ABRvS, 27-06-2018, nr. 201607367/1/V2
ECLI:NL:RVS:2018:2085
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
27-06-2018
- Zaaknummer
201607367/1/V2
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2018:2085, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27‑06‑2018; (Hoger beroep)
Uitspraak 27‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 13 juli 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
201607367/1/V2.
Datum uitspraak: 27 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2. [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 21 september 2016 in zaak nr. 16/15489 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 21 september 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris en de vreemdeling hebben, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met zaken ECLI:NL:RVS:2018:2084 en ECLI:NL:RVS:2018:2086 ter zitting behandeld op 6 februari 2018, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R.A. Visser en mr. P.P. Zweedijk, en de vreemdeling, bijgestaan door mr. J.W.J. van den Broek, advocaat te Eindhoven, zijn verschenen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. Deze uitspraak gaat over de vraag welk gewicht toekomt aan een advies van de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht (hierna: de FMMU) en een rapport van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (hierna: het iMMO) bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van een vreemdeling. Daarmee heeft deze uitspraak ook betekenis voor andere zaken waarin een advies voorligt van de FMMU of een vreemdeling een rapport van het iMMO (hierna: een iMMO-rapport) heeft overgelegd.
De opvolgende aanvraag en het besluit
2. De vreemdeling heeft eerder een asielaanvraag ingediend. Ter beoordeling van die aanvraag heeft de staatssecretaris advies ingewonnen bij MediFirst. In een advies van 21 januari 2015 (hierna: het MediFirst-advies) heeft MediFirst geconcludeerd dat er geen medische beperkingen zijn die van invloed zijn op het horen. Het nader gehoor heeft vervolgens plaatsgevonden op 22 februari 2015. Bij besluit van 26 mei 2015 heeft de staatssecretaris de asielaanvraag afgewezen omdat hij ongeloofwaardig achtte dat de vreemdeling homoseksueel is en in verband daarmee in zijn land van herkomst, Nigeria, problemen heeft ondervonden. Hieraan heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat de vreemdeling vaag en tegenstrijdig heeft verklaard over de wijze waarop hij zich bewust werd van zijn homoseksuele gerichtheid en hoe hij deze heeft geaccepteerd. Verder heeft de staatssecretaris de vreemdeling tegengeworpen dat hij summier en bevreemdingwekkend heeft verklaard over zijn gestelde homoseksuele partners, te weten [persoon 1] en [persoon 2], en dat hij weinig kan verklaren over de positie van homoseksuelen in Nigeria en Nederland. De staatssecretaris heeft de vreemdeling verder tegengeworpen dat bevreemdingwekkend is dat hij en [persoon 1] zoveel risico namen toen zij door buurtbewoners werden betrapt en dat bevreemdingwekkend is dat de vreemdeling toen niet is opgepakt terwijl de buurtbewoners wisten dat de vreemdeling homoseksueel was. De staatssecretaris heeft de vreemdeling verder tegengeworpen dat uit door hem verricht onderzoek is gebleken dat hem een visum is verstrekt om in Nederland een Airport Security Training te volgen in de periode tussen 2 en 5 september 2014, wat niet strookt met de door de vreemdeling afgelegde verklaring over de datum en wijze waarop hij Nigeria heeft verlaten, aldus de staatssecretaris. De afwijzing van 26 mei 2015 staat in rechte vast.
Aan onderhavige - opvolgende - aanvraag heeft de vreemdeling ten grondslag gelegd dat hij tijdens de eerste procedure niet heeft verteld dat hij in Nigeria van 2006 tot 2010 een homoseksuele relatie heeft gehad met zijn vriend genaamd [persoon 3], dat hij op 15 november 2010 is betrapt toen hij seksuele handelingen met hem verrichtte en dat hij vervolgens is mishandeld, waarbij onder meer zijn pink zwaar is beschadigd. Hij stelt dat hij hierover niet eerder heeft kunnen verklaren omdat hij tegenover [persoon 3] een eed heeft afgelegd, die inhield dat hij nimmer over hun relatie zou spreken. Hangende beroep heeft de vreemdeling verder een iMMO-rapport overgelegd van 28 juli 2016. Daarin staat dat de vreemdeling ten tijde van de vorige procedure kampte met medische problematiek die destijds zeker heeft geïnterfereerd met zijn vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren. Verder staat daarin dat de door de vreemdeling afgelegde eed hem zeker heeft belemmerd om tijdens de eerste procedure te verklaren over zijn homoseksuele relatie met [persoon 3] en de daaruit voorvloeiende problemen. Het iMMO-rapport vormt verder medisch steunbewijs voor zijn asielrelaas, nu het iMMO daarin ook heeft geconcludeerd dat zijn medische toestand typerend is voor dan wel consistent is met het door hem gestelde relaas, aldus de vreemdeling.
