Vergelijk rechtsoverwegingen 3.1 tot en met 3.23 van het arrest van het hof. Ik laat onder meer weg de door het hof vastgestelde feiten omtrent de kwesties van de door [eiser] gebruikte domeinnaam, de bejegening door [eiser] van medewerkers van Street-One en uitlatingen van [eiser] over Street-One. Die kwesties spelen in cassatie geen rol meer.
HR, 24-02-2017, nr. 15/04399
ECLI:NL:HR:2017:311
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-02-2017
- Zaaknummer
15/04399
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:311, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 24‑02‑2017; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2015:1707, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1117, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:1117, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑11‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:311, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑09‑2015
- Wetingang
- Vindplaatsen
AR 2017/1016
Prg. 2017/82 met annotatie van A.J.J. van der Heiden
NJ 2018/12 met annotatie van J.B.M. Vranken
JOR 2017/152 met annotatie van mr. P.G.M. Brouwer, mr. J. Bedaux
JIN 2017/58 met annotatie van P.J.B. van Deurzen
NTHR 2017, afl. 3, p. 154
NTHR 2017, afl. 4, p. 196
JIN 2017/58 met annotatie van P.J.B. van Deurzen
JOR 2017/152 met annotatie van mr. P.G.M. Brouwer, mr. J. Bedaux
Uitspraak 24‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Contractenrecht, onrechtmatige daad. Franchiseovereenkomst, dwaling. Handelt franchisegever onrechtmatig door rapport met onjuiste prognoses aan wederpartij te verschaffen? Betekenis van HR 25 januari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD7329, NJ 2003/31 (Paalman/Lampenier).
Partij(en)
24 februari 2017
Eerste Kamer
15/04399
LZ/JS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie, verweerder in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. J. den Hoed,
t e g e n
STREET-ONE MODEHANDEL B.V.,gevestigd te Oldenzaal,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaten: mr. D. Rijpma en mr. M.S. van der Keur.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Street-One.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 416016/HA ZA 12-416 van de rechtbank ’s-Gravenhage van 13 juni 2012 en 19 september 2012;
b. het arrest in de zaak 200.119.634/01 van het gerechtshof Den Haag van 9 juni 2015.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. Street-One heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot verwerping van zowel het principaal als het incidenteel cassatieberoep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 18 november 2016 op die conclusie gereageerd.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1.1 – 1.1.13. Deze komen, samengevat, op het volgende neer.
- -
i) Street-One maakt deel uit van het CBR-concern, dat een aantal kledingmerken exploiteert, waaronder het merk STREET ONE. CBR en de tot haar concern behorende ondernemingen sluiten overeenkomsten met zelfstandige ‘partners’/retailers, die de kleding verkopen in door CBR ontwikkelde winkelconcepten. Een van deze winkelconcepten is de ‘store’: een winkel met een door CBR ontworpen inrichting, waarin uitsluitend één van de CBR-merken wordt verkocht.
- -
ii) Op 10 augustus 2010 heeft Street-One met [eiser] overeenkomsten voor de duur van vijf jaar gesloten met betrekking tot een ‘store’ te Wijchen, waaronder een POS-overeenkomst (POS staat voor Point Of Sale) betreffende de levering van merkkleding van Street-One aan [eiser] en diens recht op verkoop daarvan in de winkel te Wijchen. Daaraan voorafgaand had Street-One prognoses voor de exploitatie van de winkel aan [eiser] verstrekt. De winkel is op 2 september 2010 geopend.
- -
iii) Op 8 en 31 maart 2011 en 1 mei 2011 hebben partijen overeenkomsten gesloten met betrekking tot een Street-One winkel in Barneveld, met gelijke inhoud als de overeenkomsten met betrekking tot de winkel in Wijchen. Ook voor deze winkel zijn vooraf prognoses door Street-One aan [eiser] verstrekt. De winkel is medio april 2011 geopend.
- -
iv) Bij brieven van 15 maart 2011 en 1 juli 2011 heeft (de toenmalige advocaat van) [eiser] aan Street-One geschreven dat de door Street-One verstrekte prognoses voor de winkel in Wijchen onjuist waren. [eiser] heeft Street-One in gebreke gesteld voor het niet-nakomen van haar zorgplicht om hem te adviseren en te ondersteunen en Street-One aansprakelijk gesteld voor de schade die hij daardoor heeft geleden en zal lijden.
- -
v) Bij brief van 16 januari 2012 heeft [eiser] de POS-overeenkomst voor de winkel in Wijchen buitengerechtelijk vernietigd dan wel ontbonden. Bij brief van 12 april 2012 heeft hij datzelfde gedaan voor de winkel in Barneveld.
3.2.1
Voor zover in cassatie van belang, vordert [eiser] in dit geding verklaringen voor recht dat hij heeft gedwaald, dat de franchiseovereenkomsten tussen partijen buitengerechtelijk zijn vernietigd, en dat Street-One onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, alsmede een veroordeling van Street-One tot vergoeding van de door hem geleden schade. [eiser] heeft daartoe onder meer gesteld dat Street-One onjuiste prognoses voor de winkels in Wijchen en Barneveld heeft verstrekt.
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen.
3.2.2
Het hof heeft voor recht verklaard dat [eiser] heeft gedwaald en dat de POS-overeenkomsten tussen partijen buitengerechtelijk zijn vernietigd. Voorts heeft het voor recht verklaard dat Street-One onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door een ondeugdelijke prognose te verstrekken betreffende de winkel in Wijchen, en heeft het Street-One veroordeeld tot vergoeding van de door [eiser] door de dwaling met betrekking tot de winkel in Wijchen geleden schade, op te maken bij staat.
Daartoe heeft het hof onder meer overwogen dat:
- de prognoses waren gebaseerd op onjuiste of onvolledige uitgangspunten, omdat ten tijde van het aangaan van de POS-overeenkomsten zowel in Wijchen als in Barneveld een negatieve marktruimte aanwezig was, waardoor de geprognosticeerde omzet in de eerste twee jaar in Wijchen en de eerste drie/vier jaar in Barneveld niet haalbaar was (rov. 29);
- [eiser] de overeenkomsten niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten als hij ervan op de hoogte zou zijn geweest dat de geprognosticeerde omzet in de eerste jaren niet haalbaar was, hetgeen meebrengt dat het beroep op dwaling slaagt en dat de POS-overeenkomsten buitengerechtelijk zijn vernietigd (rov. 30-31);
- voor toewijzing van de vorderingen op grond van onrechtmatige daad nodig is dat Street-One te verwijten valt dat zij geen rekening heeft gehouden met de lagere omzet in de aanloopfase en/of de negatieve marktruimte in Wijchen en Barneveld en de gevolgen daarvan (rov. 32);
- Street-One met betrekking tot de winkel in Wijchen te verwijten is dat zij de prognose niet naar beneden heeft bijgesteld toen haar bleek dat de winkel een vloeroppervlak had van 100 m2 in plaats van 130 m2; daarmee is sprake van onrechtmatig handelen; schade als gevolg van de dwaling aannemelijk en in zoverre zal het hof de vorderingen toewijzen (rov. 33);
- [eiser] ten aanzien van de winkel in Barneveld niet voldoende concreet gesteld heeft dat Street-One wist of had behoren te weten dat in Barneveld sprake was van een negatieve marktruimte en/of dat de geprognosticeerde omzet in de eerste jaren niet haalbaar was en/of haar anderszins een verwijt valt te maken; het hof zal de vorderingen in zoverre afwijzen (rov. 34).
4. Beoordeling van het middel in het principale beroep
De klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beoordeling van het middel in het voorwaardelijk incidentele beroep
5.1
Het incidentele beroep, dat is ingesteld onder de voorwaarde dat het principale beroep slaagt, behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen behandeling. De Hoge Raad ziet echter aanleiding ten overvloede als volgt te overwegen.
5.2
Het middel stelt de vraag aan de orde of een franchisegever onrechtmatig handelt indien hij voorafgaand aan het sluiten van de franchiseovereenkomst een analyse omtrent de verwachte omzet aan zijn wederpartij verstrekt waarvan hij niet weet, maar (slechts) behoort te weten dat die analyse fouten bevat. Volgens het middel geldt ingevolge HR 25 januari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD7329, NJ 2003/31 (Paalman/Lampenier) als voorwaarde voor aansprakelijkheid op grond van art. 6:162 BW dat de franchisegever zijn wederpartij welbewust in een onjuiste veronderstelling heeft gebracht en gelaten.
5.3
In het arrest Paalman/Lampenier heeft de Hoge Raad overwogen dat de franchisegever die een rapport over de te verwachten omzet en de te verwachten winst aan zijn wederpartij verschaft, onder omstandigheden onrechtmatig handelt, indien hij weet dat dit rapport ernstige fouten bevat en hij zijn wederpartij niet op deze fouten opmerkzaam maakt. Deze regel ziet op het in dat arrest aan de orde zijnde geval waarin de franchisegever het onderzoek en het opstellen van het daarop gebaseerde rapport aan een derde heeft uitbesteed. Ook de franchisegever mag dan in de regel op de juistheid daarvan vertrouwen, zodat in beginsel van onzorgvuldig handelen zijnerzijds pas sprake is in geval van wetenschap als hiervoor bedoeld.
Dat laatste is anders als de franchisegever zelf, of een persoon waarvoor hij aansprakelijk is op de voet van een van de art. 6:170 – 6:172 BW, het onderzoek uitvoert en de resultaten daarvan aan zijn wederpartij verstrekt. In dat geval kan ook sprake zijn van onzorgvuldig handelen zonder dat de franchisegever (of de persoon voor wie hij aansprakelijk is) weet dat het rapport fouten bevat, en wel indien onzorgvuldigheid van de franchisegever (of van de persoon voor wie hij aansprakelijk is) heeft geleid tot de fouten in het rapport.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Street-One begroot op € 848,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, M.V. Polak, C.E. du Perron en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 24 februari 2017.
Conclusie 04‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Contractenrecht, onrechtmatige daad. Franchiseovereenkomst, dwaling. Handelt franchisegever onrechtmatig door rapport met onjuiste prognoses aan wederpartij te verschaffen? Betekenis van HR 25 januari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD7329, NJ 2003/31 (Paalman/Lampenier).
Partij(en)
15/04399
mr. W.L. Valk
Zitting 4 november 2016
Conclusie inzake
[eiser]
(hierna [eiser])
tegen
Street-One Modehandel B.V.(hierna Street-One)
Deze zaak betreft franchising, althans een sterk vergelijkbare rechtsfiguur, en in het bijzonder de aansprakelijkheid van de franchisegever voor door hem aan de franchisenemer vooraf ter beschikking gestelde onjuiste prognoses.
1. Feiten en procesverloop
1.1.
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan:1.
1.1.1.
Street-One maakt deel uit van het CBR-concern, dat een aantal kledingmerken exploiteert, waaronder het merk STREET ONE. CBR en de tot haar concern behorende ondernemingen sluiten overeenkomsten met zelfstandige ‘partner’-retailers, die de kleding verkopen in door CBR ontwikkelde winkelconcepten. Een van deze winkelconcepten is de ‘store’: een winkel met een door CBR ontworpen inrichting, waarin uitsluitend een van de CBR-merken wordt verkocht.
1.1.2.
