Zie het proces-verbaal van bevindingen van het hof.
HR, 13-09-2011, nr. 09/00800
ECLI:NL:HR:2011:BQ5708
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-09-2011
- Zaaknummer
09/00800
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BQ5708
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ5708, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑09‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ5708
ECLI:NL:PHR:2011:BQ5708, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑05‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ5708
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑09‑2011
Inhoudsindicatie
De bewezenverklaring is niet naar de eis der wet met redenen omkleed, nu het Hof in de gebezigde bewijsmiddelen verklaringen van verdachte heeft opgenomen die het blijkens de nadere bewijsoverweging ongeloofwaardig heeft geacht.
13 september 2011
Strafkamer
nr. 09/00800
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 februari 2009, nummer 23/004765-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep - dat niet is gericht tegen de vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde - is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. B.P. de Boer en mr. A.J. van der Velden, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen omtrent het onder 1 subsidiair tenlastegelegde en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
1.2. De raadslieden hebben schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel komt op tegen de motivering van de bewezenverklaring.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
1. subsidiair:
"te Amsterdam op 15 september 2003 te omstreeks 22.10 uur, als bestuurder van een personenauto, gekentekend, [AA-00-BB], daarmede rijdende op de Cornelis Lelylaan, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op de weg werd veroorzaakt; Hij, verdachte, heeft zich daar en toen, als bestuurder van die personenauto, als volgt gedragen: verdachte heeft gereden op de linker rijstrook van de uit twee rijstroken bestaande noordelijke rijbaan van die Cornelis Lelylaan, komende uit de richting van de Rijksweg A10 en het Surinameplein en gaande in de richting van Meer en Vaart, en heeft bij nadering van een kort vóór de doorgang onder het metrostation "Lelylaan" gelegen voetgangersoversteekplaats, niet tijdig en voldoende afgeremd en is niet uitgeweken voor genoemde [slachtoffer], die toen doende was om, gezien vanuit verdachtes rijrichting van rechts naar links via die oversteekplaats de door verdachte gevolgde rijbaan over te steken, die toen die voetgangersoversteekplaats voor meer dan de helft was overgestoken en zich reeds bevond op het op die linkerrijstrook gelegen gedeelte van die oversteekplaats.Verdachte is tegen [slachtoffer] aangereden. Hierdoor werd [slachtoffer] zodanig zwaar lichamelijk letsel toegebracht, te weten onder meer diverse fracturen van het aangezicht en de onderkaak en het linkeronderbeen en de enkels en de linkerbovenarm en een middenrifscheur en een ernstige hersenschudding, dat [slachtoffer] tengevolge daarvan op 10 oktober 2003 is overleden. Door deze gedragingen van verdachte werd gevaar op de weg veroorzaakt."
2."te Amsterdam op 15 september 2003, als bestuurder van een motorrijtuig, door wiens gedraging een verkeersongeval werd veroorzaakt op de Cornelis Lelylaan, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij redelijkerwijs moest vermoeden dat een ander, te weten [slachtoffer], letsel was toegebracht;"
3."op 15 september 2003 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, heeft gereden op de weg, de Cornelis Lelylaan, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 15 september 2003 omstreeks 22.14 uur kregen collega's van de Regiopolitie Amsterdam/Amstelland [verbalisant 2] en [verbalisant 3] de melding van een ongeval tussen een personenauto en een voetganger. De bestuurder van de betrokken personenauto, die zou zijn voorzien van het kenteken [AA-00-BB], zou de plaats van het ongeval hebben verlaten. De aanrijding vond plaats ter hoogte van het station Cornelis Lelylaan te Amsterdam. Boven de rijbaan van de Cornelis Lelylaan is het NS station gelegen. Onder het NS-station is de tramhalte gelegen. De lijnen 1 en 17 stoppen daar. Ter hoogte van het station aan de kop en staartzijde zijn oversteekplaatsen gesitueerd. Op de kop van het station, gezien uit de richting van de Rijksweg A10 is een bromfietsoversteekplaats en daarnaast een voetgangersoversteekplaats gesitueerd."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Opgemaakt naar aanleiding van onderzoek ter plaatse.
Datum en tijdstip ongeval: 15 september 2003 te 22.10 op de Cornelis Lelylaan. Op de voetstekersovergangplaats bij het station Lelylaan te Amsterdam. Het betrokken voertuig aangeduid als '14-1' is een personenauto, kenteken [AA-00-BB], eigenaar [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1950 te [geboorteplaats].
Slachtoffer: [slachtoffer].
Beknopte omschrijving ongeval
Aanrijding geweest op de Cornelis Lelylaan (Noordbaan) te Amsterdam ter hoogte van het station Cornelis Lelylaan. [Slachtoffer] loopt over de voetgangersoversteekplaats als zij wordt geschept door verdachte. Verdachte komt uit de richting van de Rijksweg A10 en gaat in de richting van Meer en Vaart. Verdachte staat stil en rijdt vervolgens weg zonder opgave van personalia."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Wij stelden op maandag 15 september 2003 een onderzoek in naar de juiste toedracht van het hierna bedoelde verkeersongeval.
Op de Cornelis Lelylaan te Amsterdam was een voetgangster aangereden door een automobilist. Bij dit ongeval was vermoedelijk betrokken een personenauto, merk Renault, type Laguna, kleur blauw, kenteken [AA-00-BB].
Het ongeval vond plaats op de voor het openbaar verkeer openstaande weg de Cornelis Lelylaan te Amsterdam. De weg was gelegen binnen de bebouwde kom.
Aangetroffen schade: de voorruit van de bovengenoemde personenauto was aan de linkerzijde verbrijzeld. Voorts vertoonde de motorkap aan de voorzijde een deuk.
Vermoedelijke toedracht
De bestuurder van de personenauto bereed de linkerrijstrook van de Cornelis Lelylaan, komende vanuit de richting van het Surinameplein en gaande in de richting van Meer en Vaart. De voetgangster stak de rijbaan van de Cornelis Lelylaan over via het aan de oostelijke zijde van het spoorviaduct gelegen voetgangersoversteekplaats van rechts naar links. De voetgangster werd op de oversteekplaats op het linkergedeelte van de linkerrijstrook aangereden door de personenauto. De voetgangster kwam op een afstand van ongeveer 9,4 meter, gemeten vanaf de knik in het aangetroffen spoor, op het wegdek terecht. Gelet op het door ons aangetroffen bandenspoor zijn wij van mening dat de bestuurder van de personenauto door krachtig te remmen had getracht een aanrijding te voorkomen. De bestuurder van de personenauto was vervolgens doorgereden."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"Op 15 september omstreeks 22.10 uur reed ik in mijn personenauto op de Rijksweg A-10, komende uit de richting Zaandam. Ik nam de afrit S-106. Gekomen op de afrit zag ik dat er achter mij met vrij hoge snelheid een personenauto aan kwam rijden. Deze naderde mij vrij dicht. Ik stopte voor het rode licht van de Cornelis Lelylaan op de rechterrijstrook. Ik zag dat genoemde auto op de strook links van mij stopte. Ik zag dat er een persoon in de auto zat, de bestuurder. Ik zag dat het een jongen was en dat hij kon donker haar had.
