HR, 29-09-2015, nr. 14/03145
ECLI:NL:HR:2015:2863
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-09-2015
- Zaaknummer
14/03145
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:2863, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑09‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1033
ECLI:NL:HR:2015:1819, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑07‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1033
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1033
Beroepschrift, Hoge Raad, 30‑06‑2015
ECLI:NL:PHR:2015:1033, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑06‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:2863
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1819
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2016/53 met annotatie van B.F. Keulen
SR-Updates.nl 2015-0399
Jwr 2015/61 met annotatie van mr. W.H. Regterschot
SR-Updates.nl 2015-0321
Jwr 2015/61 met annotatie van mr. W.H. Regterschot
Uitspraak 29‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Alcoholslotprogramma (asp). Vervolg op ECLI:NL:HR:2015:1819, waarin de raadsman van verdachte in de gelegenheid is gesteld om zijn stelling dat sprake is van dubbele vervolging in die zin dat verdachte t.z.v. hetzelfde feit de verplichting is opgelegd tot deelname aan het asp, alsnog te staven met bescheiden aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet behoeft te worden getwijfeld. O.g.v de door de raadsman alsnog ingezonden stukken kan in cassatie als vaststaand worden aangenomen dat i.c. aan verdachte t.z.v. hetzelfde feit de verplichting tot deelname aan het asp is opgelegd. Dat betekent dat het OM in zijn vervolging van verdachte t.z.v. dat feit n-o is.
Partij(en)
29 september 2015
Strafkamer
nr. S 14/03145
LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 2 juni 2014, nummer 21/007543-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959.
1. Geding in cassatie
1.1.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Politierechter is vernietigd, en tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging.
1.2.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1819, bepaald dat de raadsman van de verdachte in de gelegenheid wordt gesteld om binnen acht weken na te noemen stukken in te zenden.
1.3.
De raadsman heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
2. Nadere beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt dat te dezen sprake is van een dubbele vervolging aangezien ter zake van hetzelfde feit én de verdachte de verplichting is opgelegd tot deelname aan het alcoholslotprogramma (hierna: asp) én tegen hem de onderhavige strafvervolging is ingesteld.
2.2.
In voormeld arrest is bepaald dat de raadsman van de verdachte in de gelegenheid behoort te worden gesteld zijn stelling dat sprake is van dubbele vervolging in die zin dat de verdachte ter zake van hetzelfde feit de verplichting is opgelegd tot deelname aan het asp, alsnog te staven door de overlegging van bescheiden aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet behoeft te worden getwijfeld.
2.3.
Op grond van de door de raadsman alsnog ingezonden stukken kan in cassatie als vaststaand worden aangenomen dat in de onderhavige zaak aan de verdachte ter zake van hetzelfde strafbare feit de verplichting tot deelname aan het asp is opgelegd. Dat betekent dat het Openbaar Ministerie in zijn vervolging van de verdachte ter zake van dat feit niet-ontvankelijk is.
2.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 20 september 2013 is vernietigd;
verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 september 2015.
