Thans – sinds de invoering van de Wet herziening regeling internationale samenwerking in strafzaken, Stb. 2017, 246 (i.w.tr. 1 juli 2018) – art. 5.1.10 Sv.
HR, 02-04-2019, nr. 17/01678, nr. 17/01715
ECLI:NL:HR:2019:493
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-04-2019
- Zaaknummer
17/01678
17/01715
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Internationaal strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:493, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑04‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:57, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2019:57, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑02‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:493, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0195
Uitspraak 02‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Verlofverlening Rb aan R-C a.b.i. art. 552p.2 Sv n.a.v. verzoek om rechtshulp van Belgische justitiële autoriteiten m.b.t. verrichten van huiszoekingen op verschillende adressen, waarna bewoners gezamenlijk klaagschrift ex art. 552a Sv hebben ingediend m.b.t. inbeslaggenomen geldbedragen. Rb heeft splitsing gemaakt naar adres en grondslag (beschikking ex art. 552a en beschikking ex art. 552p Sv) en 3 bewoners als klagers aangemerkt en overige bewoners als belanghebbenden. 1. Ontvankelijkheid cassatieberoep belanghebbenden? 2. Zijn inbeslaggenomen geldbedragen stukken van overtuiging a.b.i. art. 552p.2 Sv en verzet belang van strafvordering zich tegen teruggave van die geldbedragen? Ad 1. Volgens art. 445 Sv staat tegen beschikkingen beroep in cassatie alleen open in gevallen in dat wetboek bepaald. Nu in dat wetboek geen bepaling voorkomt volgens welke tegen beschikking tot verlenen van verlof a.b.i. art. 552p Sv beroep in cassatie openstaat voor anderen dan OM en klager, kunnen bewoners A, B, en C, die door Rb uitsluitend als belanghebbenden en niet als klagers zijn aangemerkt, in ingesteld beroep niet worden ontvangen (vgl. ECLI:NL:HR:2006:AZ1670). Bewoners D, E en F (klagers) kunnen wel in hun cassatieberoep worden ontvangen. Ad 2. In aanmerking genomen dat Rb heeft vastgesteld dat het rechtshulpverzoek inhoudt dat, gelet op informatie uit afgeluisterde telefoongesprekken, op adres van inbeslagname o.m. geld wordt bewaard t.b.v. A en B en dat rechtshulpverzoek zich uitstrekt tot eventueel aanwezig zijnde grote sommen contant geld (van meer dan € 1000,-) waarbij die aanwezigheid van belang is voor het verdere strafrechtelijke onderzoek in België betreffende teelt en aan- en verkoop van cannabis, zijn oordelen Rb dat geldbedragen stukken van overtuiging zijn en dat beslag kan dienen om waarheid aan het licht te brengen niet onbegrijpelijk. Volgt verwerping. Samenhang met 17/01670 B, 17/01674 B, 17/01677 B, 17/01679 B en 17/01714 B.
Partij(en)
2 april 2019
Strafkamer
nrs. S 17/01678 B en 017/01715 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op de beroepen in cassatie tegen twee beschikkingen van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 januari 2017, nummers RK 16/864, RK 17/247, RK 17/249, RK 17/250, betreffende het verlenen van verlof als bedoeld in art. 552p, tweede lid, Sv respectievelijk op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, betreffende:
[klager 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985;
[klager 2] , geboren [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991;
[klager 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957;
[klager 4] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960;
[klager 5] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988 en
[klager 6] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.
1. Geding in cassatie
Tegen de beschikking de zaak met nr. 17/01678 B is cassatieberoep ingesteld door [klager 1] , [klager 2] , [klager 3] , [klager 4] , [klager 5] en [klager 6] .
Namens dezen heeft J.W.E. Luiten, advocaat te Maastricht, bij gelijkluidende schrifturen een middel van cassatie voorgesteld. De namens [klager 3] ingediende schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de beschikking in de zaak met nr. 17/01715 B is cassatieberoep ingesteld door [klager 3] , [klager 4] en [klager 5] .
Namens dezen heeft J.W.E. Luiten, advocaat te Maastricht, bij gelijkluidende schrifturen een middel van cassatie voorgesteld. De namens [klager 3] ingediende schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep van de klagers [klager 3] , [klager 4] en [klager 5] in de zaken met nummers 17/01678 B en 17/01715 B en tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep van [klager 1] , [klager 6] en [klager 2] in de zaak met nummer 17/01678 B.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1.
Het gaat in deze zaak om een verzoek om rechtshulp van de Belgische justitiële autoriteiten, onder meer ertoe strekkende dat in het kader van een strafzaak stukken van overtuiging in beslag zullen worden genomen op het adres [b-straat 1] te [woonplaats 1] .
2.2.
De Rechtbank heeft twee aparte beschikkingen gegeven:a) onder rekestnummer 16/864 heeft de Rechtbank een beschikking gegeven met betrekking tot het verlof als bedoeld in art. 552p Sv (zaak 17/01678 B), b) onder rekestnummers 17/247, 17/249 en 17/250 heeft de Rechtbank een beschikking gegeven met betrekking tot het ingediende klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv (zaak 17/01715 B).
2.3.
Volgens art. 445 Sv staat tegen beschikkingen beroep in cassatie alleen open in de gevallen in dat wetboek bepaald. Nu in dat wetboek geen bepaling voorkomt volgens welke tegen een beschikking tot het verlenen van verlof als bedoeld in art. 552p Sv beroep in cassatie openstaat voor anderen dan het openbaar ministerie en de klager, kunnen [klager 1] , [klager 6] en [klager 2] , die door de Rechtbank uitsluitend als belanghebbenden en niet als klagers zijn aangemerkt, in het ingestelde beroep niet worden ontvangen (vgl. HR 19 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ1670).
2.4.
[klager 3] , [klager 4] en [klager 5] kunnen wel worden ontvangen in hun beroep tegen de onder 2.2 genoemde beschikkingen. Gelet op de samenhang tussen de bestreden beschikkingen en de namens [klager 3] , [klager 4] en [klager 5] tegen deze beschikkingen afzonderlijk ingediende schrifturen, worden beide hieronder gezamenlijk besproken.
3. Beoordeling van de middelen
3.1.
Het middel in de zaak met nr. 17/01678 B klaagt dat het oordeel van de Rechtbank dat de inbeslaggenomen geldbedragen stukken van overtuiging betreffen als bedoeld in art. 552p, tweede lid, Sv niet toereikend is gemotiveerd. Het middel in de zaak met nr. 17/01715 B klaagt dat het oordeel van de Rechtbank dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de inbeslaggenomen geldbedragen niet toereikend is gemotiveerd. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.2.1.
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een rechtshulpverzoek van de Belgische justitiële autoriteiten (de onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg Limburg) van 18 februari 2016, welk verzoek onder meer inhoudt:
"Mijn ambt werd door de procureur des Konings te Tongeren gevat van een gerechtelijk onderzoek lastens onder meer:
[klager 1]
(...)
[klager 6]
(...)