Ik zag dat het verkeerslicht groen werd. Ik reed weg, rechtsaf de Cornelis Lelylaan op. Ik zag in mijn spiegels dat de genoemde auto iets later wegreed en dat hij op de linkerstrook van de Cornelis Lelylaan bleef rijden. Ik zag dat hij mij inhaalde. Ik reed op dat moment ongeveer 60 kilometer per uur. Ik zag dat de auto iets sneller reed dan ik. Ik zag dat hij nog aan het accelereren was. In de bocht net na de BP zag ik dat de genoemde auto vlak na de voetgangersoversteekplaats stilstond. Ik zag dat hij naar rechts stuurde de rechterstrook op. Op dat moment zie ik voor (het hof begrijpt: de plaats) waar de auto zojuist stond een persoon op de grond liggen. Ik zag dat de persoon niet bewoog. Ik begreep dat de persoon was aangereden door de genoemde auto.
Ik zag dat het kenteken van de wegrijdende auto [AA-00-BB] was."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3]:
"Ik ben getuige geweest van een aanrijding. Ik bevond mij op maandag 15 september 2003, omstreeks 22.00 uur op de tramhalte Cornelis Lelylaan. Ik stond aan de zuidelijke zijde op de tram te wachten, richting Centraal Station. Ik stond aan het begin van het perron bij de oversteek. Plotseling hoorde ik een klap. Ik zag dat een vrouw door de lucht vloog en aan de linkervoorzijde van een auto op het wegdek neerkwam. Ik zag dat de vrouw door de auto werd geschept. Ik zag dat de auto, nadat hij een seconde of twee was gestopt, wegreed. Ik heb niemand uit de auto zien stappen. Ik zag dat de auto om het slachtoffer heen reed en met hoge snelheid wegreed in de richting van Osdorp. Later zag ik dat de vrouw een hoofdwond had."
f. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 6], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 15 september 2003 omstreeks 22.10 uur heeft op de Cornelis Lelylaan een aanrijding met zwaar lichamelijk letsel plaatsgevonden. Bij deze aanrijding heeft een personenauto een voetganger geschept.
Na dit ongeval is de bestuurder van de personenauto weggereden zonder hulp te bieden aan het slachtoffer, dat zwaar gewond op de rijbaan lag. Tevens heeft de bestuurder zich later niet gemeld bij de politie.
Door een getuige was het kenteken van het desbetreffende voertuig genoteerd. Dit kenteken luidde: [AA-00-BB]. De getuige kon een summier signalement van de bestuurder geven. Het zou gaan om een jonge man met kort haar. Blijkens de gegevens uit het kentekenregister bleek dat dit voertuig van het merk Renault, type Laguna, kleur blauw was. Het voertuig was op naam gesteld van [betrokkene 1], geboren op 00-00-1950 (het hof begrijpt: [geboortedatum] 1950). De eigenaar heeft de leeftijd van 53 jaar. Gezien het signalement zou deze persoon niet in aanmerking als verdachte komen.
Hierop heb ik gezocht op de naam [naam]. Uit de mutaties in het xpol-systeem bleek dat vier personen met de naam [naam] voorkwamen op het adres [a-straat 1] te [plaats]. Het ging onder anderen om [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1977."
g. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 7], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Er zijn bloedmonsters aangetroffen in de personenauto, merk Renault Laguna, die betrokken was bij een zware aanrijding op de Cornelis Lelylaan te Amsterdam en waarvan de bestuurder is weggereden. Ik, verbalisant, heb onder meer in beslag genomen:
Volgnummer 2, een stukje glas met vermoedelijke huid van de bestuurder. Het identiteitszegel draagt het nummer AEW217."
h. een aanvrage onderzoek Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk, door Bureau Techniek Technische Recherche Amsterdam, voor zover inhoudende:
"Naam benadeelde/slachtoffer: [slachtoffer], geboren [geboortedatum] 1916.
Delict gepleegd te Amsterdam, op 15 september 2003, omstreeks 22.05 uur.
Het slachtoffer werd door een personenauto aangereden op een voetgangeroversteekplaats waarbij de bestuurder is doorgereden. Het slachtoffer is twee weken na de aanrijding ten gevolge van deze aanrijding overleden.
2308561: stuk glas uit de voorruit met mogelijk stukjes huid van de bestuurder aan de binnenzijde van het glas; identiteitszegel AEW 217.
Vraagstelling:
Het stuk glas 2308561 aan de binnenzijde onderzoeken op lichaamseigen stoffen en, indien mogelijk, een DNA-profiel opmaken en dit vergelijken en opslaan in de DNA-databank."
i. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door dr. A.J. Kal, vast gerechtelijk deskundige, van 13 februari 2004, voor zover inhoudende:
"Ontvangen van regiopolitie Amsterdam-Amstelland op 10 november 2003:
TR nummer 230856l; Identiteitszegel: AEW217; een stuk glas uit de voorruit van de Renault Laguna, kenteken [AA-00-BB].
Het stuk glas AEW217 is onderzocht aan de zijde die door de technische recherche is voorzien van een sticker met opschrift "binnenzijde". Hierbij is op en tussen de brokstukjes glas op lichaamsweefsel gelijkend materiaal aangetroffen. Het op lichaamsweefsel gelijkend materiaal AEW217 is veiliggesteld ten behoeve van een DNA-onderzoek. DNA-databank
Het DNA-profiel van het op lichaamsweefsel gelijkend materiaal AEW217 is op 12 december 2003 opgenomen in de DNA-databank en vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen.