De staatssecretaris heeft deze opvolgende aanvraag krachtens artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) niet-ontvankelijk verklaard. Volgens de staatssecretaris vormt het iMMO-rapport geen reden om niet langer van de door de vreemdeling tijdens de eerste procedure afgelegde verklaringen uit te gaan, en is het asielrelaas van de vreemdeling daarom nog immer ongeloofwaardig, zodat geen aanleiding bestaat voor het doen van verder medisch onderzoek.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris bij zijn beoordeling ten onrechte heeft vastgehouden aan de door de vreemdeling ten tijde van de eerste procedure afgelegde verklaringen. Het iMMO-rapport vormt immers een aanknopingspunt voor de juistheid van de stelling van de vreemdeling dat hij ten tijde van de eerste procedure niet in staat was coherent te verklaren. Dat dit rapport is opgesteld na het nader gehoor uit de eerdere procedure betekent, anders dan de staatssecretaris stelt, niet dat meer gewicht toekomt aan het MediFirst-advies, dat vóór dat nader gehoor is opgesteld. Het iMMO-rapport is immers gebaseerd op het medisch dossier van de vreemdeling met betrekking tot de periode waarin het gehoor in de eerste procedure plaatsvond, aldus de rechtbank.
In het hoger beroep van de staatssecretaris
4. Wat de staatssecretaris in de eerste grief aanvoert kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
5. In de tweede grief klaagt de staatssecretaris, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1783, dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij zich bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas terecht heeft gebaseerd op de verklaringen die de vreemdeling heeft afgelegd tijdens het nader gehoor dat is afgenomen tijdens de eerdere procedure. Hij voert hiertoe aan dat het MediFirst-advies en het nadien uitgebrachte advies van de FMMU, zijn opgesteld conform het Protocol Medisch advies Horen en Beslissen (hierna: het Protocol) en dat daarin is geconcludeerd dat de vreemdeling kan worden gehoord. Het rapport van nader gehoor bevat verder geen aanwijzingen dat de vreemdeling niet in staat is geweest zijn asielrelaas naar voren te brengen en vragen daarover te beantwoorden. Het iMMO-rapport vormt verder geen reden om niet langer uit te gaan van de verklaringen die de vreemdeling tijdens het nader gehoor uit de eerste procedure heeft afgelegd. Het tijdsverloop tussen dat nader gehoor en het door het iMMO verrichte onderzoek doet immers, anders dan de rechtbank heeft overwogen, afbreuk aan de waarde van dat iMMO-rapport. Bovendien doen de conclusies in het iMMO-rapport geen afbreuk aan de tegenwerpingen over de gestelde homoseksualiteit en de daarmee samenhangende problemen waarover de vreemdeling tijdens de eerdere procedure heeft verklaard, aldus de staatssecretaris.
5.1. Ter beantwoording van de opgeworpen vragen heeft de Afdeling zich ter zitting laten voorlichten over de werkwijze van de FMMU en het iMMO bij het tot stand brengen van adviezen, en de manier waarop de staatssecretaris dergelijke adviezen betrekt bij het horen en het beslissen.
Werkwijze FMMU
6. Het onderzoek van de FMMU is volgens de staatssecretaris bedoeld om medische problemen die gevolgen kunnen hebben voor het gehoor en de interpretatie daarvan vroegtijdig op te sporen. Vóór het horen laat de staatssecretaris de FMMU een 'medisch advies horen en beslissen' opstellen. De FMMU laat een vreemdeling daartoe in eerste instantie door een verpleegkundige onderzoeken. Deze verpleegkundige brengt aan de hand van het 'onderzoeksformulier bij medische adviesprocedure' de medische situatie van de vreemdeling in kaart. Het onderzoeksformulier maakt deel uit van het Protocol. In het onderzoeksformulier wordt onder meer gevraagd naar het medicijngebruik van de vreemdeling en of hij bekend is met de medische klachten die in het onderzoeksformulier zijn opgenomen. De verpleegkundige beschikt in de regel niet over medische stukken van een vreemdeling, bijvoorbeeld stukken met betrekking tot een eventuele medische behandeling die hij ondergaat, tenzij een vreemdeling dergelijke stukken zelf naar het onderzoek meeneemt. In dat geval worden die stukken betrokken bij het advies. Als de verpleegkundige tijdens het onderzoek constateert dat er klachten zijn die mogelijk van invloed zijn op het horen en de interpretatie van het gehoor, verwijst hij de vreemdeling door naar een voor de FMMU werkzame arts.
