De feiten en het procesverloop zijn ontleend aan rov. 1-3 van de bestreden beschikking: Rb. Zeeland-West-Brabant 27 september 2019, zaaknr. C/02/362878 / FA RK 19/4578 en het proces-verbaal van de zitting op dezelfde datum.
HR, 06-03-2020, nr. 19/05159
ECLI:NL:HR:2020:390
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
06-03-2020
- Zaaknummer
19/05159
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:390, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 06‑03‑2020; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1394, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2019:1394, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑12‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:390, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Wet Bopz. Voorlopige machtiging. Beslissing gebaseerd op geneeskundige verklaring die geen deel uitmaakt van de gedingstukken. Afwijzing verzoek om second opinion.
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 19/05159
Datum 6 maart 2020
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: G.E.M. Later,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ZEELAND-WEST-BRABANT,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/02/362878/FA RK 19/4578 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 september 2019.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging van de beschikking en tot terugwijzing.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
In deze procedure verzoekt de officier van justitie een voorlopige machtiging tot het doen voortduren van het verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Bij dit verzoekschrift is gevoegd een op 6 september 2019 door de geneesheer-directeur ondertekende geneeskundige verklaring. Die verklaring houdt onder meer in dat het onderzoek is verricht door de psychiater [betrokkene 3].
2.2
De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld, in aanwezigheid van onder anderen betrokkene en haar advocaat. De advocaat heeft primair verzocht om afwijzing van het verzoek en subsidiair om een second opinion.
2.3
De rechtbank heeft de machtiging verleend en heeft daartoe, samengevat, overwogen dat op grond van de stukken – “met name een tweetal geneeskundige verklaringen” – voldoende is komen vaststaan dat betrokkene lijdt aan een stoornis van de geestvermogens en dat sprake is van gevaar dat niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend.
De rechtbank heeft het verzoek om een second opinion afgewezen en heeft daartoe overwogen:
“Bij gelegenheid van het verhoor heeft betrokkene verzocht een onderzoek door een deskundige te laten verrichten. Dit verzoek zal niet worden gehonoreerd nu de rechtbank van oordeel is dat betrokkene door het achterwege laten van een deskundigenonderzoek niet in haar belangen wordt geschaad. De rechtbank overweegt hierbij dat twee psychiaters die niet bij de behandeling betrokken waren en zijn, in afzonderlijke geneeskundige verklaringen een oordeel hebben gegeven; zowel [betrokkene 3] als [betrokkene 4], zijn tot soortgelijke medische bevindingen gekomen.”
3. Beoordeling van het middel
3.1.1
Onderdeel I van het middel klaagt dat de rechtbank bij het verlenen van de machtiging onder meer gebruik heeft gemaakt van een geneeskundige verklaring van de psychiater [betrokkene 4] van 19 maart 2019, terwijl die verklaring geen deel uitmaakte van het procesdossier.
3.1.2
De rechtbank heeft bij het verlenen van de machtiging gebruik gemaakt van “een tweetal geneeskundige verklaringen”, waarbij de rechtbank het oog had op een verklaring van de psychiater [betrokkene 3] en op een verklaring van de psychiater [betrokkene 4] (zie het citaat hiervoor in 2.3). Bij het verzoek van de officier van justitie (hiervoor vermeld in 2.1) was uitsluitend een geneeskundige verklaring gevoegd van 6 september 2019 die inhield dat het onderzoek was verricht door psychiater [betrokkene 3].
Niet blijkt dat een geneeskundige verklaring van psychiater [betrokkene 4] deel uitmaakt van de stukken van de onderhavige procedure.
De klacht is dus gegrond.
3.2
Gelet op het hiervoor overwogene slaagt ook onderdeel III voor zover dit klaagt dat de rechtbank bij de afwijzing van het verzoek om een second opinion ook de verklaring van psychiater [betrokkene 4] heeft betrokken.
