Vergelijk de arresten Bog e.a., C-497/09, C‑499/09, C-501/09 en C-502/09, ECLI:EU:C:2011:135, Žamberk, C-18/12, EU:C:2013:95, Baštová, C-432/15, ECLI:EU:C:2016:855, en Stadion Amsterdam, C-463/16, ECLI:EU:C:2018:22.
Rb. Noord-Nederland, 25-09-2020, nr. LEE 19/3679
ECLI:NL:RBNNE:2020:3339
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
25-09-2020
- Zaaknummer
LEE 19/3679
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2020:3339, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 25‑09‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2022:4331, Bekrachtiging/bevestiging
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2021:8829
- Vindplaatsen
NLF 2020/2139 met annotatie van
Uitspraak 25‑09‑2020
Inhoudsindicatie
Eiser is dirigent en organiseert koren op projectbasis. Is de omzet mbt de organisatie van projectkoren belast met omzetbelasting en zo ja tegen welk tarief?
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 19/3679
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 25 september 2020 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: [gemachtigde eiser] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Leeuwarden, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).
Procesverloop
Eiser heeft over het tijdvak september 2019 voor de omzetbelasting een aangifte ingediend volgens welke de verschuldigde belasting € 6.330 en de voorbelasting € 1.437 bedroeg. Eiser heeft het volgens de aangifte per saldo te betalen bedrag van € 4.893 op 2 oktober 2019 voldaan.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening van omzetbelasting op aangifte over de maand september 2019, welk bezwaar door verweerder op 7 oktober 2019 is ontvangen.
Bij uitspraak op bezwaar van 18 oktober 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand] .
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Eiser is werkzaam als dirigent van zangkoren in binnen- en buitenland. Daarnaast treedt eiser solistisch op als zanger bij koorconcerten en kerkdiensten en organiseert hij koorreizen. Eiser heeft één werknemer, een dirigente, in loondienst.
1.2
Eiser bedenkt en organiseert tevens specifieke concerten voor zogenoemde [projectkoren] op aansprekende locaties en in samenwerking met bekende solisten en/of orkesten. Bij een [projectkoor] wordt op projectbasis gewerkt. Voor ieder [projectkoor] zoekt eiser zangers voor deelname aan het [projectkoor] . De [projectkoordeelnemers] betalen € 60 aan eiser voor deelname. Tijdens de eerste repetitie ontvangen de [projectkoordeelnemers] een koorboek en een CD met de muziek. Bij de vijf repetities van drie uur per repetitie, de generale repetitie van het [projectkoor] en de uitvoering van het concert treden eiser en zijn werknemer op als dirigent van het [projectkoor] .
1.3.
Eiser heeft in zijn beroepschrift onder meer geschreven:
“2.12 Deelnemers aan het [projectkoor] hechten er aan dat het koor artistiek geleid en gedirigeerd wordt door ervaren en kundige dirigenten die (inter)nationale befaamdheid hebben verworven, zoals bij eiser het geval is.
2.13
Het geheim van het [projectkoor] zit hem in de saamhorigheid en de passie voor het zingen. Het [projectkoor] streeft ernaar zoveel mogelijk mensen het plezier van zingen & musiceren te laten ontdekken en heeft daarom geen drempels zoals voorzingen.”
1.4.
Eiser geeft jaarlijks een [projectkoor] magazine uit met informatie over de koorprojecten, koorreizen en andere activiteiten. In het [projectkoor] magazine van 2020 (bijlage 1 bij het beroepschrift, pagina 24) is bij de reacties van [projectkoordeelnemers] onder meer het volgende opgenomen:
“Op Facebook kwam ze ineens voorbij, [artiest] met het [projectkoor] . Ik kon me opgeven om mee te mogen zingen en samen met een vriendin daar gehoor aan gegeven.
(…)
Met veel plezier heb ik afgelopen maanden meegezongen in het [projectkoor] [plaats] , Nog niet eerder had ik in een koor gezongen en het heeft me veel gebracht.”
1.5.
Eiser heeft in zijn beroepschrift verwezen naar de reviews van [projectkoordeelnemers] op zijn website (www. [projectkoor] .nl) en daarvan de volgende overgenomen:
““Een beter medicijn bestaat niet
“Het [projectkoor] heeft mijn leven veranderd. Ik heb lieve vrienden gekregen in het [projectkoor] en zing op plekken in de wereld waar ik vroeger alleen maar van kon dromen. Muziek is emotie en in het [projectkoor] kan ik die emotie met anderen delen. Zingen, een beter medicijn bestaat er niet!”