Uitspraak 07‑07‑2015
Inhoudsindicatie
Vervolg alcoholslotprogramma (asp). HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2015:434. Hetgeen in dat arrest is overwogen m.b.t. de strafvervolging van een verdachte t.z.v. het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank, geldt ook in zaken betreffende de weigering van verdachte mee te werken aan een onderzoek a.b.i. art. 8.2 aanhef en onder a, WVW 1994. In het gegeven dat de uitkomst van de beslissingen t.z.v. het asp van de HR (ECLI:HR:NL:2015:434) en de RvS (ABRvS 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:622) niet zodanig voorzienbaar was dat de procesdeelnemers in reeds aanhangige strafzaken daarmee rekening hadden behoren te houden en daarom in feitelijke aanleg hadden moeten klagen over, kort gezegd, dubbele vervolging, vindt de HR aanleiding om in zaken waarin vóór 3 maart 2015 uitspraak is gedaan die nog niet onherroepelijk is geworden, te doen wat het hof had behoren te doen, mits (i) tegen de uitspraak tijdig beroep in cassatie is ingesteld, (ii) in de cassatieschriftuur is aangevoerd dat sprake is van dubbele vervolging in die zin dat verdachte t.z.v. hetzelfde feit de verplichting is opgelegd tot deelname aan het asp, en (iii) die stelling door de raadsman is gestaafd met bescheiden aan de herkomst waarvan in redelijkheid niet behoeft te worden getwijfeld. De onder (iii) genoemde voorwaarde geldt niet indien o.g.v. ’s hofs vaststellingen dan wel o.g.v. de op de voet van art. 434.1 Sv aan de HR gezonden stukken van het dossier de feitelijke grondslag van het middel als vaststaand kan worden aangenomen. Na het onderhavige arrest moet het voor de advocatuur voldoende duidelijk zijn dat en hoe in gevallen als de onderhavige in cassatie met vrucht een beroep kan worden gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het OM in de vervolging. Daarom zal de HR, alvorens zo een verweer te honoreren, slechts in zaken waarin de cassatieschriftuur is ingekomen vóór het onderhavige arrest alsnog gelegenheid bieden tot staving van het middel. Uit het vorenoverwogene volgt dat i.c. de raadsman van verdachte in de gelegenheid behoort te worden gesteld zijn stelling dat sprake is van dubbele vervolging in die zin dat verdachte t.z.v. hetzelfde feit de verplichting is opgelegd tot deelname aan het asp, alsnog te staven door overlegging van bescheiden aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet behoeft te worden getwijfeld. Daarbij valt in het bijzonder te denken aan het origineel of een gewaarmerkte kopie van het besluit van het CBR waarbij aan verdachte de verplichting is opgelegd aan een asp deel te nemen.
Partij(en)
7 juli 2015
Strafkamer
nr. 14/03145
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 2 juni 2014, nummer 21/007543-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Politierechter is vernietigd en tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging.
2. De bestreden uitspraak
2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 19 augustus 2012 in de gemeente Almere als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen."
2.2.
De verdachte is te dier zake veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 700,-, subsidiair 14 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat te dezen sprake is van een dubbele vervolging aangezien ter zake van hetzelfde feit én de verdachte de verplichting is opgelegd tot deelname aan het alcoholslotprogramma (hierna: asp) én tegen hem de onderhavige strafvervolging is ingesteld.
3.2.1.
HR 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:434, NJ 2015/256 houdt – voor zover voor de beoordeling van het middel van belang – het volgende in:
"4.4. Tegen de achtergrond van het hiervoor overwogene is bij de huidige Nederlandse regelgeving de strafvervolging van een verdachte ter zake van het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank in strijd met de beginselen van een goede procesorde in die gevallen waarin de verdachte op grond van datzelfde feit de onherroepelijk geworden verplichting tot deelname aan het asp is opgelegd. Die beginselen van een goede procesorde kunnen immers meebrengen – en brengen in de hier aan de orde zijnde gevallen ook mee – dat een inbreuk op het beginsel dat iemand niet twee maal kan worden vervolgd en bestraft voor het begaan van hetzelfde feit, de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging tot gevolg heeft.
Dit vervolgingsbeletsel geldt eveneens gedurende een tegen de oplegging van het asp lopende bezwaar- of beroepsprocedure."
3.2.2.
Met het oog op de strafzaken die inmiddels zijn afgedaan met een onherroepelijke veroordeling heeft de Hoge Raad in voormeld arrest beslist dat noch de (mogelijke) oplegging van het asp en de daaraan ten grondslag liggende regelgeving noch het daarover in dat arrest gegeven oordeel kan worden aangemerkt als een voor herziening van een veroordeling door de strafrechter vereist (nieuw) "gegeven" als bedoeld in art. 457, eerste lid onder c, Sv.
3.2.3.