3.3
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 september 2019;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op 6 maart 2020.
Conclusie 23‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Wet Bopz. Voorlopige machtiging. Beslissing gebaseerd op geneeskundige verklaring die geen deel uitmaakt van de gedingstukken. Afwijzing verzoek om second opinion.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/05159
Zitting 23 december 2019
CONCLUSIE
M.L.C.C. Lückers
In de zaak
[betrokkene] ,
(hierna: betrokkene),
verzoekster tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
tegen
De officier van Justitie bij het arrondissementsparket Zeeland-West Brabant,
verweerder in cassatie,
niet verschenen.
Deze zaak betreft een door de rechtbank verleende voorlopige machtiging tot voortduring van het verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis, waar zij momenteel vrijwillig verblijft, op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz). Betrokkene komt op tegen de verleende machtiging en tegen de afwijzing van haar verzoek om een second opinion. De rechtbank heeft gebruik gemaakt van twee geneeskundige verklaringen, waarvan er één geen deel uitmaakte van het dossier en de andere vooral is gebaseerd op het dossier van de behandelend psychiater en niet op de eigen waarneming van de psychiater die de verklaring heeft opgesteld, aldus verzoekster.
1. Feiten en procesverloop
1.1
In cassatie kan worden uitgegaan van het volgende1.:
(i) De Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 10 september 2019 een verzoek van de officier van justitie ontvangen tot het verlenen van een voorlopige machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Bopz van betrokkene. Bij dit verzoekschrift was een geneeskundige verklaring gevoegd op 6 september 2019 opgemaakt en ondertekend door de geneesheer-directeur [betrokkene 1] . In rubriek 4d van deze verklaring is als diagnose gesteld: “floride psychotische stoornissen in het kader van schizofrenie. Vanuit het dossier wordt ook gesproken over PTSS en middelengebruik in de voorgeschiedenis, maar als gevolg van het huidige toestandsbeeld is niet goed te beoordelen of dit actueel nog aan de orde is.” Het vakje “schizofrenie” is aangekruist.
(ii) Betrokkene heeft primair verzocht het verzoek van de officier van justitie af te wijzen aangezien zij bereid zou zijn om vrijwillig te verblijven, subsidiair heeft betrokkene verzocht om een second opinion;
(iii) Op 27 september 2019 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Het proces-verbaal daarvan luidt, voor zover in cassatie van belang, als volgt:
“Ter zitting wordt door betrokkene verteld dat zij thans vrijwillig in Emergis verblijft, zij vertelt dat ze thuis niet op haar plek is en dat zij naar haar mening verkeerde medicijnen krijgt door een verkeerde diagnose. Zij zegt dat ze Ritalin nodig heeft aangezien ze ADHD heeft.
Vervolgens voert mr. Graafmans haar verweer, waarin zij - kort gezegd - primair verzoekt tot afwijzing van het verzoek, aangezien hier geen sprake is van een psychose en subsidiair een second opinion verzoekt.
Psychiater [betrokkene 2] erkent dat betrokkene vrijwillig op de afdeling verblijft, maar dat betrokkene niet akkoord gaat met haar behandelplan en dat het zonder dwangmiddelen dus niet mogelijk is haar te helpen. Hij benadrukt ook dat hij in overleg is gegaan met de ambulante psychiater en dat zij beiden een ander medicijn dan Ritalin beter voor betrokkene vinden. Volgens [betrokkene 2] is er geen diagnose ADHD gesteld en er is ook geen reden voor onderzoek naar ADHD bij betrokkene. Het medicijn Ritalin zou zelfs averechts uitwerken bij het ziektebeeld van betrokkene.
Psychiater [betrokkene 2] vertelt dat betrokkene niet naar Amsterdam is gegaan voor een onafhankelijke second opinion, maar dat een tweede psychiater die niet bij de behandeling betrokken was, is ingeschakeld om in een afzonderlijke geneeskundige verklaring een oordeel te geven. Hiervoor is gekozen omdat mevrouw niet expliciet heeft vermeld dat zij een deskundige oordeel wenst van een psychiater die geen banden met Emergis heeft.
