ABRvS, 27-06-2018, nr. 201607370/1/V2
ECLI:NL:RVS:2018:2086
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
27-06-2018
- Zaaknummer
201607370/1/V2
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2018:2086, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27‑06‑2018; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AB 2018/372 met annotatie van A.C. Hendriks
Uitspraak 27‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 28 april 2015 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
201607370/1/V2.
Datum uitspraak: 27 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 29 augustus 2016 in zaak nr. 15/8884 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 28 april 2015 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 29 augustus 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De staatssecretaris en de vreemdeling hebben, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met zaken ECLI:NL:RVS:2018:2084 en ECLI:NL:RVS:2018:2085 ter zitting behandeld op 6 februari 2018, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R.A. Visser en mr. P.P. Zweedijk, en de vreemdeling, bijgestaan door mr. W. de Vilder, advocaat te Beek, zijn verschenen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. Deze uitspraak gaat over de vraag welk gewicht toekomt aan een advies van de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht (hierna: de FMMU) en een rapport van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (hierna: het iMMO) bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van een vreemdeling. Daarmee heeft deze uitspraak ook betekenis voor andere zaken waarin een advies voorligt van de FMMU of een vreemdeling een rapport van het iMMO (hierna: een iMMO-rapport) heeft overgelegd.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft overwogen dat het besluit van de staatssecretaris zonder nader onderzoek niet de conclusie kan dragen dat het asielrelaas van de vreemdeling ongeloofwaardig is. De staatssecretaris heeft aan zijn standpunt ten onrechte ten grondslag gelegd dat de vreemdeling tijdens het nader gehoor van 2 maart 2015 tegenstrijdige, vage en summiere verklaringen heeft afgelegd. In het door de vreemdeling overgelegde iMMO-rapport van 6 januari 2016 staat immers dat de vreemdeling ten tijde van dat gehoor psychische klachten had die zeker interfereerden met zijn vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren. Dat dit rapport is gebaseerd op onderzoek dat is verricht op 1 december 2015, derhalve geruime tijd na het nader gehoor van 2 maart 2015, betekent, anders dan de staatssecretaris stelt, niet dat meer gewicht toekomt aan het op initiatief van de staatssecretaris uitgebrachte MediFirst-advies, dat vóór dat nader gehoor is opgesteld. Het iMMO-rapport is immers mede gebaseerd op informatie van MediFirst en het Gezondheidscentrum Asielzoekers, die ziet op de periode waarin het nader gehoor heeft plaatsgevonden. Verder heeft de rechtbank bij haar oordeel betrokken dat de vreemdeling tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat hij vergeetachtig is, aldus de rechtbank.
Grieven
3. In de eerste grief klaagt de staatssecretaris, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1783, dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij zich bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas terecht heeft gebaseerd op de verklaringen die de vreemdeling heeft afgelegd tijdens het nader gehoor. Hij voert hiertoe aan dat het MediFirst-advies en het nadien uitgebrachte advies van de FMMU, zijn opgesteld conform het Protocol Medisch advies Horen en Beslissen (hierna: het Protocol) en dat daarin is geconcludeerd dat de vreemdeling kan worden gehoord. Het rapport van nader gehoor bevat verder geen aanwijzingen dat de vreemdeling niet in staat is geweest zijn asielrelaas naar voren te brengen en vragen daarover te beantwoorden. Het iMMO-rapport vormt verder geen reden om niet langer uit te gaan van de verklaringen die de vreemdeling tijdens het nader gehoor heeft afgelegd. Het tijdsverloop tussen het nader gehoor en het door het iMMO verrichte onderzoek doet immers, anders dan de rechtbank heeft overwogen, afbreuk aan de waarde van dat iMMO-rapport. Bovendien strekken de conclusies in het iMMO-rapport niet zo ver dat de verklaringen van de vreemdeling tijdens het nader gehoor over zijn gevangenneming, detentie en ontsnapping betekenisloos zijn geworden, aldus de staatssecretaris.
3.1. Ter beantwoording van de opgeworpen vragen heeft de Afdeling zich ter zitting laten voorlichten over de werkwijze van de FMMU en het iMMO bij het tot stand brengen van adviezen, en de manier waarop de staatssecretaris dergelijke adviezen betrekt bij het horen en het beslissen.
