Zie HR 13 mei 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0705, NJ 1998/152, m.nt. Schalken (rov. 7.5) en HR 24 november 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1410 (rov. 4.6). Vgl. over de afwijzing van een door verdediging verzochte contra-expertise met betrekking tot een ‘gedragsdeskundige dubbelrapportage door andere deskundigen’ mijn conclusie voorafgaand aan HR 13 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:568. Vgl. wat de benoeming van een gedragsdeskundige betreft: HR 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:534 (en daarover de conclusie van mijn ambtgenoot Frielink vóór HR 13 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1135). Vgl. over de mogelijkheid (en het wettelijk kader) voor het horen van een deskundige HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:72, NJ 2019/205.
HR, 12-07-2022, nr. 20/03104
ECLI:NL:HR:2022:1014
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-07-2022
- Zaaknummer
20/03104
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1014, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑07‑2022; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2020:1820
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:508
ECLI:NL:PHR:2022:508, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑05‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1014
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2022-0155
Uitspraak 12‑07‑2022
Inhoudsindicatie
Vernieling, meermalen gepleegd (art. 350.1 Sr) van twee ruiten bij deurwaarderskantoor en politie. Voorwaardelijk verzoek tot benoemen deskundige om rapportage over verdachte op te laten maken, waarop niet is beslist. De verdediging heeft ttz. in hoger beroep voorwaardelijk verzoek gedaan een deskundige te benoemen. Dat is een verzoek als bedoeld in art. 328 jo. art. 331.1 Sv om gebruik te maken van de bevoegdheid die is omschreven in art. 315.3, tweede volzin, Sv dan wel in art. 316 Sv, zodat een uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek was vereist. Dat geldt ook wanneer het verzoek voorwaardelijk is gedaan en, zoals in dit geval, de daaraan gestelde voorwaarde is vervuld. Het p-v van de tz. in h.b. en ook de uitspraak van hof houden niet een beslissing in op dit verzoek. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/03104
Datum 12 juli 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 28 september 2020, nummer 22-005499-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof niet heeft beslist op een voorwaardelijk verzoek dat de verdediging op de terechtzitting in hoger beroep heeft gedaan om een deskundige te benoemen.
2.2.1
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“Zaak met parketnummer 09-077767-19:
hij op of omstreeks 2 april 2019 te Alphen aan den Rijn opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, die aan [benadeelde] (gevestigd [a-straat 1] ) toebehoorde, heeft vernield;
Zaak met parketnummer 09-253327-19 (gevoegd):
hij op 22 oktober 2019 te Alphen aan den Rijn opzettelijk en wederrechtelijk, een ruit, die aan politie Eenheid Den Haag en/of politiebureau Alphen aan den Rijn, toebehoorde, heeft vernield.”
2.2.2
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Geestelijke staat verdachte
Een advocaat is uiteraard geen psychiater of psycholoog. Toch kan verdachtes raadsman zich niet helemaal aan de indruk onttrekken, dat verdachte niet goed weet wat hij doet, dat verdachte ook niet goed begrijpt hoe anderen tegen het feitencomplex aankijken. Verdachte zijn raadsman zal, ter zitting, aan het hof vragen om te bepalen dat er psychologische rapportage zou moeten worden opgemaakt. Op het moment dat deze pleitnota wordt gemaakt is nog niet helemaal duidelijk of verdachte bereid is daar zijn medewerking aan te verlenen. Hetgeen overigens zijn raadsman hem wel zal adviseren.
Schulduitsluitingsgrond
Verdachte zijn raadsman is van mening, dat de kans dat sprake is van een ‘schulduitsluitingsgrond’ zeer aannemelijk is. Maar: dat zal uit de, mogelijkerwijze toestemming van verdachte gevraagde, onderzoeksrapportage duidelijk moeten maken. Verdachte zijn raadsman is van mening, dat er derhalve sprake is van het ontbreken van verwijtbaarheid. Hetgeen een wettelijke schulduitsluitingsgrond is, nu er mogelijkerwijze sprake is van psychische overmacht, en ontoerekeningsvatbaarheid. Zelfs indien de verdachte zich tegen het vragen van deze rapportage verzet, is het, om een zuiver oordeel te vellen, in de ogen van verdachte zijn raadsman, een dergelijk onderzoek naar de persoon van verdachte in te stellen. Waarom verdachte zijn raadsman dan ook vraagt.
Dus: met conclusie:
Primair: uitdrukkelijk verzoek van verdachte: vrijspraak.
Subsidiair: verzoek om de persoonlijkheid van verdachte, alvorens arrest te wijzen, te onderzoeken, omdat er redenen zijn om aan te nemen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd, terwijl hij ontoerekeningsvatbaar was c.q. er sprake was van psychische overmacht. Indien noodzakelijk de opdracht aan dat onderzoek, die rapportage mee te werken.”