Mr. Graafmans deelt mee dat uit de tweede geneeskundige verklaring blijkt dat de psychiater vooral zijn bevindingen uit het dossier heeft gehaald en niet zelf de bevindingen heeft kunnen waarnemen.
Psychiater [ [betrokkene 2] ] stelt daar tegenover dat betrokkene wel is gezien voor onderzoek door psychiater [betrokkene 3] .
Ter zitting heeft de rechtbank aangegeven zich te beraden over het verzoek om een second opinion. In de middag is aan de advocaat van betrokkene telefonisch bericht:
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een second opinion. De rechtbank overweegt hierbij dat twee psychiaters die niet bij de behandeling betrokken waren en zijn, in afzonderlijke geneeskundige verklaringen een oordeel hebben gegeven: zowel [betrokkene 3] als [betrokkene 4] , zijn tot soortgelijke medische bevindingen gekomen. De rechtbank is van oordeel dat een gedwongen opname van betrokkene in verband met gevaar in de situatie van betrokkene niet langer uitgesteld kan worden en verleent daarom de verzochte machtiging voor een periode van 6 maanden.”
1.2
De rechtbank heeft in haar beschikking van 27 september 2019 het verzoek van de officier van justitie toegewezen en een voorlopige machtiging verleend tot en met 27 maart 2020. Het verzoek om een second opinion is afgewezen. De rechtbank heeft daartoe als volgt overwogen:
“3. De beoordeling
Betrokkene verblijft thans vrijwillig in voormeld ziekenhuis.
Ter zitting vertelt betrokkene dat zij nu vrijwillig verblijft in Emergis en dat zij het idee heeft dat zij de verkeerde medicijnen slikt, doordat zij verkeerd gediagnostiseerd is.
De aanwezige behandelaar geeft zelf aan dat de vrijwillige opname weinig doelmatig is, doordat mevrouw niet akkoord is met het behandelplan en dat ambulante hulp op dit moment ook niet geschikt is. Dit komt omdat mevrouw niet de medicatie wil innemen die voor haar diagnose nodig is. De behandelaar stelt ook dat er geen sprake is van een verkeerde diagnose. Volgens de behandelaar is het wel mogelijk om, indien een stabielere situatie ontstaat bij de behandeling, een zelfstandige woning te zoeken voor betrokkene.
De aanwezige advocaat verzoekt primair het verzoek af te wijzen aangezien zij bereid zou zijn om vrijwillig te verblijven, en subsidiair om een second opinion.
Op grond van de stukken - met name een tweetal geneeskundige verklaringen - en de behandeling ter zitting is het volgende voldoende vast komen te staan.
Betrokkene lijdt aan een stoornis van de geestvermogens in de vorm van schizofrenie.
De stoornis doet betrokkene gevaar veroorzaken. Het gevaar bestaat er vooral in dat betrokkene maatschappelijk te gronde gaat, zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen, met hinderlijk gedrag agressie van anderen zal oproepen, een ander van het leven zal beroven of hem ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen en een gevaar vormt voor de psychische gezondheid van een ander.
Het gevaar kan niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis worden afgewend.
Betrokkene geeft niet genoegzaam blijk van de nodige bereidheid het laten voortduren van haar verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis.
Bij gelegenheid van het verhoor heeft betrokkene verzocht een onderzoek door een deskundige te laten verrichten. Dit verzoek zal niet worden gehonoreerd nu de rechtbank van oordeel is dat betrokkene door het achterwege laten van een deskundigenonderzoek niet in haar belangen wordt geschaad. De rechtbank overweegt hierbij dat twee psychiaters die niet bij de behandeling betrokken waren en zijn, in afzonderlijke geneeskundige verklaringen een oordeel hebben gegeven: zowel [betrokkene 3] als [betrokkene 4] , zijn tot soortgelijke medische bevindingen gekomen.”