Hetgeen de Hoge Raad in dit arrest heeft overwogen met betrekking tot de strafvervolging van een verdachte ter zake van het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank, geldt eveneens in zaken als de onderhavige betreffende de weigering van de verdachte mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in art. 8, tweede lid aanhef en onder a, WVW 1994.
3.3.
Voormeld arrest betreft een onderwerp waarover de feitenrechters in strafzaken – wellicht mede beïnvloed door beslissingen van de bestuursrechter over dit onderwerp – divergerende opvattingen huldigden en dienvolgens tot uiteenlopende beslissingen zijn gekomen. Het arrest van 3 maart 2015 beoogt op dat punt duidelijkheid te verschaffen wat betreft de strafrechtelijke kant van het onderwerp (de strafvervolging). Daags na dit arrest heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in zijn uitspraak duidelijkheid geschapen wat betreft de bestuursrechtelijke kant van het onderwerp (ABRvS 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:622).
3.4.
De Hoge Raad realiseert zich dat de uitkomst van deze beslissingen niet zodanig voorzienbaar was dat de procesdeelnemers in reeds aanhangige strafzaken daarmee rekening hadden behoren te houden en daarom in feitelijke aanleg hadden moeten klagen over, kort gezegd, dubbele vervolging. Daarin vindt de Hoge Raad aanleiding om in zaken als de onderhavige waarin vóór 3 maart 2015 uitspraak is gedaan die nog niet onherroepelijk is geworden, te doen wat het hof had behoren te doen, mits (i) tegen de uitspraak tijdig beroep in cassatie is ingesteld, (ii) in de cassatieschriftuur is aangevoerd dat sprake is van dubbele vervolging in die zin dat de verdachte ter zake van hetzelfde feit de verplichting is opgelegd tot deelname aan het asp, en (iii) die stelling door de raadsman is gestaafd met bescheiden aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet behoeft te worden getwijfeld. De onder (iii) genoemde voorwaarde geldt niet indien op grond van 's hofs vaststellingen dan wel op grond van de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken van het dossier de feitelijke grondslag van het middel als vaststaand kan worden aangenomen.
3.5.
Na het onderhavige arrest moet het voor de advocatuur voldoende duidelijk zijn dat en hoe in gevallen als de onderhavige in cassatie met vrucht een beroep kan worden gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging. Daarom zal de Hoge Raad, alvorens zo een middel te honoreren, slechts in zaken waarin de cassatieschriftuur is ingekomen vóór dit arrest, alsnog gelegenheid bieden tot staving van het middel.
3.6.
Uit het vorenoverwogene volgt dat in de onderhavige zaak de raadsman van de verdachte in de gelegenheid behoort te worden gesteld zijn stelling dat sprake is dubbele vervolging in die zin dat de verdachte ter zake van hetzelfde feit de verplichting is opgelegd tot deelname aan het asp, alsnog te staven door de overlegging van bescheiden aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet behoeft te worden getwijfeld. Daarbij valt in het bijzonder te denken aan het origineel of een gewaarmerkte kopie van het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen waarbij aan de verdachte de verplichting is opgelegd aan een asp deel te nemen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
bepaalt dat de raadsman van de verdachte in de gelegenheid wordt gesteld om binnen acht weken na de uitspraak van dit arrest de hiervoor onder 3.6 bedoelde stukken in te zenden;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan, Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2015.
Beroepschrift 30‑06‑2015
Cassatieschriftuur
Inzake
[verzoeker]
Griffienummer S 14 / 03145
Mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat te Amersfoort, draagt namens verzoeker van cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof Arnhem — Leeuwarden, locatie Leeuwarden d.d. 2 juni 2014 gewezen onder parketnummer 21 / 007 543 - 13, de heer [verzoeker], geboren op [geboortedatum]1959, wonende te [woonplaats], na hiertoe door hem bepaaldelijk gemachtigd te zijn, de volgende twee middelen van cassatie voor.
Middel I
1.
Het recht is geschonden en / of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet naleving nietigheid met zich brengt.
