In de door het hof gehanteerde bewijsconstructie zijn de tikfouten verwijderd.
HR, 27-09-2016, nr. 15/03273
ECLI:NL:HR:2016:2191, Conclusie: Gedeeltelijk contrair, Conclusie: Gedeeltelijk contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-09-2016
- Zaaknummer
15/03273
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2191, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑09‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:717, Gedeeltelijk contrair
ECLI:NL:PHR:2016:717, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑05‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2191, Gedeeltelijk contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑01‑2016
- Wetingang
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0375
NbSr 2016/223
Uitspraak 27‑09‑2016
Inhoudsindicatie
1. Openlijke geweldpleging in vereniging gericht tegen deelnemers van vrijgezellenfeest n.a.v. ruzie in café in Nijmegen. Art. 141 Sr. 2. Strafmotivering, art. 359.6 Sv. Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2016:1320 m.b.t. nauwe en bewuste samenwerking t.a.v. het openlijk plegen van geweld. Tegen de achtergrond hiervan en gelet op de inhoud van de gebezigde b.m. moet 's Hofs overweging aldus worden verstaan dat het niet anders kan dan dat verdachte zich ervan bewust is geweest dat anderen eveneens deelnamen aan de openlijke geweldpleging en dat verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet had op het in vereniging plegen van geweld. Aldus verstaan getuigt die overweging niet van een verkeerde rechtsopvatting. ’s Hofs oordeel is toereikend gemotiveerd. Ad 2. Onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis stelt de HR voorop dat uit de strafmotivering expliciet moet blijken dat de rechter onder ogen heeft gezien dat hij een straf of maatregel oplegt die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt door in de strafmotivering tot uitdrukking te brengen dat zo'n sanctie wordt opgelegd en die sanctieoplegging te verbinden met in de strafmotivering opgegeven redenen. Hof heeft in zijn strafmotivering uitdrukkelijk doen blijken dat alleen een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf te dezen passend en geboden is. Aldus heeft het Hof in overeenstemming met art. 359.6 Sv i.h.b. de redenen opgegeven die de opgelegde gevangenisstraf hebben bepaald. CAG: anders t.a.v. middel 2.
Partij(en)
27 september 2016
Strafkamer
nr. S 15/03273
SG/CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 1 juli 2015, nummer 21/005171-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor overige.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 13 mei 2012 te Nijmegen, op de openbare weg (de 'In de Betouwstraat'), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen (te weten [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] ), welk geweld bestond uit het slaan en/of stompen en/of schoppen tegen het hoofd en/of lichaam van voornoemde personen, terwijl het door hem gepleegde feit enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft."
2.2.1.
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (pagina 12 t/m 17) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 1] :
Op zaterdag 12 mei 2012 ging ik naar Nijmegen. Ik was samen met [betrokkene 2] , [betrokkene 4] , [betrokkene 3] , [betrokkene 5] , [betrokkene 6] en [betrokkene 7] .
Op zondag 13 mei 2012, omstreeks 01.30 uur verlieten wij het café. We wilden nog een laatste biertje doen en gingen café [A] binnen. Het was inmiddels 02.00 uur. Ik voelde direct dat de stemming omsloeg bij de mensen die zich al in het café bevonden. Ik werd namelijk direct aangesproken door een gast. Hij vroeg wat we kwamen doen. Ook kwam er nog een donkere jongen naar mij toe en vroeg wat we kwamen doen.
Ik liep naar boven in het café. Ik hoorde die twee gasten opnieuw aan mij vragen wat we kwamen doen. Ik vond dat ze een dreigende houding hadden.
Eén van mijn vrienden zei: "We gaan weer." Volgens mij stonden er al een aantal vrienden van mij buiten. Ik liep achter een vriend aan in de richting van de uitgang van het café. Volgens mij liep ik achter [betrokkene 6] aan. Ik zag weer die twee gasten die mij eerder hadden aangesproken. Er stonden nu meer gasten bij hen.
Om naar buiten te gaan moest ik langs die gasten lopen. Op het moment dat ik naar buiten liep voelde ik een harde trap in mijn rug. De trap was op mijn onderrug. Het voelde door het formaat als een voet die op mijn onderrug geplaatst werd. We stonden inmiddels allemaal buiten. Ik weet niet of er nog meer mensen een trap hebben gehad. Ik was de laatste die naar buiten ging. We stonden voor het café. Ik stelde voor om naar de bus te gaan. Sommige vrienden liepen al vooruit. Een aantal vrienden bleven voor het café staan. Ik weet niet meer wie die vrienden waren, die bleven staan.
Ik weet niet meer hoe het kwam maar ik draaide me om naar de deur van het café. Ik zag dat de deur open schoot. Ik hoorde geschreeuw. Ik zag een stuk of vijftien à twintig mannen en vrouwen naar buiten rennen. Ik stond op vijfentwintig à dertig meter afstand van de deur. Voor ik het wist lag ik op de grond. Ik lag met mijn gezicht naar grond. Ik voelde pijn aan mijn gezicht. Volgens mij had ik toen al een bloedneus. Ik kan de pijn niet echt omschrijven. Mijn neus deed pijn. Ik voelde mij niet in staat om op te staan. Ik keek omhoog en ik zag een persoon op mij af komen. Voordat ik het door had kreeg ik een trap in mijn gezicht. Ik voelde dat de trap met kracht gegeven was. Ik voelde direct hevige pijn aan mijn gezicht. Ik weet niet hoe die persoon mij een trap gaf. Ik weet het echt niet meer. Ik weet wel dat de persoon bewust naar mij toe kwam lopen toen ik op de grond lag. Ik zag ook nog dat de persoon bewust in mijn gezicht een trap gaf. Dit omdat hij ter hoogte van mijn hoofd stond. Ik heb het gevoel dat ik toen even weg ben geweest. Een soort van bewusteloos.
Op een gegeven moment zag ik [betrokkene 4] staan. Ik ben toen opgestaan en ik kreeg water aangeboden. Ik voelde pijn aan mijn hoofd. Het was een bonkende pijn. Ik was erg geschrokken want ik had bloed aan mijn kleding en handen. Ik heb niemand aangeraakt dus ik wist dat het mijn eigen bloed moest zijn.
[betrokkene 3] , [betrokkene 2] , [betrokkene 5] , [betrokkene 7] en ik waren gewond geraakt. We zijn met onze eigen bus naar het LUMC te Leiden gegaan. Dit is een ziekenhuis. Ik denk dat we rond 05.00 uur in het LUMC aankwamen. [betrokkene 2] werd direct opgenomen. [betrokkene 2] heeft ook letsel aan het gezicht, hoofd en aan zijn ribben. [betrokkene 3] heeft vocht onder zijn ogen zitten. [betrokkene 5] heeft een dikke lip en [betrokkene 7] is niet in het ziekenhuis geweest.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (pagina 24 t/m 26) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 2] :
Ik doe aangifte van zware mishandeling dan wel poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft gepoogd mij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Ik verklaar u het volgende:
Op zaterdag 12 mei 2012, omstreeks 13:30 uur ging ik, samen met vrienden naar Nijmegen voor een vrijgezellenfeest. Ik was samen met [betrokkene 4] , [betrokkene 3] , [betrokkene 5] , [betrokkene 1] , [betrokkene 6] , [betrokkene 8] en [betrokkene 9] . Er waren nog meer vrienden mee. In totaal waren we met drieëntwintig vrienden.
Op zondag 13 mei 2012, omstreeks 01:45 uur zijn we naar de bus gaan lopen. De bus zou ons weer naar Katwijk brengen. We waren nog wat vroeg. We besloten dat we nog een biertje zouden drinken in een ander café om daar te wachten tot dat het tijd was om te vertrekken. We besloten om een biertje te gaan drinken in een kroeg. Deze kroeg heet [A] . Ik was samen met [betrokkene 1] , [betrokkene 6] , [betrokkene 3] ,[betrokkene 5] en nog een andere vriend, waarvan ik niet meer weet wie dat was. De groep van 23 vrienden was uiteen gevallen. Het was inmiddels 02:00 uur. We zijn de kroeg binnen gelopen. Ik zag gelijk dat er mannen waren in de leeftijd van dertig tot zestig jaar. Ik hoorde dat ze gelijk begonnen met schelden. Ik hoorde ze zeggen, "wat komen jullie doen, kankerlijers."
Ik hoorde dat die gasten bleven schelden. Ik hoorde dat ze nog steeds kankerlijer schreeuwden.