[klager 2] (de Hoge Raad begrijpt: klaagster)
(...)
Te Maasmechelen en bij samenhang elders in het Rijk tussen 01/01/2014 en heden
Als dader/mededader handel en bezit van verdovende middelen in vereniging
(...)
FEITEN
In het kader van onderhavig gerechtelijk onderzoek wordt er naar aanleiding van het aantreffen van meerdere cannabisplantages in België – die gelinkt kunnen worden aan de broers [klager 1] en zijn broer [klager 6] – naar hen een onderzoek gevoerd betreffende de teelt van cannabis en de aan- en verkoop van de cannabisoogsten.
(...)
[klager 6] en [klager 1] bewaren geld en mogelijk ook drugs in de woningen van familieleden. Hun ouders, broers [klager 5] en zus [klager 2] , allen ingeschreven te Nederland, komen hierbij geregeld in beeld.
Volgende personen die in Nederland verblijven en locaties zijn in het onderzoek in beeld gebracht:
(...)
[woonplaats 1] , [b-straat 1] : [klager 3] + [klager 4]
(...)
VERZOCHTE ONDERZOEKSHANDELINGEN
(...)
2) het uitvoeren van een huiszoeking op de volgende adressen te Nederland:
[postcode] [woonplaats 1] , [b-straat 1] (verblijfplaats [klager 3] en [klager 4] )
(...)
en hierbij over te gaan tot:
- mogelijke inbeslagname van drugs en eventueel aanwezig zijnde grote som cashgeld (+ 1000 EURO)."
3.2.2.
Blijkens een aan het proces-verbaal van de behandeling van de vordering tot het verlenen van verlof op grond van art. 552p, tweede lid, Sv en van het klaagschrift van [klager 3] , [klager 4] en [klager 5] in raadkamer van de Rechtbank van 27 januari 2017 gehechte pleitnota is aldaar namens klagers het volgende aangevoerd, voor zover van belang:
"2. De vordering
2.1
Bij de beoordeling van de vordering tot verlof ex artikel 552p Sv heeft volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad als uitgangspunt te gelden dat, indien de vordering is gegrond op een verdrag, aan de vordering ingevolge artikel 552k, eerste lid, Sv, zoveel mogelijk het verlangde gevolg dient te worden gegeven (HR 02-06-2015, ECLI:NL:HR:2015:1450 & ECLI:NL:HR:2002:ZD2927).
2.2
Het uitgangspunt dat aan het rechtshulpverzoek zoveel mogelijk het verlangde gevolg wordt gegeven, laat onverlet dat het aan de nationale rechter is te toetsen of aan de wettelijke voorschriften voor het verlenen van het verzochte verlof is voldaan.
2.3
Er wordt verzocht verlof te verlenen voor de inbeslaggenomen stukken van overtuiging. Deze stukken omvatten, gelet op de werking van art. 94 lid 1 Sv, stukken die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen met betrekking tot het feit waarop het rechtshulpverzoek betrekking heeft (R. Lamp enH.G. van der Wilt in Melai/Groenhuijsen e.a., Internationale en interregionale samenwerking in strafzaken, Deel III. Rechtshulp, hoofdstuk 5, par. 7, aant. 3.2 (bijgewerkt tot oktober 2004); zie ook Kamerstukken II 2004/05, 29 845, nr. 3, p. 8).
2.4
De Belgische autoriteiten vermoeden dat [klager 1] en [klager 6] criminele gelden bij hun familieleden parkeerden. Namens cliënten is en wordt aangevoerd dat de inbeslaggenomen geldbedragen geen relatie hebben tot enig strafbaar feit en dat het geld de betrokkenheid van klager niet kan aantonen. Vanuit het standpunt bezien zijn de geldbedragen an sich geen stukken van overtuiging.
2.5
Het gaat aldus om een botsing tussen de belangen van de Belgische strafvordering en de belangen van cliënten. De belangen van de Belgische strafvordering zijn echter wel relatief beperkt. De vraag is of het overdragen van de inbeslaggenomen geldbedragen kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Daarbij is vooral van belang wat daarover uit het rechtshulpverzoek blijkt.
2.6
Daaruit volgt dat de verdenking jegens (onder meer) [klager 1] en [klager 6] ziet op het in georganiseerd verband telen van hennep. Zonder nadere toelichting, die noch in het rechtshulpverzoek, noch in de vordering van de officier van justitie, noch ter zitting is gegeven, blijkt niet hoe...
a. het overdragen door de Nederlandse autoriteiten aan de Belgische autoriteiten van de fysieke geldbedragen kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen met betrekking tot deze feiten;
b. het in beslag houden van geldbedragen door de Nederlandse autoriteiten kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen met betrekking tot deze feiten.
2.7
Dat had anders kunnen zijn als het doel is het aantonen van andersoortige strafbare feiten (witwassen o.i.d.), de verbeurdverklaring van de gelden, ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en/of het aantonen daarvan.
2.8
In dat geval dient echter de weg van de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van strafvorderlijke bevelen (art. 552jj e.v. Sv) te worden gevolgd. Anders zouden deze regelingen via de art. 552p Sv procedure eenvoudig kunnen worden omzeild (Zie ook De Groot in T&C Sv, aant. 3d bij art. 552n).
2.9
Daarnaast had dat anders kunnen zijn als de verdenking ziet (of óók ziet) op het witwassen van geldbedragen (hetgeen uit het RHV niet blijkt). Dat is echter niet het geval. Er wordt verzocht het fysieke geld - als stuk van overtuiging - over te dragen aan de Belgen. Weliswaar kan inbeslaggenomen geld onder omstandigheden als een stuk van overtuiging worden aangemerkt. Het gaat dan echter om betrekkelijk uitzonderlijke situaties. Zo kan onderzoek aan het geld op vingerafdrukken of andere sporen nodig zijn of is vals geld aangetroffen en wordt een verdachte daarvoor in het buitenland vervolgd. Voor het overige volstaat voor de waarheidsvinding een proces-verbaal van bevindingen, waarin van het aantreffen van het geld gewag wordt gemaakt. Verlof tot afgifte en overdracht van het geld zelf is dan niet nodig, maar dan kunnen die geldbedragen juist worden geretourneerd aan de beslagene.
2.10
Uit de onderliggende stukken worden geen omstandigheden aannemelijk gemaakt dat onderzoek van of aan het geld zelf kan bijdragen aan de beantwoording van de vraag of de verdachten in het Belgisch opsporingsonderzoek al dan niet als exploitant betrokken zouden zijn bij de exploitatie van hennepkwekerijen.
2.11
Het overhandigen van het fysieke geld (middels een daartoe strekkend verlof) kan derhalve niet bijdragen aan de waarheidsvinding voor de verdenking van het exploiteren van hennepplantages. Het fysieke geld (de coupures en/of munten) moet dus aan cliënten worden geretourneerd en dient het beslag te worden opgeheven.