Werkwijze FMMU
4. Het onderzoek van de FMMU is volgens de staatssecretaris bedoeld om medische problemen die gevolgen kunnen hebben voor het gehoor en de interpretatie daarvan vroegtijdig op te sporen. Vóór het horen laat de staatssecretaris de FMMU een 'medisch advies horen en beslissen' opstellen. De FMMU laat een vreemdeling daartoe in eerste instantie door een verpleegkundige onderzoeken. Deze verpleegkundige brengt aan de hand van het 'onderzoeksformulier bij medische adviesprocedure' de medische situatie van de vreemdeling in kaart. Het onderzoeksformulier maakt deel uit van het Protocol. In het onderzoeksformulier wordt onder meer gevraagd naar het medicijngebruik van de vreemdeling en of hij bekend is met de medische klachten die in het onderzoeksformulier zijn opgenomen. De verpleegkundige beschikt in de regel niet over medische stukken van een vreemdeling, bijvoorbeeld stukken met betrekking tot een eventuele medische behandeling die hij ondergaat, tenzij een vreemdeling dergelijke stukken zelf naar het onderzoek meeneemt. In dat geval worden die stukken betrokken bij het advies. Als de verpleegkundige tijdens het onderzoek constateert dat er klachten zijn die mogelijk van invloed zijn op het horen en de interpretatie van het gehoor, verwijst hij de vreemdeling door naar een voor de FMMU werkzame arts.
Aan de hand van al de verkregen informatie, stelt de verpleegkundige het 'medisch advies horen en beslissen' op. In alle gevallen wordt het advies van de verpleegkundige, inclusief het daaraan ten grondslag liggende onderzoeksformulier, door een voor de FMMU werkzame arts gecontroleerd en ondertekend. Deze arts draagt de eindverantwoordelijkheid voor het advies. Het advies wordt vervolgens, zonder het daaraan ten grondslag liggende onderzoeksformulier, toegevoegd aan het procesdossier.
4.1. Al het voor de FMMU werkzame personeel moet voldoen aan de opleidings- en ervaringseisen die zijn neergelegd in het Protocol. De voor de FMMU werkzame verpleegkundigen moeten als verpleegkundige zijn ingeschreven in het BIG-register en de bij de FMMU werkzame artsen moeten daarnaast ook als arts zijn ingeschreven bij de Registratie Commissie Specialisten. Het personeel is verplicht zes onderwijsmodules te volgen. In het onderwijsprogramma wordt rekening gehouden met de belangrijkste en meest voorkomende medische aandoeningen die ertoe kunnen leiden dat een vreemdeling niet in staat is coherent te verklaren. Op grond van ervaring en reeds verworven competenties kan voor een deel van de onderwijsmodules dispensatie worden verkregen. Verder is het personeel verplicht minimaal drie keer per jaar deel te nemen aan actualiteitenbijeenkomsten.
Gehoren
4.2. De staatssecretaris heeft ter zitting verder toegelicht hoe hij medische adviezen van de FMMU betrekt bij het onderzoek naar en de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Omdat de gehoren binnen niet al te lange tijd na het uitbrengen van een FMMU-advies worden gehouden, geeft dit advies een betrouwbaar beeld van de voor het horen relevante medische gesteldheid van een vreemdeling ten tijde van deze gehoren. Tijdens het horen is de hoormedewerker niettemin alert op signalen waaruit blijkt dat de vreemdeling moeite heeft met verklaren. In een voorkomend geval worden die signalen vastgelegd in het verslag van het gehoor. Als het beeld van een vreemdeling tijdens een gehoor wezenlijk blijkt te verschillen met het in het onderzoek van de FMMU geconstateerde beeld van de vreemdeling, kan dit voor de hoormedewerker aanleiding zijn de FMMU nogmaals te raadplegen, aldus de staatssecretaris.
