Einde inhoudsopgave
Verzamelbesluit pensioenen
2.4 ODV aanwenden ter verkrijging van een lijfrente na AOW-leeftijd plus vijf jaar
Geldend
Geldend vanaf 11-07-2023. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-07-2023
- Bronpublicatie:
27-06-2023, Stcrt. 2023, 18570 (uitgifte: 10-07-2023, regelingnummer: 2023-13641)
- Inwerkingtreding
11-07-2023, terugwerkend tot: 01-07-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-06-2023, Stcrt. 2023, 18570 (uitgifte: 10-07-2023, regelingnummer: 2023-13641)
- Vakgebied(en)
Loonbelasting / Pensioenregeling
Om te kwalificeren als uitgave voor inkomensvoorziening wordt aan een lijfrente onder meer de eis gesteld dat de termijnen uit hoofde van deze lijfrente uiterlijk ingaan in het jaar waarin de belastingplichtige aan wie deze termijnen toekomen, de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de AOW-leeftijd (artikel 3.125, eerste lid, onderdelen a en c, Wet IB 2001), dan wel dat de eerste termijn wordt uitgekeerd uiterlijk in het jaar waarin de belastingplichtige aan wie deze termijnen toekomen, de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de AOW-leeftijd (artikel 3.126a, vierde lid, onderdeel a, onder 1°, Wet IB 2001).
Deze leeftijdsgrens is in beginsel ook van toepassing op een lijfrente die wordt verkregen door het aanwenden van een ODV. Op grond van artikel 10a.18, vijfde lid, Wet IB 2001 mag de genoemde leeftijdsgrens echter onder nader te stellen voorwaarden buiten toepassing worden gelaten.
Dit onderdeel bevat de te stellen voorwaarden, bedoeld in artikel 10a.18, vijfde lid, Wet IB 2001 wanneer een ODV geruisloos wordt aangewend ter verkrijging van een lijfrente op een tijdstip later dan het jaar waarin de belastingplichtige aan wie de lijfrentetermijnen toekomen, de leeftijd heeft bereikt die vijf jaar hoger is dan de AOW-leeftijd.
Voorwaarden
Voor de toepassing van artikel 10a.18, vijfde lid, Wet IB 2001 gelden de volgende twee voorwaarden:
- 1.
De termijnen uit hoofde van de lijfrente gaan direct na verkrijging in.
- 2.
De minimale uitkeringsduur van 20 jaar genoemd in artikel 3.126a, vierde lid, Wet IB 2001, mag worden verminderd met de periode die verstreken is tussen het moment waarop de gerechtigde de AOW-leeftijd heeft bereikt en het moment waarop de eerste termijn van de lijfrente wordt uitgekeerd.
Omdat in deze gevallen de ODV-termijnen altijd reeds zijn ingegaan op het moment dat de ODV wordt aangewend ter verkrijging van een lijfrente, gelden ook de voorwaarden, zoals deze zijn opgenomen in onderdeel 2.3. van dit besluit.