De sfeer sloeg om. We wilden hier niet langer blijven. We liepen de kroeg uit. Ik ging voor het raam staan en gebaarde van wat moeten jullie nou. Ik deed de gebaren met armen. Ik stond met mijn armen omhoog. Ik zag dat er ongeveer twaalf mannen de kroeg uit kwamen lopen. Ik zag dat deze mannen een dreigende houding hadden. Ik zag dat de mannen zich groot maakten. Ik zag dat er een man met een stuk geslagen glas naar buiten kwam lopen. Ik zag ook dat een man een stoelpoot van een kruk in zijn hand had. Ik zag dat hij deze in zijn rechterhand vast hield.
Ik kreeg van een man gelijk een klap voor mijn hoofd. Ik voelde toen erg veel pijn. Ik voelde een bonkende pijn. Ik viel hierdoor op de grond. Ik viel met mijn hoofd op de stoeptegels. Ik zag en voelde toen dat ik een trap in mijn maag kreeg. Ik voelde toen veel pijn in mijn ribben. Ik kreeg ook nog twee trappen op mijn hoofd. Ik heb toen mijn bewustzijn verloren. Ik kwam weer een beetje overeind en toen zag ik in een flits weer een voet komen en toen gaf een andere man mij een trap op mijn hoofd. Ik kwam toen met mijn achterhoofd vol op de stoeptegels terecht. Ik verloor toen weer mijn bewustzijn. Ik weet dat ik diverse trappen op mijn hoofd en in mijn maag heb gekregen. Vrienden hebben nog geprobeerd om er tussen te komen, maar dit lukte niet. Mijn vrienden werden zelf ook in elkaar geslagen. Mijn vrienden hebben hier ook aangifte van gedaan.
[betrokkene 3] , [betrokkene 1] , [betrokkene 5] , [betrokkene 7] en ik waren gewond geraakt. We zijn met onze eigen bus naar het LUMC te Leiden gereden. Ik ben tijdens de terugreis met de bus, nog twee keer mijn bewustzijn verloren. Ik werd gelijk in het LUMC opgenomen. Ik heb een hersenscan gehad. Ik heb van zondag 13 mei 2012, omstreeks 05:30 uur tot maandagmiddag 16:00 uur in het ziekenhuis gelegen. Inmiddels zijn we zeventien (17) dagen verder en heb ik nog erg veel last van mijn nek en heb ik erg veel last van hoofdpijn en voel ik nog een drukkende pijn in mijn zij, bij mijn ribben.
3. De geneeskundige verklaring betreffende [betrokkene 2] , opgemaakt door de arts [betrokkene 10] op 6 juni 2012, voor zover inhoudende:
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht:13/14 mei 2012
Uitwendig waargenomen letsel:
- bloeduitstorting links op het achterhoofd
- schaafwond linkerflank
Is er vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel? Ja.
Overige van belang zijnde informatie:
- ribkneuzing links
- hersenschudding.
Geschatte duur van genezing: 1-2 weken.
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (pagina 31 t/m 33) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 3] :
Ik doe aangifte van mishandeling. Het geweld dat op mij werd uitgeoefend veroorzaakte pijn en/of letsel. Ik verklaar u daarover het volgende:
Op zaterdag 12 mei 2012 had ik een vrijgezellenfeest van mijn broertje. We zijn vanuit Katwijk vertrokken naar Nijmegen. We waren met een groep van 23 mannen. We hebben daar een gezellige dag gehad met zijn allen. Aan het eind van de avond zijn wij met zijn allen de kroeg in gegaan. Omdat we met een grote groep waren was de groep in tweeën verdeeld en waren we naar verschillende kroegen gegaan. We zouden om 03:00 uur met de bus terug naar Katwijk gaan.
Op zondag 13 mei 2012 omstreeks 02:30 uur liepen we de kroeg uit om op weg te gaan naar de bus. Er moest nog een man komen. Ik zag dat deze iets verderop nog aan het discussiëren was met een andere jongen. Hij heet [betrokkene 2] . Ik zag dat de gemoederen daar steeds hoger opliepen, dit zag ik omdat er ook gebaren naar elkaar gemaakt werden.
Ik zag toen dat er uit de kroeg, waar [betrokkene 2] aan het discussiëren was, een groep jongens komen. Ik zag dat [betrokkene 2] zich hierop omdraaide en wegrende. Hij rende in onze richting. Ik zag dat die groep jongens achter [betrokkene 2] aan ging. Ik denk dat er ongeveer een groep van zes man achter hem aan gingen. Ik zag dat een van die jongens, [betrokkene 2] een klap gaf. Ik zag dat [betrokkene 2] op de grond viel. Ik zag dat [betrokkene 2] in de val nog wel zijn handen over zijn hoofd heen deed om zichzelf te beschermen. Ik zag dat [betrokkene 2] op de grond bleef liggen en zich niet meer bewoog. Ik denk dat [betrokkene 2] even buiten bewustzijn is geweest.
Wij zijn toen naar [betrokkene 2] toegerend. Voor mij liep [betrokkene 1] . Hij kreeg ook een klap van één van de jongens. Ik zag dat hij ook naar de grond viel. Toen hij hierna op probeerde te staan zag ik dat hij een trap in zijn gezicht kreeg. Ik zag dat de dader een harde trap gaf, hiermee bedoel ik dat de dader zijn been naar achteren haalde en deze hard naar voren bracht. Ik zag dat [betrokkene 1] met deze trap geraakt werd aan de rechterzijde van zijn gezicht. Toen ik dit zag gebeuren liep ik in een lichte looppas naar [betrokkene 2] en [betrokkene 1] toe. Ik kreeg toen opeens een klap vanaf de zijkant. Deze klap kwam op mijn linkeroogkas terecht. Ik voelde op dat moment een behoorlijke pijn in mijn gezicht. Ik voelde dat ik geslagen werd met een hard voorwerp, ik denk dat dit met de achterkant van een glas moet zijn geweest. Ik deed mijn hand voor mijn ogen en voelde het warm worden rond mijn ogen. Later zag ik dat het bloedde. Voor mijn linkeroog werd het zwart.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (pagina 44 t/m 46) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 5] :
Op 12 mei 2012 is er voor mij een vrijgezellenfeest georganiseerd omdat ik binnenkort ga trouwen. Ik ben met een aantal vrienden en familieleden naar Nijmegen gegaan. De mensen die allemaal mee waren zijn:[betrokkene 11] , [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 12] , [betrokkene 13] , [betrokkene 14] , [betrokkene 15] , [betrokkene 9] , [betrokkene 16] , [betrokkene 3] , [betrokkene 6] , [betrokkene 7] , [betrokkene 17] , [betrokkene 18] , [betrokkene 8] en [betrokkene 19] .
Rond 01:15 uur en 01:30 uur besloot ik met een aantal terug naar de bus te gaan. Degene die met mij mee gingen waren: [betrokkene 11] , [betrokkene 2] , [betrokkene 1] , mijn broer [betrokkene 3] en [betrokkene 6] . We liepen naar de bus toe, maar we waren daar te vroeg voor. Ik ben toen met de groep, welke hierboven vermeld staan, een kroeg genaamd [A] binnen gegaan.
We kwamen binnen en mensen die al in het café zaten keken ons scheef aan alsof ze wilden zeggen wie zijn jullie! Binnen heb ik wel wat gedronken. Ik denk dat we hooguit 15 minuten binnen zijn geweest.
Ik liep naar buiten toe. Het enige wat ik nog kan herinneren is dat [betrokkene 2] aan de overkant van het café op straat lag. Het was mij al snel duidelijk dat [betrokkene 2] door iemand geslagen was en dusdanig hard dat hij knock-out op straat lag. Ik zag dat twee manspersonen nogal opgefokt uit de richting van [betrokkene 2] gelopen kwamen. Beide mannen liepen terug naar het café. De mannen die ik zag waren een blanke kale man met een roze shirt en een negroïde man welke donker was gekleed. Beide mannen schat ik tussen de 30 en 35 jaar oud. Beide mannen waren gespierd. Ik ken beide mannen niet en heb ze nog nooit eerder gezien.
Ik liep snel naar [betrokkene 2] toe en zag dat hij echt knock-out op de grond lag. Hij reageerde bijna niet of matig op aanspreken. Ik raakte een soort van in paniek en vroeg aan de uitsmijter van een kroeg naast de plek waar [betrokkene 2] lag of hij een ambulance wilde bellen. Ik denk dat de uitsmijter dat uit eindelijk ook heeft gedaan maar het duurde voor mijn gevoel te lang.
