HR, 23-03-2018, nr. 17/03850
ECLI:NL:HR:2018:412, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-03-2018
- Zaaknummer
17/03850
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 23‑03‑2018
ECLI:NL:HR:2018:412, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑03‑2018; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2017:2196, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
V-N 2018/16.5 met annotatie van Redactie
NLF 2018/0766 met annotatie van Peter van der Muur
FED 2018/80 met annotatie van E. THOMAS
BNB 2018/136 met annotatie van J.J.P. SWINKELS
Belastingblad 2018/170 met annotatie van L.L.C. Blom
NTFR 2018/740 met annotatie van Mr. V.S. Huygen van Dyck-Jagersma
Beroepschrift 23‑03‑2018
Geachte heer, mevrouw,
Namens [X] (hierna: eiser) woonachtig te [Z], stel ik hierbij beroep in cassatie in tegen de uitspraak op verzet van het Gerechtshof Den Haag van 18 juli 2017 (zaaknr. BK SGR 17 / 00296) hier als bijlage overgelegd. Een afschrift van de volmacht van eiser wordt hierbij eveneens overgelegd.
Cassatiegronden
Het Hof heeft overwogen dat eiser in zijn beroep niet kan worden ontvangen nu hij bij het instellen van dat rechtsmiddel geen belang heeft. Het Hof overweegt daartoe dat het verzoek van eiser om een gespecificeerde factuur voor de omzetbelasting niet als een bijkomende beslissing kan worden aangemerkt.
Eiser betoogt dat de overweging van het Hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
Uit artikel 15 van de Wet OB volgt dat een ondernemer slechts omzetbelasting in aftrek kan brengen indien hij beschikt over een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur, als bedoeld in artikel 35a van de Wet OB. Vast staat dat de naheffingsaanslag als zodanig geen factuur is in vorenstaande zin. Eiser kan zijn recht op aftrek van voorbelasting dus slechts geldend maken indien alsnog aan hem rechtsopvatting van het Hof dat dit een buiten de bestreden naheffingsaanslag parkeerbelasting gelegen belang zou zijn. Eiser heeft, gelet op het voorgaande, een fiscaal belang bij het beroep. Het beroep van eiser had hierom ontvankelijk moeten worden geacht.
Ter afronding
De uitspraak van het Hof is onjuist, althans in strijd met het recht en ontoereikend gemotiveerd. Ik verzoek uw Raad daarom om deze uitspraak te vernietigen en de zaak voor behandeling terug te wijzen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, met inachtneming van uw uitspraak, opnieuw recht te doen.
Tevens wordt verzocht om vergoeding van kosten voor beroepsmatige rechtsbijstand.
Uitspraak 23‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting; art. 225 Gemeentewet; procesbelang; beroep met verzoek om uitreiking btw-factuur; beroep wel ontvankelijk, maar ongegrond.
Partij(en)
23 maart 2018
nr. 17/03850
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 18 juli 2017, nr. BK‑17/00296, op het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 19 januari 2017 betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Delft. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Regionale Belasting Groep heeft een verweerschrift ingediend. Aangezien dit geschrift bij de Hoge Raad na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.
2. Beoordeling van de klacht
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd wegens het parkeren van zijn voertuig op een openbare weg binnen de gemeente.
2.1.2.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. Hij heeft in het bezwaarschrift tevens verzocht aan hem een factuur uit te reiken die voldoet aan de in de artikelen 34c en volgende van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB 1968) neergelegde vereisten, waarop behalve de parkeervergoeding een te betalen bedrag aan omzetbelasting wordt vermeld.
2.1.3.
De heffingsambtenaar heeft de naheffingsaanslag verminderd en het hiervoor in 2.1.2 bedoelde verzoek afgewezen.
2.2.1.
Voor het Hof was uitsluitend nog in geschil of de heffingsambtenaar gehouden is aan belanghebbende een factuur uit te reiken met vermelding van een van de parkeervergoeding te onderscheiden bedrag aan omzetbelasting.
2.2.2.
Het Hof heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het Hof moet een bezwaar, beroep of (incidenteel) hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard als de indiener bij dat rechtsmiddel geen belang heeft. Daarvan is sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen. Naar het oordeel van het Hof kan het verzoek om uitreiking van een factuur voor de omzetbelasting als bedoeld in de artikelen 34c en volgende van de Wet OB 1968 niet worden aangemerkt als een verzoek om een bijkomende rechterlijke beslissing, omdat belanghebbende bij dat verzoek een buiten de naheffingsaanslag gelegen belang pretendeert.
2.3.1.
De klacht richt zich tegen de hiervoor in 2.2.2 weergegeven oordelen van het Hof.
2.3.2.
De klacht slaagt voor zover zij inhoudt dat het hoger beroep ten onrechte niet ontvankelijk is verklaard. Het Hof heeft onderzoek moeten doen naar de gronden die belanghebbende heeft aangevoerd tegen de uitspraak op bezwaar en is tot het oordeel gekomen dat die gronden niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak (vgl. HR 11 april 2014, nr. 13/01903, ECLI:NL:HR:2014:878, BNB 2014/122).
2.3.3.
De klacht faalt voor zover deze ertoe strekt dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende een factuur had moeten uitreiken op de wijze die is voorgeschreven in de artikelen 34c en volgende van de Wet OB 1968. Terecht heeft het Hof over dat standpunt geoordeeld als hiervoor in 2.2.2 is weergegeven.
2.4. ’
s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
3. Proceskosten
De Regionale Belasting Groep zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verklaart het tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar ingestelde beroep ongegrond,
gelast dat de Regionale Belasting Groep aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 124, en
veroordeelt de Regionale Belasting Groep in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1002 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer E.N. Punt als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra, Th. Groeneveld, J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2018.