Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/24
24 Het formeel toepassingsbereik van de richtlijn
C.J.S. Vrendenbarg, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
C.J.S. Vrendenbarg
- JCDI
JCDI:ADS578968:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Art. 2 van het richtlijnvoorstel luidde: ‘Onverminderd de middelen die in de communautaire of nationale wetgeving zijn of kunnen worden vastgelegd, voor zover deze middelen voor de rechthebbenden gunstiger zijn, zijn de in deze richtlijn vastgestelde maatregelen van toepassing op elke inbreuk op de rechten die voortvloeien uit communautaire en Europese besluiten betreffende de bescherming van de intellectuele eigendom, waarvan de lijst is opgenomen in de bijlage en uit de bepalingen die de lidstaten hebben vastgesteld om aan deze besluiten te voldoen, indien een dergelijke inbreuk met commerciële bedoelingen wordt gepleegd of indien de inbreuk de rechthebbende aanzienlijke schade toebrengt.’ (onderstrepingen toegevoegd)
Zie onder meer Resolutie van het Europees Parlement over het Groenboek van de Commissie van 29 maart 2000, A5-0096/2000 def., Pb. C 41/56 (zie met name overweging E); Samenvattend verslag van de reacties vanuit de lidstaten op het Groenboek nr. 2.1.1, ec.europa.eu/internal_ market/indprop/docs/piracy/piracy_en.pdf.
COM(2003)46, p. 3.
Zie met name de zogenaamde ‘Professor’s Letter’ van Cornish e.a., 2003, p. 447- 449.
A5-0468/2003 def., PE 322.534; A5-0468/65, PE 341.137/56. Deze commissie stond onder leiding van Fourtou, die stevig campagne heeft gevoerd vóór de verruiming van het toepassingsbereik. Er is beweerd dat de vastberadenheid waarmee Fourtou te werk ging alles te maken had met de positie van haar man, CEO van Vivendi Universal, een mediabedrijf dat wereldwijd heeft te gelden als één van de grootste houders van intellectuele eigendomsrechten. De beweerdelijke belangenverstrengeling zou wel aan de orde zijn gesteld tijdens de voorbereidingen voor de Richtlijn, maar heeft verder geen gevolgen gehad voor (de positie van) Fourtou bij het EP. Hierover Kierkegaard 2005, p. 490.
Raad van Europa doc. 16289/03, 2 oktober 2003; Raad van Europa doc. 6052/04, 9 februari 2004.
Kur 2004, p. 822; Massa & Strowel 2004, p. 244 e.v.; Drexl, Hilty & Kur 2003, p. 530: ‘As no effective attempt is made to limit, by way of definition, the measures proposed to fraudulent forms of piracy and counterfeiting, the prospective scope of the directive is substantially extended beyond its original objectives.’
Cornish e.a. 2003, p. 447-448; zie ook Drexl, Hilty & Kur, 2003, p. 530 e.v.
Zoals ook voorgesteld door de Commissie juridische zaken; Committee on Legal Affairs – Working Document on the proposal for a directive of the European Parliament and of the Council on measures and procedures to ensure the enforcement of intellectual property van 23 april 2003, PE 329.425.
Raadsdoc. 16289/03 en 6052/04.
Zie ov. 17 in de considerans bij de Handhavingsrichtlijn. Hoewel deze versoepeling de lidstaten over de streep heeft getrokken, neemt deze niet de bezwaren weg dat de Handhavingsrichtlijn op nationaal niveau onderscheid creëert in procesregels in gemene civiele zaken enerzijds en IE-inbreukzaken anderzijds.
HvJ EU 15 november 2012, C-180/11, IER 2013/34, m.nt. F.W.E. Eijsvogels (Bericap/Plastinnova). Zie ook Vrendenbarg, ‘Kort commentaar bij HvJ EU 15 november 2012, zaak C-180/11, B9 11843 (Bericap/Plastinnova) en Rb. ’s-Gravenhage 28 november 2012, LJN: BY4482, B9 11888 (Apple/Samsung)’, B9 11890.
HvJ EU 10 april 2014, C-435/12, ECLI:EU:C:2014:254 (ACI/Thuiskopie).
HvJ EU 18 oktober 2011, C-406/09, ECLI:EU:C:2011:668 (Realchemie/Bayer).
HvJ EU 16 juli 2015, C-681/13, IER 2015/49, m.nt. F.W.E. Eijsvogels (Diageo/Simiramida).