Aan de hand van al de verkregen informatie, stelt de verpleegkundige het 'medisch advies horen en beslissen' op. In alle gevallen wordt het advies van de verpleegkundige, inclusief het daaraan ten grondslag liggende onderzoeksformulier, door een voor de FMMU werkzame arts gecontroleerd en ondertekend. Deze arts draagt de eindverantwoordelijkheid voor het advies. Het advies wordt vervolgens, zonder het daaraan ten grondslag liggende onderzoeksformulier, toegevoegd aan het procesdossier.
6.1. Al het voor de FMMU werkzame personeel moet voldoen aan de opleidings- en ervaringseisen die zijn neergelegd in het Protocol. De voor de FMMU werkzame verpleegkundigen moeten als verpleegkundige zijn ingeschreven in het BIG-register en de bij de FMMU werkzame artsen moeten daarnaast ook als arts zijn ingeschreven bij de Registratie Commissie Specialisten. Het personeel is verplicht zes onderwijsmodules te volgen. In het onderwijsprogramma wordt rekening gehouden met de belangrijkste en meest voorkomende medische aandoeningen die ertoe kunnen leiden dat een vreemdeling niet in staat is coherent te verklaren. Op grond van ervaring en reeds verworven competenties kan voor een deel van de onderwijsmodules dispensatie worden verkregen. Verder is het personeel verplicht minimaal drie keer per jaar deel te nemen aan actualiteitenbijeenkomsten.
Gehoren
6.2. De staatssecretaris heeft ter zitting verder toegelicht hoe hij medische adviezen van de FMMU betrekt bij het onderzoek naar en de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Omdat de gehoren binnen niet al te lange tijd na het uitbrengen van een FMMU-advies worden gehouden, geeft dit advies een betrouwbaar beeld van de voor het horen relevante medische gesteldheid van een vreemdeling ten tijde van deze gehoren. Tijdens het horen is de hoormedewerker niettemin alert op signalen waaruit blijkt dat de vreemdeling moeite heeft met verklaren. In een voorkomend geval worden die signalen vastgelegd in het verslag van het gehoor. Als het beeld van een vreemdeling tijdens een gehoor wezenlijk blijkt te verschillen met het in het onderzoek van de FMMU geconstateerde beeld van de vreemdeling, kan dit voor de hoormedewerker aanleiding zijn de FMMU nogmaals te raadplegen, aldus de staatssecretaris.
Werkwijze iMMO
7. Het iMMO heeft ter zitting een toelichting gegeven over het medisch onderzoek dat het op verzoek verricht ten behoeve van asielzoekers met fysieke en/of psychische problematiek. Het iMMO beantwoordt met dit onderzoek onder meer de vraag in hoeverre de medische problematiek van een vreemdeling heeft geleid tot klachten die ten tijde van de gehoren van invloed kunnen zijn geweest op het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren over het asielrelaas. De werkwijze van het iMMO bij het bepalen van de mate van interferentie is ontleend aan de werkwijze van het Meldpunt asielzoekers met psychische problemen (hierna: het MAPP). Deze werkwijze is weergegeven in de publicatie 'Ik kan niet alles vertellen' van E. Bloemen en R. Mellink, MGV 2008/63. Verder beantwoordt het iMMO met dit onderzoek de vraag in hoeverre aannemelijk is dat de lichamelijke en/of psychische problematiek waarmee een vreemdeling te maken heeft, is voortgekomen uit het gestelde relaas dat ten grondslag ligt aan de asielaanvraag. De werkwijze van het iMMO bij dit deel van het onderzoek is gebaseerd op het Istanbul Protocol, Manual on the Effective Investigation and Documentation of Torture and Other Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or Punishment van de Verenigde Naties (hierna: het Istanbul Protocol).