1.3
Betrokkene heeft bij verzoekschrift van 13 november 2019 tijdig cassatieberoep ingesteld. Er is geen verweer gevoerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Betrokkene komt met het cassatiemiddel op tegen de verlening van de voorlopige machtiging en tegen de afwijzing van haar verzoek om een second opinion. Het cassatiemiddel klaagt daartoe over de rol die twee geneeskundige verklaringen hebben gespeeld bij het oordeel van de rechtbank. In cassatie is nog overgelegd een eerdere beschikking van de rechtbank van 12 april 2019 met bijbehorende stukken zoals een geneeskundige verklaring op 19 maart 2019 opgemaakt en ondertekend door de psychiater [betrokkene 4] . De rechtbank heeft in deze beschikking het verzoek voorlopige machtiging afgewezen.De geneeskundige verklaring van psychiater [betrokkene 4] maakte geen deel uit van het dossier, de verklaring van psychiater [betrokkene 3] , zoals opgenomen in de geneeskundige verklaring die is ondertekend door geneesheer-directeur [betrokkene 1] , is vooral gebaseerd op gegevens uit het dossier, aldus verzoekster. Op basis hiervan zijn de volgende middelonderdelen geformuleerd.
2.2.1
Onderdeel I klaagt dat de rechtbank haar beslissing mede heeft gebaseerd op een geneeskundige verklaring van [betrokkene 4] , die geen onderdeel uitmaakte van het procesdossier. Verzoekster heeft er geen kennis van kunnen nemen en zich er niet tegen kunnen verweren. Daarmee heeft het hof het recht op hoor en wederhoor geschonden, aldus steeds de klacht.
2.2.2
Ik meen dat de klacht slaagt. In de aanvraag van de geneesheer-directeur van 6 september 2019 wordt alleen verwezen naar één geneeskundige verklaring. Dat betrof, zo begrijp ik, de voormelde verklaring van de geneesheer-directeur van dezelfde datum, met daarin de verklaring van psychiater [betrokkene 3] . Ook in het verzoek voorlopige machtiging van de officier van justitie van 10 september 2019 wordt alleen verwezen naar die verklaring. In het verzoek is verder alleen een (standaard) vermelding van producties opgenomen:
“(…) legt bij dit verzoek over (indien van toepassing):
- de hiervoor genoemde geneeskundige verklaring;
- een overzicht van eerder verstrekte machtigingen;
(…)”2.
2.2.3
Uit het proces-verbaal en de beschikking, zoals hiervoor geciteerd, blijkt mijns inziens dat de rechtbank een verklaring van psychiater [betrokkene 4] van belang heeft geacht voor haar beslissing. De rechtbank overweegt immers dat op grond van met name een tweetal geneeskundige verklaringen, kort gezegd, vast is komen te staan dat sprake is van een stoornis van de geestvermogens en dat aan de voorwaarden voor het verlenen van een machtiging is voldaan. Ook motiveert de rechtbank de afwijzing van het verzoek om een second opinion met de overweging dat in twee geneeskundige verklaringen soortgelijke bevindingen staan. Nu de verklaring van [betrokkene 4] , voor zover is gebleken in cassatie, geen onderdeel uitmaakte van het dossier, heeft betrokkene daar ook niet redelijkerwijs op kunnen reageren. Wel merk ik op dat uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de advocaat van betrokkene heeft gereageerd op ‘de tweede geneeskundige verklaring’. Zij merkt daarbij op dat de bevindingen vooral uit het dossier zijn gehaald, maar klaagt op dat moment niet dat zij en haar cliënte niet of te laat kennis hebben kunnen nemen van de verklaring. Ik vind dat echter onvoldoende om de cassatieklacht toch te laten falen, nu onvoldoende blijkt dat, wanneer en hoe die verklaring in de procedure is ingebracht.