Naam verdachte: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1977
Hieruit blijkt dat het onderzochte op lichaamsweefsel gelijkend materiaal AEW217 afkomstig kan zijn van de verdachte [verdachte]. De kans dat een willekeurig gekozen individu hetzelfde DNA-profiel bezit als dat van het onderzochte op lichaamsweefsel gelijkend materiaal bedraagt minder dan één op de miljard."
j. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4]:
"Sinds ongeveer 1997 maakt mijn neef [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboortedatum], misbruik van mijn naam. Sinds ongeveer twee maanden is [verdachte] in Marokko. Hij is daarheen gegaan omdat er met zijn auto een dodelijke aanrijding heeft plaatsgevonden."
k. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 7] en andere opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Overledene: [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1916 te [geboorteplaats].
Het slachtoffer is op maandag 15 september 2003 omstreeks 22.00 uur betrokken geraakt bij een aanrijding. Zij werd door een ambulance overgebracht naar het ziekenhuis. Hier bleek dat zij diverse botbreuken in haar gehele lichaam had en dat zij in coma was geraakt. Vervolgens is het slachtoffer opgenomen op de afdeling Intensive Care van het VU-ziekenhuis. Aldaar is zij meermalen geopereerd. Daar er geen verbetering optrad is op 10 oktober 2003 besloten de medische behandeling stop te zetten. Hierdoor is het slachtoffer omstreeks 10.15 uur komen te overlijden. Ik, [verbalisant 7], heb het stoffelijk overschot op 10 oktober 2003 inbeslaggenomen. In opdracht van de hulpofficier van justitie is het stoffelijk overschot op de afdeling Intensive Care gebleven.
Op 10 oktober 2003 te 11.45 uur werd de doodschouw verricht door de gemeentelijk lijkschouwer H.C. Stamer te Amsterdam."
l. een verslag betreffende een niet natuurlijke dood, opgemaakt door H.C. Stamer, lijkschouwer, voor zover inhoudende:
"De ondergetekende verklaart er niet van overtuigd te zijn dat de dood van [slachtoffer] ten gevolge van een natuurlijke oorzaak is ingetreden.
Bijzonderheden:
Diverse fracturen aangezicht, onderkaak, onderbeen links, enkels links en rechts, bovenarm links, middenrifscheur en een ernstige hersenschudding.
De directe doodsoorzaak is moeilijk aan te geven, maar berust waarschijnlijk op een combinatie van factoren; de neurologische component neemt naar mijn oordeel de hoofdoorzaak in."
m. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Uit onderzoek is mij gebleken dat de verdachte [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1977, sinds 1996 regelmatig rijdt in een personenauto terwijl hij niet in het bezit is van een geldig Nederlands rijbewijs."
n. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik heb geen rijbewijs."
o. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Dit kan niet mijn DNA zijn. Ik heb het niet gedaan. Jullie liegen tegen mij dat het mijn DNA is. U zegt mij dat de haar en bloedsporen zijn aangetroffen op de glasscherven, welke behoren aan de binnenzijde van het kapotte voorruit, veroorzaakt door het ongeval. De sporen bevonden zich geklemd tussen stukjes glas. Deze sporen zijn met grote zekerheid afkomstig van de bestuurder. Ik heb het echt niet gedaan. Als ik het gedaan zou hebben, zou ik het toegeven, dan krijg ik misschien nog minder straf ook. Ik heb veel dingen gedaan, maar dit zou ik nooit doen. Het kan gewoon niet kloppen. Ik heb geen ongeluk gemaakt. Ik heb het niet gedaan! Ik begrijp niet hoe mijn DNA gevonden is op de voorruit. U zegt mij dat mijn DNA tussen de glasscherven is gevonden. Ik weet het echt niet. Ik weet niet hoe ik jullie moet overtuigen. Ik snap er niks van. Ik weet niet meer wat ik moet zeggen. Ik ben er kapot van. Misschien heeft het laboratorium een fout gemaakt."
p. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Een week voor het ongeluk hebben we verhuisd met die auto. Ik heb toen met het tillen van een koelkast mijn hand kapot gehad. Er kan dus ook bloed van mij in die auto zitten en omdat ik verder moest verhuizen, heb ik die auto ook een stukje verzet. Er kan dus bloed aan het stuur zitten. Er kunnen ook haren van mij in die auto zitten, omdat ik vaak in die auto zit. U zegt mij dat het DNA is aangetroffen in het glas van de voorruit. Ja, ik heb toch verteld dat ik aan mijn hand gewond was en dat er met sturen bloed daar boven op het dashboard is gekomen. U zegt mij dat bloed dat opgedroogd is niet van het dashboard op het raam vliegt bij een aanrijding. Dat kan toch? Waarom kan dat niet? Ik heb iets verzwegen, dat ik eerst met mijn advocaat wilde bespreken Ik heb die auto, drie dagen na het ongeluk heel toevallig teruggevonden. Ik zat in de tram naar de Lelylaan vanaf Osdorp naar Du Maroc; dat is een eethuisje. Ik ben een halte voor de Lelylaan uitgestapt en ben in de buurt van Bart Smit naar links gelopen. Ik ben daar tussen door een hek gelopen in de richting van Du Maroc. Ik zag daar die auto in een lange straat staan. Ik weet niet hoe die straat heet. Ik heb in die auto gekeken en heb ook aan het raam gezeten. Zo is dat DNA van mij in die auto gekomen. Later heb ik nog een keer gekeken of die auto daar stond en toen zag ik dat die auto weg was. Toen wist ik dat de politie die auto had opgehaald. U zegt mij dat ik, elke keer als wij met iets komen, iets anders verzin. Nee, het is echt zo. Ik wilde alleen niet vertellen, omdat ik niet wist hoe het opgepakt zou worden. Straks zouden ze denken dat ik de dader ben. Als ik de politie bel dat ik die auto heb gevonden, met mijn verleden. Toen wist ik nog niet dat er iemand was aangereden. U vraagt mij aan wie ik verteld heb dat die auto daar stond. Aan niemand. U vraagt mij of ik het ook niet aan mijn vader had verteld. Nee, aan niemand. U zegt mij dat u dat raar vindt, omdat die auto van mijn vader is. U vraagt mij of die auto bij huizen stond. Ja, bij flats en dan heb je bij de flat bosjes en garages. Die auto stond daar. Ik zag een Laguna staan en keek naar het kenteken en zag dat het ons kenteken was. Ik heb die deur opengemaakt en zag dat de ruit kapot was. Ik heb daar aan gezeten en heb mij gesneden. Zo komt mijn DNA erin. Ik heb nog later nog een keer gekeken en toen stond die auto er nog. Ik zag wel dat het raam kapot was en dacht wel dat hij iets had geraakt, maar ik dacht niet dat er iemand aangereden was. Het was pas na ongeveer twee weken dat de politie die auto heeft weggehaald. Ik dacht: "laat zij hun werk maar doen. Ik ga niet bellen". Hoeveel straf staat er eigenlijk op?"
q. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik heb op 15 september 2003 niet als bestuurder in een auto gereden. Op 15 september 2003 was mijn zusje jarig. Ik ben op die verjaardag geweest. Op die verjaardag waren ook mijn neef [betrokkene 5] en diens vriendin [betrokkene 6]. Ik weet dat zij die avond de auto van mijn vader hebben geleend. Ik heb ook van hem gehoord dat de auto toen is gestolen. Wij wisten toen nog niet dat met die auto een ongeluk had plaatsgevonden op de Lelylaan te Amsterdam. Drie dagen na het ongeval zag ik onze auto toevallig staan. De auto had schade. Ik wist toen nog niet dat met die auto het ongeval had plaatsgevonden. Ik zag dat de voorruit van de auto versplinterd was. Ik ben in de auto gestapt. Ik heb aan het gebroken raam gevoeld. Ik heb mij daarbij in mijn hand gesneden. Ik wilde toen niet naar de politie gaan om te vertellen over de vondst van de auto. In verband met mijn verleden wist ik niet hoe de politie dat zou oppakken. Ik heb tegen niemand iets over het aantreffen van die auto gezegd, ook niet tegen mijn vader of tegen [betrokkene 5] of [betrokkene 6]. Ik heb geen andere schade aan de auto gezien dan schade aan die ruit."
2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"De bestuurder van de personenauto
De raadsman heeft aan de hand van zijn pleitnota aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat er zijns inziens geen wettig en overtuigend bewijs is, dat de verdachte de bestuurder was van de Renault-personenauto die bij het ongeluk betrokken was.
Het hof overweegt hieromtrent:
- Uit het proces-verbaal van de technische Recherche (p. 68-70) blijkt dat op 19 september 2003 door de verbalisanten onder nummer 2308561 een stuk glas, met aan de binnenzijde enkele op huid gelijkende stukjes uit de voorruit van de Renault-personenauto, gekentekend [AA-00-BB], is veiliggesteld. Daarbij concludeert de verbalisant dat de op huid gelijkende stukjes aan de binnenzijde van de voorruit zaten geklemd tussen de brokjes glas van de voorruit met grote zekerheid afkomstig zijn van de bestuurder ten tijde van de aanrijding. Vervolgens is dit monster door het NFI op 10 november 2003 ontvangen en voorzien van identiteitszegel AEW217. De in het rapport van l3 februari 2004 neergelegde conclusie van het NFI is dat het onderzochte lichaamsweefsel van de verdachte afkomstig kan zijn en dat de kans dat een willekeurig gekozen individu hetzelfde DNA-profiel bezit als dat van het onderzochte lichaamsweefsel van zegel AEW217 minder dan één op de miljard bedraagt;
- De verdachte heeft getracht te verhullen dat hij de bestuurder van de Renault-personenauto is geweest, welke auto betrokken was bij het ongeval op 15 september 2003. Hij heeft hiervoor zijn neef benaderd die samen met zijn vriendin - in strijd met de waarheid - aangifte van diefstal van de Renault heeft gedaan.
- De getuige [betrokkene 2] (p. 34 t/m 37) verklaart bij de politie dat zij op 15 september 2003 vlak voor het stoplicht op de Cornelis Lelylaan te Amsterdam op de rechterrijstrook een auto zag stoppen. De bestuurder was van jonge leeftijd, had kort zwart haar en een donkere huidskleur, met welk signalement, naar het hof ter zitting heeft waargenomen, het uiterlijk van verdachte in overeenstemming is. Zij ziet vervolgens dat de auto na het stoplicht haar inhaalt en accelereert en na het zebrapad tot stilstand komt, waarna zij een persoon op het wegdek ziet liggen. Zij begreep dat deze persoon was aangereden door deze auto en noteerde het kenteken [AA-00-BB], zijnde de auto waarin het DNA-materiaal in de voorruit is aangetroffen.
- De verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over de wijze waarop het DNA van hem in de voorruit van de Renault terecht zou zijn gekomen. Het hof acht die verklaringen derhalve ongeloofwaardig. Bij deze stand van zaken is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bestuurder was van de Renault-personenauto, ten tijde van de ten laste gelegde feiten op l5 september 2003 te Amsterdam."
2.3. Het Hof heeft in de gebezigde bewijsmiddelen verklaringen van de verdachte opgenomen die het evenwel blijkens de nadere bewijsoverweging ongeloofwaardig heeft geacht. Daarom is de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.4. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 13 september 2011.
Conclusie 17‑05‑2011
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1.
Het gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 5 februari 2009 verzoeker vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 1 primair tenlastegelegde en hem voorts wegens 1 subsidiair ‘overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994’, 2. overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ en 3. ‘overtreding van art. 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994’, veroordeeld tot straf. Aan hem is opgelegd ten aanzien van feit 1 subsidiair hechtenis voor de duur van twee maanden en een rijontzegging voor de duur van één jaar, ten aanzien van feit 21. een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden en een rijontzegging voor de duur van één jaar en ten aanzien van feit 3 hechtenis voor de duur van twee maanden en een rijontzegging voor de duur van één jaar.
2.
Namens verzoeker hebben mr. B.P. de Boer en mr. A.J. van der Velden, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur vijf middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Bij een daartoe opgemaakte akte van 3 mei 2011 is namens verzoeker het aanvankelijk onbeperkt ingestelde beroep in cassatie partieel ingetrokken, zodat de vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde buiten de omvang van het cassatieberoep blijft.
4.
De eerste drie middelen klagen over de motivering van het (de) bewezenverklaarde feit(en). Omwille van de leesbaarheid van deze conclusie in onderhavige zaak begin ik met het weergeven van de relevante passages uit 's hofs arrest en een beknopte weergave van de aanvulling op het verkort arrest. Voorts zal ik overgaan tot een bespreking van de middelen.
5.