7.1. Een iMMO-onderzoek kan in beginsel pas worden aangevraagd nadat de staatssecretaris een voornemen heeft uitgebracht. Alleen in zaken die voldoen aan de door het iMMO gehanteerde selectiecriteria stelt het iMMO een onderzoek in en brengt het een rapport uit. De artsen of psychologen die voor het iMMO werkzaam zijn, staan in het BIG-register geregistreerd en zijn intern opgeleid om forensisch onderzoek te doen en een deskundigenrapport te schrijven volgens de richtlijnen van het Istanbul Protocol. Verder worden zij bijgeschoold op studiedagen en intervisiebijeenkomsten, ontvangen zij relevante literatuur en wordt hun werk regelmatig geëvalueerd. Alle artsen en/of psychologen onderschrijven het reglement voor rapporteurs. Vóór het opstellen van een rapport laat het iMMO een vreemdeling in persoon onderzoeken door een arts en/of een psycholoog. Tijdens het onderzoek ziet de arts en/of psycholoog de vreemdeling gemiddeld vier uren. Verder worden de resultaten van het onderzoek in het kader van de professionele tegenspraak altijd meegelezen en besproken met een andere arts of psycholoog.
7.2. De conclusie over de mate waarin medische problematiek ten tijde van de gehoren interfereerde met het vermogen om te verklaren, is volgens het iMMO niet gebaseerd op de aanname dat de door de vreemdeling gestelde gebeurtenissen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Deze conclusie wordt uitsluitend gebaseerd op medische informatie uit de periode van de gehoren. Dit volgt ook uit de leeswijzer die bij iMMO-rapporten wordt gevoegd. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het medisch advies en onderzoeksformulier van de FMMU, het patiëntendossier van de huisarts uit die tijd, de verslagen van de gehoren en de daarop door de vreemdeling uitgebrachte correcties en aanvullingen. De stelligheid van de conclusie van het iMMO over het vermogen van een vreemdeling om te verklaren is mede afhankelijk van de hoeveelheid en aard van de medische informatie uit die periode die beschikbaar is. Bij het beantwoorden van de vraag of de medische problematiek ten tijde van de gehoren interfereerde met het vermogen om te verklaren, hanteert het iMMO, conform voormelde werkwijze van het MAPP, vier verschillende gradaties van waarschijnlijkheid, te weten: niet, mogelijk, zeer waarschijnlijk en zeker.
7.3. Bij het beantwoorden van de vraag of de lichamelijke en/of psychische problematiek waarmee een vreemdeling te maken heeft, kan zijn voortgekomen uit de gebeurtenissen die de vreemdeling stelt te hebben meegemaakt, verricht een arts en/of psycholoog van het iMMO een lichamelijk en/of een psychiatrisch onderzoek. Dit resulteert in een oordeel over de causale relatie tussen die gebeurtenissen, de anamnese en de onderzoeksbevindingen. Het lichamelijk onderzoek blijft achterwege als er geen littekens zijn of geen lichamelijke problematiek speelt. De causale relatie tussen de medische bevindingen en het asielrelaas wordt beoordeeld volgens de vijf gradaties die zijn neergelegd in paragraaf 187 van het Istanbul Protocol. Bij die vijf gradaties is sprake van een steeds sterker causaal verband. De zwakste kwalificatie - te weten 'niet consistent' - houdt in dat de lichamelijke en/of psychische problematiek niet kan zijn veroorzaakt op de door de vreemdeling gestelde wijze. De sterkste kwalificatie - te weten 'kenmerkend' - houdt in dat de lichamelijke en/of psychische problematiek uitsluitend kan zijn veroorzaakt op de door de vreemdeling gestelde wijze.
Niet raadplegen FMMU naar aanleiding van een iMMO-rapport
8. De staatssecretaris heeft ter zitting voorts toegelicht de FMMU in beginsel niet opnieuw te raadplegen als in een na de gehoren tot stand gekomen iMMO-rapport staat dat een vreemdeling ten tijde van die gehoren niet in staat was compleet, coherent en consistent te verklaren. Het tijdsverloop tussen de gehoren en het onderzoek dat ten grondslag ligt aan een iMMO-rapport is daarvoor veelal te groot, aldus de staatssecretaris.