In of omstreeks december 2009 en in 2010 hebben [eiser] en medewerkers van Street-One gesprekken gevoerd over de exploitatie van een Street-One-winkel door [eiser] in Wijchen aan de [a-straat 1]. In dat verband heeft Street-One een ‘Plan-BWA ST Local’ (hierna ook: BWA Wijchen) verstrekt aan [eiser]. Daarin wordt een bruto omzet van € 504.000,—, een bruto totaal rendement van € 450.000,— en een voorlopig resultaat voor belastingen van € 53.370,— genoemd. Voorts heeft Street-One aan [eiser] een ‘Vermarktungs - Prüfung Store’ (hierna ook: VPS Wijchen) verstrekt, waarop is vermeld: ‘datum 29-11-2005’ (waarbij 2005 moet worden gelezen als 2008), ‘Partnername [A]’ en ‘Planumsatz ST Local (450T€) 455.000,00 €’. In 2008 exploiteerde [A] een aantal Street-One-winkels en was zij geïnteresseerd in de exploitatie van zo’n winkel in Wijchen aan de [a-straat 1].
1.1.3.
Op 10 augustus 2010 hebben partijen overeenkomsten gesloten met betrekking tot een winkel (in de overeenkomsten aangeduid als ‘het systeemoppervlak’) aan de [a-straat 1] te Wijchen. Partijen hebben onder meer een ‘POS-overeenkomst met betrekking tot een systeemoppervlak ‘Store’ (waarbij POS staat voor Point Of Sale) gesloten betreffende de levering van merkkleding van Street-One aan [eiser] (in de POS-overeenkomst aangeduid als ‘de systeempartner’) en diens recht op verkoop daarvan ‘met duidelijke nadruk op de handelsnaam van Street One’ in de winkel te Wijchen. Partijen hebben deze overeenkomst gesloten voor de duur van vijf jaar.
1.1.4.
Op 2 september 2010 heeft [eiser] de winkel in Wijchen geopend en is hij met de exploitatie daarvan begonnen. In de periode van 2 september 2010 tot 2 september 2011 heeft [eiser] een omzet gerealiseerd van € 406.141,— en een negatief resultaat van € 50.289,—. In de periode van 1 januari tot en met 31 december 2011 heeft [eiser] een omzet gerealiseerd van € 363.000,—.
1.1.5.
In oktober/november 2010 hebben partijen gesproken over de exploitatie door [eiser] van een tweede Street-One-winkel aan de [b-straat] in Barneveld. In dat verband heeft Street-One een Business analyse (BEE) d.d. 11-11-2011 en/of een BEE d.d. 26 januari 2011 (hierna ook: BEE Barneveld) verstrekt aan [eiser], waarin een bruto omzet van € 511.364,— en een bruto totaal vermogen van € 450.000,— wordt genoemd. Ook heeft Street-One een ‘Jahreumsatzplanung 2011’ (hierna: JUP Barneveld) aan [eiser] verstrekt waarin een ‘Plan-Jahresumsatz 2011’ is vermeld van € 450.000,—.In een mail van 10 november 2010 schrijft [betrokkene] van Street-One aan [eiser]:
‘Voor de BWA zou ik Barneveld op 450.000 Euro jaarplan plannen … Maar Barneveld is een plaats met zeker een omzetpotentie van 550.000 Euro omzet.’
1.1.6.
Op 8 en 31 maart 2011 alsmede op 1 mei 2011 hebben partijen overeenkomsten, waaronder een POS-overeenkomst, gesloten met betrekking tot de winkel in Barneveld.
1.1.7.
Op 14 of 17 april 2011 heeft [eiser] de winkel in Barneveld geopend en is hij met de exploitatie daarvan begonnen. Van 17 april 2011 tot en met 31 augustus 2011 heeft [eiser] een omzet gerealiseerd van € 114.594,-.
1.1.8.
Bij brieven van 15 maart 2011 en 1 juli 2011 heeft (de toenmalige advocaat van) [eiser] aan Street-One geschreven dat de door Street-One verstrekte prognose voor de winkel in Wijchen onjuist was. [eiser] heeft Street-One in gebreke gesteld voor het niet nakomen van haar zorgplicht om hem te adviseren en te ondersteunen en Street-One aansprakelijk gesteld voor de schade die hij daardoor heeft geleden en zal lijden.
1.1.9.
Bij brief van 23 september 2011 heeft [eiser] een in zijn opdracht in september 2011 opgesteld rapport ‘Vestigingplaats en Retailscan Street One Barneveld en Wijchen’ van CBW-MITEX aan Street-One toegezonden.
1.1.10.
Bij brief van 7 november 2011 heeft Street-One de POS-overeenkomsten buitengerechtelijk ontbonden. Street-One heeft hierna de levering van kleding aan [eiser] tot medio januari 2012 gestaakt.
1.1.11.
Per 31 december 2011 heeft [eiser] de exploitatie van de winkel in Wijchen gestaakt. Bij brief van 16 januari 2012 heeft [eiser] verklaard de POS-overeenkomst ten aanzien van de winkel in Wijchen te vernietigen dan wel te ontbinden.
1.1.12.
Op 24 februari 2012 hebben partijen een schikking getroffen, die onder meer inhoudt dat de POS-overeenkomst voor de winkel in Barneveld wordt beëindigd per 31 maart 2012 of zoveel eerder als [eiser] dat wenst.
1.1.13.
Bij brief van 12 april 2012 heeft [eiser] verklaard de POS-overeenkomst ten aanzien van de winkel in Barneveld te vernietigen dan wel te ontbinden.
1.2.
[eiser] heeft Street-One bij dagvaarding van 7 november 2011 in rechte betrokken.2.De vorderingen van [eiser] strekten onder meer tot diverse verklaringen voor recht met betrekking tot onder meer dwaling door [eiser] bij het aangaan van de POS-overeenkomsten en vernietiging op die grond, onrechtmatig handelen van Street-One, toerekenbaar tekortschieten van Street-One en handelen niet conform de regels van redelijkheid en billijkheid door Street-One. Aan die vorderingen legde [eiser] onder meer ten grondslag dat Street-One hem onjuiste prognoses heeft verstrekt.
1.3.
In reconventie heeft Street-One onder meer een verklaring voor recht gevorderd dat de POS-overeenkomsten door haar buitengerechtelijk zijn ontbonden, alsmede veroordeling van [eiser] tot betaling van diverse bedragen, onder meer voor openstaande facturen, en tot schadevergoeding nader op te maken bij staat.
1.4.
Bij vonnis van 19 september 2012 heeft de rechtbank de vorderingen in conventie afgewezen en die in reconventie deels toegewezen.
1.5.
[eiser] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Bij memorie van grieven heeft [eiser] zijn eis gewijzigd.3.Enigszins verkort weergegeven en voor zover in cassatie van belang,4.heeft hij gevorderd dat het hof:
primair:
I. A. voor recht zal verklaren dat [eiser] heeft gedwaald;
B.1. primair voor recht zal verklaren dat de franchiseovereenkomsten tussen [eiser] en Street-One buitengerechtelijk zijn vernietigd;
B.2. subsidiair deze overeenkomsten gerechtelijk zal vernietigen;
C. Street-One zal veroordelen tot betaling van een schadeloosstelling aan [eiser] nader op te maken bij staat, dan wel een in goede justitie vast te stellen schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente;
II. A. voor recht zal verklaren dat Street-One onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld doordat zij ondeugdelijke prognoses heeft verstrekt als gevolg waarvan [eiser] schade heeft geleden;
B.1. Street-One zal veroordelen tot vergoeding van de schade, vermeerderd met rente;
B.2. deze schade primair zal begroten op het geprognosticeerde resultaat voor de duur van de franchiseovereenkomsten, althans een in goede justitie te bepalen duur;
B.3. subsidiair naar de schadestaatprocedure zal verwijzen;
B.4. meer subsidiair de schadevergoeding zal vaststellen;
subsidiair:
III. A. voor recht zal verklaren dat Street-One toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eiser];
B.1. primair voor recht zal verklaren dat de franchiseovereenkomsten buitengerechtelijk zijn ontbonden per 16 januari en 1 april 2012;
B.2. meer subsidiair5.de franchiseovereenkomsten alsnog zal ontbinden per in goede justitie vast te stellen data;
C. Street-One zal veroordelen tot betaling van een vergoeding voor de schade die [eiser] heeft geleden en/of lijdt doordat Street-One toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de franchiseovereenkomst, nader op te maken bij staat, dan wel in goede justitie vast te stellen en te vermeerderen met de wettelijke rente.
meer subsidiair:
IV. A. voor recht zal verklaren dat Street-One niet heeft gehandeld jegens [eiser] conform de regels van redelijkheid en billijkheid;
B. Street-One zal veroordelen tot betaling van een vergoeding voor de schade die [eiser] heeft geleden en/of lijdt doordat Street-One niet heeft gehandeld conform de regels van redelijkheid en billijkheid, nader op te maken bij staat, dan wel in goede justitie vast te stellen en te vermeerderen met wettelijke rente.
1.6.
Door Street-One is incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.7.
Bij arrest van 9 juni 2015 heeft het hof het vonnis van de rechtbank van 19 september 2012 vernietigd en, voor zover in cassatie van belang, in conventie:
̶ voor recht verklaard dat [eiser] heeft gedwaald en dat de POS-overeenkomsten tussen partijen buitengerechtelijk zijn vernietigd;
̶ voor recht verklaard dat Street-One onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door een ondeugdelijke prognose te verstrekken betreffende de winkel in Wijchen;
̶ Street-One veroordeeld tot vergoeding van door [eiser] door de dwaling met betrekking tot de winkel in Wijchen geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente.
In reconventie heeft het hof de vorderingen van Street-One afgewezen.
1.8.
Voor zover in cassatie van belang zijn de belangrijkste overwegingen van het hof in hoofdlijnen als volgt.
1.8.1.
Of de POS-overeenkomsten kwalificeren als franchiseovereenkomsten kan in het midden worden gelaten. Gelet op de aard van de POS-overeenkomsten geldt de norm die door de Hoge Raad is gegeven voor de beoordeling van prognoses bij franchiseovereenkomsten (vgl. HR 19 februari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0868 en HR 25 januari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD7329) onverkort voor deze overeenkomsten. Die norm houdt in dat vernietiging op grond van dwaling mogelijk is indien een prognose is gebaseerd op verkeerde, ten tijde van het sluiten van de overeenkomst reeds bekende uitgangspunten, dan wel andere (ernstige) fouten in de onderbouwing en/of de berekening bevat. Ook is aansprakelijkheid van Street-One denkbaar op een van de andere grondslagen, indien haar ter zake een verwijt valt te maken (rechtsoverwegingen 12-13).
1.8.2.
[eiser] verwijt Street-One de prognoses te hebben gebaseerd op verkeerde, op dat moment reeds bekende, uitgangspunten, dan wel andere fouten in de onderbouwing of de berekening van de prognoses te hebben gemaakt. Concreet verwijt [eiser] Street-One:
a. geen (deugdelijk) geïndividualiseerd vestigingsplaatsonderzoek te hebben gedaan;
b. geen rekening te hebben gehouden met de financiële crisis na 2008;
c. te zijn uitgegaan van een onjuist vloeroppervlak;
d. te zijn uitgegaan van te lage kosten;
e. te zijn uitgegaan van een te laag afprijzingspercentage (van 12%);
f. geen rekening te hebben gehouden met een lagere omzet in de aanloopfase en met de (in dat verband relevante) in Wijchen en Barneveld aanwezige negatieve marktruimtes (rechtsoverweging 15).
1.8.3.
De verwijten sub a, b, c, d en e moeten worden verworpen (rechtsoverwegingen 17-28).
1.8.4.