Ik draaide me op een gegeven moment om en zag mijn broer [betrokkene 3] met zijn hand zijn linkeroog bedekken. Ik heb in eerste instantie niet gezien of [betrokkene 3] een bebloed oog had. Hij stond op een meter of 10 van mij vandaan. Achter [betrokkene 3] zag ik [betrokkene 1] op de grond liggen. Ook nu was het mij al snel duidelijk dat zowel [betrokkene 3] als [betrokkene 1] geslagen waren. Later hoorde ik dat [betrokkene 3] een glas in zijn oog had gekregen en dat [betrokkene 1] door die blanke kale man in het roze shirt geslagen was. Toen ik zag dat [betrokkene 1] op de grond lag ben ik meteen naar hem toegelopen. Onderweg zag ik dat [betrokkene 11] mij voorbij gerend kwam en dat vlak achter hem die blanke kale man met dat roze shirt achter [betrokkene 11] aan rende. Ik schreeuwde nog naar die man: WAAR BEN JIJ NU MEE BEZIG of woorden van gelijke strekking. Ik zag dat de man mij passeerde. Ik zag en voelde dat de man in het passeren mij een klap in mijn gezicht gaf. Ik voelde meteen pijn. Door de klap viel ik achteruit op de grond. De volgende dag zag ik dat mijn lippen blauw en dik waren. Ik heb niet gezien hoe de man mij heeft geslagen. Ik voelde wel dat hij mij sloeg. Hij was namelijk de enige die op het moment van de klap voorbij mij rende.
De politie kwam ter plaatse en heeft de blanke kale man met het roze shirt aangehouden.
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte (pagina 70 t/m 71) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte [verdachte] :
Ik ben gisteravond, zaterdag 12 mei 2012, omstreeks 23.30 uur naar de stad gegaan. Eenmaal in de stad zijn we gelijk naar café [A] aan de In de Betouwstraat gegaan. Op een gegeven moment kwam er een groep jongens van een man of 5 à 6 binnen. Op een gegeven moment kwamen ze voorbij ons lopen, terwijl ze de kroeg uitliepen. Eén jongen irriteerde mij. Op een gegeven moment zijn wij met zijn vieren naar buiten gelopen. Ik was die gasten helemaal zat, ik was er klaar mee. Die jongen en de rest van die groep stond nog steeds voor de deur. Ik ben gelijk op die bewuste jongen afgerend en heb hem pootje gehaakt, waardoor hij op de grond viel. Op het moment dat hij op de grond lag, heb ik hem blindelings een trap gegeven. Ik weet niet waar ik hem geraakt heb.
Ik droeg een roze T-shirt."
2.2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van het bewijs voorts het volgende overwogen:
"Door de raadsman is aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat dat verdachte zich bewust is geweest van openlijke geweldpleging. Verdachte is naar buiten gelopen en heeft zich alleen op één jongen gefocust. Hij heeft niet gezien wat zijn broer en anderen hebben gedaan.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de vele verklaringen van verschillende getuigen waaruit de gezamenlijkheid van de groep blijkt, het ook door anderen gepleegde geweld verdachte niet kan zijn ontgaan. Temeer nu volgens de zich in het dossier bevindende stukken verdachte samen met een groep uit het café is komen rennen en er direct door verdachte en verschillende andere leden van de groep geweld is uitgeoefend.
Het hof acht het gelet op de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet aannemelijk dat verdachte zich er niet bewust van zou zijn geweest dat er openlijk en met vereende krachten geweld werd uitgeoefend."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1.
Het middel klaagt blijkens de toelichting onder meer over 's Hofs oordeel dat de verdachte opzet had op het plegen van geweld in vereniging.
3.2.
Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het openlijk plegen van geweld tegen personen of goederen - een en ander in de zin van art. 141 Sr - kan van belang zijn dat openlijke geweldpleging in vereniging zich, gelet op de aard van het delict, in verschillende vormen kan voordoen. Er kan sprake zijn van evident nauw en bewust samenwerken, maar de strafbaarstelling van art. 141 Sr is mede toepasselijk op - en wordt ook frequent toegepast bij - openlijk geweld dat bestaat uit een meer diffuus samenstel van uiteenlopende, tegen personen of goederen gerichte geweldshandelingen en dat plaatsvindt binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan samenwerkingsverband met een eigen - soms moeilijk doorzichtige - dynamiek. De voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan dus zeker ook bij dit delict verschillende verschijningsvormen hebben. (Vgl. HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1320.) Tegen de achtergrond hiervan en gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen moet 's Hofs evenweergegeven overweging aldus worden verstaan dat het niet anders kan dan dat de verdachte zich ervan bewust is geweest dat anderen eveneens deelnamen aan de openlijke geweldpleging en dat de verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet had op het in vereniging plegen van geweld. Aldus verstaan getuigt die overweging niet van een verkeerde rechtsopvatting. Het oordeel van het Hof is toereikend gemotiveerd. De klacht faalt derhalve.
3.3.
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1.
Het middel klaagt dat 's Hofs strafmotivering niet voldoet aan art. 359, zesde lid, Sv nu daarin niet de redenen zijn vermeld die in het bijzonder hebben geleid tot de keuze voor een vrijheidsbenemende straf.
4.2.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde als hiervoren onder 2.1 weergegeven veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. Het heeft daartoe het volgende overwogen:
"De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 13 mei 2012 te Nijmegen samen met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen meerdere personen. Verdachte en zijn medeverdachten hebben de lichamelijke integriteit van de slachtoffers aangetast. Dergelijk openlijk gewelddadig optreden is in het algemeen en in groepsverband in het bijzonder zeer bedreigend en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met het verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 20 mei 2015 waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof bij de oplegging van de straf rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden.
Het hof is van oordeel dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden.
Verdachte heeft op 17 mei 2013 hoger beroep ingesteld en op 1 juli 2015 wijst het hof arrest in deze zaak. Gelet op de geringe overschrijding van de redelijke termijn laat het hof het bij de constatering dat de redelijke termijn is overschreden en zal het aan die overschrijding geen rechtsgevolgen verbinden.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is."
4.3.1.
Art. 359, zesde lid eerste volzin, Sv luidt:
"Bij de oplegging van een straf of maatregel die vrijheidsbeneming medebrengt, geeft het vonnis in het bijzonder de redenen op die tot de keuze van deze strafsoort, dan wel tot deze soort maatregel hebben geleid."
4.3.2.
Aan de wetsgeschiedenis kan, voor zover hier van belang, onder meer het volgende worden ontleend:
"Evenals het zesde lid vormt het zevende lid een uitwerking van de gedachte dat juist vrijheidsstraffen en enkele voor de veroordeelde als zeer belastend te beschouwen bijkomende straffen aan hoge eisen van motivering moeten voldoen. Worden dergelijke straffen geheel of gedeeltelijk onvoorwaardelijk opgelegd, dan moet worden gemotiveerd waarom niet met een voorwaardelijke straf kon worden volstaan. (...) De leden 6 en 7 vormen een signaal van de wetgever dat de nadruk op vermogensstraffen behoort te vallen. Acht de rechter desondanks een vrijheidsstraf (dan wel ontzettings- of ontzeggingsstraf) op zijn plaats, dan dient hij zo duidelijk mogelijk te maken op welke gronden die overtuiging steunt."
(Kamerstukken II 1977/78, 15 012, nr. 3, p. 54-55)
alsmede:
"De in de nota van wijzigingen voorgestelde tekst van artikel 359, zesde lid, strekt ertoe de oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf steeds tot een punt van aparte en nadere afweging door de rechter te maken."
4.3.3.
In de rechtspraak van de Hoge Raad wordt het in 4.3.1 weergegeven vereiste aldus ingevuld dat uit de strafmotivering expliciet moet blijken dat de rechter onder ogen heeft gezien dat hij een straf of maatregel oplegt die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt door in de strafmotivering tot uitdrukking te brengen dat zo'n sanctie wordt opgelegd en die sanctieoplegging te verbinden met in de strafmotivering opgegeven redenen.
4.3.4.
Anders dan in de zaken die hebben geleid tot de in de toelichting op het middel genoemde arresten van de Hoge Raad van 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3061 en 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3702 heeft het Hof met zijn hiervoor weergegeven overweging uitdrukkelijk doen blijken dat alleen een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf te dezen passend en geboden is en aldus in overeenstemming met art. 359, zesde lid, Sv in het bijzonder de redenen opgegeven die de opgelegde gevangenisstraf hebben bepaald.
