Einde inhoudsopgave
De aanmerkelijkbelangregeling in internationaal perspectief (FM nr. 123) 2007/4.2.1.3
4.2.1.3 Conclusie
Mr. dr. F.G.F. Peters, datum 01-03-2007
- Datum
01-03-2007
- Auteur
Mr. dr. F.G.F. Peters
- JCDI
JCDI:ADS366222:1
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Buitenlands belastingplichtige
Inkomstenbelasting (V)
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Internationaal belastingrecht / Heffingsbevoegdheid
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Europees belastingrecht / Algemeen
Inkomstenbelasting / Aanmerkelijk belang (box 2)
Vennootschapsbelasting / Belastingplichtige
Voetnoten
Voetnoten
Opgemerkt zij dat Nederland in een dergelijke casus door de aanmerkelijkbelanghouder ontvangen interest bij een OESO-modelverdragconform interestartikel in het verdrag met staat B wél tot het in het verdrag met staat C toegekende percentage mag belasten, aangezien artikel 11 OESO-modelverdrag geen bepaling als die van artikel 10, lid 5, bevat.
Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat zo het Nederland niet reeds op grond van het dividendartikel (mijns inziens het restartikel, maar ik ga hier uit van de in BNB 2001/295 toegekende saldowerking aan het dividendartikel) in het verdrag met staat C verboden is het aan de inwoner van staat C uitgekeerde aanmerkelijkbelangdividend te belasten, dit wel wordt bewerkstelligd door het verbod op extraterritoriale belastingheffing in het dividendartikel in het verdrag met staat B.1 Heffing is uitsluitend mogelijk in de volgende situaties:
de vennootschap is voor de toepassing van het (dividendartikel in het) verdrag met staat C inwoner van Nederland en het verdrag met staat B (voor de toepassing waarvan de vennootschap inwoner is van staat B) bevat geen bepaling overeenkomstig artikel 10, lid 5, OESO-modelverdrag. Nederland kan ex artikel 10, lid 2, verdrag Nederland-staat C belasting heffen tot een bedrag van 15% van het brutodividend;
de vennootschap is voor de toepassing van het (dividendartikel in het) verdrag met staat C inwoner van Nederland; voor de toepassing van het verdrag met staat B is zij eveneens inwoner van Nederland dan wel geen inwoner van Nederland noch staat B. Er is in beide gevallen geen sprake van extraterritoriale heffing door Nederland ex artikel 10, lid 5, verdrag Nederland-staat B, zodat Nederland het door het verdrag Nederland-staat C toegekende beperkte heffingsrecht kan effectueren.