Het vermogen om coherent te verklaren: aanpassing toetsingskader
9. Het toetsingskader, neergelegd in de uitspraak van 28 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1783 houdt in dat de staatssecretaris ervan mag uitgaan dat een overeenkomstig het Protocol opgesteld FMMU-advies, voldoet aan de vanuit een oogpunt van vakkundigheid te stellen eisen en zorgvuldig tot stand is gekomen. Indien de staatssecretaris bij het horen het FMMU-advies in acht neemt, en als uit de verslagen van de gehoren niet blijkt dat de vreemdeling onmiskenbaar niet in staat is geweest zijn asielrelaas naar voren te brengen en vragen daarover te beantwoorden, mag de staatssecretaris zich baseren op de verklaringen die de vreemdeling tijdens de gehoren heeft afgelegd. Een iMMO-advies dat is opgesteld ná de gehouden gehoren doet hieraan, wegens het tijdsverloop tussen de gehoren en dat iMMO-advies, niet af.
10. In het licht van de ter zitting gegeven toelichting op de werkwijzen van de FMMU en het iMMO ziet de Afdeling aanleiding om dit toetsingskader als volgt aan te passen.
10.1. Uitgangspunt blijft dat zowel de staatssecretaris als de bestuursrechter ervan mag uitgaan dat een overeenkomstig het Protocol opgesteld FMMU-advies voldoet aan de vanuit een oogpunt van vakkundigheid te stellen eisen en zorgvuldig tot stand is gekomen. Het Protocol bevat immers opleidings- en ervaringseisen voor het medisch personeel van de FMMU, schrijft voor dat elk advies door een arts moet worden gecontroleerd en dat gebruik wordt gemaakt van een onderzoeksformulier, waarmee een consistente werkwijze is gewaarborgd. Als de verpleegkundige van de FMMU tijdens het onderzoek van de vreemdeling vaststelt dat de vreemdeling bekend is met ernstige psychiatrische klachten en signalen krijgt dat de vreemdeling mogelijk niet in staat is coherent te verklaren, moet de verpleegkundige de vreemdeling verwijzen naar een voor de FMMU werkzame arts, psycholoog of psychiater. Van deze signalen moet melding worden gemaakt in het FMMU-advies evenals welke arts, psycholoog of psychiater de vreemdeling heeft gezien. Als geen psycholoog of psychiater beschikbaar is, moet daarvan eveneens melding worden gemaakt in het advies.
De staatssecretaris moet zich onveranderd ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht ervan vergewissen dat een door de FMMU uitgebracht advies naar totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is.
10.2. Als de vreemdeling ná het uitbrengen van het FMMU-advies, maar vóór het afnemen van de gehoren medische informatie inbrengt die de FMMU niet bekend was ten tijde van het opstellen van dat advies, vereist de zorgvuldigheid dat de staatssecretaris onderzoekt wat deze informatie betekent voor het horen van de vreemdeling en zo nodig de FMMU daarover raadpleegt.
10.3. De gehoorambtenaar moet tijdens de gehoren rekening houden met voor het horen relevante beperkingen zoals weergegeven in het FMMU-advies. Ook moet de gehoorambtenaar tijdens het horen alert blijven op signalen dat de vreemdeling niet in staat is zijn asielrelaas naar voren te brengen of vragen daarover te beantwoorden. Bij twijfel hierover dient hij de vreemdeling opnieuw te verwijzen naar de FMMU.
10.4. Indien aan de hiervoor onder 10.1., 10.2. en 10.3. weergegeven vereisten is voldaan, geldt als uitgangspunt dat de staatssecretaris en de bestuursrechter van de door de vreemdeling tijdens de gehoren afgelegde verklaringen mogen uitgaan.
10.5. Wanneer een vreemdeling in de bestuurlijke fase, dan wel binnen de grenzen van de goede procesorde in de beroepsfase, een iMMO-rapport heeft ingebracht dat zorgvuldig tot stand is gekomen en dat naar inhoud inzichtelijk en concludent is, moet de staatssecretaris de conclusie uit dit rapport betrekken bij zijn beoordeling. De Afdeling zal de staatssecretaris niet langer volgen in zijn standpunt dat aan de in een iMMO-rapport opgenomen conclusie over het vermogen van een vreemdeling om compleet, coherent en consistent te verklaren, geen waarde toekomt reeds wegens het tijdsverloop tussen de gehouden gehoren en het moment waarop het iMMO het onderzoek heeft verricht. De aanleiding voor deze wijziging is dat het iMMO heeft toegelicht dat conclusies over het bestaan van beperkingen ten tijde van de gehoren uitsluitend worden gebaseerd op medische informatie uit de periode van die gehoren, wat ook volgt uit de leeswijzer bij rapporten van het iMMO. De staatssecretaris heeft ter zitting desgevraagd ook erkend dat het in beginsel mogelijk is om achteraf vast te stellen of een vreemdeling in het verleden kampte met medische problematiek.
