Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht
Einde inhoudsopgave
Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht (IVOR nr. 89) 2012/3.8:3.8 De eerste vraag: Welke besluiten konden op grond van het enquêterecht aan de Ondernemingskamer worden voorgelegd?
Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht (IVOR nr. 89) 2012/3.8
3.8 De eerste vraag: Welke besluiten konden op grond van het enquêterecht aan de Ondernemingskamer worden voorgelegd?
Documentgegevens:
A.J.M. Klein Wassink, datum 14-05-2012
- Datum
14-05-2012
- Auteur
A.J.M. Klein Wassink
- JCDI
JCDI:ADS601962:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Treurniet 1967, p. 115-117, Treurniet 1968, p. 83.
Hof Amsterdam 26 oktober 1978, NJ 1980, 70 (Batco). Zie ook Van Schilfgaarde, 1980, p. 48.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Aangenomen werd dat met de term besluit in art. 54a WvK hetzelfde werd bedoeld als met besluit in de zin van art 46a WvK.1 Dat betekende dat alleen besluiten in de betekenis van op rechtsgevolg gerichte beslissingen van een orgaan van de rechtspersoon, door de Ondernemingskamer geschorst of vernietigd konden worden.
De rechter maakte zich in enquêteprocedures niet erg druk over het karakter van het te schorsen of te vernietigen besluit. Of een te schorsen of te vernietigen besluit als besluit in de zin van het WvK of boek 2 BW moest worden aangemerkt, werd niet getoetst. Zo kon het voorkomen dat het besluit tot sluiting van de Batco-fabrieken vernietigd werd, terwijl niet duidelijk was of die beslissing een besluit in de zin van boek 2 BW was.2 De Ondernemingskamer oordeelde in die procedure dat bij de besluitvorming over de sluiting van de fabriek rekening gehouden had moeten worden met de belangen van de werknemers. Naar het oordeel van de Ondernemingskamer had de ondernemingsleiding haar verplichting tot overleg geschonden door de onderhandelingen voortijdig af te breken. Dat werd als wanbeleid aangemerkt wegens strijd met elementaire eisen van verantwoord ondernemerschap en leidde tot vernietiging van het besluit. In de beschikking van de Ondernemingskamer werd wel uitvoerig stilgestaan bij de aanleiding tot en de achtergronden bij het besluit, maar of het besluit wel een besluit in de zin van boek 2 BW was, werd in de overwegingen niet betrokken. De stelling van Batco Nederland dat de Ondernemingskamer het geschil met de vakbonden niet zou kunnen behandelen omdat art. 2:11 - 13 (oud) BW daaraan in de weg zouden staan, werd door de Ondernemingskamer verworpen omdat die regeling onverlet laat dat de vakbonden bevoegd zijn het beleid van Batco Nederland aan de Ondernemingskamer voor te leggen in het kader van de vraag of dat beleid wanbeleid is. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat de Ondernemingskamer, wellicht onbewust, het ruimere begrip besluit zoals dat in de WOR (ik verwijs hiervoor naar hoofdstuk 7 § 2) bij het nemen van zijn beslissing voor ogen heeft gehad. Ook in latere beschikkingen van de Ondernemingskamer waarbij besluiten vernietigd worden, blijkt niet of nagegaan wordt of het te vernietigen besluit een besluit in de zin van boek 2 BW is. Als de Ondernemingskamer gevraagd wordt een besluit te schorsen of te vernietigen gaat het veelal om besluiten over onderwerpen zoals reorganisaties, uitbreiding of beëindiging van werkzaamheden, onderwerpen die verwantschap vertonen met de besluiten die in art. 25 lid 1 WOR genoemd worden en waarin het begrip besluit een ruimere betekenis heeft dan in boek 2 BW.