In het bijzonden zijn de artikelen 344, 350, 359 en 415 geschonden doordat de bewezenverklaring niet voldoet aan de eisen die de Wet daaraan stelt.
Toelichting
1.1
Terecht heeft het Hof vastgesteld dat het proces-verbaal van 19 augustus 2012, nr.: PL2543 2012058770-1 onvolkomen is, nu de handtekening van één der verbalisanten niet die van hem betrof, doch van een andere — onbekend gebleven — persoon. Daarmee staat vast dat het stuk niet voldoet aan de eisen van artikel 153, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, waardoor het stuk niet aangemerkt kan worden als procesverbaal als bedoeld in artikel 344, eerste lid onder 2 van het Wetboek van Strafvordering.
1.2
Derhalve ten onrechte heeft het Hof dit stuk aangemerkt als proces-verbaal en als zodanig als het onder A vermelde geschrift gebruikt voor de bewezenverklaring.
1.3
Dit wreekt zich nu het Hof naast de verklaring van verdachte zelf, slechts één ander geschrift gebruikt voor de bewezenverklaring, namelijk het onder B vermelde geschrift. De door het Hof voor het bewijs gebezigde inhoud van het onder B vermelde geschrift komt exact overeen met een gedeelte van het door het Hof voor het bewijs gebezigde inhoud van geschrift A, en houdt ook een verklaring van dezelfde verbalisant [verbalisant 1] in. Van een ondersteuning die te vinden is in een andere bron is dan ook geen sprake, nu geschrift A enerzijds informatie bevat die niet gesteund wordt door enige andere bron en anderzijds informatie bevat die enkel gesteund wordt door dezelfde bron, namelijk verbalisant [verbalisant 1].
Middel II
2.
Het recht is geschonden en / of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet naleving nietigheid met zich brengt.
In het bijzonder zijn artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht en/of de artikelen 358, 359, 359a en 415 van het Wetboek van Strafvordering geschonden doordat het hof ten onrechte verzoeker voor eenzelfde feit andermaal heeft gestraft.
2.1
Verzoeker is veroordeeld wegens — kort gezegd — het weigeren van een ademanalyseproef. Dit feitencomplex heeft als gevolg gehad dat aan hem door het CBR de maatregel van het Alcoholslotprogramma (ASP) is opgelegd. Dit betreft een administratiefrechtelijke maatregel, waarbij het rijbewijs van verzoeker bij weigering van deelname aan het programma ongeldig verklaard wordt voor de duur van vijf jaren. Indien verzoeker wel deelneemt aan het programma, wordt hij met hoge kosten, die naar verwachting tussen de € 4.000,00 en € 5.000,00 zullen bedragen.
2.2
Om deze — en andere — redenen heeft het Gerechtshof 's‑Gravenhage bij arrest van 22 september 2014 (ECLI:NL:GHDHA:2014:3017) het ASP aangemerkt als criminal charge in de zin van artikel 6 EVRM. Het Gerechtshof heeft daarbij verder het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaard, nu de strafrechtelijke vervolging na oplegging van de ASP-maatregel in strijd is met artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht.
2.3
Het Hof Den Haag overweegt daartoe en onder meer onder verwijzing naar een uitspraak van Uw Raad d.d. 12 januari 1999 (NJ 1999, 289) dat artikel 68 Sr. zodanig uitgelegd moet worden dat deze bepaling eveneens bescherming moet bieden tegen niet alleen dubbele vervolging in strafrechtelijke zin, maar ook tegen een dubbele bestraffing in bredere zin, te weten administratiefrechtelijke sancties.
2.4
Evenzo geredeneerd kan worden dat artikel 243, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering zodanig uitgelegd moet worden dat niet enkele bescherming geboden wordt tegen een strafrechtelijke vervolging na een bestuurlijke boete, maar na alle punitieve (bestuursrechtelijke) sancties.