4.4.
Het middel faalt.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 september 2016.
Conclusie 31‑05‑2016
Inhoudsindicatie
1. Openlijke geweldpleging in vereniging gericht tegen deelnemers van vrijgezellenfeest n.a.v. ruzie in café in Nijmegen. Art. 141 Sr. 2. Strafmotivering, art. 359.6 Sv. Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2016:1320 m.b.t. nauwe en bewuste samenwerking t.a.v. het openlijk plegen van geweld. Tegen de achtergrond hiervan en gelet op de inhoud van de gebezigde b.m. moet 's Hofs overweging aldus worden verstaan dat het niet anders kan dan dat verdachte zich ervan bewust is geweest dat anderen eveneens deelnamen aan de openlijke geweldpleging en dat verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet had op het in vereniging plegen van geweld. Aldus verstaan getuigt die overweging niet van een verkeerde rechtsopvatting. ’s Hofs oordeel is toereikend gemotiveerd. Ad 2. Onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis stelt de HR voorop dat uit de strafmotivering expliciet moet blijken dat de rechter onder ogen heeft gezien dat hij een straf of maatregel oplegt die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt door in de strafmotivering tot uitdrukking te brengen dat zo'n sanctie wordt opgelegd en die sanctieoplegging te verbinden met in de strafmotivering opgegeven redenen. Hof heeft in zijn strafmotivering uitdrukkelijk doen blijken dat alleen een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf te dezen passend en geboden is. Aldus heeft het Hof in overeenstemming met art. 359.6 Sv i.h.b. de redenen opgegeven die de opgelegde gevangenisstraf hebben bepaald. CAG: anders t.a.v. middel 2.
Nr. 15/03273 Zitting: 31 mei 2016 | mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 1 juli 2015 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens “openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft”, veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Voorts heeft het hof beslist ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen, een en ander zoals in het arrest vermeld.
Namens de verdachte heeft mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt dat uit de bewijsconstructie niet kan volgen dat de verdachte opzet had op het uitoefenen van geweld in vereniging met anderen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat1.:
“hij op 13 mei 2012 te Nijmegen, op de openbare weg (de ‘In de Betouwstraat’), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen (te weten [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3]), welk geweld bestond uit het slaan en/of stompen en/of schoppen tegen het hoofd en/of lichaam van voornoemde personen, terwijl het door hem gepleegde feit enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.”
5. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (pagina 12 t/m 17) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 1]:
Op zaterdag 12 mei 2012 ging ik naar Nijmegen. Ik was samen met [betrokkene 2], [betrokkene 4], [betrokkene 3], [betrokkene 5], [betrokkene 6] en [betrokkene 7].
Op zondag 13 mei 2012, omstreeks 01.30 uur verlieten wij het café. We wilden nog een laatste biertje doen en gingen café [A] binnen. Het was inmiddels 02.00 uur. Ik voelde direct dat de stemming omsloeg bij de mensen die zich al in het café bevonden. Ik werd namelijk direct aangesproken door een gast. Hij vroeg wat we kwamen doen. Ook kwam er nog een donkere jongen naar mij toe en vroeg wat we kwamen doen.
Ik liep naar boven in het café. Ik hoorde die twee gasten opnieuw aan mij vragen wat we kwamen doen. Ik vond dat ze een dreigende houding hadden.
Eén van mijn vrienden zei: “We gaan weer.” Volgens mij stonden er al een aantal vrienden van mij buiten. Ik liep achter een vriend aan in de richting van de uitgang van het café. Volgens mij liep ik achter [betrokkene 6] aan. Ik zag weer die twee gasten die mij eerder hadden aangesproken. Er stonden nu meer gasten bij hen.
Om naar buiten te gaan moest ik langs die gasten lopen. Op het moment dat ik naar buiten liep voelde ik een harde trap in mijn rug. De trap was op mijn onderrug. Het voelde door het formaat als een voet die op mijn onderrug geplaatst werd. We stonden inmiddels allemaal buiten. Ik weet niet of er nog meer mensen een trap hebben gehad. Ik was de laatste die naar buiten ging. We stonden voor het café. Ik stelde voor om naar de bus te gaan. Sommige vrienden liepen al vooruit. Een aantal vrienden bleven voor het café staan. Ik weet niet meer wie die vrienden waren, die bleven staan.
Ik weet niet meer hoe het kwam maar ik draaide me om naar de deur van het café. Ik zag dat de deur open schoot. Ik hoorde geschreeuw. Ik zag een stuk of vijftien à twintig mannen en vrouwen naar buiten rennen. Ik stond op vijfentwintig à dertig meter afstand van de deur. Voor ik het wist lag ik op de grond. Ik lag met mijn gezicht naar grond. Ik voelde pijn aan mijn gezicht. Volgens mij had ik toen al een bloedneus. Ik kan de pijn niet echt omschrijven. Mijn neus deed pijn. Ik voelde mij niet in staat om op te staan. Ik keek omhoog en ik zag een persoon op mij af komen. Voordat ik het door had kreeg ik een trap in mijn gezicht. Ik voelde dat de trap met kracht gegeven was. Ik voelde direct hevige pijn aan mijn gezicht. Ik weet niet hoe die persoon mij een trap gaf. Ik weet het echt niet meer. Ik weet wel dat de persoon bewust naar mij toe kwam lopen toen ik op de grond lag. Ik zag ook nog dat de persoon bewust in mijn gezicht een trap gaf. Dit omdat hij ter hoogte van mijn hoofd stond. Ik heb het gevoel dat ik toen even weg ben geweest. Een soort van bewusteloos.
Op een gegeven moment zag ik [betrokkene 4] staan. Ik ben toen opgestaan en ik kreeg water aangeboden. Ik voelde pijn aan mijn hoofd. Het was een bonkende pijn. Ik was erg geschrokken want ik had bloed aan mijn kleding en handen. Ik heb niemand aangeraakt dus ik wist dat het mijn eigen bloed moest zijn.
[betrokkene 3], [betrokkene 2], [betrokkene 5], [betrokkene 7] en ik waren gewond geraakt. We zijn met onze eigen bus naar het LUMC te Leiden gegaan. Dit is een ziekenhuis. Ik denk dat we rond 05.00 uur in het LUMC aankwamen. [betrokkene 2] werd direct opgenomen. [betrokkene 2] heeft ook letsel aan het gezicht, hoofd en aan zijn ribben. [betrokkene 3] heeft vocht onder zijn ogen zitten. [betrokkene 5] heeft een dikke lip en [betrokkene 7] is niet in het ziekenhuis geweest.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (pagina 24 t/m 26) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 2]:
Ik doe aangifte van zware mishandeling dan wel poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft gepoogd mij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Ik verklaar u het volgende:
Op zaterdag 12 mei 2012, omstreeks 13:30 uur ging ik, samen met vrienden naar Nijmegen voor een vrijgezellenfeest. Ik was samen met [betrokkene 4], [betrokkene 3], [betrokkene 5], [betrokkene 1], [betrokkene 6], [betrokkene 8] en [betrokkene 9]. Er waren nog meer vrienden mee. In totaal waren we met drieëntwintig vrienden.
Op zondag 13 mei 2012, omstreeks 01:45 uur zijn we naar de bus gaan lopen. De bus zou ons weer naar Katwijk brengen. We waren nog wat vroeg. We besloten dat we nog een biertje zouden drinken in een ander café om daar te wachten tot dat het tijd was om te vertrekken. We besloten om een biertje te gaan drinken in een kroeg. Deze kroeg heet [A]. Ik was samen met [betrokkene 1], [betrokkene 6], [betrokkene 3], [betrokkene 5] en nog een andere vriend, waarvan ik niet meer weet wie dat was. De groep van 23 vrienden was uiteen gevallen. Het was inmiddels 02:00 uur. We zijn de kroeg binnen gelopen. Ik zag gelijk dat er mannen waren in de leeftijd van dertig tot zestig jaar. Ik hoorde dat ze gelijk begonnen met schelden. Ik hoorde ze zeggen, “wat komen jullie doen, kankerlijers.”
Ik hoorde dat die gasten bleven schelden. Ik hoorde dat ze nog steeds kankerlijer schreeuwden.