Werkwijze iMMO
5. Het iMMO heeft ter zitting een toelichting gegeven over het medisch onderzoek dat het op verzoek verricht ten behoeve van asielzoekers met fysieke en/of psychische problematiek. Het iMMO beantwoordt met dit onderzoek onder meer de vraag in hoeverre de medische problematiek van een vreemdeling heeft geleid tot klachten die ten tijde van de gehoren van invloed kunnen zijn geweest op het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren over het asielrelaas. De werkwijze van het iMMO bij het bepalen van de mate van interferentie is ontleend aan de werkwijze van het Meldpunt asielzoekers met psychische problemen (hierna: het MAPP). Deze werkwijze is weergegeven in de publicatie 'Ik kan niet alles vertellen' van E. Bloemen en R. Mellink, MGV 2008/63. Verder beantwoordt het iMMO met dit onderzoek de vraag in hoeverre aannemelijk is dat de lichamelijke en/of psychische problematiek waarmee een vreemdeling te maken heeft, is voortgekomen uit het gestelde relaas dat ten grondslag ligt aan de asielaanvraag. De werkwijze van het iMMO bij dit deel van het onderzoek is gebaseerd op het Istanbul Protocol, Manual on the Effective Investigation and Documentation of Torture and Other Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or Punishment van de Verenigde Naties (hierna: het Istanbul Protocol).
5.1. Een iMMO-onderzoek kan in beginsel pas worden aangevraagd nadat de staatssecretaris een voornemen heeft uitgebracht. Alleen in zaken die voldoen aan de door het iMMO gehanteerde selectiecriteria stelt het iMMO een onderzoek in en brengt het een rapport uit. De artsen of psychologen die voor het iMMO werkzaam zijn, staan in het BIG-register geregistreerd en zijn intern opgeleid om forensisch onderzoek te doen en een deskundigenrapport te schrijven volgens de richtlijnen van het Istanbul Protocol. Verder worden zij bijgeschoold op studiedagen en intervisiebijeenkomsten, ontvangen zij relevante literatuur en wordt hun werk regelmatig geëvalueerd. Alle artsen en/of psychologen onderschrijven het reglement voor rapporteurs. Vóór het opstellen van een rapport laat het iMMO een vreemdeling in persoon onderzoeken door een arts en/of een psycholoog. Tijdens het onderzoek ziet de arts en/of psycholoog de vreemdeling gemiddeld vier uren. Verder worden de resultaten van het onderzoek in het kader van de professionele tegenspraak altijd meegelezen en besproken met een andere arts of psycholoog.
5.2. De conclusie over de mate waarin medische problematiek ten tijde van de gehoren interfereerde met het vermogen om te verklaren, is volgens het iMMO niet gebaseerd op de aanname dat de door de vreemdeling gestelde gebeurtenissen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Deze conclusie wordt uitsluitend gebaseerd op medische informatie uit de periode van de gehoren. Dit volgt ook uit de leeswijzer die bij iMMO-rapporten wordt gevoegd. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het medisch advies en onderzoeksformulier van de FMMU, het patiëntendossier van de huisarts uit die tijd, de verslagen van de gehoren en de daarop door de vreemdeling uitgebrachte correcties en aanvullingen. De stelligheid van de conclusie van het iMMO over het vermogen van een vreemdeling om te verklaren is mede afhankelijk van de hoeveelheid en aard van de medische informatie uit die periode die beschikbaar is. Bij het beantwoorden van de vraag of de medische problematiek ten tijde van de gehoren interfereerde met het vermogen om te verklaren, hanteert het iMMO, conform voormelde werkwijze van het MAPP, vier verschillende gradaties van waarschijnlijkheid, te weten: niet, mogelijk, zeer waarschijnlijk en zeker.
5.3. Bij het beantwoorden van de vraag of de lichamelijke en/of psychische problematiek waarmee een vreemdeling te maken heeft, kan zijn voortgekomen uit de gebeurtenissen die de vreemdeling stelt te hebben meegemaakt, verricht een arts en/of psycholoog van het iMMO een lichamelijk en/of een psychiatrisch onderzoek. Dit resulteert in een oordeel over de causale relatie tussen die gebeurtenissen, de anamnese en de onderzoeksbevindingen. Het lichamelijk onderzoek blijft achterwege als er geen littekens zijn of geen lichamelijke problematiek speelt. De causale relatie tussen de medische bevindingen en het asielrelaas wordt beoordeeld volgens de vijf gradaties die zijn neergelegd in paragraaf 187 van het Istanbul Protocol. Bij die vijf gradaties is sprake van een steeds sterker causaal verband. De zwakste kwalificatie - te weten 'niet consistent' - houdt in dat de lichamelijke en/of psychische problematiek niet kan zijn veroorzaakt op de door de vreemdeling gestelde wijze. De sterkste kwalificatie - te weten 'kenmerkend' - houdt in dat de lichamelijke en/of psychische problematiek uitsluitend kan zijn veroorzaakt op de door de vreemdeling gestelde wijze.