[deelnemer] (leeftijd)
(foto)
Zingen geeft mij energie
“Zingen doe ik heel graag en het liefst samen. Het is voor mij ontspanning, gezonde inspanning en geeft mij energie. Tijdens het samen zingen, het toewerken naar een concert en het reizen ontstaan warme contacten. Je deelt samen mooie momenten. Dat alles maakt het [projectkoor] voor mij waardevol.”
[deelnemer] (leeftijd)
(foto)
Alles even vergeten
“Elke keer als ik in het koor zing geniet ik, al vele jaren lang. Niet enkel door samen te zingen, ook van de sfeer tijdens een repetitie. Ik kan me helemaal overgeven en alles even vergeten. Heerlijk. Ik hoop het nog lang te blijven doen.”
[deelnemer] (leeftijd)
(foto)
Ik word dus blij van zingen…
“Ik ben zo’n blije kerel die na een concert of koorrepetitie, ook in de pauze, nog loopt te zingen. Dit geeft leuke reacties en vaak een glimlach. Ik word dus blij van zingen in het [projectkoor] ! Zelfs bij het skiën op de piste, zing ik nog kerstliederen. Dat gaat net als het afdalen vanzelf.”
[deelnemer] (leeftijd)
(foto)
Zingen in de mooiste kerken ter wereld
“Zingen in het [projectkoor] vind ik een bijzondere belevenis. Ik ga er altijd graag heen en ga met een nog beter gevoel weer naar huis. Door de prettige sfeer, waarin serieus bezig zijn, kwaliteit en humor samenkomen.
Ook is het fijn om thuis de muziek te beluisteren en te oefenen, waardoor we na een paar keer al een prachtig concert kunnen geven met bijzondere solisten.
Daarnaast zijn er de fantastische koorreizen. Zingen in de mooiste kerken van de wereld, luisteren naar ontroerende solo’s van de dirigenten en daaraan mogen bijdragen! Ik ben heel dankbaar dat ik dit allemaal mag meemaken.”
[deelnemer] (leeftijd)
(foto)””.
1.6.
Eiser heeft een overzicht overgelegd waarin hij de door hem gewerkte uren op jaarbasis heeft toegerekend aan de diverse activiteiten met betrekking tot het [projectkoor] . Aan de muzikale activiteiten zijn 323 uren toegerekend, waarvan 243 aan dirigeren. Aan reistijd zijn 2.052 uren toegerekend. Aan andere activiteiten, te weten het huren van locaties, het maken van publiciteit en het verrichten en ontvangen van betalingen, zijn 14,5 uren toegerekend.
1.7.
Eiser is ondernemer voor de omzetbelasting. In de aangifte omzetbelasting over de maand september 2019 heeft hij het volgende aangegeven:
omzet omzetbelasting
belast met 21% € 10.380 € 2.180
belast met 9% € 46.111 € 4.150
totaal € 6.330
Af: voorbelasting € 1.437
totaal te betalen € 4.893
Geschil en beoordeling
2.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of eiser over de maand september 2019 te veel omzetbelasting op aangifte heeft voldaan. Het geschil spitst zich toe op de vraag of, en zo ja tegen welk tarief, de omzet moet worden belast die eiser heeft ontvangen van de deelnemers aan de [projectkoren] (hierna: omzet [projectkoor] ).
2.2.
Eiser is primair van mening dat ten aanzien van zijn activiteiten voor de [projectkoren] sprake is van één prestatie (dirigeren) waarop het (lage) tarief van 9% voor de omzetbelasting van toepassing is (Tabelpost b-17). In dat kader doet eiser een beroep op het neutraliteitsbeginsel. Subsidiair is eiser van mening dat de [projectkoordeelnemers] feitelijk betalen voor het bijwonen van een optreden van een dirigent, waardoor de daarmee behaalde omzet [projectkoor] eveneens belast is met het (lage) tarief van 9% voor de omzetbelasting (Tabelpost b-14). Meer subsidiair is eiser van mening dat hij moet worden beschouwd als een instelling van culturele aard en om die reden in aanmerking komt voor de vrijstelling ex artikel 11, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). In dat kader doet eiser eveneens een beroep op het neutraliteitsbeginsel. Nog meer subsidiair is eiser van mening dat als zijn activiteiten voor de [projectkoren] niet als één prestatie zijn aan te merken, de activiteiten voor 80% uit dirigeren bestaan en voor 20% uit overige activiteiten. Daarom moet van de omzet [projectkoor] 80% worden belast tegen het (lage) tarief van 9% omzetbelasting en 20% tegen het (normale) tarief van 21%.
2.3.