2.12
Op 29 oktober 2013, ECLI:IML:HR:2013:1069 diende een soortgelijke casus bij de Hoge Raad. Het ging om een beroep in cassatie naar aanleiding van een raadkamerprocedure waarin de rechtbank Utrecht verlof voor overdracht van ook het fysieke geld aan de officier van justitie had verleend voor geldbedragen die in NL in beslag waren genomen naar aanleiding van een Belgische strafzaak over het exploiteren van hennepkwekerijen. Het gaat aldus over een zaak met een vergaande overeenkomst als de onderhavige kwestie.
2.13
Er was in die zaak bij de rechtbank Utrecht voor € 16.000 aan contante gelden in beslag genomen. Het oordeel dat dat geld kon dienen voor het aan de dag brengen van de waarheid over de betrokkenheid bij het exploiteren van een hennepkwekerij (en dat daar dus verlof voor werd verleend) doorstond de toets van de Hoge Raad niet. In een andere vergelijkbare zaak kwam de rechtbank Zeeland-West Brabant op 3 september 2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:6538 tot een eensluidend oordeel.
2.14
Voor zover het gaat om het aanwezig zijn van de geldbedragen kan voor de waarheidsvinding worden volstaan met een proces-verbaal van bevindingen, waarin het aantreffen van het geld wordt gerelateerd.
2.15
Derhalve wordt verzocht de vordering af te wijzen, aangezien als stukken van overtuiging als bedoeld in artikel 552p, tweede lid, Sv die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen in de procedure waarop het rechtshulpverzoek betrekking heeft. Daarnaast wordt verzocht de teruggave van de geldbedragen aan klagers te gelasten."
3.2.3.
De Rechtbank heeft, kort gezegd, verlof verleend aan de rechter-commissaris om de inbeslaggenomen stukken van overtuiging en gegevensdragers te doen overdragen aan de bevoegde Belgische autoriteiten, onder voorbehoud dat bij de afgifte aan die autoriteiten wordt bedongen dat de stukken zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvervolging nodige gebruik is gemaakt. De Rechtbank heeft met betrekking tot het verlenen van dit verlof onder meer het volgende overwogen:
"Het rechtshulpverzoek d.d. 18 februari 2016, is gedaan door Onderzoeksrechter te Tongeren (België). Het verzoek is uitgegaan van de bevoegde autoriteiten.
Het verzoek is onder meer gegrond op het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken en de Schengen Uitvoeringsovereenkomst. Het verzoek ziet op inbeslaggenomen stukken van overtuiging en gegevensdragers. Er is sprake van de daarvoor vereiste dubbele strafbaarheid als bedoeld in artikel 552o Wetboek van Strafvordering.
Geen enkele van de in artikel 552l Wetboek van Strafvordering genoemde imperatieve weigeringsgronden om aan het verzoek geen gevolg te geven is voorhanden.
Het Belgisch strafrechtelijk onderzoek betreft geen onderzoek naar fiscale delicten, op basis waarvan ex artikel 552m lid 3 Wetboek van Strafvordering een machtiging van de Minister van Veiligheid en Justitie wordt vereist.
Ingevolge artikel 552k, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering dient zoveel mogelijk gevolg te worden gegeven aan het verlangde, indien het gaat om een verdragsgebonden verzoek. Het betreft in deze een verdragsgebonden verzoek dat voor inwilliging vatbaar is. Deze bepaling dient aldus te worden verstaan dat slechts van inwilliging van het verzoek kan worden afgezien, indien zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag onderscheidenlijk de wet, in het bijzonder artikel 552l Wetboek van Strafvordering, dan wel indien door de inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van het Nederlands strafprocesrecht.
Niet gebleken is van belemmeringen van wezenlijke aard of dat door inwilliging van het verzoek in strijd met fundamentele beginselen van het Nederlandse strafprocesrecht wordt gehandeld.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank, gelet op artikel 552p, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering alsmede op de artikelen 3 en 15 van het Europees Rechtshulpverdrag en artikel 51 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst, het verzoek voor toewijzing vatbaar. Nu de doorzoeking in de woning gelegen aan de [b-straat 1] te [woonplaats 1] in Nederland heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank het aannemelijk dat de rechthebbenden op de in beslag genomen stukken van overtuiging in Nederland verblijf houden en zal het verlof slechts worden verleend onder het voorbehoud, dat bij de afgifte aan de Belgische autoriteiten wordt bedongen, dat de stukken zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt.
(...)
De rechtbank is daarbij van oordeel dat zij ook de inbeslaggenomen geldbedragen aanmerkt als stukken van overtuiging, gelet op de omstandigheid dat blijkens het rechtshulpverzoek het verzoek zich ook uitstrekt tot de inbeslagname van een eventueel aanwezig zijnde grote som cash geld (+ 1000 Euro). Ter onderbouwing hiervan wordt in het rechtshulpverzoek gesteld dat op het adres waar de belanghebbende [klager 4] woonachtig is, zijnde de [b-straat 1] te [woonplaats 1] , onder meer geld wordt bewaard voor de belanghebbenden [klager 1] en [klager 6] en dat deze informatie middels afgeluisterde telefoongesprekken is komen vast te staan.
Het verweer van de raadsman dat het verzoek met betrekking tot de geldbedragen van € 5.000,00 € 4.720,00 en $ 4.700,00 moet worden afgewezen wordt, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden als vermeld in het rechtshulpverzoek, dan ook verworpen."
3.2.4.
De Rechtbank heeft het door [klager 3] , [klager 4] en [klager 5] op de voet van art. 552a Sv ingediende klaagschrift ongegrond verklaard en daartoe onder meer het volgende overwogen:
"Uit de onderliggende processtukken volgt dat op24 februari 2016 een doorzoeking heeft plaatsgevonden op het adres [b-straat 1] te [woonplaats 1] , waarbij onder meer de geldbedragen in beslag zijn genomen waarvan klagers thans de teruggave vragen.
In dit geval is er sprake van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering gelegd beslag en dient de rechtbank
a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b) de teruggave van het inbeslaggenomene te gelasten aan de klagers (zijnde de beslagenen), tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien hiervan moet worden beschouwd. In dit laatste geval moet het klaagschrift van de klagers ongegrond worden verklaard.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave, indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door voornoemd artikel 94 beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave, indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomene zal bevelen.
De rechtbank dient te beoordelen of er een strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag op voornoemde geldbedragen. De rechtbank acht het, gelet op de inhoud van voornoemde rechtshulpverzoek en genoemde beslissing van deze rechtbank van 27 januari 2017, voldoende aannemelijk gemaakt dat het beslag kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Aldus bestaat er nog een strafvorderlijk belang bij het laten voortduren van het beslag op genoemde geldbedragen."
3.3.1.
Art. VI van de Wet van 7 juni 2017 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten met het oog op het moderniseren van de regeling van internationale samenwerking in strafzaken (herziening regeling internationale samenwerking in strafzaken),Stb. 2017, 246, in werking getreden op 1 juli 2018(Stb. 2017, 492 en Stb. 2018, 199), luidt:
"Op de inwilliging en de uitvoering van een verzoek om rechtshulp dat wordt ontvangen vóór inwerkingtreding van deze wet, is de wettelijke regeling van toepassing zoals die luidt op het moment van ontvangst van het verzoek om rechtshulp."