Met betrekking tot het verwijt sub f: gelet op het partijdebat moet ervan worden uitgegaan dat er een negatieve marktruimte aanwezig was in Wijchen en Barneveld ten tijde van het aangaan van de POS-overeenkomsten, waardoor de geprognosticeerde omzet in de eerste twee jaar in Wijchen en de eerste drie/vier jaar in Barneveld niet haalbaar was, zodat de prognose is gebaseerd op onjuiste of onvolledige uitgangspunten (rechtsoverweging 29).
1.8.5.
Niet (voldoende) is betwist dat [eiser] de overeenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten als hij ervan op de hoogte zou zijn geweest dat de geprognosticeerde omzet in de eerste jaren niet haalbaar was (rechtsoverweging 30). Het beroep op dwaling slaagt en de POS-overeenkomsten zijn buitengerechtelijk vernietigd (rechtsoverweging 31).
1.8.6.
Voor toewijzing van de vorderingen gegrond op onrechtmatige daad en (meer subsidiair) de redelijkheid en billijkheid is nodig dat Street-One te verwijten valt dat zij geen rekening heeft gehouden met de lagere omzet in de aanloopfase en/of de negatieve marktruimte in Wijchen en Barneveld en de gevolgen daarvan (rechtsoverweging 32).
1.8.7.
Street-One is te verwijten dat zij de prognose voor de winkel in Wijchen niet naar beneden heeft bijgesteld toen haar bleek dat de winkel een vloeroppervlak had van 100 m2 in plaats van 130 m2. Daarmee is sprake van onrechtmatig handelen. Schade als gevolg van de dwaling is aannemelijk. Dat naast de schade door de dwaling nog schade is geleden door het – op hetzelfde feitencomplex gebaseerde – onrechtmatig handelen is gesteld noch aannemelijk geworden. In zoverre zal de vordering tot schadevergoeding worden afgewezen (rechtsoverweging 33).
1.8.8.
Ten aanzien van de winkel in Barneveld heeft [eiser] niet voldoende concreet gesteld dat Street-One wist of had behoren te weten dat er in Barneveld sprake was van een negatieve marktruimte en/of dat de geprognosticeerde omzet in de eerste jaren niet haalbaar was en/of haar anderszins een verwijt valt te maken (rechtsoverweging 34).
1.9.
Bij dagvaarding van 9 september 2015 heeft [eiser] cassatieberoep ingesteld tegen ’s hofs arrest en vernietiging van dit arrest gevorderd. Street-One heeft van antwoord gediend en voorwaardelijk incidenteel beroep ingesteld. Beide partijen hebben hun standpunt in cassatie schriftelijk laten toelichten, waarna nog van re- en dupliek is gediend.
2. Inleidende beschouwingen naar aanleiding van het principale en het incidentele beroep
2.1.
Franchising heeft in de afgelopen decennia een grote vlucht genomen. In internationaal en nationaal verband is groeiende de overtuiging dat franchisenemers tot op zekere hoogte bescherming verdienen in verband met onder meer de kennisasymmetrie en het verschil in maatschappelijke positie tussen doorsnee franchisegevers en doorsnee franchisenemers. Dit ziet mede op door de franchisegever aan de franchisenemer vooraf verstrekte prognoses omtrent de te verwachten omzet en/of winst.
2.2.
Zeer recent heeft een en ander een bijzondere nadruk gekregen met de introductie van de Nederlandse Franchise Code (NFC) die sinds begin 2016 bestaat en zelfregulerende gedragsregels ten aanzien van franchising bevat.6.Inmiddels lijkt nationale wetgeving in de geest van die code min of meer aannemelijk.7.
2.3.
Voor het huidige Nederlandse recht is onder meer richtinggevend het arrest Paalman/Lampenier.8.Uit dat arrest haal ik de belangrijkste overwegingen aan:
‘3.3.1 Het middel berust op de opvatting dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid, in verband met de aard van de franchiseovereenkomst, voortvloeit dat op de franchisegever, in de onderhandelingsfase die aan het sluiten van een franchiseovereenkomst voorafgaat, de plicht rust er voor zorg te dragen dat door hem aan de franchisenemer te verschaffen prognoses omtrent de te verwachten omzetten of resultaten van de door de franchisenemer te stichten onderneming berusten op een deugdelijk onderzoek. Het middel verbindt hieraan klaarblijkelijk de gevolgtrekking dat indien de door de franchisegever aan de franchisenemer verschafte prognose berust op een niet deugdelijk onderzoek, en de franchisenemer daardoor onder invloed van een verkeerde voorstelling van zaken de overeenkomst aangaat, de franchisegever aansprakelijk is voor de schade die de franchisenemer hierdoor lijdt.
3.3.2
Vooropgesteld moet worden dat het in dit geding niet gaat om de vraag of Paalman, als franchisenemer, de door hem gesloten overeenkomst kan vernietigen op de grond dat hij door een hem door Lampenier, als franchisegever, verschaft rapport omtrent de te verwachten omzet en/of te verwachten winst, in dwaling is komen te verkeren als gevolg van fouten die dit rapport bevat. In zodanig geval zou, naar volgt uit art. 6:228 lid 1, aanhef en onder a, BW in beginsel vernietiging op grond van dwaling mogelijk zijn, ongeacht of de fouten zijn toe te rekenen aan de franchisegever zelf dan wel aan een of meer derden.
3.3.3
De opvatting waarvan het middel, zoals hiervoor onder 3.3.1 is vermeld, uitgaat kan in haar algemeenheid niet worden aanvaard. Uit hetgeen redelijkheid en billijkheid eisen, in verband met de aard van de franchiseovereenkomst, vloeit niet de algemene regel voort dat op de franchisegever een verbintenis rust om de franchisenemer in te lichten omtrent de te verwachten omzet of omtrent de winstverwachting. De bijzondere omstandigheden van het geval kunnen zodanige verbintenis wel meebrengen, maar het bestaan van zodanige omstandigheden heeft het Hof niet vastgesteld. Daarover wordt in cassatie niet geklaagd.
Nu het bestaan van een verbintenis tot het verschaffen van inlichtingen als hiervoor bedoeld niet kan worden aangenomen, kan ook van een tekortkoming in de nakoming ervan geen sprake zijn en derhalve evenmin van een daarop berustende verplichting tot het vergoeden van schade.
3.4
Bij dit een en ander dient nog het volgende te worden opgemerkt. Uit de enkele omstandigheid dat een partij bij onderhandelingen die aan het sluiten van een franchiseovereenkomst voorafgaan, de ander een rapport over de te verwachten omzet en de te verwachten winst heeft verschaft, kan niet worden afgeleid dat een daartoe strekkende verbintenis op eerstgenoemde rustte.
Wel zal de franchisegever die een rapport, zoals hiervoor bedoeld, aan zijn wederpartij verschaft, onder omstandigheden onrechtmatig handelen, indien hij weet dat dit rapport ernstige fouten bevat en hij zijn wederpartij niet op deze fouten opmerkzaam maakt. Op deze grond zou kunnen worden aangenomen dat de franchisegever verplicht is de door zijn wederpartij geleden schade te vergoeden. Zodanige aansprakelijkheid kan ook bestaan indien sprake is van onrechtmatig handelen door personen voor de gevolgen van wier fouten degene die het rapport aan zijn wederpartij verschafte, op grond van de art. 6:170-6:172 BW aansprakelijk is.’
2.4.
Bij deze overwegingen moet worden bedacht dat het in de zaak Paalman/Lampenier ging om de beweerde ondeugdelijkheid van een door een derde in opdracht van de franchisegever uitgevoerd vestigingsplaatsonderzoek. Volgens het cassatiemiddel in de zaak rustte op Lampenier als franchisegever de plicht om ervoor te zorgen dat de prognoses berustten op een deugdelijk haalbaarheids- of marktonderzoek en moest het externe onderzoeksbureau worden aangemerkt als een hulppersoon van Lampenier als bedoeld in art. 6:76 BW. Uit de aangehaalde overwegingen is duidelijk dat dit uw Raad te ver ging en dat dunkt mij nog altijd juist. Indien het door de derde verrichte onderzoek ondeugdelijk was, zal de franchisenemer veelal die derde kunnen aanspreken uit onrechtmatige daad (art. 6:162 BW). Dat geldt in ieder geval indien de derde zich bewust behoorde te zijn van de mogelijkheid dat het rapport aan een aspirant-franchisenemer ter beschikking zou worden gesteld. In dat geval behoorde de derde immers te begrijpen dat die aspirant-franchisenemer zijn verwachtingen mede op de inhoud van het rapport zou afstemmen. Voor aansprakelijkheid van de franchisegever die het rapport van de derde met een aspirant-franchisenemer deelt, bestaat daarentegen niet spoedig aanleiding. De franchisegever heeft het onderzoek immers aan de derde uitbesteed en vertrouwt ook zelf op de inhoud van dat onderzoek. Slechts in het geval dit vertrouwen misplaatst was, valt aan aansprakelijkheid van de franchisegever te denken, of in geval van de toepasselijkheid van art. 6:170-6:172 BW (vergelijk de tweede alinea van de aangehaalde rechtsoverweging 3.4 van het arrest Paalman/Lampenier).
2.5.
Tegelijk moet onder ogen worden gezien dat aan de overwegingen in de zaak Paalman/Lampenier in de rechtspraktijk veelal een te algemene strekking wordt gegeven, in die zin dat ook een franchisegever die zelf onderzoek heeft gedaan en op basis van onjuiste gegevens een prognose verstrekt, daarvoor niet aansprakelijk zou zijn, behoudens voor zover de franchisegever wéét dat de prognose ernstige fouten bevat en de wederpartij daarop niet opmerkzaam maakt. In die zin luidt ook het incidentele cassatiemiddel.
De consequenties van de bedoelde (mijns inziens onjuiste) rechtsopvatting blijken bijvoorbeeld uit Rechtbank Noord-Holland 3 december 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:11564, NJF 2015/70.9.In die zaak had een interne afdeling van de franchisegever (Albert Heijn) onderzoek verricht en op die basis aan de aspirant-franchisenemer een omzetprognose verstrekt. Er bleek nóg een omzetprognose te zijn, die de franchisegever intern had gehouden en die significant lager was dan de aan de aspirant-franchisenemer verstrekte prognose. De rechtbank overweegt dat de franchisegever geen afdoende verklaring heeft gegeven voor het verschil tussen de beide prognoses en neemt op die grond aan dat de aan de franchisenemer verstrekte prognose onzorgvuldig is tot stand gekomen. Niettemin meent de rechtbank dat gelet op het arrest Paalman/Lampenier geen sprake kan zijn van een tekortkoming en dat ook het beroep op onrechtmatige daad moet falen. Gelukkig voor de franchisegever komt deze wel verder met het wilsgebrek dwaling in combinatie met wijziging van de overeenkomst op grond van art. 6:230 BW.