Niet raadplegen FMMU naar aanleiding van een iMMO-rapport
6. De staatssecretaris heeft ter zitting voorts toegelicht de FMMU in beginsel niet opnieuw te raadplegen als in een na de gehoren tot stand gekomen iMMO-rapport staat dat een vreemdeling ten tijde van die gehoren niet in staat was compleet, coherent en consistent te verklaren. Het tijdsverloop tussen de gehoren en het onderzoek dat ten grondslag ligt aan een iMMO-rapport is daarvoor veelal te groot, aldus de staatssecretaris.
Het vermogen om coherent te verklaren: aanpassing toetsingskader
7. Het toetsingskader, neergelegd in de uitspraak van 28 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1783 houdt in dat de staatssecretaris ervan mag uitgaan dat een overeenkomstig het Protocol opgesteld FMMU-advies, voldoet aan de vanuit een oogpunt van vakkundigheid te stellen eisen en zorgvuldig tot stand is gekomen. Indien de staatssecretaris bij het horen het FMMU-advies in acht neemt, en als uit de verslagen van de gehoren niet blijkt dat de vreemdeling onmiskenbaar niet in staat is geweest zijn asielrelaas naar voren te brengen en vragen daarover te beantwoorden, mag de staatssecretaris zich baseren op de verklaringen die de vreemdeling tijdens de gehoren heeft afgelegd. Een iMMO-advies dat is opgesteld ná de gehouden gehoren doet hieraan, wegens het tijdsverloop tussen de gehoren en dat iMMO-advies, niet af.
8. In het licht van de ter zitting gegeven toelichting op de werkwijzen van de FMMU en het iMMO ziet de Afdeling aanleiding om dit toetsingskader als volgt aan te passen.
8.1. Uitgangspunt blijft dat zowel de staatssecretaris als de bestuursrechter ervan mag uitgaan dat een overeenkomstig het Protocol opgesteld FMMU-advies voldoet aan de vanuit een oogpunt van vakkundigheid te stellen eisen en zorgvuldig tot stand is gekomen. Het Protocol bevat immers opleidings- en ervaringseisen voor het medisch personeel van de FMMU, schrijft voor dat elk advies door een arts moet worden gecontroleerd en dat gebruik wordt gemaakt van een onderzoeksformulier, waarmee een consistente werkwijze is gewaarborgd. Als de verpleegkundige van de FMMU tijdens het onderzoek van de vreemdeling vaststelt dat de vreemdeling bekend is met ernstige psychiatrische klachten en signalen krijgt dat de vreemdeling mogelijk niet in staat is coherent te verklaren, moet de verpleegkundige de vreemdeling verwijzen naar een voor de FMMU werkzame arts, psycholoog of psychiater. Van deze signalen moet melding worden gemaakt in het FMMU-advies evenals welke arts, psycholoog of psychiater de vreemdeling heeft gezien. Als geen psycholoog of psychiater beschikbaar is, moet daarvan eveneens melding worden gemaakt in het advies.
De staatssecretaris moet zich onveranderd ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht ervan vergewissen dat een door de FMMU uitgebracht advies naar totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is.
8.2. Als de vreemdeling ná het uitbrengen van het FMMU-advies, maar vóór het afnemen van de gehoren medische informatie inbrengt die de FMMU niet bekend was ten tijde van het opstellen van dat advies, vereist de zorgvuldigheid dat de staatssecretaris onderzoekt wat deze informatie betekent voor het horen van de vreemdeling en zo nodig de FMMU daarover raadpleegt.
8.3. De gehoorambtenaar moet tijdens de gehoren rekening houden met voor het horen relevante beperkingen zoals weergegeven in het FMMU-advies. Ook moet de gehoorambtenaar tijdens het horen alert blijven op signalen dat de vreemdeling niet in staat is zijn asielrelaas naar voren te brengen of vragen daarover te beantwoorden. Bij twijfel hierover dient hij de vreemdeling opnieuw te verwijzen naar de FMMU.