2.5
Verzoeker meent dat hem eveneens bescherming geboden had moeten worden tegen een dubbele bestraffing, hetgeen had moeten leiden tot een niet-ontvankelijk openbaar ministerie. Verzoeker meent dat die bescherming hem geboden dient te worden, ook indien en voor zover daarop geen expliciet beroep gedaan is. Verzoeker merkt hierbij op dat zijn raadsman in feitelijke aanleg gewezen heeft op de oplegging van het ASP in het geval van verzoeker, alsmede de grote impact die dat heeft gehad. Daarnaast heeft de raadsman in feitelijke aanleg erop gewezen dat het ASP zonder redelijkheidstoets niet acceptabel te vinden is en dat de oplegging van het ASP heeft geleid tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het geval van beroepschauffeurs. Daarmee heeft de raadsman expliciet verzocht om de oplegging van het ASP in de zaak van verzoeker te betrekken.
Advocaat — gemachtigde
J.J.D. Van Doleweerd
Conclusie 16‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Vervolg alcoholslotprogramma (asp). HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2015:434. Hetgeen in dat arrest is overwogen m.b.t. de strafvervolging van een verdachte t.z.v. het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank, geldt ook in zaken betreffende de weigering van verdachte mee te werken aan een onderzoek a.b.i. art. 8.2 aanhef en onder a, WVW 1994. In het gegeven dat de uitkomst van de beslissingen t.z.v. het asp van de HR (ECLI:HR:NL:2015:434) en de RvS (ABRvS 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:622) niet zodanig voorzienbaar was dat de procesdeelnemers in reeds aanhangige strafzaken daarmee rekening hadden behoren te houden en daarom in feitelijke aanleg hadden moeten klagen over, kort gezegd, dubbele vervolging, vindt de HR aanleiding om in zaken waarin vóór 3 maart 2015 uitspraak is gedaan die nog niet onherroepelijk is geworden, te doen wat het hof had behoren te doen, mits (i) tegen de uitspraak tijdig beroep in cassatie is ingesteld, (ii) in de cassatieschriftuur is aangevoerd dat sprake is van dubbele vervolging in die zin dat verdachte t.z.v. hetzelfde feit de verplichting is opgelegd tot deelname aan het asp, en (iii) die stelling door de raadsman is gestaafd met bescheiden aan de herkomst waarvan in redelijkheid niet behoeft te worden getwijfeld. De onder (iii) genoemde voorwaarde geldt niet indien o.g.v. ’s hofs vaststellingen dan wel o.g.v. de op de voet van art. 434.1 Sv aan de HR gezonden stukken van het dossier de feitelijke grondslag van het middel als vaststaand kan worden aangenomen. Na het onderhavige arrest moet het voor de advocatuur voldoende duidelijk zijn dat en hoe in gevallen als de onderhavige in cassatie met vrucht een beroep kan worden gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het OM in de vervolging. Daarom zal de HR, alvorens zo een verweer te honoreren, slechts in zaken waarin de cassatieschriftuur is ingekomen vóór het onderhavige arrest alsnog gelegenheid bieden tot staving van het middel. Uit het vorenoverwogene volgt dat i.c. de raadsman van verdachte in de gelegenheid behoort te worden gesteld zijn stelling dat sprake is van dubbele vervolging in die zin dat verdachte t.z.v. hetzelfde feit de verplichting is opgelegd tot deelname aan het asp, alsnog te staven door overlegging van bescheiden aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet behoeft te worden getwijfeld. Daarbij valt in het bijzonder te denken aan het origineel of een gewaarmerkte kopie van het besluit van het CBR waarbij aan verdachte de verplichting is opgelegd aan een asp deel te nemen.
Nr. 14/03145 Zitting: 16 juni 2015 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
Verdachte is bij arrest van 2 juni 2014 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens “overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994”, veroordeeld tot een geldboete van € 700,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 14 dagen hechtenis. Het hof heeft verdachte daarnaast de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ontzegd voor de duur van 4 maanden.
Mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat te Amersfoort, heeft namens verdachte twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring niet voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt.