2.2.3
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt daarnaast onder meer het volgende in:
“Bij gelegenheid van repliek merkt de advocaat-generaal op:
Namens de verdachte is aangevoerd dat mogelijk sprake is van een schulduitsluitingsgrond. Subsidiair - wanneer er geen vrijspraak volgt - is aangevoerd dat een rapportage opgemaakt zou moeten worden. Ik refereer me wat dit betreft aan het oordeel van het hof. Een rapportage is in dit soort situaties in de regel nodig, maar de vraag is of de verdachte daaraan gaat meewerken. Ik ben van mening dat er in deze situatie geen noodzaak bestaat. Als het hof wel een rapportage nodig acht, verzoek ik om een dubbelrapportage. Bij veroordeling kan door uw hof ook op andere wijze rekening gehouden worden met de persoonlijke omstandigheden. Subsidiair kan ik mij dan ook vinden in een geheel voorwaardelijke straf. Alle andere dingen die ik gevorderd heb zijn wel van belang, met name de vrijheidsbeperkende maatregel.
Desgevraagd door de voorzitter verklaart de verdachte:
Als het nodig is werk ik mee aan het laten opstellen van een rapportage door een psychiater- en/of een psycholoog. (...)
Bij gelegenheid van dupliek merkt de raadsman van de verdachte op:
Ik kan mij vinden in het voorstel van de advocaat-generaal. Ik blijf bij mijn verzoek.”
2.3
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep het voorwaardelijk verzoek gedaan een deskundige te benoemen. Dat is een verzoek als bedoeld in artikel 328 in samenhang met artikel 331 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) om gebruik te maken van de bevoegdheid die is omschreven in artikel 315 lid 3, tweede volzin, Sv dan wel in artikel 316 Sv, zodat een uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek was vereist. Dat geldt ook wanneer het verzoek voorwaardelijk is gedaan en, zoals in dit geval, de daaraan gestelde voorwaarde is vervuld. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep en ook de uitspraak van het hof houden niet een beslissing in op dit verzoek. Het cassatiemiddel is daarom terecht voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juli 2022.
Conclusie 31‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie A-G. Geen uitdrukkelijke beslissing van het hof op het verzoek van de verdediging tot het opmaken van gedragsdeskundigenrapportage. Conclusie strekt tot vernieting van de uitspraak en terugwijzing.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer20/03104
Zitting 31 mei 2022
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 28 september 2020 door het gerechtshof Den Haag zowel in de zaak met parketnummer 09-077767-19 als in de zaak met parketnummer 09-253327-19 wegens “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken met een proeftijd van twee jaren. Voorts is aan de verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, inhoudende een locatieverbod, opgelegd voor de duur van drie jaren. Deze maatregel is dadelijk uitvoerbaar verklaard. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr opgelegd, een en ander zoals in het arrest bepaald.
Namens de verdachte hebben mr. R.J. Baumgardt, mr. P. van Dongen en mr. S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 september 2020 blijkt dat de raadsman van de verdachte aldaar het woord heeft gevoerd overeenkomstig zijn aan het hof overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Een advocaat is uiteraard geen psychiater of psycholoog. Toch kan verdachte‘s raadsman zich niet helemaal aan de indruk onttrekken, dat verdachte niet goed weet wat hij doet, dat verdachte ook niet goed begrijpt, hoe anderen, tegen het feitencomplex aankijken. Verdachte zijn raadsman zal, ter zitting, aan het Hof vragen om te bepalen, dat er psychologische rapportage zou moeten worden opgemaakt. Op het moment dat deze pleitnota wordt gemaakt, is nog niet helemaal duidelijk, of verdachte bereid is daar zijn medewerking aan te verlenen. Hetgeen overigens zijn raadsman hem wel zal adviseren.
Schulduitsluitingsgrond
Verdachte zijn raadsman is van mening, dat de kans dat sprake is van een ‘schulduitsluitingsgrond’ zeer aannemelijk is. Maar: dat zal uit de, mogelijkerwijze toestemming van verdachte gevraagde, onderzoeksrapportage duidelijk moeten maken.
Verdachte zijn raadsman is van mening, dat er derhalve sprake is van het ontbreken van verwijtbaarheid. Hetgeen een wettelijke schulduitsluitingsgrond is, nu er mogelijkerwijze sprake is van psychische overmacht, én ontoerekeningsvatbaarheid.
Zelfs indien de verdachte zich tegen het vragen van deze rapportage verzet, is het, om een zuiver oordeel te vellen, in de ogen van verdachte zijn raadsman, een dergelijk onderzoek naar de persoon van verdachte in te stellen. Waarom verdachte zijn raadsman dan ook vraagt.
Dus: met conclusie:
Primair: uitdrukkelijk verzoek van verdachte: vrijspraak.
Subsidiair: verzoek om de persoonlijkheid van verdachte, alvorens arrest te wijzen, worden onderzocht, omdat er redenen zijn, om aan te nemen, dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd, terwijl hij ontoerekeningsvatbaar was c.q. er sprake was van psychische overmacht. Indien noodzakelijk de opdracht aan dat onderzoek, die rapportage mee te werken.”
5. Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft zich ter terechtzitting van het hof van 14 september 2021 het volgende voorgedaan:
“Bij gelegenheid van repliek merkt de advocaat-generaal op:
Namens de verdachte is aangevoerd dat mogelijk sprake is van een schulduitsluitingsgrond. Subsidiair – wanneer er geen vrijspraak volgt – is aangevoerd dat een rapportage opgemaakt zou moeten worden. Ik refereer me wat dit betreft aan het oordeel van het hof. Een rapportage is in dit soort situaties in de regel nodig, maar de vraag is of de verdachte daaraan gaat meewerken. Ik ben van mening dat er in deze situatie geen noodzaak bestaat. Als het hof wel een rapportage nodig acht, verzoek ik om een dubbelrapportage. Bij veroordeling kan door uw hof ook op andere wijze rekening gehouden worden met de persoonlijke omstandigheden. Subsidiair kan ik mij dan ook vinden in een geheel voorwaardelijke straf. Alle andere dingen die ik gevorderd heb zijn wel van belang, met name de vrijheidsbeperkende maatregel.
Desgevraagd door de voorzitter verklaart de verdachte: Als het nodig is werk ik mee aan het laten opstellen van een rapportage door een psychiater- en/of een psycholoog. […].
Bij gelegenheid van dupliek merkt de raadsman van de verdachte op:
Ik kan mij vinden in het voorstel van de advocaat-generaal. Ik blijf bij mijn verzoek. Indien nodig zal mijn cliënt meewerken aan een rapportage. Ik vind ook dat er een rapportage moet komen. Bij betrokkenen ontstaat dan vaak meer inzicht in eigen handelswijze en achteraf zijn ze soms erg blij met een rapport.”
6. Het middel houdt in dat sprake is van “een verzoek tot het laten opmaken van een gedragsdeskundigerapportage als bedoeld in artikel 310 Sv in samenhang met artikel 147 Sv en artikel 328 Sv”. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het bedoelde (voorwaardelijke) verzoek van de verdediging een verzoek is “tot het laten opmaken van een gedragsdeskundigerapportage als bedoeld in artikel 310 Sv in samenhang met artikel 227 Sv en artikel 328 Sv”.
7. Ik vermoed dat de stellers van het middel zich tweemaal vergissen in de door hen aangehaalde wetsartikelen. Het bepaalde in art. 147 Sv ziet op het inroepen van de medewerking van personen en lichamen die op het gebied van de reclassering of op een dergelijk gebied werkzaam zijn. Gezien de inhoud van het daarvan opgemaakte proces-verbaal is daartoe op de terechtzitting van het hof door de verdediging geen verzoek gedaan. Art. 227 Sv regelt kort gezegd de bevoegdheid van de rechter-commissaris om in het belang van het onderzoek een of meer deskundigen te benoemen. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat het (voorwaardelijk) gedane verzoek moet worden aangemerkt als een verzoek tot het laten opmaken van een gedragsdeskundigenrapportage als bedoeld in art. 310 Sv in samenhang met art. 227 Sv en art. 328 Sv. Art. 310 Sv is hier echter niet aan de orde, nu deze bepaling expliciet betrekking heeft op art. 147 Sv, dat, zoals zojuist opgemerkt, op iets anders het oog heeft.
8. In zoverre zijn het middel en de toelichting daarop niet begrijpelijk en zou de vraag kunnen opkomen of hetgeen in de schriftuur naar voren wordt gebracht wel kan worden verstaan als een cassatiemiddel in de zin van de wet. Niettemin denk ik het middel welwillend gelezen aldus te kunnen begrijpen dat bedoeld wordt te betogen dat het door de verdediging gedane (voorwaardelijke) verzoek een verzoek is als bedoeld in art. 328 Sv in verbinding met art. 331, eerste lid, Sv om gebruik te maken van de in art. 315, derde lid, Sv omschreven en aan de rechter toegekende bevoegdheid, welke artikelen ingevolge art. 415 Sv van overeenkomstige toepassing zijn op het rechtsgeding in hoger beroep.1.
9. Aldus begrepen is een verzoek gedaan als bedoeld in art. 315 Sv in verbinding met art. 328 Sv, zodat een uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek was vereist. Noch het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, noch het bestreden arrest houdt een beslissing in op dat verzoek.2.Dat verzuim heeft ingevolge art. 330 in verbinding met art. 415 Sv nietigheid ten gevolge.
10. Het middel in de door mij verbeterde zin begrepen is terecht voorgesteld. Ik heb daarbij in aanmerking genomen dat het verzoek niet alleen in de sleutel van een beroep op een schulduitsluitingsgrond is gezet, maar door de raadsman ook is gedaan om een onderzoek naar de persoon van de verdachte te doen instellen.
11. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑05‑2022
Het hof heeft onder het hoofd Strafmotivering enkel overwogen dat het “rekening [houdt] met het feit dat er – zoals door de raadsman is betoogd en ook tijdens de behandeling ter zitting wel aannemelijk is geworden – bij de verdachte mogelijk sprake is van psychische problematiek”. Maar dat is geen deugdelijke respons in de hier bedoelde zin op het verzoek.