij een gesprek met mij wilde. Ik voelde mij door de dwingende manier waarop [verdachte] mij benaderde en door de woorden die hij gebruikte bedreigd. Toen ik hem zei dat ik geen behoefte aan een gesprek met hem had, zei hij mij dat ik dat wel wilde omdat ik vier hele goede redenen heb om wel een gesprek met hem aan te gaan. Ik maakte daaruit op dat hij op mijn vier kinderen doelde. Gezien het feit wat er het verleden is gebeurd met hem maakte dat mij angstig."
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 april 2016 van politie Eenheid Den Haag, onderzoek 163HEESTER. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 19 en 25):
als relaas van de opsporingsambtenaar [verbalisant 2] :
Op 21 april 2016 belde [verdachte] uit naar [betrokkene 1] . [verdachte] wil een afspraak met hem maken. Man wil dat niet.
[verdachte] : Je hebt thuis vier hele goede redenen om wel een gesprek met me te hebben. Het zou zonde zijn als jij mij niet het respect geeft dat ik jou de afgelopen tijd heb gegeven. Het respect dat ik je niet heb opgezocht en lam heb geslagen zoals iedere man dat zou doen."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van de uitlating "Je hebt thuis vier hele goede redenen om wel een gesprek met mij te hebben" bepleit dat de 'vier goede redenen' niet zien op de kinderen van aangever, maar om aangever en zijn vrouw en verdachte en zijn vrouw. Uit deze opmerking kon dan ook redelijkerwijs geen vrees ontstaan bij aangever.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Doordat de verdachte het woord 'thuis' heeft gebruikt is het hof van oordeel dat deze uitlating niet anders kan worden begrepen dan dat dit slaat op de vier kinderen van aangever. Dat aangever dit ook zo heeft begrepen blijkt uit zijn aangifte (p. 9 politiedossier) en de klacht gedaan op 5 mei 2016.
De verdediging heeft voorts ten aanzien van de uitlating "het respect dat ik je niet heb opgezocht en lam heb geslagen zoals iedere man zou doen" bepleit dat uit die opmerking blijkt dat verdachte aangever juist niet heeft opgezocht. Uit deze opmerking kon redelijkerwijs evenmin vrees ontstaan bij aangever.
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte heeft meerdere malen contact gezocht met aangever en zijn vrouw. Gelet hierop en gelet op het feit dat de aangever kennis droeg van de verdenking en vervolging van de verdachte van een (ander) zeer ernstig strafbaar feit, is het hof van oordeel dat de aangever zich terecht bedreigd kon voelen door de gewraakte uitlating, zoals de aangever overigens ook heeft aangegeven in zijn aangifte (p. 9 politiedossier) en de klacht gedaan op 5 mei 2016."
2.3.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is in een geval als het onderhavige vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen (vgl. HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659, NJ 2005/448).
2.4.
Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte in een telefoongesprek [betrokkene 1] de woorden heeft toegevoegd: "Je hebt thuis vier hele goede redenen om wel één gesprek met mij te hebben. Het zou zonde zijn als jij mij niet het respect geeft dat ik jou de afgelopen tijd heb gegeven. Het respect dat ik je niet heb opgezocht en lam heb geslagen zoals iedere man zou doen". Het Hof heeft voorts geoordeeld dat door deze gedragingen van de verdachte bij [betrokkene 1] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij bij een confrontatie met de verdachte daadwerkelijk zou worden mishandeld en daarbij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
2.5.
Dit oordeel is niet toereikend gemotiveerd, nu uit de gebezigde bewijsvoering niet zonder meer kan worden afgeleid dat de telefonische uitlatingen van de verdachte in de gegeven omstandigheden van dien aard waren dat bij [betrokkene 1] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zelf daadwerkelijk zou worden mishandeld en daarbij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen, terwijl dit evenmin kan worden afgeleid uit de door het Hof in aanmerking genomen omstandigheden dat de verdachte meermalen contact heeft gezocht met [betrokkene 1] en zijn vrouw en dat [betrokkene 1] kennis droeg van een verdenking en vervolging van de verdachte in verband met een ander, ernstig strafbaar feit.
2.6.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak - voor zover aan zijn oordeel onderworpen -;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in het bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juni 2018.
Conclusie 17‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Klacht over bewezen verklaarde bedreiging met zware mishandeling ogv de uitlatingen “Je hebt thuis vier hele goede redenen om wel een gesprek met mij te hebben” en “het respect dat ik je niet heb opgezocht en lam heb geslagen zoals iedere man zou doen”.