De sfeer sloeg om. We wilden hier niet langer blijven. We liepen de kroeg uit. Ik ging voor het raam staan en gebaarde van wat moeten jullie nou. Ik deed de gebaren met armen. Ik stond met mijn armen omhoog. Ik zag dat er ongeveer twaalf mannen de kroeg uit kwamen lopen. Ik zag dat deze mannen een dreigende houding hadden. Ik zag dat de mannen zich groot maakten. Ik zag dat er een man met een stuk geslagen glas naar buiten kwam lopen. Ik zag ook dat een man een stoelpoot van een kruk in zijn hand had. Ik zag dat hij deze in zijn rechterhand vast hield.
Ik kreeg van een man gelijk een klap voor mijn hoofd. Ik voelde toen erg veel pijn. Ik voelde een bonkende pijn. Ik viel hierdoor op de grond. Ik viel met mijn hoofd op de stoeptegels. Ik zag en voelde toen dat ik een trap in mijn maag kreeg. Ik voelde toen veel pijn in mijn ribben. Ik kreeg ook nog twee trappen op mijn hoofd. Ik heb toen mijn bewustzijn verloren. Ik kwam weer een beetje overeind en toen zag ik in een flits weer een voet komen en toen gaf een andere man mij een trap op mijn hoofd. Ik kwam toen met mijn achterhoofd vol op de stoeptegels terecht. Ik verloor toen weer mijn bewustzijn. Ik weet dat ik diverse trappen op mijn hoofd en in mijn maag heb gekregen. Vrienden hebben nog geprobeerd om er tussen te komen, maar dit lukte niet. Mijn vrienden werden zelf ook in elkaar geslagen. Mijn vrienden hebben hier ook aangifte van gedaan.
[betrokkene 3], [betrokkene 1], [betrokkene 5], [betrokkene 7] en ik waren gewond geraakt. We zijn met onze eigen bus naar het LUMC te Leiden gereden. Ik ben tijdens de terugreis met de bus, nog twee keer mijn bewustzijn verloren. Ik werd gelijk in het LUMC opgenomen. Ik heb een hersenscan gehad. Ik heb van zondag 13 mei 2012, omstreeks 05:30 uur tot maandagmiddag 16:00 uur in het ziekenhuis gelegen. Inmiddels zijn we zeventien (17) dagen verder en heb ik nog erg veel last van mijn nek en heb ik erg veel last van hoofdpijn en voel ik nog een drukkende pijn in mijn zij, bij mijn ribben.
3. De geneeskundige verklaring betreffende [betrokkene 2], opgemaakt door de arts dr. J.A.J. Lodder op 6 juni 2012, voor zover inhoudende:
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 13/14 mei 2012
Uitwendig waargenomen letsel:
- bloeduitstorting links op het achterhoofd
- schaafwond linkerflank
Is er vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel? Ja.
Overige van belang zijnde informatie:
- ribkneuzing links
- hersenschudding.
Geschatte duur van genezing: 1-2 weken.
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (pagina 31 t/m 33) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 3]:
Ik doe aangifte van mishandeling. Het geweld dat op mij werd uitgeoefend veroorzaakte pijn en/of letsel. Ik verklaar u daarover het volgende:
Op zaterdag 12 mei 2012 had ik een vrijgezellenfeest van mijn broertje. We zijn vanuit Katwijk vertrokken naar Nijmegen. We waren met een groep van 23 mannen. We hebben daar een gezellige dag gehad met zijn allen. Aan het eind van de avond zijn wij met zijn allen de kroeg in gegaan. Omdat we met een grote groep waren was de groep in tweeën verdeeld en waren we naar verschillende kroegen gegaan. We zouden om 03:00 uur met de bus terug naar Katwijk gaan.
Op zondag 13 mei 2012 omstreeks 02:30 uur liepen we de kroeg uit om op weg te gaan naar de bus. Er moest nog een man komen. Ik zag deze iets verderop nog aan het discussiëren was met een andere jongen. Hij heet [betrokkene 2]. Ik zag dat de gemoederen daar steeds hoger opliepen, dit zag ik omdat er ook gebaren naar elkaar gemaakt werden.
Ik zag toen dat er uit de kroeg, waar [betrokkene 2] aan het discussiëren was, een groep jongens komen. Ik zag dat [betrokkene 2] zich hierop omdraaide en wegrende. Hij rende in onze richting. Ik zag dat die groep jongens achter [betrokkene 2] aan ging. Ik denk dat er ongeveer een groep van zes man achter hem aan gingen. Ik zag dat een van die jongens, [betrokkene 2] een klap gaf. Ik zag dat [betrokkene 2] op de grond viel. Ik zag dat [betrokkene 2] in de val nog wel zijn handen over zijn hoofd heen deed om zichzelf te beschermen. Ik zag dat [betrokkene 2] op de grond bleef liggen en zich niet meer bewoog. Ik denk dat [betrokkene 2] even buiten bewustzijn is geweest.
Wij zijn toen naar [betrokkene 2] toegerend. Voor mij, liep [betrokkene 1]. Hij kreeg ook een klap van één van de jongens. Ik zag dat hij ook naar de grond viel, Toen hij hierna op probeerde te staan zag ik dat hij een trap in zijn gezicht kreeg. Ik zag dat de dader een harde trap gaf, hiermee bedoel ik dat de dader zijn been naar achteren haalde en deze hard naar voren bracht. Ik zag dat [betrokkene 1] met deze trap geraakt werd aan de rechterzijde van zijn gezicht. Toen ik dit zag gebeuren liep ik in een lichte looppas naar [betrokkene 2] en [betrokkene 1] toe. Ik kreeg toen opeens een klap vanaf de zijkant. Deze klap kwam op mijn linkeroogkas terecht. Ik voelde op dat moment een behoorlijke pijn in mijn gezicht. Ik voelde dat ik geslagen werd met een hard voorwerp, ik denk dat dit met de achterkant van een glas moet zijn geweest. Ik deed mijn hand voor mijn ogen en voelde het warm worden rond mijn ogen. Later zag ik dat het bloedde. Voor mijn linkeroog werd het zwart.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (pagina 44 t/m 46) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 5]:
Op 12 mei 2012 is er voor mij een vrijgezellenfeest georganiseerd omdat ik binnenkort ga trouwen. Ik ben met een aantal vrienden en familieleden naar Nijmegen gegaan. De mensen die allemaal mee waren zijn: [betrokkene 11], [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 12], [betrokkene 13], [betrokkene 14], [betrokkene 15], [betrokkene 9], [betrokkene 16], [betrokkene 3], [betrokkene 6], [betrokkene 7], [betrokkene 17], [betrokkene 18], [betrokkene 8] en [betrokkene 19].
Rond 01:15 uur en 01:30 uur besloot ik met een aantal terug naar de bus te gaan. Degene die met mij mee gingen waren: [betrokkene 11], [betrokkene 2], [betrokkene 1], mijn broer [betrokkene 3] en [betrokkene 6]. We liepen naar de bus toe, maar we waren daar te vroeg voor. Ik ben toen met de groep, welke hierboven vermeld staan, een kroeg genaamd [A] binnen gegaan.
We kwamen binnen en mensen die al in het café zaten keken ons scheef aan alsof ze wilden zeggen wie zijn jullie! Binnen heb ik wel wat gedronken. Ik denk dat we hooguit 15 minuten binnen zijn geweest.
Ik liep naar buiten toe. Het enige wat ik nog kan herinneren is dat ik [betrokkene 2] aan de overkant van het café op straat lag. Het was mij al snel duidelijk dat [betrokkene 2] door iemand geslagen was en dusdanig hard dat hij knock-out op straat lag. Ik zag dat twee manspersonen nogal opgefokt uit de richting van [betrokkene 2] gelopen kwamen. Beide mannen liepen terug naar het café. De mannen die ik zag waren een blanke kale man met een roze shirt en een negroïde man welke donker was gekleed. Beide mannen schat ik tussen de 30 en 35 jaar oud. Beide mannen waren gespierd. Ik ken beide mannen niet en heb ze nog nooit eerder gezien.
Ik liep snel naar [betrokkene 2] toe en zag dat hij echt knock-out op de grond lag. Hij reageerde bijna niet of matig op aanspreken. Ik raakte een soort van in paniek en vroeg aan de uitsmijter van een kroeg naast de plek waar [betrokkene 2] lag of hij een ambulance wilde bellen. Ik denk dat de uitsmijter dat uit eindelijk ook heeft gedaan maar het duurde voor mijn gevoel te lang.
