ABRvS, 28-05-2015, nr. 201405467/1/V3
ECLI:NL:RVS:2015:1783
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
28-05-2015
- Zaaknummer
201405467/1/V3
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:1783, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 28‑05‑2015; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 3:2 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
AB 2015/290 met annotatie van R.W.J. Severijns
JV 2015/200
Uitspraak 28‑05‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 8 augustus 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
201405467/1/V3.
Datum uitspraak: 28 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 5 juni 2014 in zaak nr. 12/27931 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 8 augustus 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 5 juni 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: zijn rechtsvoorganger.
2. De staatssecretaris klaagt in grief 1 dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het rapport van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (hierna: het iMMO) van 26 februari 2013 (hierna: het iMMO-rapport) op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. De staatssecretaris voert onder meer aan dat de rechtbank heeft miskend dat het iMMO-rapport blijk geeft van zelfstandig onderzoek naar de geloofwaardigheid van het asielrelaas van de vreemdeling en de kwaliteit van de besluitvorming daarover, nu het iMMO tijdens het onderzoek naar de vreemdeling op onderdelen van haar asielrelaas heeft doorgevraagd en uit de brief van het iMMO van 23 december 2013 blijkt dat het heeft beoordeeld of het besluit van 8 augustus 2012 voldoet aan IND-Werkinstructie 2010/13. Zijn visie over deze twee punten heeft het iMMO meegewogen bij de conclusies in zijn rapport, zodat de rechtbank volgens de staatssecretaris voorts heeft miskend dat hij daaraan terecht geen waarde heeft toegekend bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van de vreemdeling.
2.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de verklaringen van een vreemdeling zoals hij die tijdens het nader gehoor naar voren brengt uitgangspunt zijn voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas en dat deze beoordeling is voorbehouden aan de staatssecretaris. Indien en voor zover een door een vreemdeling ingeschakelde medisch adviseur zich anders dan vanuit medisch oogpunt uitlaat over de geloofwaardigheid van het asielrelaas of de kwaliteit van de besluitvorming daarover, noopt zodanige uitlating de staatssecretaris niet tot nader onderzoek of nadere motivering.
2.2. Dat het iMMO de vreemdeling tijdens het onderzoek aanvullende vragen heeft gesteld over haar asielmotieven maakt niet dat het iMMO-rapport reeds daarom onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat de staatssecretaris aan de conclusies daarvan reeds daarom geen waarde heeft hoeven toekennen, nu uit het iMMO-rapport niet blijkt dat het iMMO de in het rapport vermelde discrepanties tussen de verklaringen die de vreemdeling tijdens het nader gehoor heeft afgelegd en die tijdens dat onderzoek, heeft gebruikt voor een ander doel dan om medisch te beoordelen of de vreemdeling tijdens het nader gehoor en dat onderzoek in staat was compleet, coherent en consistent te verklaren. Dat het iMMO in de brief van 23 december 2013 heeft opgemerkt dat de staatssecretaris in het besluit van 8 augustus 2012 op geen enkele wijze heeft gerefereerd aan IND-Werkinstructie 2010/13, wat daarvan ook zij, maakt evenmin dat de staatssecretaris aan de conclusies naar aanleiding van de medische beoordeling in het iMMO-rapport geen waarde heeft hoeven toekennen.
2.3. Wat de staatssecretaris overigens in grief 1 aanvoert kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), met dat oordeel wordt volstaan.
2.4. Grief 1 faalt.
3. De staatssecretaris klaagt in grief 2, voor zover thans van belang, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een arts op een later tijdstip kan vaststellen dat een vreemdeling tijdens het nader gehoor niet in staat was compleet, coherent en consistent te verklaren, nu deze beoordeling bij verzekeringsartsen standaard is. De staatssecretaris voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat uit het rapport van het nader gehoor en het besluit van 8 augustus 2012 blijkt dat en op welke wijze hij rekening heeft gehouden met de beperkingen van de vreemdeling die MediFirst kort vóór het nader gehoor heeft geconstateerd. Voorts heeft de rechtbank volgens de staatssecretaris miskend dat de vreemdeling voorafgaand aan het uitbrengen van het iMMO-rapport nimmer heeft gesteld dat zij ten tijde van het nader gehoor niet in staat was compleet, coherent en consistent te verklaren.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 april 2011 in zaak nr. 201009709/1/V2) moet de staatssecretaris, indien en voor zover hij een advies van MediFirst aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er ingevolge artikel 3:2 van de Awb van vergewissen dat dit advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is. Indien de staatssecretaris aan de aldus op hem rustende vergewisplicht heeft voldaan, kan een vreemdeling de uitkomst van een advies van MediFirst slechts succesvol bestrijden door overlegging van een andersluidend deskundigenadvies.