Indien in het iMMO-rapport op concludente en inzichtelijke wijze is gesteld dat de psychische problematiek van de vreemdeling ten tijde van de gehoren zeer waarschijnlijk of zeker interfereerde met zijn vermogen om consistent en coherent te verklaren, kan de staatssecretaris hieraan niet voorbijgaan zonder zelf een medisch deskundige te raadplegen. Daartoe is wel vereist dat uit het iMMO-rapport blijkt op welke wijze de mate van waarschijnlijkheid dat de vreemdeling niet in staat was consistent te verklaren, is vastgesteld. Het iMMO-rapport moet daartoe vermelden welke medische gegevens uit de periode van de gehoren zijn betrokken en of het onderzoeksformulier van de FMMU daar deel van uitmaakte. Verder moet uit het iMMO-rapport blijken op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren, invloed heeft gehad. Voorts is vereist dat uit het rapport blijkt dat de conclusie omtrent het vermogen consistent te verklaren, niet mede is gebaseerd op de aanname dat de gebeurtenissen waardoor de vreemdeling stelt psychische problemen te hebben gekregen, daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Als de staatssecretaris geen medisch deskundige inschakelt, en de in het iMMO-rapport neergelegde conclusie aldus niet bestrijdt, maar het relaas toch ongeloofwaardig acht, zal hij nader moeten motiveren waarom dit volgens hem het geval is.
Medisch steunbewijs: bevestiging toetsingskader
11. Het toetsingskader dat van toepassing is als een vreemdeling ter staving van zijn asielrelaas een iMMO-rapport overlegt, waarin aan de hand van het Istanbul Protocol wordt vastgesteld in hoeverre aannemelijk is dat de medische problematiek waarmee een vreemdeling te maken heeft, kan zijn voortgekomen uit het gestelde relaas dat ten grondslag ligt aan de asielaanvraag, blijft onveranderd. Ter verduidelijking van dit toetsingskader, neergelegd in de uitspraak van de Afdeling van 25 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:600, overweegt de Afdeling als volgt.
11.1. Als een medisch rapport, zoals een iMMO-rapport, een sterke aanwijzing vormt dat de door een vreemdeling gestelde onmenselijke behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf het letsel heeft veroorzaakt, is het, indien de staatssecretaris die gestelde onmenselijke behandeling desondanks niet aannemelijk acht, aan de staatssecretaris om de twijfel weg te nemen over de oorzaak van het letsel. Hiertoe kan de staatssecretaris gehouden zijn nader medisch onderzoek te laten verrichten. Bij het beantwoorden van de vraag of een iMMO-rapport tot dergelijk onderzoek verplicht, is van belang in hoeverre de vreemdeling tijdens de gehoren bevreemdingwekkend, vaag of tegenstrijdig heeft verklaard over het deel van het asielrelaas dat hij met het iMMO-rapport heeft willen staven. Verder is van belang in hoeverre dat deel van het asielrelaas past in het beeld dat in betrouwbare algemene informatie naar voren komt over het land van herkomst. Daarbij is van belang hoe sterk de kwalificatie is die volgens het iMMO van toepassing is. Voor het ontstaan van de verplichting tot nader medisch onderzoek is echter niet vereist dat het iMMO-rapport geen ruimte laat voor een andere dan de door de vreemdeling gestelde oorzaak. Dat onderdelen van het asielrelaas ongeloofwaardig zijn, hoeft evenmin in de weg te staan aan het ontstaan van de verplichting tot medisch onderzoek.
Beoordeling grief 2
12. MediFirst heeft de vreemdeling op 21 januari 2015 onderzocht. De resultaten van dit onderzoek, waarvoor de vreemdeling door een verpleegkundige is gezien, zijn vermeld in het MediFirst-advies van diezelfde datum, dat mede is ondertekend door een arts. In dat advies hebben zowel de verpleegkundige als de arts verklaard dat het onderzoek overeenkomstig het Protocol is uitgevoerd. Volgens het advies kan de staatssecretaris de vreemdeling horen. Op 22 februari 2015 heeft de staatssecretaris vervolgens het nader gehoor afgenomen.