2.2.4
Ten overvloede merk ik op dat op basis van het dossier ook niet zonder meer duidelijk is of de genoemde tweede verklaring een nieuwe, recente verklaring van psychiater [betrokkene 4] is, of de eerdere verklaring van 19 maart 2019. Die eerdere verklaring was overgelegd bij een eerder verzoek om een voorlopige machtiging, dat is afgewezen3.op 12 april 2019. De cassatieklacht laat dat ook grotendeels in het midden, waar het spreekt over ‘een’ tweede geneeskundige verklaring. Aan het slot van de toelichting bij onderdeel I gaat betrokkene er kennelijk van uit dat het de verklaring van 19 maart 2019 betreft. Daar staat tegenover dat de in het proces-verbaal geciteerde mededeling van psychiater [betrokkene 2] , dat een tweede psychiater is ingeschakeld om in een afzonderlijke geneeskundige verklaring een oordeel te geven, de indruk wekt dat sprake zou zijn van een nieuwe verklaring van [betrokkene 4] . In beide gevallen is mijns inziens sprake van schending van hoor en wederhoor. Ook als het de oude verklaring zou betreffen en betrokkene geacht kan worden die te kennen uit de eerdere procedure, hoefde zij er niet op bedacht te zijn dat zij zich hierover uit zou moeten laten in deze procedure.
2.3.1
Onderdeel II klaagt dat uit ‘de geneeskundige verklaring’ blijkt dat de psychiater zijn bevindingen vooral uit het dossier heeft gehaald en niet zelf een en ander heeft waargenomen. Uit de eerste zin van de toelichting bij het onderdeel maak ik op dat de klacht gaat over de verklaring van psychiater [betrokkene 3] die wel tot het dossier behoort. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de advocaat van betrokkene daarover heeft geklaagd tijdens de zitting, maar de rechtbank is in haar beslissing ten onrechte niet op dat verweer ingegaan, aldus de klacht.
2.3.2
In de toelichting is dit in die zin nader uitgewerkt dat – kort gezegd – de psychiater in de verklaring heeft aangegeven dat de daarin onder 4 en 5 vermelde bevindingen alle vanuit het dossier komen en/of door de behandelaar aan hem zijn meegedeeld. Hetzelfde geldt voor de geneeskundige verklaring4.van [betrokkene 4] van 19 maart 2019, zo staat verder in de toelichting.
2.3.3
Uit het proces-verbaal blijkt, anders dan het onderdeel tot uitgangspunt neemt, niet dat de advocaat van betrokkene bij de rechtbank heeft geklaagd dat psychiater [betrokkene 3] zijn bevindingen vooral uit het dossier heeft gehaald. In het proces-verbaal staat dat dat is meegedeeld over “de tweede geneeskundige verklaring”, waarmee kennelijk de verklaring van [betrokkene 4] is bedoeld. In zoverre mist de klacht feitelijke grondslag. Overigens staat in het proces-verbaal dat (behandelend) psychiater Arbaciaukus daar ter zitting, in cassatie onbetwist, tegenover heeft gesteld dat betrokkene wel is gezien voor onderzoek door psychiater [betrokkene 3] . In zoverre is (in ieder geval in het proces-verbaal) wel ingegaan op het verweer.
2.3.4
Vooropgesteld moet worden dat de klacht niet betoogt dat psychiater [betrokkene 3] betrokkene niet heeft gezien. Het is ook niet ongebruikelijk dat bij het opstellen van de vereiste geneeskundige verklaring (in belangrijke mate) gebruik wordt gemaakt van het dossier van de behandelend psychiater/arts. De psychiater die de geneeskundige verklaring opstelt, moet de betrokkene persoonlijk onderzoeken, wat inhoudt dat hij/zij de betrokkene in een direct contact spreekt en observeert.5.Bij deze gang van zaken is het niet altijd mogelijk dat de psychiater zelf (alle) relevante symptomen, gedragingen en feiten zelf waarneemt. In zoverre is de klacht zelf gebaseerd op een onjuiste rechtsopvatting. Van belang is wel dat de psychiater die de verklaring opstelt, beoordeelt of de bevindingen uit het dossier te rijmen zijn met zijn/haar eigen waarnemingen. De klacht werkt mijns inziens niet (voldoende duidelijk) uit dat dat miskend zou zijn.