Ten laste van verzoeker heeft het hof bewezenverklaard dat hij:
‘ten aanzien van het onder l subsidiair tenlastegelegde:
te Amsterdam op l5 september 2003 te omstreeks 22.10 uur, als bestuurder van een personenauto, gekentekend [AA-00-BB], daarmede rijdende op de Cornelis Lelylaan, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op de weg werd veroorzaakt;
Hij, verdachte, heeft zich daar en toen, als bestuurder van die personenauto, als volgt gedragen: verdachte heeft gereden op de linker rijstrook van de uit twee rijstroken bestaande noordelijke rijbaan van die Cornelis Lelylaan, komende uit de richting van de Rijksweg A10 en het Surinameplein en gaande in de richting van Meer en Vaart, en heeft bij nadering van een kort vóór de doorgang onder het metrostation ‘Lelylaan’ gelegen voetgangersoversteekplaats, niet tijdig en voldoende afgeremd en is niet uitgeweken voor genoemde [slachtoffer], die toen doende was om, gezien vanuit verdachtes rijrichting van rechts naar links via die oversteekplaats de door verdachte gevolgde rijbaan over te steken, die toen die voetgangersoversteekplaats voor meer dan de helft was overgestoken en zich reeds bevond op het op die linkerrijstrook gelegen gedeelte van die oversteekplaats.
Verdachte is tegen die [slachtoffer] aangereden. Hierdoor werd [slachtoffer] zodanig zwaar lichamelijk letsel toegebracht, te weten onder meer diverse fracturen van het aangezicht en de onderkaak en het linkeronderbeen en de enkels en de linkerbovenarm en een middenrifscheur en een ernstige hersenschudding, dat die [slachtoffer] tengevolge daarvan op 10 oktober 2003 is overleden.
Door deze gedragingen van verdachte werd gevaar op de weg veroorzaakt.
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
te Amsterdam op 15 september 2003, als bestuurder van een motorrijtuig, door wiens gedraging een verkeersongeval werd veroorzaakt op de Cornelis Lelylaan, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij redelijkerwijs moest vermoeden dat een ander, te weten [slachtoffer], letsel was toegebracht;
ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
op 15 september 2003 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, heeft gereden op de weg, de Cornelis Lelylaan, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.’
6.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen geven het volgende beeld te zien. Verzoeker reed met zijn auto op de linker rijstrook van de uit twee rijstroken bestaande Cornelis Lelylaan. Ter hoogte van het station Cornelis Lelylaan steekt voetgangster De Vree de voetgangersoversteekplaats over van rechts naar links. Op de oversteekplaats is de voetgangster op het linkergedeelte van de linkerrijstrook aangereden door de auto van verzoeker. De auto van verzoeker is tot stilstand gebracht, is daarna de rechterstrook opgestuurd en is weggereden. De voetgangster is aan haar bij de aanrijding opgelopen verwondingen overleden.
7.
Het bestreden arrest houdt voorts het volgende in.
‘De bestuurder van de personenauto
De raadsman heeft aan de hand van zijn pleitnota aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten omdat er zijns inziens geen wettig en overtuigend bewijs is, dat de verdachte de bestuurder was van de Renault-personenauto die bij het ongeluk betrokken was.
Het hof overweegt hieromtrent:
- —
Uit het proces-verbaal van de Technische Recherche (p. 67–70) blijkt dat op 19 september 2003 door de verbalisanten onder nummer 2308561 een stuk glas, met aan de binnenzijde enkele op huid gelijkende stukjes uit de voorruit van de Renault-personenauto gekentekend [AA-00-BB], is veiliggesteld. Daarbij concludeert de verbalisant dat de op huid gelijkende stukje aan de binnenzijde van de voorruit zaten geklemd tussen de brokjes glas van de voorruit met grote zekerheid afkomstig zijn van de bestuurder ten tijde van de aanrijding. Vervolgens is dit monster door het NFI op 10 november 2003 ontvangen en voorzien van identiteitszegel AEW217. De in het rapport van l3 februari 2004 neergelegde conclusie van het NFI is dat het onderzochte lichaamsweefsel van de verdachte afkomstig kan zijn en dat de kans dat een willekeurig gekozen individu hetzelfde DNA-profiel bezit als dat van het onderzochte lichaamsweefsel van zegel AEW217 minder dan één op de miljard bedraagt;
- —
De verdachte heeft getracht te verhullen dat hij de bestuurder van de Renault-personenauto is geweest, welke auto betrokken was bij het ongeval op 15 september 2003. Hij heeft hiervoor zijn neef benaderd die samen met zijn vriendin in strijd met de waarheid aangifte van diefstal van de Renault heeft gedaan.
- —
De getuige [betrokkene 2] (p. 34 t/m 37) verklaart bij de politie dat zij op 15 september 2003 vlak voor het stoplicht op de Cornelis Lelylaan te Amsterdam op de rechterrijstrook een auto zag stoppen. De bestuurder was van jonge leeftijd, had kort zwart haar en een donkere huidskleur, met welk signalement, naar het hof ter zitting heeft waargenomen, het uiterlijk van verdachte in overeenstemming is. Zij ziet vervolgens dat de auto na het stoplicht haar inhaalt en accelereert en na het zebrapad tot stilstand komt, waarna zij een persoon op het wegdek ziet liggen. Zij begreep dat deze persoon was aangereden door deze auto en noteerde het kenteken [AA-00-BB], zijnde de auto waarin het DNA-materiaal in de voorruit is aangetroffen.
- —
De verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over de wijze waarop het DNA van hem in de voorruit van de Renault terecht zou zijn gekomen. Het hof acht die verklaringen derhalve ongeloofwaardig.
Bij deze stand van zaken is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bestuurder was van de Renault-personenauto, ten tijde van de ten laste gelegde feiten op l5 september 2003 te Amsterdam.
Bespreking van bewijsverweren
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder l primair is tenlastegelegd zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Het hof stelt vast dat ten aanzien van de Renault-personenauto, gekentekend [AA-00-BB], weliswaar een grondig onderzoek van de voorruit door de Technische Recherche is gedaan, doch dat dit niet andere relevante onderdelen van de auto betreft. Dit is mede in de hand gewerkt doordat de verdachte om een dergelijk aanvullend onderzoek aanvankelijk niet heeft gevraagd en de betrokken Renault-personenauto in een vroegtijdig stadium door verdachte — hoewel niet beschikkend over een rijbewijs — bij de politie is weggehaald terwijl eerst daarna van de zijde van verdachte onderzoekswensen zijn geuit.