Deze lezing van het arrest Paalman/Lampenier dunkt mij onjuist, en de rechtsopvatting die erin besloten ligt, staat bepaald op gespannen voet met de hiervoor bedoelde ontwikkeling in de opvattingen omtrent franchising, met als voorlopig eindpunt de NFC. De bedoelde lezing komt er immers op neer dat de aansprakelijkheid van een franchisegever is beperkt tot gevallen waarin aan de franchisegever een gekwalificeerd verwijt kan worden gemaakt dat welbeschouwd neerkomt op opzet of bewuste roekeloosheid. Welnu, voor een dergelijke beperkte aansprakelijkheid bestaat geen enkele grond. De franchisegever die zelf onderzoek doet met (mede) de bedoeling de resultaten van dat onderzoek in de vorm van een prognose aan aspirant-franchisenemers te verstrekken, behoort zich bij de uitvoering van dat onderzoek te realiseren dat die aspirant-franchisenemers hun verwachtingen in belangrijke mate op die prognoses zullen afstemmen en behoort daarom mede met het oog op het belang van deze aspirant-franchisenemers dat onderzoek zorgvuldig in te richten en uit te voeren.10.Ook anderszins behoort hij bij het verstrekken van prognoses zorgvuldig te handelen, wat onder meer zal kunnen meebrengen dat hij behoort te waarschuwen voor de betrekkelijke waarde van de verstrekte prognoses. Ieder terecht verwijt van gebrek aan zorgvuldigheid is mijns inziens voor aansprakelijkheid voldoende. Die aansprakelijkheid valt te baseren op onrechtmatige daad (art. 6:162 BW) en in het geval dat een overeenkomst tot stand komt mijns inziens ook op tekortkoming (art. 6:74 BW), namelijk een tekortschieten in een reeds in de precontractuele fase bestaande zorgplicht van de franchisegever.
Ik bedoel geen bijzondere zorgplicht, zoals die bijvoorbeeld bestaat met betrekking tot het handelen van banken, maar een concretisering aan de hand van de bijzondere omstandigheden van het geval van de algemene zorgplicht zoals die volgt uit HR 15 november 1957, ECLI:NL:HR:1957:AG2023, NJ 1958/67 (Baris/Riezenkamp): door in onderhandeling te treden over het sluiten van een overeenkomst komen partijen tot elkaar te staan in een bijzondere, door de goede trouw (redelijkheid en billijkheid) beheerste rechtsverhouding, meebrengende dat zij hun gedrag mede moeten laten bepalen door de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij.
Is de franchisegever aansprakelijk, dan zal dat mijns inziens vrijwel steeds een aansprakelijkheid voor het zogenaamde negatief contractsbelang betreffen; door een franchisenemer gemiste winst zal in het algemeen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Een franchiseovereenkomst zal zich immers in de regel niet aldus laten uitleggen dat de franchisegever op zich heeft genomen om de franchisenemer in de gelegenheid te stellen de verwachte verkoopresultaten te realiseren; in plaats daarvan heeft hij (enkel) op zich genomen om de franchisenemer aan de franchiseformule te doen deelnemen. Om die reden zullen de redelijke verwachtingen die een franchisenemer aan een prognose eventueel kan ontlenen, niet (of hoogstens terzijde) een rol kunnen spelen bij de vaststelling van de inhoud van de overeenkomst (anders dan bijvoorbeeld bij koop, waar de redelijke verwachtingen van de koper wel rechtstreeks op de op de verkoper rustende verbintenis kunnen worden betrokken, art. 7:17 BW). Maar de schade die het gevolg is van de onjuiste prognose, komt in het bedoelde geval wel voor vergoeding in aanmerking. Die schade zal met name erin kunnen bestaan dat de franchisenemer bereid was de overeenkomst aan te gaan (in plaats van zijn ondernemerschap althans arbeidskracht op andere wijze in te zetten), waar hij de onjuiste prognose weggedacht die bereidheid niet zou hebben gehad. Eventueel kan de bedoelde schade er ook in bestaan dat de franchisenemer de franchiseovereenkomst op ongunstiger voorwaarden heeft gesloten dan hij, de onjuiste prognose weggedacht, had kunnen bedingen.
2.6.
Met de voorgaande opmerkingen heb ik niet willen zeggen dat de aansprakelijkheid van de franchisegever die zelf onderzoek heeft gedaan en op basis daarvan aan de franchisenemer een prognose heeft verstrekt, reeds naar geldend recht zo verstrekkend is als waarvan de NFC uitgaat. De toelichting op art. 3.6 onder d NFC zegt:
‘Als een franchisegever een exploitatieprognose aan de franchisenemer afgeeft, dient hij in te staan voor de deugdelijkheid daarvan.’
2.7.
Als dat bedoeld is zoals het er lijkt te staan, gaat de NFC uit van een op de franchisegever rustende garantieverbintenis met betrekking tot de deugdelijkheid van een verstrekte exploitatieprognose. Uiteraard is dat nog wat anders dan een garantie met betrekking tot de geprognosticeerde resultaten (wat aansprakelijkheid voor gemiste winst zou impliceren), maar het lijkt verder te gaan dan een gehoudenheid tot zorgvuldigheid. Ik meen dat een garantieverbintenis in de zojuist bedoelde zin niet voortvloeit uit de gewone regels van het verbintenissenrecht. Een dergelijke garantieverbintenis wordt pas recht op het moment dat de wet dat zou gaan bepalen.
2.8.
Met een garantieverbintenis omtrent de deugdelijkheid van een verstrekte exploitatieprognose gaat de NFC, als ik het goed zie, ook een stap verder dan wat tot op heden in internationaal verband gangbaar is. De Europese Erecode inzake Franchising (EEF) zegt in art. 4.3 wel dat de franchisegever voor het sluiten van een bindende franchiseovereenkomst volledige en correcte schriftelijke informatie verstrekt en daaronder vallen ook ‘financiële ramingen c.q. prognoses, indien beschikbaar’ (art. 4.3 onder 5 EEF), maar de EEF formuleert geen sanctie in geval van onvolledigheid of onjuistheid van ramingen of prognoses. Aansprakelijkheid voor onjuiste informatie veronderstelt in het stelsel van art. 8 lid 1 Model Franchise Disclosure Law van Unidroit (2002) dat de verstrekte informatie ‘contains a misrepresentation of a material fact, or makes an omission of a material fact’, wat dus ziet op een onjuiste voorstelling of veronachtzaming van essentiële feitelijke gegevens. De Draft Common Frame of Reference (DCFR) formuleert in art. IV.E.4:102 een informatieplicht voor de franchisegever omtrent onder meer ‘the market conditions’. Volgens het tweede lid is de franchisegever aansprakelijk ‘unless the franchisor had reason to believe that the information was adequate’. Dat gaat verder dan een enkele zorgplicht (opgevat als een inspanningsverbintenis), maar minder ver dan een garantieverbintenis; de franchisegever kan zich immers disculperen (wat past bij een resultaatsverbintenis). Verder valt nog te denken aan aansprakelijkheid onder art. II.7:204 DCFR. Aansprakelijkheid uit dien hoofde veronderstelt echter dat de partij die onjuiste informatie verstrekte, ‘believed the information to be incorrect or had no reasonable grounds for believing it to be correct’.
2.9.
Kortom, ik zou voor het huidige recht willen bepleiten dat uit de algemene regels van het verbintenissenrecht volgt dat de franchisegever die binnen zijn eigen organisatie voorbereide prognoses heeft verstrekt, aansprakelijk is indien vast komt te staan dat hij niet zorgvuldig heeft gehandeld, hetzij bij de inrichting of uitvoering van het onderzoek waarop die prognoses zijn gebaseerd, hetzij anderszins. Ik meen dat het hof in de onderhavige zaak hiervan ook is uitgegaan. In rechtsoverweging 12 verwijst het hof niet alleen naar Paalman/Lampenier, maar ook naar het Renault-arrest11.en zegt dat Street-One aansprakelijk is op een van de andere grondslagen (dan dwaling) ‘indien haar ter zake [van de prognose] een verwijt valt te maken’. Dat door het hof inderdaad aan een (voor de franchisegever) strengere norm is getoetst dan de norm die volgens Paalman/Lampenier geldt voor aan een derde uitbesteed onderzoek, blijkt in het bijzonder ook uit rechtsoverweging 34, waar het hof toetst of [eiser] concreet heeft gesteld dat Street-One van de fouten in de prognose ‘wist of had behoren te weten’, waaraan het hof dan nog toevoegt ‘en/of haar anderszins een verwijt ter zake valt te maken’.
3. Bespreking van het cassatiemiddel in het principaal beroep
3.1.
Het cassatiemiddel in het principaal beroep bevat zes onderdelen, die deels uiteenvallen in diverse subonderdelen.
3.2.
Onderdeel I bevat vijf subonderdelen en richt zich tegen rechtsoverweging 34 van het arrest van het hof. In die overweging onderzoekt het hof, kort gezegd, of grond bestaat voor een verklaring voor recht dat Street-One onrechtmatig heeft gehandeld (of niet overeenkomstig redelijkheid en billijkheid) en veroordeling van Street-One tot schadevergoeding met betrekking tot de winkel in Barneveld (met betrekking tot de winkel in Wijchen was het hof onder 33 tot de conclusie gekomen dat Street-One onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de als gevolg van de dwaling door [eiser] geleden schade).
3.3.
In subonderdeel Ia klaagt [eiser] dat voor zover het hof van oordeel is dat [eiser] onvoldoende concrete stellingen heeft ingenomen met betrekking tot de winkel in Barneveld, dit oordeel onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd. [eiser] beroept zich daarvoor op de volgende stellingen (cassatiedagvaarding onder 1.64):
a. [eiser] heeft onder verwijzing naar het rapport van CBM-Mitex aangevoerd dat in de prognoses de negatieve marktruimte en het aanloopverlies dient te zijn verdisconteerd.
b. [eiser] heeft aan Street-One heel concreet het verwijt gemaakt dat zij in haar prognoses de aanloopperiode en de negatieve marktruimte niet heeft verdisconteerd, als gevolg waarvan de prognoses (veel) te rooskleurig waren, nu [eiser] pas na vier of vijf jaar de geprognosticeerde omzet en winst zou hebben kunnen behalen, terwijl het contract slechts voor vijf jaar was aangegaan en [eiser] binnen deze termijn dus geen rendabele exploitatie kon verwachten, maar Street-One een potentiële omzet van € 550.000,— heeft voorgehouden.
c. [eiser] heeft aan Street-One mede om die reden het verwijt gemaakt hem tot tweemaal toe, dus ook voor de vestiging in Barneveld, ondeugdelijke prognoses te hebben verstrekt.
d. Street-One heeft [eiser] verzekerd dat het niet nodig was om reserves aan te houden voor aanloopverliezen.
e. Street-One heeft in Wijchen wél rekening gehouden met een lagere omzet en winst in het eerste jaar, maar in Barneveld niet.
f. [eiser] heeft mogen vertrouwen op de van Street-One, als grote speler, afkomstige gegevens over omzet en winst in de rapporten die Street-One zonder enig voorbehoud aan hem voorhield.
g. Street-One heeft ten onrechte de indruk gewekt een deugdelijke prognose te hebben afgegeven voor de winkel in Barneveld, nu zij van een lagere omzet en winst zou zijn uitgegaan dan in werkelijkheid realiseerbaar zou zijn.
h. Street-One had een aanmerkelijk lagere prognose moeten afgeven, nu volgens Street-One Cecilwinkels 92% van de omzet van een Street-One winkel halen, maar de Cecilwinkel in Barneveld een omzet van € 277.000,— per jaar behaalde.
i. Er stonden voor [eiser] grote belangen op het spel, nu hij fikse investeringen moest plegen in (onder meer) personeel, de huur voor en inrichting van de ruimtes.
j. [eiser] had na aanvang van de franchiseovereenkomst nauwelijks nog speelruimte om de exploitatie aan te passen.
k. Street-One had [eiser] moeten afraden de winkel in Barneveld te openen.
3.4.