Het hof heeft vastgesteld dat in een tot bewijs gebezigd proces-verbaal van politie onder de naam van verbalisant De Ruit niet diens handtekening staat (maar kennelijk de handtekening van iemand anders). Dat levert volgens het hof een onherstelbaar vormverzuim op, nu die handtekening deel uitmaakt van het genoemde proces-verbaal. Het hof heeft echter geoordeeld dat dat geen grond is voor niet-ontvankelijkverklaring. Het hof is kennelijk evenmin van oordeel dat het grond is voor bewijsuitsluiting gezien het feit dat bedoeld proces-verbaal door het hof tot bewijs is gebezigd. Die oordelen geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en zijn ook niet onbegrijpelijk. Het ontbreken van de juiste handtekening betekent immers niet zonder meer dat dat proces-verbaal niet tot bewijs kan worden gebezigd. Het betekent alleen dat geen sprake is van een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal als bedoeld in art. 344 lid 1 onder 1° Sv, en dus niet van een bewijsmiddel dat op grond van art. 344 lid 5 Sv op zichzelf voldoende is voor een bewezenverklaring. Het document kan echter wel worden aangemerkt als een ‘ander geschrift’ in de zin van art. 344 lid 1 onder 5 Sv en als zodanig tot bewijs worden gebezigd, zij het uitsluitend “in verband met den inhoud van andere bewijsmiddelen”. Dat is hier het geval nu naast genoemd document, niet alleen het in het middel genoemde (wél ambtsedig opgemaakt) proces-verbaal ten aanzien van de verrichte ademanalyse tot bewijs is gebezigd, maar ook de verklaring van verdachte, inhoudend dat hij de bewuste nacht inderdaad niet heeft meegewerkt aan de ademanalyse. Daardoor vindt genoemd document voldoende steun in de overige gebezigde bewijsmiddelen uit andere bron en is de bewezenverklaring van kortgezegd de weigering mee te werken aan een ademonderzoek, voldoende naar de eis der wet met redenen omkleed.
Het middel faalt.
In het tweede middel wordt geklaagd dat het hof verdachte ten onrechte voor eenzelfde feit andermaal heeft gestraft.
De onderhavige veroordeling betreft zoals gezegd het niet meewerken aan een ademonderzoek op 19 augustus 2012. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat het CBR voor diezelfde weigering om mee te werken aan verdachte de maatregel van het Alcoholslotprogramma (ASP) heeft opgelegd. Onder verwijzing naar het arrest van het Hof Den Haag van 22 september 20141., wordt betoogd dat die maatregel moet worden aangemerkt als een ‘criminal charge’ in de zin van art. 6 EVRM en dat daarom het openbaar ministerie in de onderhavige zaak niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden nu verdachte bescherming had moeten worden geboden tegen een dubbele bestraffing.
8. Tegen genoemd arrest van het Hof Den Haag is cassatie ingesteld en de Hoge Raad heeft dat cassatieberoep verworpen in de zogenaamde Alcoholslotzaak.2.Hoewel volgens de Hoge Raad art. 68 Sr in dat geval niet van toepassing was omdat geen sprake was van – kort gezegd – meerdere onherroepelijke beslissingen van de strafrechter, oordeelde de Hoge Raad dat de strafvervolging van een verdachte ter zake van het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank wel in strijd is met de beginselen van een goede procesorde in die gevallen waarin de verdachte op grond van datzelfde feit de onherroepelijk geworden verplichting tot deelname aan het ASP is opgelegd. Die beginselen van een goede procesorde kunnen volgens de Hoge Raad immers meebrengen – en brengen in die gevallen ook mee – dat een inbreuk op het beginsel dat iemand niet twee maal kan worden vervolgd en bestraft voor het begaan van hetzelfde feit, de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging tot gevolg heeft.