12.1. Met de enkele verwijzing naar paragraaf 7.2. van het iMMO-rapport heeft de vreemdeling niet aannemelijk gemaakt dat MediFirst het onderzoek niet overeenkomstig het Protocol heeft uitgevoerd. De staatssecretaris is derhalve terecht ervan uitgegaan dat dat onderzoek conform het Protocol heeft plaatsgevonden. De vreemdeling heeft verder geen stukken overgelegd waaruit volgt dat de vreemdeling ten onrechte niet is gezien door een voor de FMMU werkzame arts, psycholoog dan wel psychiater. Verder heeft de vreemdeling in de periode tussen het uitbrengen van het FMMU-advies en het afnemen van de gehoren geen medische stukken overgelegd waarmee in het FMMU-advies geen rekening is gehouden. De adviezen zijn verder weliswaar summier, maar inzichtelijk en concludent.
Gelet op het vorenstaande is voldaan aan de hiervoor onder 10.1. en 10.2. weergegeven vereisten.
12.2. De Afdeling ziet geen reden om te twijfelen aan de stelling van de staatssecretaris dat de gehoorambtenaar tijdens het nader gehoor uit de eerste procedure alert is geweest op signalen waaruit blijkt dat de vreemdeling moeite had met verklaren. Volgens het rapport van het nader gehoor heeft de gehoormedewerker de vreemdeling immers voorafgaand aan dat gehoor erop gewezen dat hij te kennen moet geven wanneer er vragen zijn waarmee hij moeite heeft en wanneer hij behoefte heeft aan een pauze. Voorts heeft de gehoormedewerker hem gevraagd of er medische redenen zijn waarom het gehoor niet zou kunnen plaatsvinden, waarop de vreemdeling ontkennend heeft geantwoord. Tevens heeft de gehoormedewerker hem meermalen gevraagd hoe het met hem ging en of hij zich lichamelijk en geestelijk in staat voelde het gehoor te laten plaatsvinden, welke vraag de vreemdeling bevestigend heeft beantwoord. Volgens het rapport van het nader gehoor heeft de staatssecretaris de vreemdeling na afloop van het gehoor bovendien gevraagd of hij tevreden is over de manier waarop het gesprek is verlopen en heeft de vreemdeling hierop bevestigend geantwoord. Verder blijkt uit het rapport van nader gehoor niet dat de vreemdeling ten tijde van het gehoor onmiskenbaar niet in staat was zijn asielrelaas naar voren te brengen en vragen daarover te beantwoorden. Ook nadien, in de loop van de eerdere procedure, heeft de vreemdeling niet te kennen gegeven dat hij tijdens het nader gehoor niet in staat was compleet, coherent en consistent te verklaren. Dat heeft hij eerst in onderhavige procedure aangevoerd, nadat zijn eerdere procedure was geëindigd.
Gelet op het vorenstaande is eveneens voldaan aan de hiervoor onder 10.3. weergegeven vereisten.
12.3. In aanmerking genomen wat hiervoor onder 10.5. is overwogen, faalt het betoog van de staatssecretaris dat het tijdsverloop tussen het nader gehoor en het door het iMMO verrichte onderzoek, afbreuk doet aan de waarde van de in het iMMO-rapport opgenomen conclusie dat de psychische problemen van de vreemdeling ten tijde van de gehouden gehoren van dien aard waren dat deze destijds zeker hebben geïnterfereerd met zijn vermogen om compleet, coherent en consistent te kunnen verklaren.