Bij de bespreking van dit subonderdeel stel ik het volgende voorop. Het hof heeft in rechtsoverweging 29 als vaststaand aangenomen dat er sprake was van een negatieve marktruimte in Barneveld (wat kort gezegd wil zeggen dat het aanbod zo groot is dat een nieuwkomer zich zal moet invechten), dat de geprognosticeerde omzet in Barneveld daardoor de eerste drie/vier jaar niet haalbaar was en dat de door Street-One voor de winkel in Barneveld afgegeven prognose dus is gebaseerd op onjuiste of onvolledige uitgangspunten. Uit rechtsoverweging 32 van het hof gelezen in samenhang met de rechtsoverwegingen 33 en 34 blijkt dat rechtsoverweging 34 ziet op de vraag of Street-One te verwijten valt dat zij geen rekening heeft gehouden met de lagere omzet in de aanloopfase en/of de negatieve marktruimte in Barneveld en de gevolgen daarvan. Het hof overweegt in rechtsoverweging 34 dat [eiser] niet concreet heeft gesteld dat Street-One wist of had behoren te weten dat in Barneveld sprake was van een negatieve marktruimte en/of dat de geprognosticeerde omzet in de eerste jaren niet haalbaar was en/of haar ter zake anderszins een verwijt valt te maken. Het gaat er bij de bespreking van dit subonderdeel dus om of de door [eiser] aangehaalde stellingen zowel betrekking hadden op bedoelde verwijtbaarheid als voldoende concreet waren. En het gaat er dus niet om óf er in Barneveld sprake was van een negatieve marktruimte, óf de geprognosticeerde omzet al dan niet haalbaar was in de eerste jaren en óf de prognose op dit punt op onjuiste of onvolledige uitgangspunten was gebaseerd (alle drie had het hof in rechtsoverweging 29 reeds vastgesteld).
3.5.
In het licht van deze vooropstelling is duidelijk waarom de onder 3.3 bedoelde stellingen niet kunnen meebrengen dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is: ze hebben geen betrekking op de bedoelde verwijtbaarheid of zijn onvoldoende concreet, dan wel beide. Daarom behoefde het hof aan die stellingen in het verband van zijn rechtsoverweging 34 geen afzonderlijke aandacht te besteden. Uiteraard wordt dat niet anders door stellingen die gaan over wat Street-One heeft gedaan (en niet over het verwijt dat Street-One over die handelwijze kan worden gemaakt) van een verpakking te voorzien volgens welke [eiser] aan Street-One een ‘verwijt heeft gemaakt’ en dat zelfs ‘heel concreet’ heeft gedaan, zoals het cassatiemiddel doet met betrekking tot de stellingen sub b en c. Wie die stellingen inhoudelijk weegt, bemerkt dat ze slechts gaan over de onjuistheid van de door Street-One aan [eiser] verstrekte prognoses en de ernst van die onjuistheid, en niet werkelijk over het verwijt dat Street-One daaromtrent kan worden gemaakt. Uit de enkele omstandigheid dat het onderzoek van CBW-MITEX aan het licht heeft gebracht dat de door Street-One verstrekte prognoses onjuist waren omdat er (ook) in Barneveld een negatieve marktruimte bestond, volgt niet dat Street-One een verwijt treft. Om dat te kunnen vaststellen zullen we meer moeten weten, bijvoorbeeld de diepgang van onderzoek zoals dat in de branche gebruikelijk is, eventuele aanwijzingen voor een negatieve marktruimte in Barneveld die Street-One redelijkerwijs had moeten opmerken, de stelligheid waarmee de prognoses door Street-One aan [eiser] zijn gepresenteerd, mededelingen die Street-One bij gelegenheid van die presentatie aan [eiser] heeft gedaan omtrent de toegepaste onderzoeksmethode en de betrouwbaarheid van de prognosecijfers en het vertrouwen dat [eiser] aan zulke mededelingen redelijkerwijs heeft mogen ontlenen. Het was aan [eiser] om dergelijke feiten en omstandigheden in de feitelijke instanties met voldoende concreetheid aan te voeren en in cassatie om naar zulke concrete stellingen te verwijzen. Mijns inziens heeft [eiser] in ieder geval dit laatste niet gedaan.
3.6.
Alleen met betrekking tot stelling sub h zou men op het eerste gezicht kunnen twijfelen. Het concrete verwijt dat [eiser] aan Street-One zou hebben gemaakt, is dan dat Street-One op basis van de (bij haar bekende) gegevens omtrent de Cecil-winkel in Barneveld beter had moeten weten en daarom aan [eiser] een minder rooskleurige prognose had moeten voorhouden. Daargelaten of de bedoelde stelling niet nog een nadere uitwerking behoefde (bijv. omtrent de eenduidigheid van de aanwijzing die in de gegevens omtrent de Cecil-winkel besloten lag, in relatie tot andere voor een deugdelijke prognose relevante factoren), geldt echter dat [eiser] voor zijn stelling verwijst naar de inleidende dagvaarding onder 25b en niet naar een plaats in de memorie van grieven waar de bedoelde stelling is herhaald. In verband met het grievenstelsel kon het hof volstaan met een bespreking van de grieven van [eiser] en dus van de in de memorie van grieven ingenomen stellingen. Daaronder kunnen weliswaar mede worden begrepen stellingen uit de gedingstukken in eerste aanleg waarnaar in de memorie van grieven voldoende nadrukkelijk en specifiek is verwezen, maar een dergelijke verwijzing wordt door [eiser] niet aangeduid.
3.7.
Met betrekking tot stelling sub e, die in subonderdeel Ib wordt herhaald, merk ik nog op dat het middel uitsluitend verwijst naar een door het hof aangehaalde e-mail. Uit de cassatiedagvaarding blijkt niet dat in de feitelijke instanties door [eiser] de stelling is ingenomen dat Street-One, nu zij voor de winkel in Wijchen wel een aanloopverlies in de prognose had opgenomen, wist of had moeten weten dat een prognose voor Barneveld zonder aanloopfase niet juist kon zijn. Het middel voldoet dus ook in die zin niet aan de daaraan te stellen eisen.
3.8.
Subonderdeel Ia faalt dus.
3.9.
Met subonderdeel Ib klaagt [eiser] dat ’s hofs oordeel in rechtsoverweging 34 ook onbegrijpelijk is in het licht van de door Street-One zelf ingenomen stellingen over haar werkwijze (cassatiedagvaarding onder 1.65), de omstandigheid dat Street-One wat betreft de winkel in Wijchen wel van een aanloopfase is uitgegaan (cassatiedagvaarding onder 1.66) en de door Street-One aan [eiser] gegeven inlichtingen en het vertrouwen dat [eiser] daarin heeft gehad, gelet ook op de Nederlandse Franchisecode (cassatiedagvaarding onder 1.67).
3.10.
Het beroep dat het middel doet op de door Street-One zelf ingenomen stellingen over haar werkwijze, faalt. Het middel duidt geen vindplaats in de stukken van de feitelijke instanties aan alwaar [eiser] zich op die stellingen van Street-One over haar werkwijze heeft beroepen. Bij gebreke daarvan stond het aan het hof in verband met art. 24 Rv niet vrij om de toewijsbaarheid van de vorderingen van [eiser] te gronden op stellingen van Street-One. De strekking van laatstbedoelde stellingen is immers niet dat Street-One de stellingen van [eiser] erkende, maar juist dat zij die betwistte. Anders gezegd, het hof diende de toewijsbaarheid van de vordering van [eiser] te onderzoeken op de feitelijke grondslag die [eiser] daaraan had gegeven en het stond het hof niet vrij om aan de hand van de stellingen van Street-One een ándere feitelijke grondslag voor die vordering te aanvaarden.
3.11.
Los van het voorgaande geldt dat [eiser] zelfs ook in cassatie zich vooral in algemene zin op de werkwijze van Street-One beroept. Wel concreet is de verwijzing naar de memorie van antwoord onder 10.7 ten bewijze dat Street-One zelf zou hebben aangevoerd dat zij in haar prognoses rekening zou houden met concurrentiedruk ter plaatse. Wie echter de aangehaalde plaats naslaat, leest daar slechts dat concurrenten worden geïnventariseerd en dat gebruik wordt gemaakt van gerealiseerde omzetcijfers van reeds aanwezige retail partners (dit laatste klaarblijkelijk indien beschikbaar).
3.12.
Het beroep dat het middel doet op de omstandigheid dat Street-One wat betreft de winkel in Wijchen wel van een aanloopfase is uitgegaan, is een herhaling van de hiervoor bedoelde stelling sub e. Ik verwijs naar de bespreking van onderdeel Ia onder 3.7.
3.13.
Ook de klachten in de cassatiedagvaarding onder 1.67 bestaan uit een herhaling van de in subonderdeel Ia bedoelde en hiervoor reeds besproken stellingen, nu net iets anders gerangschikt. Het onderdeel voegt alleen in zoverre iets toe dat het een verwijzing naar de Nederlandse Franchisecode bevat, alsmede de stelling dat Street-One over gedetailleerde informatie over (onder meer) de vestiging te Barneveld beschikt.
3.14.
Voor zover de strekking van het onderdeel zou zijn dat het hof in zijn motivering aan de Nederlandse Franchisecode aandacht had moeten besteden, is dat uiteraard onjuist: partijen hadden zich op die code niet beroepen, wat ook vanzelf spreekt omdat ten tijde van de procedure in hoger beroep de code nog niet was gepubliceerd. Voor zover de strekking van het onderdeel zou zijn dat de beslissing van het hof onbegrijpelijk is tegen de achtergrond van de rechtsopvatting zoals die uit de bedoelde code blijkt (volgens welke de franchisegever dient in te staan voor de deugdelijkheid van een aan de franchisenemer verstrekte exploitatieprognose), geldt daarvoor hetgeen ik onder 2.6 e.v. heb gezegd.
3.15.
Voor de stelling dat Street-One over gedetailleerde informatie over (onder meer) de vestiging te Barneveld beschikt (het middel schrijft tegenwoordige tijd), verwijst het middel ten onrechte niet naar een vindplaats in de stukken in de feitelijke instanties. Het is mij ook overigens onduidelijk op welke gedetailleerde informatie het middel zou kunnen doelen: voorafgaand aan het sluiten van de POS-overeenkomst met betrekking tot Barneveld was er geen Street-One-vestiging te Barneveld.
3.16.
Ook subonderdeel Ic is deels een herschikking van reeds hiervoor besproken motiveringsklachten.
3.17.
Nieuw is de verwijzing naar het arrest Baris/Riezenkamp onder 1.68 van de cassatiedagvaarding. Het middel duidt echter geen oordeel van het hof aan dat onverenigbaar zou zijn met de in dat arrest aanvaarde opvatting omtrent de precontractuele fase en de werking van redelijkheid en billijkheid.
3.18.
Onder 1.69 van de cassatiedagvaarding veronderstelt het middel dat het hof aan de term ‘verwijt’ een beperkte betekenis heeft gegeven, namelijk die van de gekwalificeerde maatstaf van het arrest Paalman/Lampenier voor door een derde verricht marktonderzoek en formuleert voor dat geval een rechtsklacht. In zoverre mist het middel feitelijke grondslag. Vergelijk deze conclusie onder 2.9.
3.19.