Het hof overweegt voorts dat de maximumsnelheid voor automobilisten ter plaatse van de aanrijding 50 kilometer per uur was. Het hof acht, mede gelet op het rapport van het NFI van 3 november 2008, waarin wordt berekend dat de snelheid waarmee in de betrokken Renault-personenauto op l5 september 2003 voorafgaande aan de aanrijding werd gereden minimaal 41 kilometer per uur was, niet wettig en overtuigend bewezen dat het essentiële element van het onder 1 primair ten laste gelegde ‘met een snelheid gelegen tussen 61 en 70 kilometer per uur, althans met een snelheid boven de 60 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid’ is vervuld. Voorts acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat met de betrokken Renault-personenauto op 15 september 2003 voorafgaande aan de aanrijding werd gereden ‘met een snelheid, welke (veel) te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse’.
Mede gelet op het voorgaande acht het hof de grove schuld van de verdachte, als ten laste gelegd onder 1 primair, niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde zijn overigens geen bewijsverweren gevoerd, terwijl evenmin bijzondere feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen die in de weg zouden staan aan het toepassen van de bewijsmiddelen.’
8.
Het eerste middel klaagt dat het hof verklaringen van verzoeker als bewijsmiddel(en) (onder 15, 16 en 17) heeft opgenomen terwijl het hof deze verklaringen in zijn nadere bewijsoverweging als ongeloofwaardig althans niet aannemelijk heeft aangemerkt.
9.
Blijkens zijn hiervoor onder 6 weergegeven overwegingen heeft het hof ten aanzien van de verklaringen van verzoeker overwogen:
‘De verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over de wijze waarop het DNA van hem in de voorruit van Renault terecht zou zijn gekomen. Het hof acht die verklaringen derhalve ongeloofwaardig’.
In de aanvulling op het verkorte arrest heeft het hof voorts de navolgende verklaringen van verzoeker opgenomen.
- —
De verklaring van verzoeker afgelegd bij de politie op 28 november 2004 voor zover inhoudende:
‘Dit kan niet mijn DNA zijn. Ik heb het niet gedaan. Jullie liegen tegen mij dat het mijn DNA is. U zegt mij dat de haar en bloedsporen zijn aangetroffen op de glasscherven, welke behoren aan de binnenzijde van het kapotte voorruit, veroorzaakt door het ongeval. De sporen bevonden zich geklemd tussen stukjes glas. Deze sporen zijn met grote zekerheid afkomstig van de bestuurder. Ik heb het echt niet gedaan. Als ik het gedaan zou hebben, zou ik het toegeven, dan krijg ik misschien nog minder straf ook. Ik heb veel dingen gedaan, maar dit zou ik nooit doen. Het kan gewoon niet kloppen. Ik heb geen ongeluk gemaakt. Ik heb het niet gedaan. Ik begrijp niet hoe mijn DNA gevonden is op de voorruit. U zegt mij dat mijn DNA tussen de glasscherven is gevonden. Ik weet het echt niet. Ik weet niet hoe ik jullie moet overtuigen. Ik snap er niks van. Ik weet niet meer wat ik moet zeggen. Ik ben er kapot van. Misschien heeft het laboratorium een fout gemaakt.’
- —
De verklaring van verzoeker afgelegd bij de politie op 29 november 2004 voor zover inhoudende:
‘Een week voor het ongeluk hebben we verhuisd met die auto. Ik heb toen met het tillen van een koelkast mijn hand kapot gehad Er kan dus ook bloed van mij in die auto zitten en omdat ik verder moest verhuizen, heb ik die auto ook een stukje verzet. Er kan dus bloed aan het stuur zitten. Er kunnen ook haren van mij in die auto zitten, omdat ik vaak in die auto zit. U zegt mij dat het DNA is aangetroffen in het glas van de voorruit. Ja, ik heb toch verteld dat ik aan mijn hand gewond was en dat er met sturen bloed daar boven op het dashboard is gekomen. U zegt mij dat bloed dat opgedroogd is niet van het dashboard op het raam vliegt bij een aanrijding. Dat kan toch? Waarom kan dat niet? Ik heb iets verzwegen, dat ik eerst met mijn advocaat wilde bespreken. Ik heb die auto drie dagen na het ongeluk heel toevallig teruggevonden. Ik zat in de tram naar de Lelylaan vanaf Osdorp naar Du Maroc; dat is een eethuisje. Ik ben een halte voor de Lelylaan uitgestapt en ben in de buurt van Bart Smit naar links gelopen. Ik ben daar tussen door een hek gelopen in de richting van Du Maroc. Ik zag daar die auto in een lange straat staan. Ik weet niet hoe die straat heet. Ik heb in die auto gekeken en heb ook aan het raam gezeten. Zo is dat DNA van mij in die auto gekomen. Later heb ik nog een keer gekeken of die auto daar stond en toen zag ik dat die auto weg was. Toen wist ik dat de politie die auto had opgehaald. U zegt mij dat ik elke keer als wij met iets komen iets anders verzin. Nee het is echt zo. Ik wilde alleen niet vertellen, omdat ik niet wist hoe het opgepakt zou worden. Straks zouden ze denken dat ik de dader ben. Als ik de politie bel dat ik die auto heb gevonden met mijn verleden. Toen wist ik nog niet dat er iemand was aangereden. U vraagt mij aan wie ik verteld heb dat die auto daar stond. Aan niemand. U vraagt mij of ik het ook niet aan mijn vader had verteld. Nee, aan niemand. U zegt mij dat u dat raar vindt, omdat die auto van mijn vader is. U vraagt mij of die auto bij huizen stond. Ja, bij flats en dan heb je bij de flat bosjes en garages. Die auto stond daar. Ik zag een Laguna staan en keek naar het kenteken en zag dat het ons kenteken was. Ik heb die deur opengemaakt en zag dat de ruit kapot was. Ik heb daar aan gezeten en heb mij gesneden. Zo komt mijn DNA erin. Ik heb nog later nog een keer gekeken en toen stond die auto er nog. Ik zag wel dat het raam kapot was en dacht wel dat hij iets had geraakt, maar ik dacht niet dat er iemand aangereden was. Het was pas na ongeveer twee weken dat de politie die auto heeft weggehaald. Ik dacht: ‘laat zij hun werk maar doen. Ik ga niet bellen.’ Hoeveel straf staat er eigenlijk op?’