Nr. 17/02312 Zitting: 17 april 2018 | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Den Haag heeft de verdachte bij arrest van 26 april 2017 wegens “bedreiging met zware mishandeling” veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
Namens de verdachte heeft mr. D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel behelst de klacht dat de bewezen verklaarde bewoordingen, ook als deze worden bezien in het licht van de omstandigheden van het geval, niet kunnen worden aangemerkt als een bedreiging met zware mishandeling.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“hij op 21 april 2016 in Nederland, [betrokkene 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk tegen [betrokkene 1] dreigend de woorden toegevoegd:
- “Je hebt thuis vier hele goede redenen om wel één gesprek met mij te hebben” en “het respect dat ik je niet heb opgezocht en lam heb geslagen zoals iedere man zou doen”.”
5. Uit de aanvulling bij het arrest van 8 september 2017 blijkt dat het hof de volgende bewijsmiddelen heeft gebezigd:
“1. Een proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 26 april 2016 van de politie Eenheid Den Haag, onderzoek 163HEESTER. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 8-9):
als de op 26 april 2016 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] , woonplaats [woonplaats] , Nederland:
Ik weet dat [verdachte] uit Leiderdorp twee jaar terug aangehouden is in verband met het overlijden van zijn ex. Hij werd ervan verdacht. Ik weet ook dat hij in de gevangenis heeft gezeten en momenteel vrij is. Begin dit jaar heeft hij ook contact gehad met mijn vrouw. Er zijn meerdere telefoontjes geweest. Hij heeft twee of drie keer geprobeerd mijn vrouw te bellen. Hij heeft ook vorige week mijn vrouw gebeld en 's avonds ook mij. [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) belde op 21 april 2016 naar mijn huis op. Hij gaf zich uit als [verdachte] . Na een paar seconden realiseerde ik me wie ik aan de lijn had. Opmerking verbalisant: We laten de aangever [betrokkene 1] het opgenomen telefoongesprek horen van 21 april 2016:
[verdachte] : je hebt thuis.. 4 hele goede redenen om wel een gesprek met me te hebben. Het zou zonde zijn als jij mij niet het respect geeft dat ik jou de afgelopen tijd heb gegeven. Het respect dat ik je niet heb opgezocht en lam heb geslagen zoals iedere man dat zou doen.
Ik had het gevoel dat hij mij op zou zoeken. Bij mij kwam het over van je hebt vier kinderen, anders kom ik een keer naar je toe. Dat creëert bij mij de angst. Zeker gezien het feit wat er in het verleden is gebeurd bij hem.
2. Een-proces-verbaal-van ontvangst klacht door hulpofficier van justitie d.d. 5 mei 2016 van de politie Eenheid Den Haag, onderzoek TGO 163HEESTER. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 57):
als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
De klacht werd gedaan door [betrokkene 1] , woonplaats [woonplaats] . De klager verzocht uitdrukkelijk om tot vervolging van [verdachte] over te gaan. De klager verklaarde tegenover mij het volgende:
"Ik ben door [verdachte] opgebeld omdat hij een gesprek met mij wilde. Ik voelde mij door de dwingende manier waarop [verdachte] mij benaderde en door de woorden die hij gebruikte bedreigd. Toen ik hem zei dat ik geen behoefte aan een gesprek met hem had, zei hij mij dat ik dat wel wilde omdat ik vier hele goede redenen heb om wel een gesprek met hem aan te gaan. Ik maakte daaruit op dat hij op mijn vier kinderen doelde. Gezien het feit wat er het verleden is gebeurd met hem maakte dat mij angstig."
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 april 2016 van politie Eenheid Den Haag, onderzoek 163HEESTER. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven blz. 19 en 25):
als relaas van de opsporingsambtenaar [verbalisant 2] :
Op 21 april 2016 belde [verdachte] uit naar [betrokkene 1] . [verdachte] wil een afspraak met hem maken. Man wil dat niet.
[verdachte] : Je hebt thuis vier hele goede redenen om wel een gesprek met me te hebben. Het zou zonde zijn als jij mij niet het respect geeft dat ik jou de afgelopen tijd heb gegeven. Het respect dat ik je niet heb opgezocht en lam heb geslagen zoals iedere man dat zou doen.”
6. Daarnaast heeft het hof in het verkorte arrest de volgende nadere bewijsoverweging opgenomen:
“Nadere overwegingen ten aanzien van de bedreiging
De uitlatingen onder het eerste gedachtestreepje
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van de uitlating "Je hebt thuis vier hele goede redenen om wel een gesprek met mij te hebben" bepleit dat de 'vier goede redenen' niet zien op de kinderen van aangever, maar om aangever en zijn vrouw en verdachte en zijn vrouw. Uit deze opmerking kon dan ook redelijkerwijs geen vrees ontstaan bij aangever.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Doordat de verdachte het woord 'thuis' heeft gebruikt is het hof van oordeel dat deze uitlating niet anders kan worden begrepen dan dat dit slaat op de vier kinderen van aangever. Dat aangever dit ook zo heeft begrepen blijkt uit zijn aangifte (p. 9 politiedossier) en de klacht gedaan op 5 mei 2016.