Onder 1.70 van de cassatiedagvaarding poneert het middel dat voor zover het hof niet ‘de eerder aangehaalde rechtsregel uit het arrest Paalman/Lampenier heeft aangelegd’, het hof niet onbeslist mocht laten of de onderhavige overeenkomst als een franchiseovereenkomst moet worden aangemerkt, nu op de franchisegever een zorgplicht rust om, zo hij de aspirant-franchisenemer een rapport over de te verwachten omzet en winst verschaft, hieraan een deugdelijk onderzoek ten grondslag te leggen, en een deugdelijk objectief en correct rapport dient af te geven. Het is mij niet duidelijk of deze klacht als een rechtsklacht of een motiveringsklacht is bedoeld. Hoe dan ook mist de klacht doel. Het hof mocht in het midden laten of de POS-overeenkomsten franchiseovereenkomsten zijn of niet, zoals het hof in rechtsoverweging 12 heeft gedaan. Zoals hiervoor reeds gememoreerd heeft het hof daaraan toegevoegd dat de norm die geldt voor de beoordeling van prognoses bij franchiseovereenkomsten onverkort van toepassing is op de POS-overeenkomsten. Alleen bij klachten over de formulering van die norm of over de motivering van ’s hofs arrest in het licht van die norm, kan [eiser] belang hebben. Ik voeg hieraan nog toe dat bij gebreke van een wettelijke definitie van ‘franchise’ een aanpak als die van het hof hoogst praktisch is teneinde een vruchteloos debat over het juiste etiket te beslechten. Het gaat uiteindelijk niet om de juiste etiketten, maar om de juiste normen en de juiste toepassing van die normen.
3.20.
Subonderdeel Ic treft dus evenmin doel.
3.21.
Subonderdeel Id bevat rechtsklachten. Volgens het onderdeel getuigt het oordeel van het hof in rechtsoverweging 34 dat [eiser] zich niet (concreet) heeft beroepen op ‘een handelen c.q. een nalaten dat is te beschouwen als inbreuk op hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt’ van een onjuiste rechtsopvatting in het licht van, kort gezegd, het beroep van [eiser] op (1) een spreekplicht voor Street-One, (2) schending van de zorgplicht van Street-One en (3) een ernstige fout in de prognose.
3.22.
Het subonderdeel faalt. Zowel schending van een spreekplicht als van de zorgplicht veronderstelt dat Street-One redelijkerwijs beter had moeten weten dan ze wist. Het hof heeft dat aan de hand van de stellingen van [eiser] onderzocht, maar is niet onbegrijpelijk tot de conclusie gekomen dat die stellingen daarvoor onvoldoende aanknopingspunten boden. Daarvan uitgaande getuigt ’s hofs oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting. Iets dergelijks geldt ook voor de stelling dat sprake was van een ernstige fout in de prognose. Een fout kan ernstig zijn in die zin dat zij tot gevolg heeft dat de prognose ver is verwijderd van de werkelijkheid. Ze kan ook ernstig zijn in die zin dat de opsteller ervan het verwijt treft dat hij niet op zorgvuldige wijze tot de prognose is gekomen. Voor de vraag of Street-One onrechtmatig heeft gehandeld, komt het alleen op het laatste aan. Het hof heeft ook dat aan de hand van de stellingen van [eiser] onderzocht en heeft daaromtrent niet onbegrijpelijk beslist. Daarvan uitgaande getuigt ’s hofs oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting.
3.23.
Subonderdeel Ie herhaalt vergeefs enkele van de in de eerdere subonderdelen geformuleerde klachten in iets andere vorm en deelt in het lot van die klachten.
3.24.
Slotsom van het bovenstaande is dat het eerste onderdeel geheel faalt.
3.25.
Onderdeel II richt zich tegen rechtsoverweging 32. Volgens die overweging is voor een veroordeling van Street-One tot schadevergoeding, zowel op grond van onrechtmatige daad als op grond van de subsidiaire grondslag van redelijkheid en billijkheid, vereist dat aan Street-One te verwijten valt dat zij geen rekening heeft gehouden met de lagere omzet in de aanloopfase en/of de negatieve marktruimte in Wijchen en Barneveld en de gevolgen daarvan.
3.26.
Het onderdeel voert bij wijze van rechtsklacht aan dat uit de redelijkheid en billijkheid een verbintenis tot schadevergoeding kan voortvloeien, ook buiten de situatie waarin Street-One een verwijt valt te maken en verwijst vervolgens naar het samenstel van een aantal omstandigheden, te weten de (aanmerkelijke) onjuistheid van de prognoses, het onevenredig nadeel aan de zijde van [eiser] als kleine particulier tegenover Street-One als multinational, kennisasymmetrie, de wijze waarop de prognoses zijn gepresenteerd en het vertrouwen van [eiser] op de juistheid van de prognoses.
3.27.
De norm van (de aanvullende werking van) de redelijkheid en billijkheid draagt een zodanig open karakter dat op zichzelf niet valt uit te sluiten dat zij een gehoudenheid tot schadevergoeding meebrengt, ook buiten het geval dat aan de aldus aansprakelijk te houden persoon een verwijt valt te maken. Een voorbeeld daarvan biedt het arrest Mattel/Borka12.omtrent de aansprakelijkheid van een opzeggende partij voor nog niet terugverdiende investeringen. De aanvaarding van een dergelijke toepassing van redelijkheid en billijkheid, veronderstelt wel – mede in de verband met art. 6:1 BW – dat zij past in het stelsel van de wet en aansluit bij de in de wet geregelde gevallen van aansprakelijkheid.13.Van het middel had daarom een behoorlijke toelichting op het juridisch kader van de bepleite rechtsopvatting mogen worden verwacht. Die ontbreekt,14.zodat het middel niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
3.28.
Daarnaast geldt het volgende. [eiser] heeft ten overstaan van het hof zijn vordering op grond van de redelijkheid en billijkheid uitsluitend gegrond op enerzijds de stelling dat Street-One bij het opstellen van de aan [eiser] verstrekte prognoses in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld (zie memorie van grieven onder 8.85) en anderzijds op de stelling dat Street-One, door [eiser] niet te voorzien van deugdelijk advies en bijstand, eveneens in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld (zie memorie van grieven onder 8.87 en 8.88). [eiser] kan uiteraard niet voor het eerst in cassatie aan zijn beroep op redelijkheid en billijkheid een andere feitelijke grondslag geven. Het middel zelf verwijst slechts naar één vindplaats in de stukken van de feitelijke instanties, namelijk de memorie van grieven onder 5.19. Die plaats betreft een uiteenzetting van de feiten, zonder dat blijkt dat de daar gestelde feiten mede ten grondslag zijn gelegd aan het beroep op de redelijkheid en billijkheid.
3.29.
Onderdeel II faalt dus.
3.30.
Onderdeel III richt zich tegen rechtsoverwegingen 18 en 19 van het arrest van het hof. Het hof reageert in de overwegingen, zoals het middel ook aanduidt, op een redenering van [eiser] volgens welke er, kort gezegd, een verdachte overeenstemming bestaat tussen de prognosecijfers van tien verschillende Street-One-winkels in verschillende plaatsen en met ook overigens verschillende kenmerken. Het oordeel van het hof komt erop neer dat van een eenduidige aanwijzing dat geen geïndividualiseerd vestigingsplaatsonderzoek kan zijn gedaan, geen sprake is. Het middel doet ten onrechte een poging om uw Raad te verleiden tot een feitelijke herbeoordeling van dit punt. Het oordeel van het hof is het resultaat van een aan de feitenrechter voorbehouden afweging aan de hand van de vaststaande feiten, de inhoud van overgelegde producties en het naar aanleiding daarvan door partijen gevoerde debat. Het hof heeft daarbij inzicht gegeven in zijn gedachtegang en heeft uitdrukkelijk de stellingen waarnaar [eiser] in de cassatiedagvaarding verwijst in zijn beoordeling betrokken. Daarmee is ’s hofs oordeel voldoende gemotiveerd. Ook overigens is ’s hofs oordeel niet onbegrijpelijk.
3.31.
Het onderdeel bevat nog de klacht dat ’s hofs oordeel onbegrijpelijk is in het licht van de optelsom van enerzijds rechtsoverweging 33, waar het hof heeft vastgesteld dat onder meer door Street-One het vloeroppervlak bepalend werd geacht voor de berekening van de te prognosticeren omzet, en anderzijds de omstandigheid dat de bedoelde tien winkels ook qua winkeloppervlak onderling verschilden. Deze klacht stuit er op af dat het hof in rechtsoverweging 19 (tweede alinea, tweede volzin, tussen haakjes) overweegt dat Street-One concreet de juistheid van het als productie 13 in het geding gebrachte overzicht heeft betwist wat betreft onder meer de daarin genoemde vierkante meters. Daarmee verantwoordt het hof (ook al gebeurt dat enigszins impliciet) waarom het niet als vaststaand aanmerkt dat de bedoelde winkels verschillende winkeloppervlaktes hadden. De rechtsoverwegingen 19 en 33 zijn dus niet met elkaar in tegenspraak.
3.32.
In het slot van het onderdeel wordt nog aangevoerd dat de genoemde plaatsen niet allemaal binnen de categorie van steden met 30.000 tot 60.000 inwoners vallen: zo heeft Hengelo meer dan 80.000 inwoners. Volgens het onderdeel maakt dit dat ’s hofs oordeel onbegrijpelijk is. Dat een dergelijke stelling door [eiser] ten overstaan van het hof is ingenomen blijkt echter niet; een vindplaats van deze stelling ontbreekt in ieder geval in de cassatiedagvaarding. Daarmee voldoet de klacht niet aan de daaraan te stellen eisen.
3.33.
Ook onderdeel III treft dus geen doel.
3.34.
Onderdeel IV richt zich tegen de rechtsoverwegingen 21 en 22 van het arrest van het hof. In deze rechtsoverwegingen onderzoekt het hof of grond bestaat voor vernietiging van de POS-overeenkomsten. Het hof heeft die vernietigbaarheid in het vervolg van zijn arrest wel degelijk aangenomen, zij het op een andere grond dan in de door het onderdeel aangevallen overwegingen is onderzocht. Dat [eiser] bij het onderdeel belang heeft, behoefde daarom toelichting, welke toelichting ik in de cassatiedagvaarding vergeefs heb gezocht. Mijns inziens zou [eiser] alleen belang kunnen hebben bij een klacht die zich richt tegen de combinatie van rechtsoverweging 33 (waar het hof schadevergoeding toewijst op de beperkte grondslag van de schade die is geleden als gevolg van de door het hof aanvaarde dwaling) en de door onderdeel IV aangevallen rechtsoverwegingen 21 en 22. In de schadestaatprocedure kan immers de schadevergoedingsgrondslag doorwerken. Een klacht dat het hof de veroordeling tot schadevergoeding nader op te maken bij staat op een te smalle leest heeft geschoeid, lees ik in het middel niet.
3.35.
Ook onderdeel IV kan dus niet tot cassatie leiden.
3.36.
Onderdeel V richt zich tegen rechtsoverweging 38 van het arrest van het hof. Kort samengevat heeft het hof daar overwogen dat de vernietiging van de POS-overeenkomsten ertoe leidt dat de overeenkomsten worden geacht niet te hebben bestaan en dus die overeenkomsten ook geen grond kunnen zijn voor de vorderingen van partijen tot ontbinding en schadevergoeding. Het onderdeel formuleert tegen dit oordeel twee klachten die alleen de toewijsbaarheid van de vordering van [eiser] tot schadevergoeding betreffen.
3.37.
Ik begrijp de eerste klacht aldus dat volgens [eiser] het hof over het hoofd heeft gezien dat de vernietiging van de POS-overeenkomsten niet tot de ongeldigheid van de op basis van de franchiseverhouding gesloten koopovereenkomsten leidt en een vordering tot schadevergoeding die op die koopovereenkomsten is gegrond dus wel degelijk toewijsbaar kan zijn. [eiser] richt echter geen klacht tegen het impliciete oordeel van het hof dat de vorderingen van [eiser] (alleen) waren gegrond op tekortkomingen in de nakoming van de POS-overeenkomsten. Voor zover die klacht in het middel besloten ligt, geldt dat het middel niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, omdat het geen vindplaats aanduidt van een stelling van [eiser] in de feitelijke instanties volgens welke zijn vordering tot schadevergoeding mede was gegrond op tekortkomingen in de nakoming van de koopovereenkomsten.