3.3.2.
Het rechtshulpverzoek in de onderhavige zaak is gedateerd op 18 februari 2016. De op deze datum geldende wettelijke voorschriften die van belang zijn voor de beoordeling van het middel, luiden als volgt.
- Art. 552k, eerste lid, Sv:
"Voorzover het verzoek is gegrond op een verdrag, wordt daaraan zoveel mogelijk het verlangde gevolg gegeven."
- Art. 552l Sv:
"1. Aan het verzoek wordt geen gevolg gegeven in gevallen waarin grond bestaat voor het vermoeden, dat het is gedaan ten behoeve van een onderzoek, ingesteld met het oogmerk de verdachte te vervolgen, te straffen of op andere wijze te treffen in verband met zijn godsdienstige, levensbeschouwelijke dan wel staatkundige overtuiging, zijn nationaliteit, zijn ras of de groep van de bevolking waartoe hij behoort.
2. In gevallen waarin grond bestaat voor een vermoeden als bedoeld in het eerste lid wordt het verzoek voorgelegd aan de Minister van Veiligheid en Justitie.
3. Aan het verzoek wordt geen gevolg gegeven in gevallen waarin na overleg met de verzoekende autoriteit moet worden vastgesteld dat inwilliging zou strekken tot het verlenen van medewerking aan een vervolging of berechting welke onverenigbaar is met het aan artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 255, eerste lid, van dit wetboek ten grondslag liggende beginsel.
4. Aan het verzoek wordt geen gevolg gegeven indien het is gedaan ten behoeve van een onderzoek naar feiten terzake waarvan de verdachte in Nederland wordt vervolgd en uit overleg met de verzoekende autoriteit is gebleken dat inwilliging van het verzoek niet verenigbaar zou zijn met de Nederlandse belangen bij de strafvervolging danwel zou leiden tot schending van het beginsel ne bis in idem."
"2. De door de rechter-commissaris in beslag genomen stukken van overtuiging en onder hem berustende gegevensdragers waarop gegevens zijn opgenomen die zijn vergaard met gebruikmaking van enige strafvorderlijke bevoegdheid worden ter beschikking van de officier van justitie gesteld, voor zover de rechtbank, met inachtneming van het toepasselijke verdrag, daartoe verlof verleent. De afgifte aan buitenlandse autoriteiten van door de officier van justitie in beslag genomen stukken van overtuiging en de onder hem berustende gegevensdragers waarop gegevens zijn opgenomen die zijn vergaard met gebruikmaking van strafvorderlijke bevoegdheden ter inbeslagneming geschiedt eveneens voor zover de rechtbank, met inachtneming van het toepasselijke verdrag, daartoe verlof verleent.
3. Tenzij aannemelijk is dat de rechthebbenden op de in beslag genomen stukken van overtuiging niet in Nederland verblijf houden, wordt het krachtens het vorige lid vereiste verlof slechts verleend onder het voorbehoud, dat bij de afgifte aan de buitenlandse autoriteiten wordt bedongen, dat de stukken zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt."
3.4.
De Rechtbank heeft verlof verleend om de inbeslaggenomen stukken van overtuiging te doen overdragen aan de bevoegde Belgische autoriteiten, onder het voorbehoud als bedoeld in art. 552p, derde lid, Sv dat de stukken zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt. Daarbij heeft de Rechtbank in aanmerking genomen dat, kort gezegd, aan een rechtshulpverzoek op grond van art. 552k, eerste lid, Sv zoveel mogelijk gevolg wordt gegeven en dat zich mede gelet op art. 552l Sv geen belemmering voordoet dat aan inwilliging van het onderhavige rechtshulpverzoek in de weg staat. De Rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de inbeslaggenomen geldbedragen kunnen worden aangemerkt als stukken van overtuiging als bedoeld in art. 552p, tweede lid, Sv en – in lijn daarmee – dat de beslagen kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen in de procedure waarop het rechtshulpverzoek betrekking heeft, zodat een strafvorderlijk belang bestaat bij het laten voortduren van het beslag op genoemd geldbedrag. Die oordelen zijn niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat de Rechtbank heeft vastgesteld dat het rechtshulpverzoek inhoudt dat, gelet op informatie uit afgeluisterde telefoongesprekken, op het adres [b-straat 1] te [woonplaats 1] onder meer geld wordt bewaard ten behoeve van [klager 1] en [klager 6] en dat het rechtshulpverzoek zich uitstrekt tot eventueel aanwezig zijnde grote sommen contant geld (van meer dan € 1000,-) waarbij die (eventuele) aanwezigheid van belang is voor het verdere strafrechtelijke onderzoek in België betreffende de teelt en de aan- en verkoop van cannabis.
3.5.
De middelen falen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [klager 1] , [klager 6] en [klager 2] niet-ontvankelijk in het beroep in de zaak met nummer 17/01678 B;
verwerpt het beroep van [klager 3] , [klager 4] en [klager 5] in de zaken met de nummers 17/01678 B en 17/01715 B.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 april 2019.
Conclusie 12‑02‑2019
Inhoudsindicatie
CAG over o.m. art. 552p en afgifte stukken van overtuiging. Oordeel Rb dat inbeslaggenomen geld i.c. wel kon dienen voor de waarheidsvinding volgens de AG niet onbegrijpelijk.
Nr. 17/01678 B en 17/01715 B Zitting: 12 februari 2019 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [klager 3] [klager 1] [klager 2] [klager 4] [klager 5] [klager 6] |
De rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, heeft bij beschikking van 27 januari 2017 verlof verleend aan de rechter-commissaris om inbeslaggenomen stukken in handen te stellen van de officier van justitie teneinde de overdracht daarvan te bewerkstelligen aan de bevoegde Belgische autoriteiten (zaak met kenmerk 16/864). Daarnaast heeft de rechtbank op diezelfde datum de klaagschriften in zin van art. 552a Sv ongegrond verklaard (zaken met kenmerken 17/247, 17/249 en 17/250).
Er bestaat samenhang met de zaken 17/01670 B, 17/01674 B, 17/01677 B, 17/01679 B en 17/01714 B. Ook in deze zaken zal ik vandaag concluderen. Deze zaken zijn een uitvloeisel van verschillende huiszoekingen die naar aanleiding van een Belgisch rechtshulpverzoek hebben plaatsgevonden. Bij deze huiszoekingen zijn voorwerpen in beslag genomen, naar aanleiding waarvan zowel klaagschriften op de voet van art. 552a Sv zijn ingediend als om verlof ex art. 552p (oud) Sv is verzocht. Vanwege de samenhang bespreek ik de onderhavige zaken met nummers 17/01678 B en 17/01715 B gezamenlijk in één conclusie (doorzoeking [b-straat] in [woonplaats 1]). Dat geldt ook voor de zaken met de nummers 17/01677 B en 17/01714 B (doorzoeking [a-straat] in [woonplaats 1]). De zaken met nummers 17/01670 B (doorzoeking [e-straat] in [woonplaats 3]), 17/01679 B (doorzoeking [d-straat 1] in [woonplaats 2]) en 17/0164 B (doorzoeking [woonplaats 4] in [woonplaats 1]) worden telkens in een afzonderlijke conclusie behandeld.