3.2. De staatssecretaris heeft de vreemdeling voor indiening van haar asielaanvraag uitgenodigd zich medisch te laten onderzoeken door MediFirst. De vreemdeling is hiervoor niet verschenen. Tussen het afnemen van het eerste gehoor en het nader gehoor door de staatssecretaris heeft MediFirst de vreemdeling op 3 oktober 2011 alsnog onderzocht. De resultaten van dit onderzoek, waarvoor de vreemdeling door een verpleegkundige is gezien, zijn vermeld in het MediFirst-advies van diezelfde datum, dat is ondertekend door een arts. De staatssecretaris kan de vreemdeling volgens dit advies horen, maar hij moet wel rekening houden met medische problematiek die van invloed kan zijn op haar verklaringen, omdat zij moeite heeft zich te concentreren en vergeetachtig is. Verder vermeldt het advies dat de staatssecretaris rekening moet houden met vermoeidheid van de vreemdeling als gevolg van lichamelijke aandoeningen in combinatie met psychische klachten. MediFirst heeft de staatssecretaris aangeraden om regelmatig pauzes in te lassen. Ook vermeldt het advies dat de vreemdeling emotioneel kan reageren. Op 7 oktober 2011 heeft de staatssecretaris het nader gehoor afgenomen.
3.3. De vreemdeling heeft niet bestreden dat MediFirst het onderzoek overeenkomstig het Protocol Medisch advies Horen en Beslissen heeft uitgevoerd. Deze uitvoering waarborgt dat een advies voldoet aan de vanuit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid te stellen eisen, zodat ervan moet worden uitgegaan dat het MediFirst-advies zorgvuldig tot stand is gekomen. Voorts is het MediFirst-advies, hoewel summier, inzichtelijk en concludent. De staatssecretaris heeft in zoverre dus voldaan aan de ingevolge artikel 3:2 van de Awb op hem rustende vergewisplicht.
3.4. Volgens het rapport van het nader gehoor heeft de staatssecretaris de vreemdeling er voorafgaand aan dat gehoor op gewezen dat zij te kennen moet geven wanneer er vragen zijn waarmee zij moeite heeft en wanneer zij behoefte heeft aan een pauze. Voorts heeft de staatssecretaris haar gevraagd of er medische redenen zijn waarom het gehoor niet zou kunnen plaatsvinden, waarop de vreemdeling ontkennend heeft geantwoord, en of zij lichamelijk en geestelijk in staat is te worden gehoord, wat de vreemdeling heeft bevestigd. Tevens heeft de staatssecretaris haar meermalen gevraagd hoe het met haar ging en of hij het gehoor kon voortzetten, welke vraag de vreemdeling steeds bevestigend heeft beantwoord. De staatssecretaris heeft ook regelmatig een pauze ingelast. Volgens het rapport van het nader gehoor heeft de staatssecretaris de vreemdeling na afloop van het gehoor bovendien gevraagd of zij tevreden is over de manier waarop het gesprek is verlopen en heeft de vreemdeling hierop verklaard dat het allemaal goed is gegaan en dat zij haar verhaal goed heeft kunnen doen. Aldus geeft het rapport van het nader gehoor er blijk van dat de staatssecretaris het MediFirst-advies in acht heeft genomen en bij het horen rekening heeft gehouden met de beperkingen van de vreemdeling. Uit dat rapport blijkt niet dat de vreemdeling ten tijde van het gehoor onmiskenbaar niet in staat was haar asielrelaas naar voren te brengen en vragen daarover te beantwoorden. Ook nadien gedurende de bestuurlijke fase heeft de vreemdeling op geen enkele wijze te kennen gegeven dat zij tijdens het nader gehoor niet in staat was compleet, coherent en consistent te verklaren. Dat heeft zij eerst aangevoerd nadat het iMMO zijn rapport uitbracht.
3.5. Gelet hierop en omdat het onderzoek van het iMMO eerst op 19 december 2012 heeft plaatsgevonden, terwijl het onderzoek door MediFirst juist kort vóór het nader gehoor heeft plaatsgevonden, heeft de rechtbank niet onderkend dat de staatssecretaris zijn standpunt over de geloofwaardigheid van het asielrelaas niet ten onrechte op de door de vreemdeling tijdens de gehoren afgelegde verklaringen heeft gebaseerd en dat hij in zoverre niet ten onrechte geen nader onderzoek naar aanleiding van het iMMO-rapport heeft laten verrichten.
3.6. De staatssecretaris draagt de klacht derhalve terecht voor, maar kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, omdat wat door hem als grief 3 is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak kan leiden. Omdat het aldus aangevoerde, mede in het licht van de uitspraak van de Afdeling van 25 augustus 2014 in zaak nr. 201309411/1/V1, geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
5. De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Van de Kolk
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2015
347-765.