3.38.
Volgens de tweede klacht heeft [eiser] zich voor zijn vordering tot schadevergoeding mede erop beroepen dat de leveringsstop per 7 november 2011 een onrechtmatige daad was. Daarvoor verwijst het middel naar 8.2 onder 10 van de memorie van grieven. Daar is te lezen: ‘Voor zover uw Hof zou oordelen dat er geen sprake zou zijn van dwaling en of een tekortkoming zijdens Street One, is er sprake van een onrechtmatige daad, dan wel heeft Street One gehandeld in strijd met de redelijkheid en billijkheid.’ Deze passage volgt op een samenvatting van de stellingen van [eiser] in negen punten, waarin de leveringsstop per 7 november 2011 niet, in ieder geval niet voldoende duidelijk, is aangeduid. Het hof heeft de grondslag van onrechtmatige daad dus niet behoeven te betrekken op de leveringsstop per 7 november 2011. Zoals de advocaten van Street-One in hun schriftelijke toelichting onder 8.3 terecht aanduiden, is in dit verband nog van belang dat de niet-nakoming van een overeenkomst in verband met de bekende samenloopregel15.niet zomaar een onrechtmatige daad oplevert. De (thans in cassatie geconstrueerde) stelling van [eiser] dat de leveringsstop onrechtmatig was, behoefde dus een bijzondere toelichting, die door het middel niet wordt aangeduid. Ook daarom is het alleszins begrijpelijk dat het hof die stelling niet in de memorie van grieven heeft gelezen.
3.39.
Ook onderdeel V treft dus geen doel.
3.40.
Onderdeel VI komt op tegen rechtsoverweging 24. Evenals in de door onderdeel IV aangevallen overwegingen, onderzoekt het hof in rechtsoverweging 24 of grond bestaat voor vernietiging van de POS-overeenkomsten, welke vernietigbaarheid het hof in het vervolg van zijn arrest wel degelijk heeft aangenomen (maar op een andere feitelijke grondslag dan in rechtsoverweging 24 onderzocht). [eiser] heeft daarom bij het onderdeel, zoals het is geformuleerd, geen belang. Zie hiervoor onder 3.34. Een voldoende belang voor [eiser] is niet gelegen in hetgeen de cassatiedagvaarding onder 1.89 vermeldt. Het daar bedoelde oordeel van het hof in rechtsoverweging 36 is voorlopig van aard en bindt de rechter in de schadestaatprocedure niet, zoals ook uitdrukkelijk volgt uit de laatste zin van rechtsoverweging 36.
3.41.
Ik wijs er nog op dat in rechtsoverweging 24 enkel aan de orde is of Street-One bij [eiser] een onjuiste voorstelling (dwaling) omtrent het winkeloppervlak van de winkel in Wijchen heeft veroorzaakt. De vraag of Street-One een verwijt treft omdat zij haar prognose op een onjuist winkeloppervlak heeft gebaseerd, komt aan de orde in rechtsoverweging 33, alwaar het hof ten gunste van [eiser] heeft beslist.
4. Bespreking van het cassatiemiddel in het incidenteel beroep
4.1.
Het incidenteel cassatieberoep is ingesteld onder de voorwaarde dat het principaal cassatieberoep slaagt. Mijns inziens is die voorwaarde niet vervuld. Niettemin is een bespreking van het middel in het incidenteel beroep door uw Raad wél gewenst, zo nodig bij wijze van een overweging ten overvloede. Het incidentele middel is namelijk exemplarisch voor de te verstrekkende betekenis die in de rechtspraktijk aan het arrest Paalman/Lampenier veelal wordt gegeven.
4.2.
Het middel betoogt dat het hof in de rechtsoverwegingen 12, 32 en 34 van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan door aan te nemen dat Street-One niet alleen aansprakelijk is indien zij wist dat de aan [eiser] verstrekte prognose fouten bevatte, maar ook indien Street-One dit ‘slechts’ behoorde te weten of aan Street-One anderszins een verwijt ter zake valt te maken. Aldus geeft het middel aan de beslissing van uw Raad in het arrest Paalman/Lampenier een betekenis die het niet heeft. Dat arrest gaat over het geval dat een franchisegever door een derde onderzoek heeft laten verrichten en een rapport van dat onderzoek aan een aspirant-franchisenemer ter beschikking heeft gesteld. In de onderhavige zaak heeft Street-One zelf onderzoek gedaan. De rechtsopvatting waarvan het middel uitgaat, staat bovendien in sterke mate op gespannen voet met de huidige rechtsopvattingen omtrent de verhouding tussen franchisegevers en franchisenemers, zoals die opvattingen onder meer ook blijken uit de NFC. Ik verwijs naar deze conclusie onder 2.1-2.9.
5. Conclusie
Deze conclusie strekt tot verwerping van zowel het principaal als het incidenteel cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bijde Hoge Raad der Nederlanden
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑11‑2016
De procedure is aangevangen bij de rechtbank Almelo. Bij incidenteel vonnis van 25 januari 2012 is de zaak echter verwezen naar de rechtbank ’s-Gravenhage.
Nadien, bij akte uitlating producties tevens houdende wijziging van eis, heeft [eiser] zijn vordering op één punt gecorrigeerd. Deze correctie is in cassatie niet van belang.
Ik laat weg de vorderingen sub V-VIII. Geen van deze vorderingen spelen in cassatie een rol.
De subsidiaire vordering ontbreekt.
Het cassatiemiddel (onder 1.53) kon enkel nog verwijzen naar de consultatieversie van de code d.d. 7 september 2015. Op 17 februari 2016 is de definitieve tekst aangeboden aan de Minister van Economische Zaken. Eerst ten tijde van de schriftelijke toelichting in cassatie was de code dus een feit.
Nadat de Minister van Economische Zaken had laten weten de mogelijkheid te verkennen om de NFC in de wet te verankeren (Kamerstukken II 2015/16, 31 111, nr. 165) heeft hij volgens een bericht in het Financieel Dagblad van 13 oktober 2016 tijdens een overleg met de vaste commissie voor Economische Zaken op 12 oktober 2016 laten weten inmiddels inderdaad het voornemen te hebben om met een wetsvoorstel te komen. Een goedgekeurd verslag van dit overleg in de Handelingen van de Tweede Kamer was ten tijde van deze conclusie nog niet beschikbaar, wel een ongecorrigeerd stenogram.
HR 25 januari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD7329, NJ 2003/31 m.nt. J.B.M. Vranken, Prg. 2002/5823 m.nt. A.J.J. van der Heiden, AV&S 2002, p. 120 m.nt. J.W. Hoekzema.
Instemmend besproken door A.A.M. van der Steen, ‘Een ondeugdelijke omzetprognose, en nu?’, Juridisch up to Date 2015-0082.
Vergelijk Asser/Houben 7-X 2014/163: de financiële informatie die franchisegevers verstrekken aan kandidaat-franchisenemers dient te berusten op deugdelijke haalbaarheidsonderzoeken.
HR februari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0868, Prg. 1996/3359. Het Renault-arrest betreft een in de eigen organisatie van Renault vervaardigde prognose waarin volgens de vaststelling van het hof ‘met duidelijk aanwezige omstandigheden met negatief effect’ geen rekening was gehouden, in tegenstelling tot een eerder gepresenteerde prognose.
HR 21 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0291, NJ 1991/742.
Vergelijk HR 30 januari 1959, ECLI:NL:HR:1959:AI1600, NJ 1959/548 (Quint/Te Poel) en MvA II, Parl. Gesch. BW Boek 6, p. 42.
De opmerkingen onder punt 74 van de s.t. kunnen niet als een zodanige behoorlijke toelichting gelden.
Beroepschrift 09‑09‑2015
CASSATIEDAGVAARDING
Heden, woensdag negen september tweeduizendenvijftien (09-09-2015),
ten verzoeke van
de heer [rekwirant], wonende te ([postcode]) [woonplaats], aan de [adres], hierna: ‘[rekwirant]’, te dezer zake woonplaats kiezende aan de Dreef 22 (postbus 5287, 2000 CG) te Haarlem, ten kantore van mr. J. den Hoed, advocaat bij de Hoge Raad, die door hem wordt aangewezen om hem te vertegenwoordigen in het na te melden geding in cassatie,
[Heb ik, TANTOINE ANTIONIUS HENRICUS GEENE, als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder, werkzaam ten kantore van EGBERT ASSUERUS … gerechtsdeurwaarder met vestigingsplaats te HENGELO(O), aldaar kantoorhoudenden aan de Welberweg 50;]
AAN:
de besloten vennootschap Street-One Modehandel B.V., hierna: ‘Street-One’, gevestigd te (7575 EJ) Oldenzaal, aan de Zutphenstraat 89, aldaar mijn exploit doende, sprekende met en afschrift dezes latende aan:
[Mevrouw [directeur], haar directeur]
AANGEZEGD:
dat [rekwirant] hierbij beroep in cassatie instelt tegen het op 9 juni 2015 tussen hem als appellant in principaal appèl, tevens geїntimeerde in incidenteel appèl en Street-One, als geїntimeerde in principaal appèl, tevens appellante in incidenteel appèl, onder zaaknummer 200.119.634/01, door het Gerechtshof Den Haag gewezen en ter openbare terechtzitting uitgesproken arrest;
Voorts heb ik, deurwaarder, geheel exploiterend en relaterend als voormeld, Street-One
GEDAGVAARD:
om op vrijdag 25 september tweeduizendvijftien (25-09-2015) des voormiddags om 10:00 uur, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad te verschijnen ter openbare terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, Eerste Enkelvoudige Kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, die dan wordt gehouden in het gebouw van de Hoge Raad der Nederlanden aan de Kazernestraat 52 te 's‑Gravenhage,
MET DE UITDRUKKELIJKE VERMELDING:
- •
dat van gerekwireerde, Street-One, bij verschijning een griffierecht zal worden geheven en dat dit griffierecht verschuldigd is vanaf zijn verschijning in het geding en binnen vier weken nadien dient te zijn voldaan;
- •
dat de hoogte van de griffierechten is vermeld in de meest recente bijlage behorend bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken, die onder meer is te vinden op de webpagina: www.wetten.overheld.nl/BWBR0028899/ alsook op webpagina: www.kbvg.nl/griffierechtentabel,
- •
dat in geval verweerder in cassatie onvermogend is, een bij of krachtens de wet vastgesteld griffierecht voor onvermogenden wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- 1o.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- 2o.
een verklaring van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35, tweede lid, van die wet;
- •
dat indien Street-One in het geding verschijnt door advocaat te stellen, maar het door zijn verschijning verschuldigde griffierecht niet tijdig voldoet, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, ingevolge art. 411 lid 1 Rv haar recht om verweer in cassatie te voeren of om van haar zijde in cassatie te komen vervalt.