Ik draaide me op een gegeven moment om en zag mijn broer [betrokkene 3] met zijn hand zijn linkeroog bedekken. Ik heb in eerste instantie niet gezien of [betrokkene 3] een bebloed oog had. Hij stond op een meter of 10 van mij vandaan. Achter [betrokkene 3] zag ik [betrokkene 1] op de grond liggen. Ook nu was het mij al snel duidelijk dat zowel [betrokkene 3] als [betrokkene 1] geslagen waren. Later hoorde ik dat [betrokkene 3] een glas in zijn oog had gekregen en dat [betrokkene 1] door die blanke kale man in het roze shirt geslagen was. Toen ik zag dat [betrokkene 1] op de grond lag ben ik meteen naar hem toegelopen. Onderweg zag ik dat [betrokkene 11] mij voorbij gerend kwam en dat vlak achter hem die blanke kale man met dat roze shirt achter [betrokkene 11] aan rende. Ik schreeuwde nog naar die man: WAAR BEN JIJ NU MEE BEZIG of woorden van gelijke strekking. Ik zag dat de man mij passeerde. Ik zag en voelde dat de man in het passeren mij een klap in mijn gezicht gaf. Ik voelde meteen pijn. Door de klap viel ik achteruit op de grond. De volgende dag zag ik dat mijn lippen blauw en dik waren. Ik heb niet gezien hoe de man mij heeft geslagen. Ik voelde wel dat hij mij sloeg. Hij was namelijk de enige die op het moment van de klap voorbij mij rende.
De politie kwam ter plaatse gekomen en heeft de blanke kale man met het roze shirt aangehouden.
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte (pagina 70 t/m 71) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte [verdachte]:
Ik ben gisteravond, zaterdag 12 mei 2012, omstreeks 23.30 uur naar de stad gegaan. Eenmaal in de stad zijn we gelijk naar café [A] aan de In de Betouwstraat gegaan. Op een gegeven moment kwam er een groep jongens van een man of 5 à 6 binnen. Op een gegeven moment kwamen ze voorbij ons lopen, terwijl ze de kroeg uitliepen. Eén jongen irriteerde mij. Op een gegeven moment zijn wij met zijn vieren naar buiten gelopen. Ik was die gasten helemaal zat, ik was er klaar mee. Die jongen en de rest van die groep stond nog steeds voor de deur. Ik ben gelijk op die bewuste jongen afgerend en heb hem pootje gehaakt, waardoor hij op de grond viel. Op het moment dat hij op de grond lag, heb ik hem blindelings een trap gegeven. Ik weet niet waar ik hem geraakt heb.
Ik droeg een roze T-shirt.”
6. Het hof heeft ten aanzien van het bewijs voorts nog het volgende overwogen:
“Door de raadsman is aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat dat verdachte zich bewust is geweest van openlijke geweldpleging. Verdachte is naar buiten gelopen en heeft zich alleen op één jongen gefocust. Hij heeft niet gezien wat zijn broer en anderen hebben gedaan.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de vele verklaringen van verschillende getuigen waaruit de gezamenlijkheid van de groep blijkt, het ook door anderen gepleegde geweld verdachte niet kan zijn ontgaan. Temeer nu volgens de zich in het dossier bevindende stukken verdachte samen met een groep uit het café is komen rennen en er direct door verdachte en verschillende andere leden van de groep geweld is uitgeoefend.
Het hof acht het gelet op de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet aannemelijk dat verdachte zich er niet bewust van zou zijn geweest dat er openlijk en met vereende krachten geweld werd uitgeoefend.”
7. Tot de inwerkingtreding van de Wet van 25 april 2000, Stb. 173 op 12 mei 2000 sprak art. 141 Sr over het ‘met verenigde krachten’ plegen van geweld; thans is strafbaar het ‘in vereniging’ plegen van geweld. Aangezien deze wetswijziging was gericht op verruiming van het bereik van art. 141, geldt bij de uitleg van het begrip ‘in vereniging’ nog steeds wat vroeger voor de uitdrukking ‘met verenigde krachten’ gold. Evenals bij ‘verenigde personen’ is voor ‘verenigde krachten’ nodig dat de daders weten dat anderen aan het feit - het geweld derhalve - deelnemen.2.In andere woorden, de pleger van openlijk geweld moet zich ervan bewust zijn dat hij niet in zijn eentje opereert.3.
Voorts is vaste rechtspraak dat van het in ‘vereniging’ plegen van geweld sprake is indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn.4.
8. Tegen de achtergrond van het bovenstaande en in het licht van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen getuigt het oordeel van het hof dat het - vrij vertaald - niet anders kan dan dat verdachte zich bewust moet zijn geweest van de omstandigheid dat anderen eveneens aan het openlijke geweld deelnamen en derhalve op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de gezamenlijkheid van dat openbare geweld, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het geenszins onbegrijpelijk. Met name in het licht van verdachtes eigen verklaring (bewijsmiddel 6) waarin hij uitdrukkelijk aangeeft deel te hebben uitgemaakt van een groep die het café uitging en het er in elk geval verdachte zelf om te doen was de confrontatie te zoeken, beschouwd in samenhang met de andere bewijsmiddelen die getuigen van meerdere mannen, waaronder verdachte, die (gewapend) het café uitkwamen en onmiddellijk daarop geweld uitoefenden tegen verschillende slachtoffers, behoefde het oordeel van het hof geen - ook niet in de licht van het gevoerde verweer - nadere motivering.
9. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
10. Het tweede middel klaagt dat het hof niet de redenen heeft opgegeven die in het bijzonder hebben geleid tot de keuze voor een vrijheidsbenemende straf.
11. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
12. Het bestreden arrest houdt als motivering van de straf het volgende in:
“De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 13 mei 2012 te Nijmegen samen met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen meerdere personen. Verdachte en zijn medeverdachten hebben de lichamelijke integriteit van de slachtoffers aangetast. Dergelijk openlijk gewelddadig optreden is in het algemeen en in groepsverband in het bijzonder zeer bedreigend en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met het verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 20 mei 2015 waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof bij de oplegging van de straf rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden.
Het hof is van oordeel dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden.
Verdachte heeft op 17 mei 2013 hoger beroep ingesteld en op 1 juli 2015 wijst het hof arrest in deze zaak. Gelet op de geringe overschrijding van de redelijke termijn laat het hof het bij de constatering dat de redelijke termijn is overschreden en zal het aan die overschrijding geen rechtsgevolgen verbinden.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is.”
13. De raadsman heeft bij pleidooi het volgende strafmaatverweer gevoerd:
“Zonder dat dit aan de verdediging te wijten is, is de redelijke termijn van de behandeling in hoger beroep overschreden nu er meer dan twee jaar is verstreken sinds de veroordeling van de politierechter op 7 mei 2013. De overschrijding van de redelijke termijn dient wat de verdediging betreft tot strafvermindering te leiden, te meer nu eveneens feitelijk vast is komen te staan dat cliënt sinds het feit in 2012 niet meer met justitie in aanraking is gekomen. Cliënt is namelijk ook erg geschrokken van het hele gebeuren en heeft zijn leven aantoonbaar gebeterd. Als cliënt vier maanden de gevangenis in moet, raakt hij zijn inkomen kwijt en dus zijn woning omdat hij de huur niet meer kan betalen, zulks terwijl hij na een nare vechtscheiding het een en ander ook financieel weer op de rit heeft. Het is een feit van algemene bekendheid dat huisvesting en inkomen bij uitstek recidivebeperkingen factoren kunnen zijn, in het geval van cliënt is dat aantoonbaar zo. Nu cliënt al meer dan drie jaar niet met de politie in aanraking is gekomen - daar waar dat in het verleden schering en inslag was - gaat van het in stand laten van de situatie van cliënt qua inkomen en huisvesting drie jaar na dato een betere generale en preventieve werking uit dan cliënt simpelweg opsluiten. Cliënt is in staat een werkstraf te verrichten.”
14. Vooropgesteld moet worden dat de feitenrechter vrij is in de bepaling van de straf en de waardering van de factoren die hij daartoe van belang acht. In cassatie kan niet worden onderzocht of de juiste straf is opgelegd en evenmin of de straf beantwoordt aan alle daarvoor in aanmerking komende factoren, zoals de ernst van het feit of de persoon van de verdachte.5.Ingevolge art. 359, zesde lid, Sv dient de rechter het opleggen van de vrijheidsstraf in het bijzonder te motiveren. In cassatie kan deze motivering slechts op haar begrijpelijkheid worden getoetst.6.
15. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het hof het aangevoerde alleen opgevat als een algemeen verzoek tot matiging van de straf op basis van persoonlijke omstandigheden.7.Tegen deze achtergrond ligt dan de vraag voor of de motivering van het hof de toets in cassatie kan doorstaan, waarbij ik in het bijzonder in ogenschouw neem dat (1) het hof niet slechts gebruik heeft gemaakt van de standaardoverweging8., maar uitvoerig is ingegaan op de ernst van het feit en de impact op slachtoffers en samenleving, het hof (2) daarbij laat meewegen dat verdachte over een aanzienlijk strafblad beschikt, waaruit blijkt dat hij meerdere malen voor diverse vormen van geweldpleging veroordeeld is en dienaangaande reeds eerder taakstraffen en voorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd heeft gekregen9.en voorts (3) verwijst naar de LOVS richtlijnen10.. Je zou kunnen betogen dat hierin besloten ligt dat naar het oordeel van het hof niet kan worden volstaan met een werkstraf, maar een gevangenisstraf passend en geboden is. En het hof aldus zou hebben voldaan aan de eis in de strafmotivering in het bijzonder de redenen op te geven die tot de keuze van de vrijheidsbenemende straf hebben geleid. Zoals ik al eens eerder heb uiteengezet11.is mijn indruk evenwel dat in de latere rechtspraak van Uw Raad deze wat soepele benadering is verlaten en dat thans geldt dat uit het arrest expliciet moet blijken dat het hof aandacht heeft gehad voor de bijzondere eisen voor de vrijheidsbenemende straf en het hof uitdrukkelijk een signaal moet geven art. 359, zesde lid, Sv voor ogen te hebben gehad. Dat is hier niet gebeurd en in die lijn treft het middel derhalve doel.12.
16. Het middel slaagt.
17. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
18. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het hof om in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑05‑2016
(Letterlijk) in Noyon/Langemeijer/Remmelink, aant. 4 op art. 141 Sr (bijgewerkt tot 14 oktober 2014).
Zie de (uitgebreide) conclusie van Knigge van 14 mei 2013 voor HR 2 juli 2013: ECLI:NL:PHR:2013:89.
Vgl. HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:132, NJ 2013/407 en de bijgaande conclusie van Knigge (PHR:2013:89)
A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, (achtste druk), Deventer: 2015, p. 310.
Vgl. de conclusie van Machielse van 17 juni 2008 voor HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD4870, NJ 2009/226, m.nt. Buruma (PHR:2008:BD4870).
En in het aangevoerde dus geen uos gezien. Derhalve is hier alleen de motiveringseis van art 359, zesde lid, Sv van toepassing (aan welke eis in het algemeen genomen sneller zal zijn voldaan), zie HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD4870, NJ 2009/226, m.nt. Buruma.
Dat is namelijk, ook in combinatie met het aanhalen van de rechter van een strafblad met eerdere veroordelingen voor gelijksoortige feiten, niet voldoende om de oplegging van een vrijheidsbenemende straf te motiveren: HR 29 augustus 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX6411.
Onder meer voor mishandelingen en bedreiging met geweld, vgl. het uittreksel Justitiële Documentatie van 20 mei 2015. De ernst van het feit en de maatschappelijke impact in samenhang met het strafblad van de dader geven hier de doorslag, zo begrijp ik het hof. Dit in tegenstelling tot de twee zaken die hebben geleid tot de in het middel aangehaalde arresten (HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3061 en HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3702) waar het verdachten betrof die niet eerder ter zake van soortgelijke feiten waren veroordeeld, dan wel in het geheel geen strafblad hadden. In die zaken was de motivering van het hof, die voornamelijk zag op de ernst van het feit en de maatschappelijke gevolgen, niet voldoende om de vrijheidsstraf te motiveren.
Raadpleging van de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken wijst uit dat gebruikelijk is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op te leggen bij ‘openlijke geweldpleging, enig lichamelijk letsel ten gevolge hebbend’. De geraadpleegde versie dateert van februari 2011, de versie die gold ten tijde van de pleegdatum.
Vgl. mijn conclusie van 30 juni 2015, voor HR 15 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2580, NJ 2016/98 (PHR:2015:1747).
Zie voor de eisen bij strafmaatverweren de serie arresten die Uw Raad op 17 maart 2015 heeft gewezen: HR 17 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:635, 637 en 642, NJ 2015/225, NJ 2015/226 en NJ 2015/227, m.nt. Vellinga-Schootstra.
Beroepschrift 07‑01‑2016
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR, houdende twee middelen van cassatie in de zaak van:
[verzoeker] verzoeker van cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof Arnhem — Leeuwarden van 1 juli 2015, waarbij verzoeker tot straf is veroordeeld.
Middel I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm. In het bijzonder heeft het Hof naleving verzuimd van de artikelen 359 juncto 415 Sv, omdat 's Hofs oordeel dat verzoeker in vereniging geweld heeft gepleegd ontoereikend gemotiveerd is.
Toelichting
1.
Met betrekking tot het tenlastegelegde in vereniging plegen van geweld houdt de pleitnota van de raadsman van verzoeker het volgende in:
- ‘1.
Onder verwijzing naar T&C, strafrecht, aant. 10 b op art. 141 Sr, 9e druk, blz 1013 kan worden opgemerkt dat:
‘In HR 11 november 2003, LJN AL6209 wordt gesproken van het leveren van een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld (zie o.a. ook HR 13 september 2005, NJ 2006/449) (…) Het enkele zich niet-distantiëren is volgens de Hoge Raad echter niet voldoende om van een significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld tegen de andere persoon te spreken. Eveneens in de lijn met de jurisprudentie over medeplegen kan van een significante en wezenlijke bijdrage ook sprake zijn wanneer verdachte, zonder aan de geweldpleging deel te nemen, die geweldpleging heeft‘bevorderd en wellicht zelfs uitgelokt’door de medeverdachten door middel van sms-berichten op de hoogte te stellen van de plek waar de slachtoffers zich bevonden, en de mededaders dus in de gelegenheid te stellen om de slachtoffers te schoppen en te slaan, waartoe de mededaders waren opgestookt of opgejut (HR 5 april 2011, NJ 2011/174). Voor een significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld is niet nodig dat de deelnemers gelijktijdig aan het geweld zijn begonnen (HR 2 juli 2013,ECLI:NL:HR:2013:132).’
Op grond van het voorgaande ligt thans de vraag voor of de gedragingen van mijn cliënt kunnen worden getypeerd als een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld van anderen. Ik meen dat uit de door de politierechter opgebouwde bewijsconstructie zulks niet kan blijken.
- 2.
Het bestreden vonnis houdt als bewijsoverweging onder meer het volgende in:
‘(…) Verdachte zelf heeft echter aangegeven dat hij op de persoon die gebaren maakte, is afgerend, hem pootje heeft gehaakt en heeft geschopt. Gelet op deze verklaringen van de verdachte, in samenhang bezien met de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 4], acht de politierechter bewezen dat verdachte degene is geweest die als eerste geweld op [betrokkene 2] heeft uitgeoefend. Nu verdachte samen met een groep uit het café is komen rennen en er direct door verdachte en verschillende andere leden van de groep geweld is uitgeoefend, acht de politierechter het niet aannemelijk dat verdachte verdachte is zich er niet van bewust is geweest dat er openlijk geweld en met vereende krachten geweld werd uitgeoefend. Het verweer wordt verworpen’.
- 3.
De hiervoor geciteerde overweging van de politierechter geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is bovendien niet begrijpelijk. Immers, niet is aan de orde de vraag of het aannemelijk is dat verdachte niet bewust was van het samen geweldplegen met anderen; bewezen zal moeten worden dat hij zich daar bewust van was. Verder is de overweging van de politierechter innerlijk tegenstrijdig, en daarmee niet begrijpelijk, omdat hij enerzijds heeft vastgesteld dat het mijn cliënt was die als eerste geweld uitoefende terwijl de politierechter eveneens heeft vastgesteld dat door mijn cliënt en andere leden van de groep direct geweld is uitgeoefend. En dit laatste is nogal belangrijk, omdat in het geval mijn cliënt inderdaad de eerste was die geweld uitoefende en daarna alvorens de anderen overgingen tot geweld zijn geweld heeft gestaakt, het aankomt op de vraag of mijn cliënt wist dat hij met zijn gedragingen zou bevorderen dat anderen over zouden gaan tot geweld, want pas dan kan worden gesproken van een significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld dat door anderen is gepleegd.