Verweerder is van mening dat eisers activiteiten voor de [projectkoren] voor de omzetbelasting zijn aan te merken als één prestatie. Deze prestatie ziet niet op het dirigeren, maar op het gelegenheid bieden tot deelname aan een [projectkoor] en het organiseren van een of meerdere uitvoeringen van dit [projectkoor] . Deze dienst staat in een te ver verwijderd verband met het optreden van een dirigent als uitvoerend kunstenaar, zodat de omzet [projectkoor] terecht tegen het (normale) tarief van 21% is belast. Inzake het subsidiaire standpunt van eiser is verweerder van mening dat de stelling dat de omzet [projectkoor] ziet op het bijwonen van een optreden door een beroemd dirigent feitelijk onjuist is. Met betrekking tot het meer subsidiaire standpunt van eiser is verweerder van mening dat eiser niet in aanmerking komt voor de vrijstelling, omdat hij geen aangewezen leveringen en diensten verricht zoals opgenomen in Bijlage B bij het Uitvoeringsbesluit OB 1968. Eiser beoogt winst en is geen instelling van sociale of culturele aard. Ten slotte is verweerder wat betreft het nog meer subsidiaire standpunt van eiser van mening dat als de rechtbank van oordeel is dat de omzet [projectkoor] gesplitst moet worden, nader onderzoek nodig is, maar dat uit pragmatische overwegingen voor het tijdvak september 2019 kan worden uitgegaan van de door eiser voorgestane verdeling.
3. Voordat kan worden beoordeeld tegen welk tarief diensten zijn belast met omzetbelasting, dan wel of de diensten zijn vrijgesteld van omzetbelasting, dient te worden vastgesteld hoe deze diensten dienen te worden gekwalificeerd.
4. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ)1.dient wanneer een handeling uit een reeks elementen en handelingen bestaat rekening te worden gehouden met alle omstandigheden waaronder de betrokken handeling plaatsvindt om te bepalen of sprake is van één of meer prestaties. Elke handeling moet normaal gesproken als onderscheiden en zelfstandig worden beschouwd. Een handeling die economisch gezien uit één prestatie bestaat, mag niet kunstmatig uit elkaar worden gehaald. Er is sprake van één enkele prestatie wanneer twee of meer elementen of handelingen die de belastingplichtige verricht voor de klant zo nauw met elkaar verbonden zijn dat zij objectief gezien één enkele ondeelbare economische prestatie vormen, waarvan splitsing kunstmatig zou zijn. Ook is er sprake van één enkele prestatie wanneer een of meerdere elementen moeten worden geacht de hoofdprestatie te vormen, terwijl andere elementen moeten worden beschouwd als een of meer bijkomende prestaties, die het fiscale lot van de hoofdprestatie delen. Een prestatie moet met name als bijkomend bij de hoofdprestatie worden beschouwd wanneer zij voor de klant geen doel op zich is, maar een middel om van de hoofdprestatie van de dienstverrichter optimaal gebruik te kunnen maken.
5. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 17 augustus 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1318) invulling gegeven aan dit laatste criterium en daarbij ook verwezen naar jurisprudentie van het HvJ. De Hoge Raad heeft overwogen dat de vraag of sprake is van een prestatie die gebruikmaking van de hoofdprestatie optimaal maakt, moet worden beoordeeld vanuit het perspectief van de gemiddelde afnemer van die hoofdprestatie. Daarbij moet het economische doel van de samengestelde prestatie in acht worden genomen, waarbij ook het belang van de afnemer van die prestatie in overweging moet worden genomen. Een aanwijzing dat een prestatie bijkomend is, kan zijn gelegen in de omstandigheid dat die prestatie voor de gemiddelde afnemer van de hoofdprestatie geen afzonderlijk belang heeft ten opzichte van de hoofdprestatie. Indien binnen de kring van afnemers van de hoofdprestatie het belang bij het afnemen van de nevenprestatie onderling verschilt, vormt dat echter een aanwijzing dat geen sprake is van een bijkomende prestatie die het fiscale lot van de hoofdprestatie moet delen. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat een afzonderlijke vergoeding voor de nevenprestatie wordt berekend en voor de omstandigheid dat de afnemer een keuze heeft om de nevenprestatie al of niet af te nemen.
6. Toetsing van de feiten (1.1. tot en met 1.5.) aan de voorgaande criteria uit de jurisprudentie leidt de rechtbank tot het oordeel dat eiser vanuit het perspectief van een [projectkoordeelnemer] handelingen verricht die voor de deelnemer zo nauw met elkaar verbonden zijn dat zij objectief gezien één enkele ondeelbare economische prestatie vormen, waarvan splitsing kunstmatig zou zijn. Dit oordeel sluit aan bij de verklaring ter zitting van beide partijen dat eiser één prestatie verricht. Wat partijen vervolgens verdeeld houdt, is de vraag welke prestatie dit is.