8.4. Indien aan de hiervoor onder 8.1., 8.2. en 8.3. weergegeven vereisten is voldaan, geldt als uitgangspunt dat de staatssecretaris en de bestuursrechter van de door de vreemdeling tijdens de gehoren afgelegde verklaringen mogen uitgaan.
8.5. Wanneer een vreemdeling in de bestuurlijke fase, dan wel binnen de grenzen van de goede procesorde in de beroepsfase, een iMMO-rapport heeft ingebracht dat zorgvuldig tot stand is gekomen en dat naar inhoud inzichtelijk en concludent is, moet de staatssecretaris de conclusie uit dit rapport betrekken bij zijn beoordeling. De Afdeling zal de staatssecretaris niet langer volgen in zijn standpunt dat aan de in een iMMO-rapport opgenomen conclusie over het vermogen van een vreemdeling om compleet, coherent en consistent te verklaren, geen waarde toekomt reeds wegens het tijdsverloop tussen de gehouden gehoren en het moment waarop het iMMO het onderzoek heeft verricht. De aanleiding voor deze wijziging is dat het iMMO heeft toegelicht dat conclusies over het bestaan van beperkingen ten tijde van de gehoren uitsluitend worden gebaseerd op medische informatie uit de periode van die gehoren, wat ook volgt uit de leeswijzer bij rapporten van het iMMO. De staatssecretaris heeft ter zitting desgevraagd ook erkend dat het in beginsel mogelijk is om achteraf vast te stellen of een vreemdeling in het verleden kampte met medische problematiek.
Indien in het iMMO-rapport op concludente en inzichtelijke wijze is gesteld dat de psychische problematiek van de vreemdeling ten tijde van de gehoren zeer waarschijnlijk of zeker interfereerde met zijn vermogen om consistent en coherent te verklaren, kan de staatssecretaris hieraan niet voorbijgaan zonder zelf een medisch deskundige te raadplegen. Daartoe is wel vereist dat uit het iMMO-rapport blijkt op welke wijze de mate van waarschijnlijkheid dat de vreemdeling niet in staat was consistent te verklaren, is vastgesteld. Het iMMO-rapport moet daartoe vermelden welke medische gegevens uit de periode van de gehoren zijn betrokken en of het onderzoeksformulier van de FMMU daar deel van uitmaakte. Verder moet uit het iMMO-rapport blijken op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren, invloed heeft gehad. Voorts is vereist dat uit het rapport blijkt dat de conclusie omtrent het vermogen consistent te verklaren, niet mede is gebaseerd op de aanname dat de gebeurtenissen waardoor de vreemdeling stelt psychische problemen te hebben gekregen, daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Als de staatssecretaris geen medisch deskundige inschakelt, en de in het iMMO-rapport neergelegde conclusie aldus niet bestrijdt, maar het relaas toch ongeloofwaardig acht, zal hij nader moeten motiveren waarom dit volgens hem het geval is.
Medisch steunbewijs: bevestiging toetsingskader
9. Het toetsingskader dat van toepassing is als een vreemdeling ter staving van zijn asielrelaas een iMMO-rapport overlegt, waarin aan de hand van het Istanbul Protocol wordt vastgesteld in hoeverre aannemelijk is dat de medische problematiek waarmee een vreemdeling te maken heeft, kan zijn voortgekomen uit het gestelde relaas dat ten grondslag ligt aan de asielaanvraag, blijft onveranderd. Ter verduidelijking van dit toetsingskader, neergelegd in de uitspraak van de Afdeling van 25 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:600, overweegt de Afdeling als volgt.
9.1. Als een medisch rapport, zoals een iMMO-rapport, een sterke aanwijzing vormt dat de door een vreemdeling gestelde onmenselijke behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf het letsel heeft veroorzaakt, is het, indien de staatssecretaris die gestelde onmenselijke behandeling desondanks niet aannemelijk acht, aan de staatssecretaris om de twijfel weg te nemen over de oorzaak van het letsel. Hiertoe kan de staatssecretaris gehouden zijn nader medisch onderzoek te laten verrichten. Bij het beantwoorden van de vraag of een iMMO-rapport tot dergelijk onderzoek verplicht, is van belang in hoeverre de vreemdeling tijdens de gehoren bevreemdingwekkend, vaag of tegenstrijdig heeft verklaard over het deel van het asielrelaas dat hij met het iMMO-rapport heeft willen staven. Verder is van belang in hoeverre dat deel van het asielrelaas past in het beeld dat in betrouwbare algemene informatie naar voren komt over het land van herkomst. Daarbij is van belang hoe sterk de kwalificatie is die volgens het iMMO van toepassing is. Voor het ontstaan van de verplichting tot nader medisch onderzoek is echter niet vereist dat het iMMO-rapport geen ruimte laat voor een andere dan de door de vreemdeling gestelde oorzaak. Dat onderdelen van het asielrelaas ongeloofwaardig zijn, hoeft evenmin in de weg te staan aan het ontstaan van de verplichting tot medisch onderzoek.