- 4.
In dit opzicht is het interessant om te bezien welke bewijsmiddelen door de politierechter voor het bewijs zijn gebruikt. Direct springt in het oog bewijsmiddel 2 (de verklaring van mijn cliënt bij de politie) waaruit kort gezegd volgt dat mijn cliënt, in de vorm van een solo-actie een andere man heeft mishandeld. Immers: ik vond die gasten agressief, ik zag dat ik uitgelokt werd, ik was die gasten zat, ik heb de jongen tegen de grond gewerkt en geschopt. Kortom: de politierechter heeft daarmee feitelijk vastgesteld dat mijn cliënt zelf over is gegaan — zonder overleg met anderen, en zonder met anderen erop af te gaan — tot de mishandeling van een jongen.
- 5.
De vraag die dan vervolgens gesteld moet worden, is de vraag of uit de overige door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen kan volgen dat mijn cliënt op het moment dat hij die jongen aanviel zich ervan bewust was dat hij dat samen met anderen deed, dan wel dat hij op zijn minst zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat hij door zijn gedraging anderen zou aanzetten/opjutten tot het plegen van geweld daarna. Naar mijn stellige overtuiging, is in geen van de overige bewijsmiddelen steun te vinden voor de opvatting dat mijn cliënt, toen hij een jongen pootje haakte daarna schopte, dat deed op een moment dat hij zich in een groep bevond van anderen die al dan niet ook op dat moment gebruikte, dan wel dat hij er rekening mee hield dat door zijn gedrag anderen zouden worden aangezet tot het plegen van geweld. Weliswaar houden de bewijsmiddelen 4 t/m 9 verklaringen in die duiden op groepsgeweld, geweld dat door meerdere personen tegelijk gepleegd, maar dat gaat allemaal over geweldshandeling die niet overeenkomen met de gedragingen van mijn cliënt en handelingen zijn die hebben plaatsgevonden na de soloactie van mijn cliënt. In die verklaringen wordt immers enkel gesproken over schreeuwende vrouwen die roepen ‘pak ze’, een of meerdere vuistslagen (in het gezicht), en een trap in de rug, maar niemand die rept van het pootje haken gevolgd door een schop. Gelet daarop alsmede in aanmerking genomen dat uit geen van de bewijsmiddelen 4 t/m 9 blijkt dat mijn cliënt een van de daar genoemde geweldplegers is geweest, en verder nog in aanmerking genomen dat uit niets blijkt wat de tijdspanne is geweest tussen de actie van mijn cliënt en het geweld wat daarna is uitgeoefend door anderen, kan niet zonder mee gezegd worden dat mijn cliënt met zijn solo-actie een significante bedrage heeft geleverd aan het geweld wat later is gevolgd. Vrijspraak van feit 1 moet volgen.(…)’
2.
Het bestreden arrest houdt als bewezenverklaring in dat verzoeker:
‘(…) op 13 mei 2012 te Nijmegen op de openbare weg (de ‘In de Betouwstraat’) openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen (te weten [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3]), welk geweld bestond uit het slaan en/of stompen en/of schoppen tegen het hoofd en/of lichaam van voornoemde personen, terwijl het door hem gepleegd feit enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad’.
3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
‘Door de raadsman is aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat dat verdachte zich bewust is geweest van openlijke geweldpleging. Verdachte is naar buiten gelopen heeft zich alleen op één jongen gefocust. Hij heeft niet gezien wat zijn broer en anderen hebben gedaan. Het hof is van oordeel dat, gelet op de vele verklaringen van verschillende getuigen waaruit de gezamenlijkheid van de groep blijkt, het ook door anderen gepleegde geweld verdachte niet kan zijn ontgaan. Temeer nu volgens de zich in het dossier bevindende stukken verdachte samen met een groep uit het café is komen rennen en er direct door verdachte en verschillende andere leden van de groep geweld is uitgeoefend. Het hof acht het gelet op de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet aannemelijk dat verdachte zich er niet bewust van zou zijn geweest dat er openlijk en met vereende krachten geweld werd uitgeoefend.’
4.
Ten eerste moet worden opgemerkt dat de raadsman van verzoeker (zie met name punt 5 van diens pleitnota), anders dan het Hof heeft overwogen, niet heeft aangevoerd dat verzoeker niet zou hebben gezien dat er door anderen geweld is gebruikt; wel is door de raadsman aangevoerd dat de vereiste zekere betrokkenheid op het door andere uitgeoefende geweld bij verzoeker ontbrak1.. Ten tweede kan uit de bewijsmiddelen 1 t/m 5 niet volgen dat verzoeker toen hij een jongen pootje haakte en hem daarna schopte (bewijsmiddel 6) dat deed op een moment dat hij zich in een groep van anderen bevond die op dat moment geweld gebruikte en zich daarvan bewust was en/of dat verzoeker tijdens die door hem gepleegde geweldshandelingen er rekening mee hield dat door zijn gedrag anderen zouden worden aangezet tot het plegen van geweld. Mede gelet op hetgeen door de verdediging is aangevoerd is ontoereikend gemotiveerd het oordeel van het Hof dat verzoeker opzettelijk in vereniging geweld heeft gepleegd. De overweging van het Hof dat ‘het niet aannemelijk’ is dat verzoeker ‘zich er niet bewust van zou zijn geweest dat er openlijk en met vereende krachten geweld werd uitgeoefend ’ is onvoldoende om bewezen te verklaren dat verzoeker daadwerkelijk opzet had op het uitoefenen van geweld in vereniging met anderen.
Middel II
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in achtgenomen vorm. In het bijzonder heeft het Hof artikel 359 lid 6 juncto 415 Sv geschonden omdat het Hof niet de redenen heeft opgegeven die in het bijzonder hebben geleid tot de keuze voor een vrijheidsbenemende straf.
Toelichting
1.
Verzoeker is blijkens het bestreden arrest veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden. Het bestreden arrest houdt als motivering van de oplegging van de straf het volgende in:
‘De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 13 mei 2012 te Nijmegen samen met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen meerdere personen. Verdachte en zijn medeverdachten hebben de lichamelijke integriteit van de slachtoffers aangetast. Dergelijk openlijk gewelddadig optreden is in het algemeen en in groepsverband in het bijzonder zeer bedreigend en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met het verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 20 mei 2015 waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het Hof bij de oplegging van de straf rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden.
Het Hof is van oordeel dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Verdachte heeft op 17 mei 2013 hoger beroep ingesteld en op 1 juli 2015 wijst het hof arrest in deze zaak. Gelet op de geringe overschrijding van de redelijke termijn laat het hof bij de constatering dat de redelijke termijn is overschreden en zal eht aan die overschrijding geen rechtsgevolgen verbinden.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is.’
2.
Art. 359, zesde lid, Sv luidt als volgt:
‘Bij de oplegging van een straf of maatregel die vrijheidsbeneming medebrengt, geeft het vonnis in het bijzonder de redenen op die tot de keuze van deze strafsoort, dan wel tot deze soort maatregel hebben geleid. Het vonnis geeft voorts zoveel mogelijk de omstandigheden aan, waarop bij de vaststelling van de duur van de straf is gelet.’
3.
De overwegingen van het Hof bevatten in strijd met het zesde lid van art. 359 juncto 415 Sv niet een opgave van de redenen die in het bijzonder hebben geleid tot de keuze van een straf die vrijheidsontneming meebrengt. Dit vereiste leidt krachtens art. 359, achtste lid juncto 415 Sv tot nietigheid.2.
Slotsom:
Om de redenen, in het voorgaande vervat, kan het bestreden arrest niet in stand blijven; dat arrest behoort dus te worden vernietigd. Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. S.F.W. van 't Hullenaar advocaat te Arnhem, die bij dezen verklaart tot die indiening en ondertekening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker van cassatie.
Arnhem, 7 januari 2016
S.F.W. van 't Hullenaar
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 07‑01‑2016
Nodig is, dat ook anderen geweld plegen; er moet een zekere betrokkenheid op elkaar zijn (A.J.M. Machielse, De strafbaarheid der openlijke geweldpleging, in: Naar eer en geweten, 1987, p. 328).
HR 13 oktober 2015 ECLI:NL:HR:2015:3061 en HR 22 december 2015 ECLI:NL:HR:2015:3702