In de zaak 17/01678 B (art. 552p Sv-verlof) is cassatieberoep is ingesteld namens [klager 1] , [klager 2] , [klager 3] , [klager 4] , [klager 5] en [klager 6] , en mr. J.W.E. Luiten, advocaat te Maastricht, heeft in afzonderlijke schrifturen telkens één middel van cassatie voorgesteld.
In de zaak 17/01715 B (klaagschrift op de voet van art. 552a Sv) is cassatieberoep ingesteld namens [klager 3] , [klager 4] en [klager 5] . Ook in die zaak heeft mr. J.W.E. Luiten, advocaat te Maastricht, in afzonderlijke schrifturen telkens één middel van cassatie voorgesteld.
Alvorens de middelen te bespreken, verdient de ontvankelijkheid van de betrokkenen in het cassatieberoep aandacht.
5.1. Art. 445 Sv bepaalt dat beroep in cassatie tegen beschikkingen enkel openstaat indien de wet een rechtsmiddel uitdrukkelijk heeft toegekend aan de verdachte. Art. 552p lid 4 (oud1.) Sv verklaart onder meer art. 552d Sv van overeenkomstige toepassing. In het tweede lid van dit artikel is onder meer bepaald dat door de klager binnen veertien dagen na betekening beroep in cassatie kan worden ingesteld. Een en ander brengt mee dat belanghebbenden beroep in cassatie kunnen instellen tegen het verleende art. 552p Sv-verlof, maar daarvoor is wel vereist dat zij een klaagschrift op de voet van art. 552a Sv hebben ingediend. Indien dat niet gebeurd is, kan de persoon niet in zijn of haar cassatieberoep worden ontvangen.2.Dit laat zich mede verklaren doordat verlof en beslag als “twee kanten van dezelfde medaille” worden beschouwd.3.Ook tegen de beschikking naar aanleiding van het beklag over het voortduren van het beslag staat cassatieberoep open. Indien slechts hiertegen cassatie wordt ingesteld, en dus niet tegen het verleende verlof, zal de klager vanwege een gebrek aan belang niet-ontvankelijk worden verklaard. In dat geval is immers de 552p-beschiking onherroepelijk geworden. Vernietiging van de andere beschikking kan daarin geen verandering brengen.4.Om dergelijke complicaties te voorkomen, dienen bij voorkeur het verlof en het voortduren van het beslag tegelijk te worden behandeld. Daarnaast kunnen de klaagschriften gevoegd worden behandeld en in één beschikking worden beoordeeld.5.
5.2. [klager 1] , [klager 2] en [klager 6] zijn blijkens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van door de rechtbank als belanghebbende aangemerkt, maar hebben niet van de gelegenheid gebruikgemaakt om zelf een klaagschrift in te dienen. Gelet op het voorgaande kunnen de voornoemde personen dan ook niet in hun cassatieberoep worden ontvangen.
6. De rechtbank heeft twee aparte beschikkingen gegeven met betrekking tot 1. het ingediende klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv (nr. 17/247, 17/249 en 17/250), en 2. het verzochte verlof als bedoeld in art. 552p Sv (nr. 16/864). Gelet op de samenhang tussen de bestreden beschikkingen en de schrifturen waarin over beide beschikkingen wordt geklaagd, worden zij in deze conclusie gezamenlijk besproken.6.Nu [klager 1] , [klager 2] en [klager 6] niet kunnen worden ontvangen in hun cassatieberoep, ga ik hierna enkel in op de schrifturen die zijn ingediend namens [klager 3] , [klager 4] en [klager 5] . De inhoud van deze schrifturen is telkens gelijkluidend.
6.1. Het middel in de zaak met nr. 17/01715 B klaagt over het oordeel van de rechtbank in de beschikking met nr. 17/247, 17/249 en 17/250 dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de inbeslaggenomen geldbedragen. Het middel in de zaak met nr. 17/01678 B klaagt dat het oordeel van de rechtbank in de beschikking met nr. 16/864 dat de inbeslaggenomen geldbedragen stukken van overtuiging betreffen niet toereikend is gemotiveerd althans niet begrijpelijk is. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
6.2. Aan de beschikkingen ligt een Belgisch rechtshulpverzoek ten grondslag. Dit rechtshulpverzoek strekte er onder meer toe dat stukken van overtuiging in beslag worden genomen bij verschillende huiszoekingen en dat deze stukken worden overgedragen aan de verzoekende Staat. Het Belgisch gerechtelijk onderzoek is gestart na het aantreffen van meerdere cannabisplantages in België. Het vermoeden bestond dat een woning op de [b-straat 1] in [woonplaats 1] dienst deed als opslagplaats van drugs en geld. Bij de doorzoeking van de woning zijn onder meer geldbedragen, van €5.000,-, €4.720,- en $4.700,- aangetroffen. Aanwezig in de woning waren [klager 3] , zijn vrouw [klager 4] en hun zoon [klager 5] . Deze personen hebben op de voet van art. 552a Sv bij de rechtbank zich beklaagd over de inbeslagneming. Daarnaast zijn zij als belanghebbenden aangemerkt in het op de voet van art. 552p Sv verleende verlof.
6.3. Art. 552p (oud) Sv houdt in het eerste lid in dat de rechter-commissaris het verzoek om rechtshulp, na bijvoeging van de processen-verbaal van de door hem afgenomen verhoren en die van zijn verdere verrichtingen, zo spoedig mogelijk doet teruggaan naar de officier van justitie. Ingevolge het tweede lid mogen door de rechter-commissaris inbeslaggenomen stukken van overtuiging en gegevensdragers waarop gegevens zijn opgenomen die zijn vergaard met gebruikmaking van enige strafvorderlijke bevoegdheid, slechts ter beschikking van de officier van justitie worden gesteld voor zover de rechtbank – met inachtneming van het toepasselijke verdrag – daartoe verlof heeft verleend. Op grond van het vierde lid is het bepaalde bij en krachtens de art. 116 tot en met 119, 552a en 552ca tot en met 552e Sv van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het gestelde in het eerste tot en met het derde lid (vgl. HR 13 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:ZD2927, NJ 2002/580).
6.4. Uit het proces-verbaal van de raadkamerzitting van 27 januari 2017 in het kader van het verzoek tot verlof blijkt dat de raadsman het woord heeft gevoerd overeenkomstig zijn pleitnotities. Deze houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“2. De vordering
2.1
Bij de beoordeling van de vordering tot verlof ex artikel 552p Sv heeft volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad als uitgangspunt te gelden dat, indien de vordering is gegrond op een verdrag, aan de vordering ingevolge artikel 552k, eerste lid, Sv, zoveel mogelijk het verlangde gevolg dient te worden gegeven (HR 02-06-2015, ECLI:NL:HR:2015:1450 & ECLI:NL:HR:2002:ZD2927).