9. Ik merk in de eerste plaats op dat ook hier art. 68 Sr niet van toepassing is, nu geen sprake is van meerdere onherroepelijke beslissingen van de strafrechter. Voor zover in het middel wordt geklaagd over schending van genoemde bepaling, faalt het. Ik meen echter dat dit verdachte niet kan worden tegengeworpen omdat de cassatieschriftuur dateert van voor het arrest van de Hoge Raad van 3 maart 2015, waarbij de Hoge Raad zoals hiervoor onder 8 vermeld heeft beslist. Op grond daarvan acht ik het billijk dat de klacht in het middel wordt opgevat als een klacht dat de strafvervolging in strijd is met de beginselen van een goede procesorde.
10. De vraag is vervolgens of ook in de onderhavige zaak sprake is van een strafvervolging die in strijd is met de beginselen van een goede procesorde vanwege een onherroepelijk geworden oplegging van een ASP aan verdachte op grond van hetzelfde feit als waar de strafvervolging op ziet. Hoewel het bij de onderhavige strafvervolging niet gaat om het rijden onder invloed zoals in het hiervoor genoemde arrest, maar om de weigering mee te werken aan een ademonderzoek, doet dat niet af aan de toepasselijkheid van de hiervoor weergegeven overwegingen van de Hoge Raad op de onderhavige zaak. Het gaat er immers om of naast een strafvervolging een ASP is opgelegd voor hetzelfde strafbare feit. Niet van belang is welk strafbare feit dat dan betreft.
11. Nu kan uit de stukken in het dossier niet onomstotelijk worden opgemaakt dat een ASP aan verdachte is opgelegd, laat staan dat het is opgelegd ter zake van hetzelfde strafbare feit als waarvoor verdachte in het bestreden arrest is veroordeeld. Blijkens de processen-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep hebben de verdachte en zijn raadsman op beide zittingen gesteld dat een ASP aan verdachte was opgelegd, maar dat hij geen gevolg heeft gegeven aan dat besluit omdat hij ervoor heeft gekozen zich te verdedigen en tot de dag van de terechtzitting in hoger beroep (van 2 juni 2014) geen rijbewijs heeft. Noch de rechtbank, noch het hof is daarop ingegaan en uit het arrest blijk niet dat die door de verdediging gestelde omstandigheid een rol heeft gespeeld bij de vordering van het openbaar ministerie of bij de strafoplegging. Ook overigens blijkt niet uit het dossier dat aan verdachte een ASP is opgelegd. Wel blijkt daaruit dat verdachte zijn rijbewijs voor negen maanden is ingevorderd met ingang van 19 augustus 2012. Ik heb daarom op 7 mei 2015 navraag gedaan bij het openbaar ministerie en mij is door advocaat-generaal mr. Van Leent, Ressortsparket Arnhem-Leeuwarden, op 19 mei 2015 per e-mail medegedeeld dat aan verdachte inderdaad op 31 augustus 2012 een ASP is opgelegd wegens hetzelfde feitencomplex als waar de onderhavige strafzaak op ziet, te weten de weigering mee te werken aan een ademanalyse op 19 augustus 2012. De desbetreffende e-mailwisseling is op 8 juni 2015 aan de raadsman van verdachte toegezonden en hierop is binnen de gestelde termijn (uiterlijk 15 juni 2015) geen reactie binnengekomen.
12. Gelet op het voorgaande moet er in cassatie vanuit worden gegaan dat in de onderhavige zaak aan verdachte onherroepelijk de verplichting tot deelname aan het ASP is opgelegd. Dat betekent dat het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het hof dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging niet juist is en dat het middel slaagt,3.zodat het cassatieberoep gegrond moet worden verklaard en het bestreden arrest moet worden vernietigd. Nu de zaak tot niets anders kan leiden dan tot het oordeel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging, kan de Hoge Raad om doelmatigheidsredenen de zaak zelf in die zin afdoen.4.
13. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
14. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest behoudens voor zover daarbij het vonnis van de politierechter is vernietigd en tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑06‑2015
HR 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:434.
Zie het eerder genoemde HR 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:434, rov. 4.5.
Zie bijvoorbeeld: HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1561 en HR 11 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:114.