2.3.5
In de toelichting bij het onderdeel wordt betoogd dat – kort gezegd - in de verklaring van [betrokkene 3] alleen wordt gesproken over schizofrenie, terwijl in de oudere verklaring van [betrokkene 4] vermeld staat: “psycho-organische storingen door gebruik van middelen (incl. intoxicatie), overige (incl. ongespecificeerd) psychotische stoornissen en ernstige gedragsstoornissen waarbij de overige (incl. ongespecificeerd) psychotische stoornissen het belangrijkste zijn.”
2.3.6
Voor zover dit ook bedoeld is als cassatieklacht, meen ik dat deze ook faalt. De verschillen zijn niet onbegrijpelijk, met name als de diagnose door [betrokkene 3] in onderling verband wordt gezien met andere opmerkingen uit diens verklaring. Die opmerkingen laten zien dat hij heeft gereflecteerd op de bevindingen in het dossier, zijn eigen bevindingen en de relatie daartussen. Zie met name onder 4(a) (met mijn onderstreping):
“Betrokkene leidt aan psychotische wanen (spreekt over 'mongolische spoelingen', zou zijn geïnjecteerd om intelligentie te dempen en psychiaters zouden dat willen verdoezelen. Ook zou ze zijn gechipt zodat ze in de gaten gehouden kan worden). Er zijn duidelijk nog veel meer wanen, maar betrokkene wil maar beperkt hierover met ondergetekende in gesprek. Het dossier geeft weer dat betr sinds 2008 in behandeling is ivm PTSS, middelengebruik In de voorgeschiedenis en mogelijk cluster B persoonlijkheidsproblematiek.”
en onder 4(d):
“(…) floride psychotische stoornis in het kader van schizofrenie. Vanuit het dossier wordt ook gesproken over PTSS en middelen misbruik in de voorgeschiedenis, maar als gevolg van het huidige toestandsbeeld is niet goed te beoordelen of dit actueel nog aan de orde is.”
Hieruit valt mijns inziens af te leiden dat psychiater [betrokkene 3] een aantal aspecten in het eigen gesprek met betrokkene heeft kunnen constateren. Daarnaast heeft hij ook kennis genomen van andere elementen in het dossier, maar in verband met de beperkte eigen waarneming niet willen of kunnen oordelen dat die nog aan de orde zijn. Dit verklaart mede de beperktere bevindingen ten opzichte van de oudere verklaring van [betrokkene 4] . De rechtbank heeft de bevindingen voor zover die overeenkomen kennelijk voldoende geacht. Ik meen dat zij dat niet nader hoefde te motiveren.
2.4.1
Onderdeel III klaagt dat de afwijzing van het verzoek om een second opinion onbegrijpelijk is. Het onderdeel voert daartoe, kort gezegd, aan dat (met mijn nummering):
(i) de verklaring van psychiater [betrokkene 4] geen onderdeel van de procedure was, zodat hoor en wederhoor zijn geschonden;
(ii) in de twee gebruikte verklaringen verschillende bevindingen staan en de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd hoe zij toch tot verlening van de machtiging kon komen; en
(iii) de verklaring van [betrokkene 4] meer dan zes maanden oud is en toen onvoldoende was om de machtiging te verlenen. In de beschikking is niet gemotiveerd aangegeven waarom dat nu wel het geval is.