De verdediging heeft voorts ten aanzien van de uitlating "het respect dat ik je niet heb opgezocht en lam heb geslagen zoals iedere man zou doen" bepleit dat uit die opmerking blijkt dat verdachte aangever juist niet heeft opgezocht. Uit deze opmerking kon redelijkerwijs evenmin vrees ontstaan bij aangever.
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte heeft meerdere malen contact gezocht met aangever en zijn vrouw. Gelet hierop en gelet op het feit dat de aangever kennis droeg van de verdenking en vervolging van de verdachte van een (ander) zeer ernstig strafbaar feit, is het hof van oordeel dat de aangever zich terecht bedreigd kon voelen door de gewraakte uitlating, zoals de aangever overigens ook heeft aangegeven in zijn aangifte (p. 9 politiedossier) en de klacht gedaan op 5 mei 2016.”
7. Uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 april 2017 blijkt dat de verdachte heeft bestreden dat hij de aangever heeft bedreigd. Met zijn verwijzing naar “vier hele goede redenen” bedoelde hij de aangever, de verdachte en hun echtgenotes. In dit verband heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat door de uitlatingen van de verdachte, die de aangever verdacht van overspel met zijn echtgenote, redelijkerwijs geen vrees voor het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel kon ontstaan.
8. Bij de beoordeling van het middel kan het volgende worden vooropgesteld. Art. 285, eerste lid, Sr stelt – voor zover voor de onderhavige zaak relevant – bedreiging met zware mishandeling strafbaar. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet daarop is gericht.1.Niet vereist is dat bij de geadresseerde daadwerkelijk vrees voor de aantasting van de persoonlijke vrijheid is ontstaan. Het is voldoende dat de bedreiging in het algemeen geschikt is om de vrees voor een inbreuk op de persoonlijke vrijheid teweeg te brengen.2.De scheidslijn tussen uitingen en gedragingen die voldoende zijn voor een bedreiging als bedoeld in art. 285 Sr en uitingen en gedragingen die dat niet zijn, is dun.3.Daarbij zijn niet slechts de bewoordingen, maar ook de omstandigheden waarin die woorden zijn geuit van belang. Machielse heeft in dat verband betoogd dat de omstandigheden een versterkende factor kunnen zijn voor de ontstane redelijkheid van de vrees, maar niet het als zodanig bedreigend karakter aan de geuite woorden kunnen ontnemen.4.Voor een bewezenverklaring van bedreiging is opzet vereist. Het woord ‘bedreiging’ impliceert opzet. Er dient ten minste sprake te zijn van voorwaardelijk opzet op het doen ontstaan van de situatie waarin de geadresseerde redelijkerwijs bevreesd mocht zijn slachtoffer te zullen worden van het in de bedreiging neergelegde misdrijf.5.
9. Het hof heeft overwogen dat de aangever zich terecht bedreigd kon voelen door de bewezen verklaarde uitlating(en) van de verdachte. Daarin zou het oordeel van het hof kunnen worden gelezen dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de aangever in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. In die lezing getuigt het oordeel van het hof niet van een onjuiste rechtsopvatting. Ten aanzien van de begrijpelijkheid van het oordeel wijs ik op het volgende.
10. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte met de bewoordingen “Je hebt thuis vier hele goede redenen om wel een gesprek met mij te hebben” en “het respect dat ik je niet heb opgezocht en lam heb geslagen zoals iedere man zou doen” zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling. Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk. Daarbij neem ik in aanmerking dat uit de door de verdachte geuite bewoordingen op zichzelf niet volgt dat de aangever zou moeten vrezen voor zwaar lichamelijk letsel. De beide zinnen maken onderdeel uit van een telefoongesprek dat de verdachte met de aangever heeft gevoerd. Het hof heeft niet voldoende inzichtelijk gemaakt in welk verband de beide uitlatingen tot elkaar staan en op basis waarvan door deze uitlatingen de objectieve vrees zou kunnen ontstaan voor zwaar lichamelijk letsel. Daarmee wordt de uitleg van het bewezen verklaarde een puzzel die niet in cassatie is te leggen. Over de twee zinnen merk ik nog het volgende op.
11. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte met zijn verwijzing naar “vier hele goede redenen” doelde op de kinderen van de aangever. Die uitleg is niet onbegrijpelijk, maar brengt nog niet mee dat door deze uitlating als zodanig de redelijke vrees voor zwaar lichamelijk letsel zou kunnen ontstaan. Daarbij moet worden bedacht dat de verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte de aangever ervan verdacht intieme omgang te hebben met zijn echtgenote en dat de uitlating zag op een mogelijke echtscheiding met gevolgen voor het contact met de kinderen van de aangever.6.Het hof heeft deze lezing onbesproken gelaten.
12. Ook als de eerste zin in samenhang wordt bezien met de tweede in de bewezenverklaring opgenomen zin, acht ik de bewezen verklaarde bedreiging met zware mishandeling onvoldoende met redenen omkleed. Uit bewijsmiddel 3 volgt dat de verdachte tegen de aangever voorafgaand aan de tweede zin heeft gezegd: “Het zou zonde zijn als jij mij niet het respect geeft dat ik jou de afgelopen tijd heb gegeven.” Vervolgens spreekt de verdachte over “het respect dat ik je niet heb opgezocht en lam heb geslagen zoals iedere man zou doen”. Het behoeft naar mijn mening nadere motivering op grond waarvan uit deze zin de redelijke vrees voor zwaar lichamelijk letsel kan worden afgeleid in plaats van dat deze wordt opgevat als een toelichting op de eerdere zin en daarmee juist op het achterwege blijven van zware mishandeling.
13. De door het hof in aanmerking genomen omstandigheden brengen mij niet tot een andere slotsom. Het hof heeft in zijn oordeel betrokken dat de verdachte meermalen contact heeft opgenomen met de aangever en zijn vrouw. Uit de verklaring van de aangever (bewijsmiddel 1) volgt weliswaar dat de verdachte heeft geprobeerd de vrouw van de aangever en hemzelf te bellen, maar overigens heeft het hof niets vastgesteld ten aanzien van de aard daarvan. Voorts heeft het hof in aanmerking genomen dat de aangever kennis droeg van de verdenking en vervolging van de verdachte ter zake van een ander, zeer ernstig strafbaar feit. Die wetenschap kan onder omstandigheden relevant zijn, maar acht ik in de onderhavige zaak niet toereikend om de gevolgtrekking te dragen dat een redelijke vrees voor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan.7.Daarbij neem ik in aanmerking dat het hof zijn oordeel over de aard van de uitlating niet nader heeft gemotiveerd en daarmee evenmin heeft gereageerd op de lezing van de verdediging, inhoudende dat de uitlating als strekking heeft dat de verdachte de aangever juist niet heeft opgezocht. Het middel treft in zoverre doel en behoeft voor het overige geen bespreking.
14. Het middel slaagt.
15. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
16. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑04‑2018
HR 3 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9309.
Aldus mijn ambtgenoot Harteveld in zijn conclusie (PHR:2018:26) voorafgaand aan HR 20 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:245, onder verwijzing naar casuïstiek.
Noyon/Langemeijer/Remmelink, Strafrecht, commentaar op artikel 285 Sr, aantekening 4 (actueel t/m 1 oktober 2012). Zie eveneens de conclusie (PHR:2008:BF0740) van mijn ambtgenoot Machielse voorafgaand aan HR 11 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF0740. Vgl. ook HR 11 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF0740.
Noyon/Langemeijer/Remmelink, Strafrecht, commentaar op artikel 285 Sr, aantekening 5 (actueel t/m 1 oktober 2012). Keijzer stelt zich in zijn noot onder HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0096, NJ 2011/228 op het standpunt dat in het woord ‘bedreiging’ de bedoeling om bang te maken besloten ligt.
Zie de pleitnotities ten behoeve van de terechtzitting in hoger beroep van 13 april 2017, onder 4. De verdachte zelf verklaarde overigens tijdens die terechtzitting dat hij met “vier hele goede redenen” niet doelde op de kinderen van de aangever, maar op de aangever en zijn echtgenote en de verdachte en zijn echtgenote.
Vgl. HR 11 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB7701. De Hoge Raad achtte in die zaak het oordeel van het hof dat de bedreiging is geschied onder zodanige omstandigheden dat bij het slachtoffer de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen bekomen niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat het hof heeft vastgesteld dat het slachtoffer ervan op de hoogte was dat verdachte eveneens verdacht werd van het voorhanden hebben van een wapen van categorie III. In die zaak had het hof ook uitdrukkelijk acht geslagen op de aard van de bewoordingen (“ik zal voor die feiten wel gevangenisstraf krijgen, maar zeker niet levenslang vastzitten. Daarna weet ik je wel te vinden.').