Toen de Commissie op 30 januari 2003 het richtlijnvoorstel presenteerde, viel op dat het toepassingsbereik van de richtlijn niet langer beperkt was tot namaak en piraterij, maar tot inbreuken die met ‘commerciële bedoelingen’ worden gepleegd of de rechthebbende ‘aanzienlijke schade’ toebrengen.1 Met deze verruiming gaf de Commissie gehoor aan kritieken en adviezen uit verschillende hoeken het toepassingsbereik te verruimen en onderscheid te maken tussen de verschillende vormen van inbreuken.2 In het richtlijnvoorstel zijn vergaande en – althans voor Nederland – nieuwe rechtsmaatregelen geïntroduceerd die de rechthebbenden zware wapens in handen geven ter handhaving van hun rechten. Hierbij kan met name worden gewezen op het ex parte verbod en de volledige proceskostenveroordeling. Een rechtvaardiging voor deze vergaande maatregelen werd volgens de Commissie geboden door het primaire doel van het richtlijnvoorstel: namelijk de bestrijding van namaak- en piraterijpraktijken.3
Op het richtlijnvoorstel volgde een storm van kritiek vanuit belanghebbende kringen, wetgevende instanties, de lidstaten en de academische wereld.4 Het voorgestelde toepassingsbereik lag onder vuur. De Commissie juridische zaken van het Europees Parlement wilde het toepassingsbereik verruimd zien tot elke vorm van inbreuk.5 Vele lidstaten, waaronder Nederland, stonden daarentegen een beperking voor tot gevallen van ernstige, systematische inbreuken die op commerciële schaal en te kwader trouw worden gepleegd.6 In de literatuur werd gewezen op het feit dat het toepassingsbereik van het richtlijnvoorstel niet langer in overeenstemming was met het primaire doel daarvan, namelijk namaak- en piraterijbestrijding. Het bereik zoals voorgesteld zou de facto elke vorm van inbreuk omvatten, nu vrijwel iedere inbreuk wel met commerciële bedoelingen wordt verricht of althans tot schade kan leiden voor de rechthebbende.7 Daarnaast kwam de vraag op hoe de lidstaten de richtlijn zouden dienen te implementeren. Het zou onmogelijk zijn de maatregelen en procedures te implementeren en van toepassing te verklaren in slechts de gevallen genoemd in art. 2 van het richtlijnvoorstel, en andere vormen van inbreuk daarvan uit te sluiten. Ondanks het ogenschijnlijk beperkte toepassingsbereik zouden de lidstaten op deze manier toch verplicht worden de nationale handhavingsregels volledig aan te passen aan de voorgestelde richtlijn. Dat riep weer de vraag op of het richtlijnvoorstel wel voldeed aan de eis van proportionaliteit, inhoudende dat sancties evenredig moeten zijn aan het nagestreefde doel.8
De uiteindelijke richtlijn, die eind april 2004 werd aangenomen, is het resultaat van compromissen. In een poging tegemoet te komen aan de kritiek is gekozen voor een richtlijn waarin de nodige flexibiliteit is ingebouwd.9 Een meerderheid van de delegaties gaf aan een compromisoplossing te kunnen aanvaarden, waarbij het toepassingsbereik van de richtlijn niet in haar geheel wordt beperkt, maar waarbij sommige bepalingen worden beperkt tot inbreuken op commerciële schaal.10 De tekst van de considerans en de richtlijnbepalingen is gelardeerd met open normen die nationale wetgevers flexibiliteit geven bij de implementatie, en rechters de ruimte bieden om bij de uitleg en toepassing van de rechtsmiddelen van de richtlijn rekening te houden met de aard en toerekenbaarheid van de inbreuk.11
Arresten over het toepassingsbereik
Uit rechtspraak van het HvJ EU volgt dat de bepalingen van de Handhavingsrichtlijn in beginsel uitsluitend van toepassing zijn op geschillen over de handhaving van IE- rechten tegen inbreuk. In het Bericap-arrest heeft het HvJ EU geoordeeld dat een bij het octrooibureau ingestelde administratieve procedure tot nietigverklaring van een gebruiksmodel buiten het bereik van de Handhavingsrichtlijn valt. Dergelijke procedures beogen immers niet ‘de bescherming van houders van intellectuele-eigendomsrechten te verzekeren in de zin van de betrokken bepalingen’ en betreffen niet een inbreuk op een IE-recht.12 Buiten het toepassingsbereik vallen daarom ook procedures waarin de betalingsplichtigen van de billijke compensatie bij de verwijzende rechter vorderen dat hij verklaringen voor recht geeft ten laste van de organisatie die is belast met de heffing van deze vergoeding en de verdeling daarvan onder de houders van auteursrechten.13 Uit de rechtspraak van het HvJ EU volgt dat een exequaturprocedure volgend op een IE-inbreukzaak wel onder het toepassingsbereik valt,14 evenals een procedure waarin schadevergoeding wordt gevorderd wegens een beslag dat in een andere lidstaat is gelegd ter voorkoming van een inbreuk op een intellectueel-eigendomsrecht, en in het kader van deze schadevordering de vraag rijst naar erkenning van een in die andere lidstaat gegeven beslissing waarbij is vastgesteld dat dit beslag onrechtmatig is.15 In die gevallen gaat het om een vervolg op een procedure over de handhaving van IE-rechten tegen inbreuk. In hoofdstuk 5 zal worden ingegaan op het toepassingsbereik van art. 1019 e.v. Rv.