2.4.2
Uw Raad heeft de maatstaf voor de vraag of in een Bopz-procedure een verzoek om een contra-expertise door de rechter mag worden afgewezen uitgewerkt in een aantal uitspraken. Bij gebrek aan specifieke procesrechtelijke regels hierover, gelden als uitgangspunt de gewone regels uit de verzoekschriftprocedure. Het staat de rechter vrij een dergelijk verzoek af te wijzen, maar gelet op de ingrijpende aard van de door de rechter te nemen, tot vrijheidsbeneming leidende beslissing, kan een verzoek tot het verrichten van een nader onderzoek door een deskundige slechts gemotiveerd worden afgewezen. De eisen die aan die motivering moeten worden gesteld, hangen af van de omstandigheden van het geval, waarbij met name van belang is op welke punten het verzochte nadere onderzoek zich volgens de betrokkene zou moeten richten, en de mate waarin de rechter uit de bij het verzoek tot het verlenen van de machtiging overgelegde geneeskundige verklaring en de overige stukken reeds duidelijkheid heeft verkregen omtrent de door hem te beslissen punten, aldus uw Raad.6.Recent heeft Uw Raad overwogen dat de rechtbank de afwijzing van het verzoek om een second opinion weliswaar had moeten motiveren, maar had kunnen volstaan met de overweging dat het verzoek van betrokkene in het geheel niet was onderbouwd en dat nu de rechtbank dat niet heeft gedaan het onderdeel dat daarover klaagt terecht is voorgesteld, maar niet tot cassatie kan leiden.7.
2.4.3
Voor zover deze klacht, met punt (i), voortbouwt op de klacht uit onderdeel I dat hoor en wederhoor zijn geschonden met betrekking tot de geneeskundige verklaring van [betrokkene 4] , slaagt deze mijns inziens. Ook de afwijzing van het verzoek om een second opinion is mede gebaseerd op deze verklaring. De rechtbank heeft geoordeeld dat betrokkene niet in haar belangen zou worden geschaad door het achterwege laten van een deskundigenonderzoek. Daartoe heeft de rechtbank met name overwogen dat twee psychiaters die niet bij de behandeling betrokken waren, in afzonderlijke geneeskundige verklaringen tot “soortgelijke medische bevindingen” zijn gekomen.
2.4.4
De klacht faalt wat betreft het onder (ii) vermelde op de gronden zoals ik hiervoor uiteen heb gezet bij de bespreking van onderdeel II in alinea 2.3.1-2.3.6.
2.4.5
Met betrekking tot het onder (iii) vermelde, geldt het volgende. Zoals ik hiervoor onder 2.2.4 heb opgemerkt, is mijns inziens in cassatie onvoldoende duidelijk of de tweede verklaring de verklaring van psychiater [betrokkene 4] van 19 maart 2019 is. Die onduidelijkheid laat mijns inziens al zien dat de motivering door de rechtbank tekortschiet.
2.4.6
Voor zover het onderdeel er vanuit gaat dat de tweede verklaring inderdaad die verklaring is, geldt het volgende. Dat de verklaring, zoals de klacht aanvoert, zes maanden oud is, is mijns inziens niet van doorslaggevend belang. De verklaring geldt mijns inziens niet als de gevraagde second opinion, maar geldt voor de rechtbank kennelijk als aanvulling op de verklaring van psychiater [betrokkene 3] . Het hoort in die zin tot de omstandigheden van het geval. De gedachtegang van de rechtbank is dat in beide verklaringen tot vergelijkbare bevindingen wordt gekomen en, zo begrijp ik die overweging, er kennelijk een zekere bestendigheid wordt geconstateerd in de problematiek van verzoekster.