2.2
Het uitgangspunt dat aan het rechtshulpverzoek zoveel mogelijk het verlangde gevolg wordt gegeven, laat onverlet dat het aan de nationale rechter is te toetsen of aan de wettelijke voorschriften voor het verlenen van het verzochte verlof is voldaan.
2.3
Er wordt verzocht verlof te verlenen voor de inbeslaggenomen stukken van overtuiging. Deze stukken omvatten, gelet op de werking van art. 94 lid 1 Sv, stukken die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen met betrekking tot het feit waarop het rechtshulpverzoek betrekking heeft (R. Lamp en H.G. van der Wilt in Melai/Groenhuijsen e.a., Internationale en interregionale samenwerking in strafzaken, Deel III. Rechtshulp, hoofdstuk 5, par. 7, aant. 3.2 (bijgewerkt tot oktober 2004); zie ook Kamerstukken II 2004/05, 29 845, nr. 3, p. 8).
2.4
De Belgische autoriteiten vermoeden dat [klager 1] en [klager 6] criminele gelden bij hun familieleden parkeerden. Namens cliënten is en wordt aangevoerd dat het inbeslaggenomen geldbedragen geen relatie hebben tot enig strafbaar feit en dat het geld de betrokkenheid van klager niet kan aantonen. Vanuit het standpunt bezien zijn de geldbedragen an sich geen stukken van overtuiging.
2.5
Het gaat aldus om een botsing tussen de belangen van de Belgische strafvordering en de belangen van cliënten. De belangen van de Belgische strafvordering zijn echter wel relatief beperkt. De vraag is of het overdragen van de inbeslaggenomen geldbedragen kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Daarbij is vooral van belang wat daarover uit de rechtshulpverzoek blijkt.
2.6
Daaruit volgt dat de verdenking jegens (onder meer) [klager 1] en [klager 6] ziet op het in georganiseerd verband telen van hennep. Zonder nadere toelichting, die noch in het rechtshulpverzoek, noch in de vordering van de officier van justitie, noch ter zitting is gegeven, blijkt niet hoe...
a. het overdragen door de Nederlandse autoriteiten aan de Belgische autoriteiten van de fysieke geldbedragen kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen met betrekking tot deze feiten;
b. het in beslag houden van geldbedragen door de Nederlandse autoriteiten kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen met betrekking tot deze feiten.
2.7
Dat had anders kunnen zijn als het doel is het aantonen van andersoortige strafbare feiten (witwassen o.i.d.), de verbeurdverklaring van de gelden, ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en/of het aantonen daarvan.
2.8
In dat geval dient echter de weg van de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van strafvorderlijke bevelen (art. 552jj e.v. Sv) te worden gevolgd. Anders zouden deze regelingen via de art. 552p Sv procedure eenvoudig kunnen worden omzeild (Zie ook De Groot in T&C Sv, aant. 3d bij art. 552n).
2.9
Daarnaast had dat anders kunnen zijn als de verdenking ziet (of óók ziet) op het witwassen van geldbedragen (hetgeen uit het RHV niet blijkt). Dat is echter niet het geval. Er wordt verzocht het fysieke geld - als stuk van overtuiging - over te dragen aan de Belgen. Weliswaar kan inbeslaggenomen geld onder omstandigheden als een stuk van overtuiging worden aangemerkt. Het gaat dan echter om betrekkelijk uitzonderlijke situatie. Zo kan onderzoek aan het geld op vingerafdrukken of andere sporen nodig zijn of is vals geld aangetroffen en wordt een verdachte daarvoor in het buitenland vervolgd. Voor het overige volstaat voor de waarheidsvinding een proces-verbaal van bevindingen, waarin van het aantreffen van het geld gewag wordt gemaakt. Verlof tot afgifte en overdracht van het geld zelf is dan niet nodig, maar dan kunnen die geldbedragen juist worden geretourneerd aan de beslagene.
2.10
Uit de onderliggende stukken worden geen omstandigheden aannemelijk gemaakt dat onderzoek van of aan het geld zelf kan bijdragen aan de beantwoording van de vraag of de verdachten in het Belgisch opsporingsonderzoek al dan niet als exploitant betrokken zouden zijn bij de exploitatie van hennepkwekerijen.
2.11
Het overhandigen van het fysiek geld (middels een daartoe strekkend verlof) kan derhalve niet bijdragen aan de waarheidsvinding voor de verdenking van het exploiteren van hennepplantages. Het fysieke geld (de coupures en/of munten) moet dus aan cliënten worden geretourneerd en dient het beslag te worden opgeheven.
2.12
Op 29 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:1069 diende een soortgelijke casus bij de Hoge Raad. Het ging om een beroep in cassatie naar aanleiding van een raadkamerprocedure waarin de rechtbank Utrecht verlof voor overdracht van ook het fysieke geld aan de officier van justitie had verleend voor geldbedragen die in NL in beslag waren genomen naar aanleiding van een Belgische strafzaak over het exploiteren van hennepkwekerijen. Het gaat aldus over een zaak met een vergaande overeenkomst als de onderhavige kwestie.
2.13
Er was in die zaak bij de rechtbank Utrecht voor € 16.000 aan contante gelden in beslag genomen. Het oordeel dat dat geld kon dienen voor het aan de dag brengen van de waarheid over de betrokkenheid bij het exploiteren van een hennepkwekerij (en dat daar dus verlof voor werd verleend) doorstond de toets van de Hoge Raad niet. In een andere vergelijkbare zaak kwam de rechtbank Zeeland-West Brabant op 3 september 2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:6538 tot een eensluidend oordeel.
2.14
Voor zover het gaat om het aanwezig zijn van de geldbedragen kan voor de waarheidsvinding worden volstaan met een proces-verbaal van bevindingen, waarin het aantreffen van het geld wordt gerelateerd.
2.15
Derhalve wordt verzocht de vordering af te wijzen, aangezien als stukken van overtuiging als bedoeld in artikel 552p, tweede lid, Sv die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen in de procedure waarop het rechtshulpverzoek betrekking heeft. Daarnaast wordt verzocht de teruggave van de geldbedragen aan klagers te gelasten.
Conclusie:
afwijzen vordering & last tot teruggave”
6.5.
Het voornoemde proces-verbaal houdt daarnaast nog het volgende in:
“De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzochte verloven door de rechtbank kunnen worden verleend en dat het beklag van de klagers ongegrond dient te worden verklaard. De officier van justitie heeft daartoe in raadkamer aangevoerd dat het belang van strafvordering zich wel tegen de gevraagde teruggave verzet. Op grond van het rechtshulpverzoek van de Onderzoeksrechter te Tongeren (België) d.d. 18 februari 2016 heeft op 24 februari 2016 door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken een doorzoeking ter inbeslagneming in de woningen van klagers plaatsgevonden. Uit voornoemd rechtshulpverzoek blijkt voldoende dat op het adres waar klagers woonachtig zijn, dan wel regelmatig verblijven, zijnde de [a-straat 1] en de [b-straat 1] te [woonplaats 1], onder meer geld wordt bewaard voor de belanghebbenden [klager 1] en [klager 6] en dat deze informatie middels afgeluisterde telefoongesprekken is komen vast te staan.”