Beoordeling grief 1
10. MediFirst heeft de vreemdeling op 9 november 2014 onderzocht ten behoeve van het horen in de Dublinprocedure. De resultaten van dit onderzoek, waarvoor de vreemdeling door een verpleegkundige is gezien, zijn vermeld in het MediFirst-advies van diezelfde datum, dat is ondertekend door een arts. Volgens dit advies kan betrokkene emotioneel reageren waardoor het gehoor kortdurend moet worden onderbroken. Een kortdurende onderbreking kan ook geboden zijn om de vreemdeling, die een lichamelijke aandoening heeft, gelegenheid te geven zijn medicatie in te nemen. De medische klachten van de vreemdeling leveren echter medisch gezien geen beperking op voor het horen en beslissen, aldus MediFirst. Op 6 februari 2015 is de vreemdeling vervolgens, nadat hij alsnog was opgenomen in de nationale procedure, ten behoeve van het asielgehoor onderzocht door de FMMU. De resultaten van dit onderzoek, waarvoor de vreemdeling in persoon is gezien, zijn vermeld in het FMMU-advies van diezelfde datum, dat is ondertekend door een arts. Volgens dit advies heeft de vreemdeling last van spanningen en nervositeit. De vreemdeling kan echter wel worden gehoord.
10.1. De vreemdeling heeft niet bestreden dat MediFirst en het FMMU hun onderzoeken overeenkomstig het Protocol hebben uitgevoerd. De vreemdeling heeft verder geen stukken overgelegd waaruit volgt dat de vreemdeling ten onrechte niet is gezien door een voor de FMMU werkzame arts, psycholoog dan wel psychiater. Verder heeft de vreemdeling in de periode tussen het uitbrengen van het FMMU-advies en het afnemen van de gehoren geen medische stukken overgelegd waarmee in het FMMU-advies geen rekening is gehouden. De adviezen zijn verder weliswaar summier, maar inzichtelijk en concludent.
Gelet op het vorenstaande is voldaan aan de hiervoor onder 8.1. en 8.2. weergegeven vereisten.
10.2. Op 2 maart 2015 heeft de staatssecretaris de vreemdeling nader gehoord. De Afdeling ziet geen reden om te twijfelen aan de stelling van de staatssecretaris dat de gehoorambtenaar tijdens het nader gehoor alert is geweest op signalen waaruit blijkt dat de vreemdeling moeite had met verklaren. Volgens het rapport dat van dat gehoor is opgemaakt (hierna: het rapport van nader gehoor), heeft de gehoorambtenaar de vreemdeling voorafgaand aan dat gehoor immers erop gewezen dat hij te kennen moet geven wanneer er vragen zijn waarmee hij moeite heeft en wanneer hij behoefte heeft aan een pauze. Voorts heeft de gehoorambtenaar hem gevraagd of er medische redenen zijn waarom het gehoor niet zou kunnen plaatsvinden. Hierop heeft de vreemdeling ontkennend geantwoord, met de kanttekening dat hij vergeetachtig is, waardoor hij zich data waarop gebeurtenissen hebben plaatsgevonden niet kan herinneren. In reactie hierop heeft de gehoorambtenaar de vreemdeling te kennen gegeven dat hij wel naar data zal vragen maar dat hij deze ook bij benadering kan geven. Tevens heeft de gehoorambtenaar hem meermalen gevraagd hoe het met hem ging en heeft hij meerdere pauzes ingelast. Volgens het rapport van het nader gehoor heeft de gehoorambtenaar de vreemdeling na afloop van het gehoor bovendien gevraagd of hij tevreden is over de manier waarop het gesprek is verlopen en heeft de vreemdeling hierop bevestigend geantwoord.