Zoals het iMMO ter zitting heeft toegelicht en ook in de leeswijzer is vastgelegd, heeft deze in het iMMO-rapport opgenomen conclusie echter betrekking op het vermogen van de vreemdeling om over details te verklaren. Deze conclusie neemt daarom niet weg dat de vreemdeling geacht moet worden op hoofdlijnen aannemelijke verklaringen te kunnen afleggen. In het licht hiervan klaagt de staatssecretaris terecht dat deze conclusie uit het iMMO-rapport geen afbreuk doet aan wat de staatssecretaris de vreemdeling in de eerste procedure heeft tegengeworpen over zijn gestelde homoseksualiteit en de problemen met [persoon 1]. Die tegenwerpingen, die hiervoor onder 2. zijn weergegeven, zagen immers niet op details maar op de hoofdlijnen van het asielrelaas. In zoverre komt aan het iMMO-rapport daarom niet de door de vreemdeling gewenste waarde toe. Nu het iMMO-rapport in zoverre geen afbreuk doet aan de tegenwerpingen op grond waarvan de staatssecretaris ongeloofwaardig acht dat de vreemdeling homoseksueel is, komt ook aan de in het iMMO-rapport opgenomen conclusie, dat de door de vreemdeling afgelegde eed de vreemdeling zeker heeft belemmerd om tijdens de eerste procedure te verklaren over zijn homoseksuele relatie met [persoon 3] en de daaruit voorvloeiende problemen, niet de door de vreemdeling gewenste waarde toe. Hierbij acht de Afdeling bovendien relevant dat, ook indien wordt aangenomen dat de vreemdeling niet in staat was consistent te verklaren omtrent details, dit nog niet betekent dat aan zijn relaas met betrekking tot de afgelegde eed geloof dient te worden gehecht. Voorts acht de Afdeling relevant dat het iMMO heeft geoordeeld dat de overtuiging van de vreemdeling, gek te worden als hij de afgelegde eed zou verbreken, de vreemdeling zeker heeft belemmerd in zijn vermogen te verklaren, terwijl de vraag nu juist was of de eed daadwerkelijk is afgelegd. Daar komt bij dat de gestelde relatie met [persoon 3] een essentieel onderdeel van het asielrelaas betreft, en de vreemdeling daarover in de eerste procedure in het geheel niet heeft verklaard. Dat in het iMMO-rapport staat dat de vreemdeling al op 13 november 2014 bij het Gezondheidscentrum Asielzoekers heeft verklaard dat hij een groot geheim met zich draagt, doet hieraan niet af, reeds omdat onduidelijk is in hoeverre dit betrekking heeft op de door hem gestelde eed of de door hem gestelde relatie met [persoon 3].
De grief slaagt.
13. Het hoger beroep is gegrond. Wat in de derde grief is aangevoerd behoeft geen bespreking.
In het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling
14. Hetgeen in het incidenteel hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
15. Het incidenteel hoger beroep is ongegrond.
Conclusie hoger beroepen
16. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 13 juli 2016 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
Het beroep
17. De vreemdeling betoogt dat de in het iMMO-rapport vervatte conclusies, dat het litteken aan zijn pink en zijn PTSS-symptomen en depressie 'typerend' zijn voor de door hem gestelde mishandeling, en dat het litteken aan zijn onderarm daarmee 'consistent' is, voor de staatssecretaris aanleiding had moeten vormen om nader onderzoek te doen naar het verband tussen zijn medische klachten en het door hem gestelde asielrelaas.
17.1. Het deel van het asielrelaas waarop het iMMO-rapport betrekking heeft, te weten de door de vreemdeling gestelde bedreigingen en mishandelingen wegens zijn homoseksualiteit, past in het beeld dat naar voren komt in de algemene informatie over de positie van homoseksuelen in Nigeria die deel uitmaakt van het dossier. Daar staat echter tegenover dat uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de tegenwerpingen van de staatssecretaris over de gestelde homoseksualiteit van de vreemdeling en de problemen met [persoon 1], de rechterlijke toets doorstaan. Verder heeft de vreemdeling naast zijn eigen verklaringen en het iMMO-rapport, geen bewijsmateriaal overgelegd waarmee de gestelde bedreigingen en mishandelingen volgens hem worden gestaafd. De kwalificatie 'typerend' houdt verder in dat de geconstateerde verschijnselen meestal worden waargenomen bij de door de vreemdeling gestelde bedreigingen en mishandelingen, maar dat er andere mogelijke oorzaken zijn. De kwalificatie 'consistent' houdt verder in dat de geconstateerde verschijnselen kunnen zijn veroorzaakt door de door de vreemdeling gestelde bedreigingen en mishandelingen, maar dat er veel andere mogelijke oorzaken zijn. Onder deze omstandigheden faalt, in aanmerking genomen wat hiervoor onder 11.1. is overwogen, het betoog dat de staatssecretaris nader onderzoek had moeten verrichten naar het verband tussen zijn medische klachten en de door hem gestelde oorzaak daarvan.
De beroepsgrond faalt.
18. Het beroep is ongegrond.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid gegrond;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 21 september 2016 in zaak nr. 16/15489;
IV. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Fernandez, griffier.
w.g. Verheij w.g. Fernandez
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2018
753.