7. Ingevolge artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet OB en de bij deze wet behorende Tabelpost b-17 is het optreden door uitvoerende kunstenaars belast tegen het lage tarief van 9%. Tussen partijen is niet in geschil dat een optreden als dirigent is aan te merken als een artistieke prestatie die onder het bereik van Tabelpost b-17 valt.
De rechtbank is van oordeel dat eiser, op wie de bewijslast rust om het lage tarief voor de omzetbelasting toe te passen, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, vanuit het perspectief van de [projectkoordeelnemers] , aan hen een prestatie heeft verricht die kan worden gekwalificeerd als het optreden als dirigent. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit de door eiser overgelegde reacties van de [projectkoordeelnemers] volgt dat zij hebben deelgenomen vanwege het samen zingen, al dan niet met bekende zangers en al dan niet op een bijzondere locatie (1.4. en 1.5.). In geen van de reacties staat dat de deelnemers de dienst van eiser hebben afgenomen vanwege de (hoge) kwaliteit van het optreden als dirigent door eiser en/of zijn werknemer. Dat het dirigeren van het [projectkoor] een onlosmakelijk, en wat tijdsbeslag zelfs (1.6.) een groot onderdeel vormt van de door eiser aangeboden dienst, doet daaraan, naar het oordeel van de rechtbank, niet af. Aldus heeft eiser aan de [projectkoordeelnemers] als geheel bezien een dienst verricht die naar het oordeel van de rechtbank gekwalificeerd kan worden als het organiseren en faciliteren van [projectkoren] .
8. Eiser beroept zich nog op het neutraliteitsbeginsel, door te stellen dat zijn activiteiten inzake de [projectkoren] als dirigeeractiviteiten moeten worden beschouwd, omdat zijn activiteiten vergelijkbaar zijn met die van een dirigent die wordt ingehuurd door een koor(vereniging). In dat laatste geval vallen de diensten onder Tabelpost b-17. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat zijn activiteiten voor de [projectkoren] als geheel bezien in hoofdzaak zijn te kwalificeren als dirigeeractiviteiten. De rechtbank is tevens van oordeel dat eiser niet, althans onvoldoende, aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie bij het [projectkoor] vergelijkbaar is met die waarbij een koor(vereniging) een dirigent inhuurt. Van het inhuren van een dirigent en het splitsen van de activiteiten is in dit geval, zoals hiervoor overwogen, geen sprake. Eisers beroep op het neutraliteitsbeginsel treft daarom geen doel. Gelet op het voorgaande falen eisers primaire en subsidiaire beroepsgronden.
9. Eiser heeft meer subsidiair aangevoerd dat zijn activiteiten onder de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onder f, van de Wet OB vallen (diensten van sociale of culturele aard). De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond faalt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij aangewezen leveringen en diensten verricht zoals opgenomen in Bijlage B bij het Uitvoeringsbesluit OB 1968 en eiser heeft geen verzoek gedaan om te worden erkend als instelling van sociale of culturele aard. Ten slotte voldoet eiser niet aan de voorwaarde van niet-winst beogen, om voor de vrijstelling in aanmerking te komen. Eisers beroep op het neutraliteitsbeginsel in dit kader kan evenmin slagen. Zijn verwijzing naar de casus in de uitspraak van rechtbank Gelderland van 20 september 2016 (ECLI:NL:RBGEL:2016:4991) slaagt niet, omdat het geen vergelijkbare situatie betreft.
10. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat ten aanzien van de activiteiten inzake de [projectkoren] sprake is van één prestatie, komt zij niet toe aan eisers nog meer subsidiaire standpunt dat ziet op de situatie dat de rechtbank zou oordelen dat sprake zou zijn van meerdere prestaties.
11. De rechtbank komt tot de conclusie dat eisers beroep ongegrond is en dat de omzet [projectkoor] belast is tegen het (normale) tarief van 21% omzetbelasting.
12. Eiser heeft om vergoeding van immateriële schade gevraagd voor het geval de bezwaar- en beroepsprocedure (onredelijk) lang zouden duren. Nu eiser binnen een jaar na ontvangst van zijn bezwaarschrift zowel een uitspraak op bezwaar als een uitspraak op zijn beroepschrift heeft ontvangen, bestaat daartoe geen aanleiding.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, voorzitter, en mr. R.R. van der Heide en mr. M. Pelinck, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier, op 25 september 2020. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
w.g. griffier
w.g. voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 25‑09‑2020