Verder blijkt uit het rapport van nader gehoor weliswaar, zoals de rechtbank heeft overwogen, dat de vreemdeling te kennen heeft gegeven dat hij moeite heeft met het noemen van data, maar uit dat rapport blijkt niet dat de vreemdeling ten tijde van het gehoor onmiskenbaar niet in staat was zijn asielrelaas naar voren te brengen en vragen daarover te beantwoorden. Gelet op het vorenstaande is eveneens voldaan aan de hiervoor onder 8.3. weergegeven vereisten.
11. In aanmerking genomen wat hiervoor onder 8.5. is overwogen, faalt het betoog van de staatssecretaris dat het tijdsverloop tussen het nader gehoor en het door het iMMO verrichte onderzoek, afbreuk doet aan de waarde van de in het iMMO-rapport opgenomen conclusie dat de psychische problemen van de vreemdeling ten tijde van de gehouden gehoren van dien aard waren dat deze destijds zeker hebben geïnterfereerd met zijn vermogen om compleet, coherent en consistent te kunnen verklaren.
Zoals het iMMO ter zitting heeft toegelicht en ook in de leeswijzer is vastgelegd, heeft deze in het iMMO-rapport opgenomen conclusie echter betrekking op het vermogen van de vreemdeling om over details te verklaren. Deze conclusie neemt daarom niet weg dat de vreemdeling geacht moet worden op hoofdlijnen aannemelijke verklaringen te kunnen afleggen. Dit betekent daarom dat het door de vreemdeling overgelegde iMMO-rapport niet met zich brengt dat al de door de vreemdeling tijdens het nader gehoor afgelegde verklaringen betekenisloos zijn geworden en geen grond meer kunnen vormen voor een deugdelijk gemotiveerd geloofwaardigheidsstandpunt. De staatssecretaris klaagt terecht dat de rechtbank dit niet heeft onderkend.
De grief slaagt.
12. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Wat de staatssecretaris voor het overige heeft aangevoerd behoeft geen bespreking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 28 april 2015 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na wat hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
Het beroep
13. De vreemdeling betoogt dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zijn asielrelaas ongeloofwaardig is. Ter motivering hiervan heeft de staatssecretaris hem, mede gezien de in het iMMO-rapport neergelegde conclusie over zijn vermogen om te verklaren, ten onrechte tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over de reden voor zijn aanhouding en dat hij summier heeft verklaard over zijn gevangenschap, aldus de vreemdeling.
13.1. Blijkens pagina 10 van het rapport van nader gehoor heeft de vreemdeling verklaard dat de personen die bij zijn huis aanbelden eerst vroegen waar de eigenaar van het huis was, en dat hij pas werd gearresteerd nadat hij vertelde dat zijn vader er niet was. Blijkens pagina 11 van dat rapport heeft de vreemdeling echter ook verklaard dat hij denkt dat degenen die hem hebben aangehouden wisten bij wie zij moesten zijn toen zij bij zijn huis aanbelden, dat zij wisten dat hij een christelijke Tamil was en dat zij ook precies wisten wie zij arresteerden. Blijkens diezelfde pagina heeft de vreemdeling verder verklaard dat hij is opgepakt omdat hij in een straat woonde waar moslims woonachtig zijn, en dat hij daarom ervan werd verdacht betrokken te zijn geweest bij de eerder die dag door moslims gepleegde vernielingen in een tempel van Singalese buurtbewoners. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat deze verklaringen over zijn aanhouding niet met elkaar stroken.
De vreemdeling heeft blijkens de pagina's 12 tot en met 15 van het rapport van nader gehoord verklaard dat hij niet weet wie hem hebben gevangengehouden, dat hij alleen twee medegevangenen bij naam kende, dat hij niet weet waarom zijn medegevangenen werden vastgehouden en dat hij niet weet waar hij werd vastgehouden. Ook heeft hij verklaard dat hij niet weet of het gebouw waar hij voor het laatst werd vastgehouden verdiepingen had, en dat hij dat gebouw ook voor het overige niet kan omschrijven. De staatssecretaris heeft zich, mede in aanmerking genomen dat de vreemdeling heeft verklaard dat hij met zijn medegevangenen sprak en dat hij ongeveer een jaar gevangen is gehouden, niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de vreemdeling in zoverre vaag zijn.