6.6.
In de bestreden 552p-beschikking heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“4. Beoordeling van de rechtbank
Het rechtshulpverzoek d.d. 18 februari 2016, is gedaan door Onderzoeksrechter te Tongeren (België). Het verzoek is uitgegaan van de bevoegde autoriteiten.
Het verzoek is onder meer gegrond op het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken en de Schengen Uitvoeringsovereenkomst. Het verzoek ziet op inbeslaggenomen stukken van overtuiging en gegevensdragers. Er is sprake van de daarvoor vereiste dubbele strafbaarheid als bedoeld in artikel 552o Wetboek van Strafvordering.
Geen enkele van de in artikel 552l Wetboek van Strafvordering genoemde imperatieve weigeringsgronden om aan het verzoek geen gevolg te geven is voorhanden.
Het Belgisch strafrechtelijk onderzoek betreft geen onderzoek naar fiscale delicten, op basis waarvan ex artikel 552m lid 3 Wetboek van Strafvordering een machtiging van de Minister van Veiligheid en Justitie wordt vereist.
Ingevolge artikel 552k, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering dient zoveel mogelijk gevolg te worden gegeven aan het verlangde, indien het gaat om een verdragsgebonden verzoek. Het betreft in deze een verdragsgebonden verzoek dat voor inwilliging vatbaar is. Deze bepaling dient aldus te worden verstaan dat slechts van inwilliging van het verzoek kan worden afgezien, indien zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag onderscheidenlijk de wet, in het bijzonder artikel 552l Wetboek van Strafvordering, dan wel indien door de inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van het Nederlands strafprocesrecht.
Niet gebleken is van belemmeringen van wezenlijke aard of dat door inwilliging van het verzoek in strijd met fundamentele beginselen van het Nederlandse strafprocesrecht wordt gehandeld.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank, gelet op artikel 552p, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering alsmede op de artikelen 3 en 15 van het Europees Rechtshulpverdrag en artikel 51 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst, het verzoek voor toewijzing vatbaar. Nu de doorzoeking in de woning gelegen aan de [b-straat 1] te [woonplaats 1] in Nederland heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank het aannemelijk dat de rechthebbenden op de in beslag genomen stukken van overtuiging in Nederland verblijf houden en zal het verlof slechts worden verleend onder het voorbehoud, dat bij de afgifte aan de Belgische autoriteiten wordt bedongen, dat de stukken zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat zij ook de inbeslaggenomen geldbedragen aanmerkt als stukken van overtuiging, gelet op de omstandigheid dat blijkens het rechtshulpverzoek het verzoek zich ook uitstrekt tot de inbeslagname van een eventueel aanwezig zijnde grote som cash geld (+ 1000 Euro). Ter onderbouwing hiervan wordt in het rechtshulpverzoek gesteld dat op het adres waar de belanghebbende [klager 4] woonachtig is en de belanghebbende [klager 5] regelmatig verblijft, zijnde de [b-straat 1] te [woonplaats 1], onder meer geld wordt bewaard voor de belanghebbenden [klager 1] en [klager 6] en dat deze informatie middels afgeluisterde telefoongesprekken is komen vast te staan.
Het verweer van de raadsman dat het verzoek met betrekking tot de geldbedragen van € 5.000,00, € 4.720,00 en $ 4.700,00 moet worden afgewezen wordt, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden als vermeld in het rechtshulpverzoek, dan ook verworpen.”
6.7.
In haar beschikking heeft de rechtbank verlof verleend aan de rechter-commissaris om de in beslag genomen stukken van overtuiging die zijn aangetroffen in de woning gelegen aan de [b-straat 1] in [woonplaats 1], waaronder de geldbedragen, in handen te stellen van de officier van justitie teneinde de overdracht daarvan te bewerkstelligen aan de bevoegde Belgische autoriteiten. Daarbij heeft de rechtbank het voorbehoud gemaakt van het bepaalde in art. 552p lid 3 (oud) Sv, inhoudende dat dat de stukken zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt.
6.8.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het inbeslaggenomen geld een rol kan spelen bij de waarheidsvinding in de zaak waarop het rechtshulpverzoek betrekking heeft. In beginsel dient aan een rechtshulpverzoek zoveel mogelijk het verlangde gevolg te worden gegeven.7.Slechts van inwilliging van het verzoek kan worden afgezien indien zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen, die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag onderscheidenlijk de wet, in het bijzonder art. 552l (oud8.) Sv, dan wel indien door de inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht. Art. 552o lid 3 (oud) Sv bepaalt dat vatbaar voor inbeslagneming, overeenkomstig lid 1 van dit artikel, zijn stukken van overtuiging die daarvoor vatbaar zouden zijn, indien het feit in verband waarmede de rechtshulp is gevraagd, in Nederland was begaan en dat feit aanleiding kan geven tot uitlevering aan de verzoekende staat. In het licht van art. 94 lid 1 Sv zijn stukken van overtuiging stukken die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen met betrekking tot het feit waarop het rechtshulpverzoek betrekking heeft.9.Daarbij geldt niet het vereiste dat de stukken gebruikt worden voor het bewijs van het ten laste gelegde feit. Voorwerpen kunnen bijvoorbeeld ook van belang zijn voor het aantonen van de toepasselijkheid van een strafuitsluitingsgrond.10.Wel zal de rechter moeten toetsen of de stukken kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding.11.
6.9.
In deze zaak heeft de rechtbank de inhoud van het rechtshulpverzoek ten grondslag gelegd aan de vraag of sprake is van een stuk van overtuiging. De rechtbank wijst erop dat het verzoek zich uitstrekt tot de inbeslagname van een eventueel aanwezig zijnde grote som cash geld, in het rechtshulpverzoek aangeduid als een bedrag hoger dan €1000,-. Daarbij wordt betrokken dat op basis van afgeluisterde telefoongesprekken het vermoeden bestaat dat op de [b-straat 1] in [woonplaats 1] geld wordt bewaard voor de [klager 1] en [klager 6] . Ik meen dat deze motivering niet onbegrijpelijk is en tevens toereikend is gemotiveerd.
6.10.
In de schriftuur wordt aangevoerd dat geld slechts in uitzonderlijke gevallen als stukken van overtuiging kunnen dienen. De onderbouwing van die stelling is in de schriftuur voor een belangrijk deel ontleend aan de volgende passage uit een conclusie12.van mijn ambtgenoot Knigge, voorafgaand aan HR 29 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:1069:
“5.10. De vraag is of geld kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Als het doel is verbeurdverklaring, ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel of het aantonen daarvan dan dient de weg van art. 13 e.v. WOTS of van de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van strafvorderlijke bevelen (art. 552jj e.v. Sv) te worden gevolgd. Anders zouden deze regelingen via de art. 552p Sv procedure eenvoudig kunnen worden omzeild. Dat betekent echter niet dat geld nooit een stuk van overtuiging kan zijn waarvoor ex art. 552p Sv verlof kan worden verleend. Zo kan onderzoek aan het geld op vingerafdrukken of andere sporen nodig zijn. Voor het overige volstaat voor de waarheidsvinding een proces-verbaal van bevindingen, waarin van het aantreffen van het geld gewag wordt gemaakt. Verlof tot afgifte en overdracht van het geld zelf is dan niet nodig.”