2.4.7
Voor zover het onderdeel klaagt dat de rechtbank niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de verklaring van [betrokkene 4] een half jaar geleden niet en nu wel voldoende zou zijn voor het verlenen van een machtiging, faalt het mijns inziens om de volgende redenen. Vooropgesteld moet worden dat in cassatie de oordelen in twee verschillende beschikkingen, met deels een andere feitelijke grondslag, niet zonder meer uitputtend met elkaar vergeleken kunnen worden. Ook kunnen de beschikkingen in cassatie niet (volledig) op juistheid worden getoetst. Voorts gaat de klacht eraan voorbij dat de overige feiten en omstandigheden niet hetzelfde zijn. Bijvoorbeeld had verzoekster destijds kennelijk een verwijzing van haar huisarts gekregen om een contra-expertise te laten verrichten (waar ze, zo begrijp ik, geen gebruik van heeft gemaakt). Ook ligt er, anders dan destijds, nu nog een andere geneeskundige verklaring. Juist de verklaring van [betrokkene 4] is nu in zekere zin slechts aanvullend. Cruciaal is mijns inziens ook dat de rechtbank in de beschikking van 12 april 2019 heeft overwogen dat verzoekster tot cassatie verbleef in een instelling van beschermd wonen, die geen psychiatrisch ziekenhuis is, en dat het doel van het verzoek vooral was om handvatten te verkrijgen om de inname van medicatie te sturen, waarvoor een eventuele machtiging niet kon worden gebruikt. In de thans bestreden beschikking is, in cassatie onbestreden, tot uitgangspunt genomen dat verzoekster verblijft in een psychiatrisch ziekenhuis (en het verzoek ziet op een voorlopige machtiging van het doen voortduren van het verblijf daarvan), zoals bedoeld in art. 2 Bopz. De inname van medicatie speelt, zo blijkt uit de nu bestreden beschikking, ook een rol bij het verzoek om de machtiging. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking echter niet geoordeeld dat dat in feite het punt is waar het om draait.
2.4.8
In de toelichting bij onderdeel III wordt betoogd dat de opmerking van de behandelend psychiater in het proces-verbaal, dat niet is gekozen voor een psychiater van Emergis omdat betrokkene niet expliciet had vermeld dat zij een deskundig oordeel wenst van een psychiater die geen banden met Emergis heeft, onbegrijpelijk is, “gelet op het feit dat ze eerder toen ook een voorlopige machtiging dreigde sprak over een psychiater uit Amsterdam”. Ik lees hier geen klacht over de beschikking van de rechtbank in. Het is niet mogelijk rechtstreeks een cassatieklacht te richten tegen een opmerking van een bij de procedure en/of behandeling betrokken psychiater. Ten overvloede merk ik op dat de opmerking mijns inziens ook niet onbegrijpelijk is. Uit het feit dat verzoekster eerder het voornemen had een psychiater uit Amsterdam te raadplegen, valt niet zonder meer af te leiden dat zij (nu) expliciet heeft aangegeven dat zij bij de nu verzochte second opinion het oordeel wil van een psychiater die geen banden heeft met Emergis.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de beschikking en tot terugwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑12‑2019
In het procesdossier zoals dat in cassatie is overgelegd, ontbreken de bijlagen overigens. De verklaring van de geneesheer-directeur is wel afzonderlijk overgelegd.
Rb. Zeeland-West-Brabant 12 april 2019, zaaknr. C/02/357094 / FA RK 19/1747, door verzoekster in cassatie overgelegd.
Verzoekster heeft deze verklaring in cassatie overgelegd.
Zie bijvoorbeeld T&C Bopz, art. 5, aant. 1.
Zie met name HR 29 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS5978, NJ 2007/153 m.nt. J. Legemaate, JOL 2005/261; JWB 2005/170; EeR 2013, afl. 2, p. 58, BJ 2005/14 m.nt. W. Dijkers; HR 8 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7925, NJ 2013/157, RFR 2013/54, JWB 2013/137, JVGGZ 2013/19 m.nt. W. Dijkers; HR 6 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:528, NJ 2015/131, JWB 2015/101, RFR 2015/68, FJR 2015/58.7, JVGGZ 2015/11.
HR 16 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2102.