Tenslotte heeft de staatssecretaris de vreemdeling tegengeworpen dat bevreemdingwekkend is dat hij uit de gevangenis zou zijn ontsnapt met hulp van een bewaker, die aldus zelf een groot risico heeft genomen, en dat niet geloofwaardig is dat er, ondanks zijn ontsnapping, in Sri Lanka niet naar hem gezocht zou worden.
In het iMMO-rapport is geconcludeerd dat de psychische problemen van de vreemdeling ten tijde van het nader gehoor zeker hebben geïnterfereerd met zijn vermogen om een verklaring af te leggen. Deze conclusie hoefde de staatssecretaris er niet van te weerhouden elementen van het asielrelaas die op zichzelf onwaarschijnlijk zijn, zoals de hulp van de bewaker bij de ontsnapping en de uitreis op de dag na de ontsnapping, ongeloofwaardig te achten. Voorts heeft de staatssecretaris zich in de brief van 8 februari 2016 aan de rechtbank, waarin hij reageert op het iMMO-rapport, terecht op het standpunt gesteld dat de conclusie van het iMMO-rapport geen verklaring geeft voor het feit dat de vreemdeling drie verschillende redenen voor zijn arrestatie heeft genoemd en, ondanks dat hij een jaar gedetineerd is geweest, zeer weinig kan verklaren over de omstandigheden waaronder hij gedetineerd was en over zijn medegedetineerden. De staatssecretaris heeft hierbij terecht van belang geacht dat tijdens het gehoor door de gehoorambtenaar rekening is gehouden met de door Medifirst geconstateerde beperkingen en de hierop gebaseerde adviezen en dat de vreemdeling er tijdens het nader gehoor geen blijk van heeft gegeven de gestelde vragen niet te kunnen beantwoorden, met uitzondering van de mededeling dat hij zich data niet precies kon herinneren.
De beroepsgrond faalt.
14. De vreemdeling betoogt dat de in het iMMO-rapport vervatte conclusie, dat de littekens van de vreemdeling en de restverschijnselen 'typerend' zijn voor de door hem gestelde martelingen die tijdens zijn gestelde gevangenschap hebben plaatsgevonden, voor de staatssecretaris aanleiding had moeten vormen om nader onderzoek te doen naar het verband tussen zijn medische klachten en het door hem gestelde asielrelaas.
14.1. Het deel van het asielrelaas waarop het iMMO-rapport betrekking heeft, te weten de door de vreemdeling gestelde martelingen tijdens zijn gestelde gevangenschap, past in het beeld dat naar voren komt in de door de vreemdeling aangehaalde algemene informatie over Sri Lanka. Daar staat echter tegenover dat uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de tegenwerpingen van de staatssecretaris over die gevangenschap, de daaraan voorafgaande arrestatie, en de wijze waarop hij stelt te zijn ontsnapt, de rechterlijke toets doorstaan. Verder heeft de vreemdeling naast zijn eigen verklaringen en het iMMO-rapport, geen bewijsmateriaal overgelegd waarmee de gestelde marteling en gevangenschap worden gestaafd. De kwalificatie 'typerend' houdt verder in dat de geconstateerde verschijnselen meestal worden waargenomen bij de door de vreemdeling gestelde martelingen, maar dat er andere mogelijke oorzaken zijn. Gezien deze kwalificatie faalt, in aanmerking genomen wat hiervoor onder 9.1. is overwogen, het betoog dat de staatssecretaris nader onderzoek had moeten verrichten naar het verband tussen zijn medische klachten en de gestelde oorzaak daarvan.
De beroepsgrond faalt.
15. De vreemdeling betoogt dat de staatssecretaris niet heeft onderkend dat hij in Sri Lanka een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, omdat hij Tamil is. Hiertoe verwijst de vreemdeling naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 april 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:5893, waarin zij heeft overwogen dat de positie van Tamils is verslechterd.
15.1. Het betoog faalt reeds omdat de Afdeling die uitspraak bij uitspraak van 4 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3471, heeft vernietigd, onder meer omdat uit de door de rechtbank betrokken stukken niet bleek dat de positie van Tamils was verslechterd.
De beroepsgrond faalt.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 29 augustus 2016 in zaak nr. 15/8884;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Fernandez, griffier.
w.g. Verheij w.g. Fernandez
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2018
753.