6.11.
De Hoge Raad volgde de door mijn ambtgenoot voorgestane uitkomst en vernietigde de beschikkingen voor zover zij zagen op de geldbedragen. Volgens de Hoge Raad was het oordeel van de rechtbank niet toereikend gemotiveerd. Die uitkomst laat zich verklaren doordat de onderbouwing dat sprake was van een stuk van overtuiging gestoeld was op de omstandigheid dat niet op voorhand aannemelijk is geworden dat het in beslag genomen geld geheel aan de echtgenote van verdachte toebehoorde. De vraag aan wie het geld toebehoort, zegt echter niets over de kwestie of het voorwerp ook kan dienen om de waarheid aan het licht te brengen. In een zaak waarin ik recent concludeerde, had de rechtbank slechts gewezen op de enkele mogelijkheid, hoe klein ook, dat het geld als stuk van overtuiging kan dienen. Een nadere motivering ontbrak. Nu de rechtbank niet inhoudelijk had gemotiveerd waarom de geldbedragen als stukken van overtuiging kunnen dienen, concludeerde ik tot vernietiging van de bestreden beschikkingen.13.De Hoge Raad moet nog uitspraak doen in die zaak.
6.12.
In de nu voorliggende zaken liggen in mijn ogen de kaarten anders. De rechtbank heeft uitdrukkelijk gemotiveerd waarom het verlof moet worden verleend ten behoeve van de waarheidsvinding. Het rechtshulpverzoek is een uitvloeisel van meerdere cannabisplantages die in België zijn aangetroffen. Dit rechtshulpverzoek maakt onderdeel uit van de stukken van het geding. Hierin valt te lezen dat de plantages gekoppeld kunnen worden aan de broers [klager 1] en [klager 6] .14.Uit afgeluisterde gesprekken is het vermoeden ontstaan dat in het ouderlijk huis van de voornoemde personen onder meer geld wordt opgeslagen. In het rechtshulpverzoek wordt op basis van deze gesprekken expliciet verzocht om, ter verificatie van dat vermoeden, grote geldbedragen in de woning in beslag te nemen. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat aan dergelijke verzoeken zoveel mogelijk gevolg moeten worden gegeven, meen ik dat de klacht dat de waarheidsvinding met overgave van het geld niet gebaat kan zijn niet opgaat15.Daarbij merk ik op dat in de verlofprocedure niet teveel vooruit gelopen kan worden op de invulling van het Belgische onderzoek. De exacte wijze waarop de Belgische overheid het geldbedrag wil onderzoeken ten behoeve van de strafvordering, staat in de verlofprocedure niet centraal. Getoetst dient slechts te worden of de stukken kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding. Nu het hof toereikend heeft gemotiveerd waarom de geldbedragen daaraan kunnen bijdragen, meen ik dat er geen reden is tot ingrijpen in cassatie. Volledigheidshalve wijs ik erop dat de rechter heeft beslist dat de stukken zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt.
6.13.
Het voorgaande brengt mee dat ook de beschikking die is gewezen naar aanleiding van het klaagschrift in de zin van art. 552a Sv in stand kan blijven. De beschikking met nummer 17/247, 17/249 en 17/250 houdt in:
“4. De beoordeling
De rechtbank is bevoegd van het onderhavige klaagschrift kennis te nemen, nu de inbeslagneming binnen haar arrondissement heeft plaatsgevonden.
Het beklag is schriftelijk gedaan en ingediend binnen de bij artikel 552a, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering gestelde termijn. Klagers zijn derhalve ontvankelijk in hun beklag.
Uit de onderliggende processtukken volgt dat op 24 februari 2016 een doorzoeking heeft plaatsgevonden op het adres [b-straat 1] te [woonplaats 1], waarbij onder meer de geldbedragen is beslag zijn genomen waarvan klagers thans de teruggave vragen.
In dit geval is er sprake van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering gelegd beslag en dient de rechtbank
a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b) de teruggave van het inbeslaggenomene te gelasten aan de klagers (zijnde' de beslagenen), tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien' hiervan moet worden beschouwd. In dit laatste geval moet het klaagschrift van de klagers ongegrond worden verklaard.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave, indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door voornoemd artikel 94 beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave, indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomene zal bevelen.
De rechtbank dient te beoordelen of er een strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag op voornoemde geldbedragen. De rechtbank acht het, gelet op de inhoud van voornoemde rechtshulpverzoek en genoemde beslissing van deze rechtbank van 27 januari 2017, voldoende aannemelijk gemaakt dat het beslag kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Aldus bestaat er nog een strafvorderlijk belang bij het laten voortduren van het beslag op genoemde geldbedragen.”
6.14.
Het in de beschikking genoemde strafvorderlijke belang is gestoeld op de beschikking waarin het 552p-verlof is verleend. Nu een strafvorderlijk belang niet beperkt is tot het Nederlandse strafvorderlijk belang (HR 8 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:385) en gelet op de inhoud van de 552p-beschikking, is het oordeel van de rechtbank dat er een strafvorderlijk belang bestaat bij het laten voortduren van het beslag op genoemde geldbedragen niet onbegrijpelijk.
6.15.
Alle middelen falen.
7. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraken aanleiding behoren te geven.
8. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep van de klagers [klager 3] , [klager 4] en [klager 5] in de zaken met nummer 17/01678 B en 17/01715 B. Daarnaast strekt deze conclusie tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep van [klager 1] , [klager 6] en [klager 2] in de zaak met nummer 17/01678 B.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑02‑2019
Zie onder meer HR 19 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ1670, NJ 2007/26 en HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0572.
Zie J.M. Sjöcrona, De kleine rechtshulp (diss. Leiden), Arnhem: Gouda Quint 1990, p. 302 en A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 144
HR 4 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:227.
HR 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT8757, NJ 2012/218.
Vgl. HR 12 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN4301, NJ 2010/563.
Thans art. 5.1.5 Sv.
Zie hierover ook de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge, voorafgaand aan HR 29 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:1069.
H.G. van der Wilt in Melai/Groenhuijsen e.a., Internationale en interregionale samenwerking in strafzaken, Deel III. Rechtshulp, hoofdstuk 5, par. 7, aant. 3.2 (bijgewerkt tot november 2013).
Zie bijv. HR 12 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN4301, NJ 2010/563 en HR 29 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:1069.
Conclusie 8 januari 2019, ECLI:NL:PHR:2019:21.
P. 20 en 21.