- —
De verklaring van verzoeker afgelegd bij de rechter-commissaris op 30 november 2004, voor zover inhoudende:
‘Ik heb op 15 september 2003 niet als bestuurder in een auto gereden. Op 15 september 2003 was mijn zusje jarig. Ik ben op die verjaardag geweest. Op die verjaardag waren ook mijn neef [betrokkene 5] en diens vriendin [betrokkene 6]. Ik weet dat zij die avond de auto van mijn vader hebben geleend. Ik heb ook van hem gehoord dat de auto toen is gestolen. Wij wisten toen nog niet dat met die auto een ongeluk had plaatsgevonden op de Lelylaan te Amsterdam. Drie dagen na het ongeval zag ik onze auto toevallig staan. De auto had schade. Ik wist toen nog niet dat met die auto het ongeval had plaatsgevonden. Ik zag dat de voorruit van de auto versplinterd was. Ik ben in de auto gestapt. Ik heb aan het gebroken raam gevoeld, ik heb mij daarbij in mijn hand gesneden. Ik wilde toen niet naar de politie gaan om te vertellen over de vondst van de auto. In verband met mijn verleden wist ik niet hoe de politie dat zou oppakken. Ik heb tegen niemand iets over het aantreffen van die auto gezegd, ook niet tegen mijn vader of tegen [betrokkene 5] of [betrokkene 6]. Ik heb geen andere schade aan de auto gezien dan schade aan die ruit.’
10.
Aldus klaagt het middel terecht dat het hof de verklaringen van verzoeker die het zelf als ongeloofwaardig heeft aangemerkt, niet had mogen opnemen onder de bewijsmiddelen; immers, onbetrouwbare verklaringen zijn als zodanig niet redengevend voor de bewezenverklaring. Door dit wel te doen is de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen omkleed.2.
11.
Ik heb me afgevraagd wat de gedachtegang van het hof in deze is geweest, temeer nu de als bewijsmiddel opgenomen verklaringen van verzoeker in mijn ogen overbodig zijn. Het kan zijn dat het hof voor ogen heeft gehad om de verklaringen van verzoeker als kennelijk leugenachtig aan te merken. Naar vaste rechtspraak kan een verklaring van een verdachte die naar het oordeel van de rechter kennelijk leugenachtig is en is afgelegd om de waarheid te bemantelen tot het bewijs worden gebruikt indien dat oordeel zijn grondslag vindt in andere bewijsmiddelen dan de verklaring(en) van de verdachte.3. In casu volgt echter niet uit de overwegingen van het hof dat het de verklaringen van verzoeker als kennelijk leugenachtig en afgelegd om de waarheid te bemantelen heeft aangemerkt. Het hof heeft specifiek overwogen dat het de verklaringen ongeloofwaardig heeft geacht.
12.
Een andere gedachtegang van het hof kan zijn geweest dat het — door de verschillende verklaringen van verzoeker in het arrest op te nemen — heeft beoogd te onderbouwen dat verzoeker wisselende verklaringen heeft afgelegd. Echter, in dat geval dienen deze verklaringen niet onder de bewijsmiddelen te worden opgenomen, maar is voldoende dat de verklaringen in het dossier aanwezig zijn. De vindplaatsen zouden als service aan een verdachte nog in het arrest kunnen worden vermeld.4. Wat de gedachtegang van het hof ook is geweest: het middel slaagt.
13.
Het tweede middel klaagt dat het hof zich in zijn nadere bewijsoverweging beroept op bepaalde redengevende feiten en omstandigheden die niet uit de gebezigde bewijsmiddelen volgen. Blijkens de toelichting doelt het middel op de zinsnede van het hof dat verzoeker ‘heeft getracht te verhullen dat hij de bestuurder van de Renault-personenauto is geweest welke Renault was betrokken bij het ongeval op 15 september 2003’ en dat verzoeker ‘hiervoor zijn neef heeft benaderd die samen met zijn vriendin — in strijd met de waarheid — aangifte van diefstal van de Renault heeft gedaan.’
14.
De in de toelichting op het middel weergegeven door het hof genoemde feiten en omstandigheden heeft het hof kennelijk redengevend geacht voor de bewezenverklaring. Immers, het hof sluit zijn overweging af met de zinsnede:
‘Bij deze stand van zaken5. is, naar het oordeel van het hof, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bestuurder was van de Renault-personenauto, ten tijde van de ten laste gelegde feiten op 15 september 2003 te Amsterdam.’
Voor zover het middel klaagt dat uit het arrest niet blijkt op grond waarvan het hof tot de conclusie is gekomen dat verzoeker ‘heeft getracht te verhullen dat hij de bestuurder van de Renault-personenauto is geweest welke Renault was betrokken bij het ongeval op 15 september 2003’ miskent het de inhoud van bewijsmiddel 17. Onder 17 heeft het hof als bewijsmiddel opgenomen de verklaring van verzoeker afgelegd bij de rechter-commissaris. Uit deze verklaring volgt dat verzoeker op 15 september 2003 op de verjaardag van zijn zusje is geweest, dat ook zijn neef [betrokkene 5] en diens vriendin aanwezig waren en dat zij die avond de auto van verzoekers vader (NJ: zijnde de Renault-personenauto met kenteken [AA-00-BB]) hebben geleend. Dit ondersteunt mijns inziens in voldoende mate de overweging van het hof dat verzoeker heeft getracht te verhullen dat hij de bestuurder van de Renault-personenauto is geweest. De ongeloofwaardigheid van verzoekers verklaringen staat er niet aan in de weg uit deze specifieke verklaring af te leiden dat verzoeker een rookgordijn probeerde te leggen. In zoverre faalt het middel.
15.
Het middel klaagt evenwel terecht dat de zinsnede dat verzoeker zijn neef heeft benaderd die samen met zijn vriendin — in strijd met de waarheid — aangifte van diefstal van de Renault heeft gedaan niet uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt. Zoals gezegd volgt enkel uit de onder 17 opgenomen verklaring van verzoeker dat zijn neef en diens vriendin de auto van zijn vader op de avond van 15 september 2003 hebben geleend.6. Indien de rechter feiten of omstandigheden die redengevend zijn voor de bewezenverklaring zonder dat ze in de bewijsmiddelen voorkomen voor het eerst vermeldt in een bewijsoverweging, dient de rechter met voldoende mate van nauwkeurigheid die feiten en omstandigheden aan te duiden en de wettige bewijsmiddelen aan te geven waaraan die feiten en omstandigheden zijn ontleend.7. Uit hetgeen het hof heeft overwogen kan niet worden opgemaakt waaraan het hof heeft ontleend dat verzoeker zijn neef heeft benaderd die samen met zijn vriendin aangifte van diefstal van de Renault heeft gedaan. Daarmee is de bewezenverklaring evenmin naar de eis der wet met redenen omkleed.
16.
Het middel is terecht voorgesteld.
17.
Het derde middel is mede blijkens de toelichting gericht tegen 's hofs oordeel dat verzoekers handelingen (het niet tijdig en voldoende afremmen en niet uitwijken voor het slachtoffer) gevaar veroorzakend gedrag als bedoeld in art. 5 WVW 1994 opleverden.
18.
Ten aanzien van gevaarscheppend gedrag als bedoeld in art. 5 WVW 1994 geldt dat deze in concreto een bepaalde, minimale ernst moet hebben om onder het bereik van art. 5 WVW 1994 te kunnen worden gebracht. De handeling in concreto en wel in het licht van alle omstandigheden van het geval heeft als uitgangspunt te dienen.8. De onder de verbodsnorm van art. 5 WVW 1994 vallende handeling dient een reële mogelijkheid van schade voor lijf of goed te creëren.9.
19.
Het onderhavige geval kenmerkt zich blijkens de bewijsmiddelen door de omstandigheid dat verzoeker met tamelijk hoge snelheid10. op een voetgangersoversteekplaats is afgereden en daarbij niet tijdig en voldoende heeft afgeremd dan wel is uitgeweken voor de aldaar overstekende voetgangster. Ten aanzien van overstekende voetgangers dient een automobilist voorzichtigheid te betrachten en dit geldt des te meer bij nadering van een voetgangersoversteekplaats. Het oordeel van het hof dat deze handelwijze van verzoeker onder het bereik van art. 5 WVW 1994 valt geeft tegen de achtergrond van het voorgaande geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. De bewezenverklaring is voldoende met redenen omkleed.
20.
Het middel faalt.
21.
Het vierde middel klaagt dat het hof ten onrechte en in strijd met de wet verzoeker voor het onder 3 bewezenverklaarde een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen heeft opgelegd.
22.
Ten aanzien van de strafoplegging heeft het hof overwogen:
‘Oplegging van straffen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder feit l primair en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met aftrek van voorarrest. Terzake van het onder l primair ten laste gelegde heeft de rechtbank een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen voor de duur van één jaar opgelegd. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde is door de rechtbank geen straf of maatregel opgelegd.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest en ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde de ontzegging motorvoertuigen te besturen voor de duur van 2 jaren. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde is gerequireerd tot één week hechtenis. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit is tevens gerequireerd tot ontzegging van de bevoegdheid motorvoertuigen te besturen voor de duur van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
(…)
(hier volgt de strafmotivering van het hof)
Gelet op de ernst van de onder l subsidiair en onder 3 bewezen verklaarde overtredingen zal het hof ter zake van elk van deze overtredingen telkens hechtenis voor de duur van twee maanden opleggen.
Tevens zal het hof ter zake van elk van de bewezen verklaarde feiten een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen voor de duur van telkens l jaar.’
23.
Deze klacht is terecht voorgesteld. Gelet op het bepaalde in artikel 107 WVW 1994 jo 179 en 179a WVW 1994 kan geen ontzegging van de rijbevoegdheid worden opgelegd voor het onder 3 bewezenverklaarde feit.11.
24.
Het eerste, het tweede en het vierde middel zijn terecht voorgesteld. In dat geval behoef ik geen aandacht te besteden aan het vijfde middel, omdat terugwijzing moet volgen. Het derde middel faalt en leent zich voor afdoening langs de lijnen van art. 81 RO. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
25.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen omtrent het onder 1 subsidiair tenlastegelegde en de gehele strafoplegging, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑05‑2011
Vgl. HR 17 februari 2009, LJN BG5966; HR 7 juli 2009, LJN BI4699; HR 15 maart 2011, LJN BO9821; en HR 26 april 2011, LJN BP8498.
Vgl. HR 24 maart 1987, NJ 1987, 893; HR 19 maart 2002, NJ 2002, 567; en HR 24 mei 2005, NJ 2005, 396.
Cf. mijn conclusie voor HR 26 april 2011, LJN BP8522. In die zaak bevatte het eerste middel de klacht dat het hof een bewijsoverweging had opgenomen (over wisselende verklaringen van de verdachte in die zaak) die niet werden verantwoord met een vindplaats in het dossier. Mijn oordeel was dat het middel faalde: ‘Ik neem aan dat het verzoeker zelf was die de verklaringen heeft afgelegd welke in het dossier zijn opgenomen. De verdediging weet dus als geen ander waarop het hof doelt en waar de verklaringen te vinden zijn.’ De Hoge Raad paste op de zaak artikel 81 RO toe.
Waarmee het hof in mijn ogen verwijst naar zijn daarvoor onder gedachtenstreepjes opgesomde gedachten, waarbij het in het middel weergegevene is opgenomen onder het tweede gedachtenstreepje.
Als bewijsmiddel heeft het hof ook een verklaring opgenomen die [betrokkene 4] bij de politie heeft afgelegd op 28 januari 2004 (bewijsmiddel 10), inhoudende dat diens neef [verdachte] sinds ongeveer twee maanden in Marokko verblijft omdat er met zijn auto een dodelijke aanrijding heeft plaatsgevonden. Daargelaten dat niet duidelijk is of dit neef [betrokkene 5] (NJ: met voorletter S?) is: deze [betrokkene 4] verklaart niets over het doen van aangifte van diefstal van de Renault-personenauto.
HR 24 juni 2003, LJN AF7985, NJ 2004, 165 m.nt. Reijntjes en HR 23 oktober 2007, LJN BA5858, NJ 2008, 70 m.nt. Borgers.
Vgl. ook mijn conclusie onder HR 18 januari 2005, LJN AR7150, VR 2005, 114 waarin ik uiteenzet hoe ik hiertoe kom na een uitstapje naar art. 6 WVW 1994.
Otte, Hoofdwegen door het verkeersrecht, 5e, 2000, p. 44 en Krabbe, in: De Wegenverkeerswet 1994, 2e, 1999, p. 95).
De tamelijk hoge snelheid ontleen ik aan de getuigenverklaring van [betrokkene 2] (bewijsmiddel 4) die heeft verklaard dat verzoeker haar inhaalde, dat zij 60 kilometer per uur reed, dat zij zag dat de auto iets sneller reed dan zij en dat hij nog aan het accelereren was.
Gelet op de hiervoor weergegeven passages is het hof afgeweken van de straffen die de rechtbank had opgelegd en de eis van de advocaat-generaal (kennelijk wisten de rechtbank en de advocaat-generaal wel dat er geen rijontzegging kan worden opgelegd bij overtreding van art. 107, eerste lid, WVW 1994).