TENEINDE:
Alsdan namens [rekwirant] tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende:
Middel van cassatie:
schending van het recht en/of verzuim van het vormvereiste van een toereikende motivering doordat het hof heeft geoordeeld als vermeld in het bestreden arrest, zulks ten onrechte om de navolgende, zo nodig in onderling verband en samenhang in aanmerking te nemen, redenen:
Inleiding
inzet van het geding in cassatie
1.1
Tot de kern teruggebracht, ligt in cassatie voor of:
- a)
de tussen partijen gesloten contracten, uit hoofde waarvan [rekwirant] voor de exclusie verkoop van kleding van Street-One in zowel Wijchen als Barneveld een naar de eisen van Street-One ontworpen kledingwinkel van het door Street-One gehanteerde type ‘Store’ heeft geëxploiteerd, kwalificeren als ‘franchiseovereenkomsten, of
- b)
de door Street-One verstrekte rapporten over de te verwachten omzet en winst (ook op andere punten dan het vloeroppervlak van de vestiging te Wijchen) een (ernstige) onjuistheid behelsden, waarover Street-One aan [rekwirant] mededeling had moeten doen, of
- c)
[rekwirant] recht heeft op schadevergoedingsverplichting uit onrechtmatige daad, gelegen in een schending van de spreekplicht dan wel een onjuiste inlichting (als gevolg waarvan de wederpartij in dwaling is komen te verkeren), of
- d)
[rekwirant] recht heeft op schadevergoeding op de voet van de redelijkheid en billijkheid, of
- e)
de (zorg)verplichting van franchisenemer tegenover de aspirant franchisenemer wordt ingekleurd door de Europese Erecode inzake Franchising, hierna: de Erecode, en de hierop geїnspireerde, in samenspraak tussen vertegenwoordigers van franchisegevers en franchisenemers tot stand gebrachte, Nederlandse Franchise Code, in consultatieversie aan de minister verstrekt, en tot slot, of en
- f)
in hoeverre de vernietiging op de voet van dwaling, als gevolg waarvan de franchiseovereenkomsten geacht moeten worden nooit te hebben bestaan, de vordering tot schadevergoeding raakt, die is gestoeld op de als onrechtmatig aan te merken plotse leveringsstop, ingevoerd na de door de rechter als ongeoorloofd aangemerkte ontbinding door Street-One van de franchiseovereenkomsten.
1.2
Het middel behelst hierop gerichte klachten.
Feiten1.
1.3
Street-One maakt deel uit van het CBR-concern, een ‘modehuis, gericht op ‘trendy’ sportieve vrijetijdskleding voor vrouwen’, met vestigingen in de meeste Europese landen2.. Street-One is één van de twee merken van dit ‘modehuis’, die overbleven nadat de exploitatie van andere merken in 2008 vanwege de crisis was gestaakt3..
1.4
Street-One afficheert zich als een ‘professioneel internationaal concern’ met diverse distributiekanalen waarlangs de merkkleding op de markt wordt gebracht zonder dat CBR (of één van haar dochtervennootschappen) de merkartikelen zelf in winkels te koop aanbiedt4..
1.5
CBR hanteert hiervoor verschillende winkelconcepten, waaronder de zogeheten ‘Store’5., een winkel met een door CBR ontworpen inrichting, waarin uitsluitend één van de CBR-merken wordt verkocht6..
1.6
CBR en de tot haar concern behorende ondernemingen sluiten overeenkomsten met zelfstandige ‘partners’/retailers, die de kleding verkopen in door CBR ontwikkelde winkelconcepten, zoals de ‘Store’, hierna ook: winkel.
1.7
Street-One hanteert een eigen reclamevormgeving7..
1.8
In Nederland verkopen circa 450 retailers Street-One kleding, waaronder 70 vanuit een zogeheten ‘Store’8.. Street-One houdt met gebruikmaking van accurate en geavanceerde informatiesystemen, waaruit continu kan worden geput9., de lokale markten in de gaten.
1.9
Zij verwerkt deze informatie ‘in ieder geval jaarlijks’10. zodat reeds de nodige informatie voorhanden is wanneer zich een ‘geїnteresseerde’ meldt voor de opening van ‘een nieuwe store’11.. Deze informatie over onder meer het omzetpotentieel per stad is gebaseerd op ‘ervaringsfeiten en omzetgegevens van vergelijkbare Street-One winkels’, en een inventarisatie van concurrenten12..
1.10
Wanneer Street-One met een potentiële nieuwe partner in gesprek gaat worden deze gegevens bovendien nader bekeken ‘op basis van de meest recente omzetcijfers’ van vergelijkbare Street- One winkels13.. Haar onderzoeksprocedure voorziet verder in een afstemming van haar omzet- en winstverwachtingen op de geїnteresseerde persoon of partij14..
1.11
Street-One is ter verhoging van haar omzet constant op zoek naar geschikte locaties voor nieuwe verkooppunten, aangeduid als POS, Points of Sale15.. Het management team van Street-One tast de markt af op zoek naar geschikte locaties16..
1.12
[rekwirant] had, naar Street-One reeds vóór aanvang van de franchiseovereenkomsten wist, geen ervaring met modewinkels17..
1.13
Eind 2009 en begin 2010 hebben [rekwirant] en medewerkers van Street-One gesprekken gevoerd over de exploitatie van een Street-One winkel door [rekwirant] in [a-plaats] aan de [a-straat 01]. In dat verband heeft Street-One aan [rekwirant] een bedrijfsanalyse verstrekt, genaamd ‘Plan-BWA ST Local’, hierna ook: BWA Wijchen. Hierin werd een bruto omzet van € 504.000,-, en een bruto totaal rendement van € 450.000,- alsook een voorlopig resultaat voor belastingen van € 53.370 geprognotiseerd.
1.14
Voorts heeft Street-One aan [rekwirant] een ‘Vermarktungs — Prüfung Store’ — hierna ook: VPS Wijchen — verstrekt, waarop is vermeld: ‘datum 29-11-2005’ (waarbij 2005 moet worden gelezen als 2008), ‘Partnername Miss Aniek’ en ‘Planumsatz ST Local (450T€) 455.000,00 €’.
1.15
In 2008 exploiteerde Miss Aniek een aantal Street-One winkels en was zij geïnteresseerd in de exploitatie van zo'n winkel in [a-plaats] aan de [a-straat 01].
1.16
Op 10 augustus 2010 hebben partijen overeenkomsten gesloten voor een winkel aan de [a-straat 01] te [a-plaats], volgens het eerder genoemde ‘Store’-concept. De winkel wordt hierin aangeduid als ‘het systeemoppervlak’. Het door Street-One en [rekwirant], ‘de systeempartner’, voor de levering van merkkleding van Street-One gesloten contract draagt de naam ‘POS-overeenkomst met betrekking tot een systeemoppervlak ‘Store’, hierna: POS-overeenkomsten. [rekwirant] is contractueel het recht toegekend om kleding van Street-One te verkopen in de winkel te Wijchen ‘met duidelijke nadruk op de handelsnaam van Street-One’.
1.17
[rekwirant] is met het oog op de exploitatie van de Street-One winkel een huurovereenkomst aangegaan voor de winkelruimte aan de [a-straat 01] te [a-plaats].
1.18
Voor de winkel in Wijchen is in opdracht van Street-One door een architect een ontwerp gemaakt.
1.19
De POS-overeenkomst houdt onder meer het volgende in:
Onder III: ‘Grondslagen van het systeem’:
- —
de systeempartner biedt steeds een nieuw en actueel assortiment Street-One kleding aan in de winkel;
- —
Street-One verplicht zich steeds actuele maandcollecties aan te bieden;
- —
de systeempartner neemt deel aan de twaalf jaarlijkse ordertermijnen van het merk en stelt op basis van een overeengekomen jaarplanning voor de respectievelijke maandcollectie een passend budget ter beschikking;
- —
de systeempartner maakt gebruik van de in de POS-overeenkomst genoemde modules van Street-One en neemt deel aan gegevensuitwisseling via het netwerk van Street-One;
- —
ter versterking van de presentatie van de producten geeft Street-One een specifiek aan het merk aangepast en regelmatig geactualiseerd advies voor de presentatie van de kleding. De systeempartner implementeert deze adviezen in overeenkomstige zin;
- —
de resultaten van de winkel worden regelmatig besproken. in samenwerking worden maatregelen overeengekomen die het succes van de winkel ondersteunen.
Onder IV: ‘Positie van de systeempartner’ is onder meer bepaald dat de systeempartner
- —
een zelfstandig ondernemer is, die de Street-One kleding in eigen naam en voor eigen rekening koopt en verkoopt;
- —
er zorg voor draagt dat ieder gedrag dat het imago van de winkel en/of van het merk Street-One in zijn geheel schade toebrengt onmiddellijk wordt gestaakt.
1.20
[rekwirant] diende maandelijks, voor een aan de geprognotiseerde omzet gerelateerd bedrag, kleding af te nemen van Street-One18. en mocht in zijn winkel geen kleding van andere merken verkopen19..
1.21
[rekwirant] betaalde Street-One een ‘franchise fee’, vervat van de aankoopprijs voor de merkkleding van Street-One. Daarnaast betaalde hij een ‘franchise fee’ van een 1% van de geplande omzet, bestemd voor ‘merchandisingactiviteiten’ van Street One20..
1.22
Street-One GmbH is rechthebbende op (onder meer) het Gemeenschapsmerk STREET-ONE voor onder meer kleding. Street-One heeft van Street-One GmbH een licentie verkregen voor het gebruik van het merk STREET-ONE.
1.23
Op 2 september 2010 heeft [rekwirant] de winkel in Wijchen geopend en is hij met de exploitatie begonnen. In de periode van 2 september 2010 tot 2 september 2011 heeft [rekwirant] een omzet gerealiseerd van € 406.141,- en een negatief resultaat van € 50.289,-. In de periode van 1 januari tot en met 31 december 2011 heeft [rekwirant] een omzet gerealiseerd van € 363.000,-.
1.24
[rekwirant] heeft deze omzet enkel kunnen behalen met fikse kortingen op de kleding (tot onder de inkoopprijs)21..
1.25
Najaar 2010 hebben partijen gesproken over de exploitatie door [rekwirant] van een tweede Street-One winkel aan de [b-straat] in [b-plaats]. In dat verband heeft Street-One een Business analyse (BEE) aan [rekwirant] verstrekt waarin een bruto omzet van € 511.364 en een bruto totaal vermogen van € 450.000,- wordt geprognotiseerd. Ook heeft Street-One een ‘Jahresumsatzplanung 2011’ — hierna: JUP Barneveld aan [rekwirant] verstrekt waarin een ‘Plan-Jahresumsats 2011’ wordt opgegeven van 450.000,- EUR.
In een mail van 10 november 2010 schrijft [naam 1] van Street-One aan [rekwirant]:
‘Voor de BWA zou ik Barneveld op 450.000 Euro jaarplan plannen … Maar Barneveld is een plaats met zeker een omzetpotentie van 550.000 Euro omzet.’
1.26
Op 8 en 31 maart 2011 en 1 mei 2011 hebben partijen overeenkomsten, waaronder een POS-overeenkomst, gesloten met betrekking tot de winkel in Barneveld met gelijke inhoud als voormelde overeenkomst voor de winkel in Wijchen.
1.27
Op 14 en 17 april 2011 heeft [rekwirant] de winkel in Barneveld geopend en is hij met de exploitatie daarvan begonnen. Van 17 april 2011 tot en met 31 december 2011 heeft [rekwirant] een omzet gerealiseerd van € 114.59422..
1.28
Niet lang na opening van de winkel in Wijchen heeft [rekwirant] de domeinnaam ‘www.streetone.nl’ van een derde overgenomen en heeft hij een website gelanceerd met deze domeinnaam. Deze internetpagina bevatte informatie over de winkels in Wijchen en Barneveld en vermeldde voorts:
‘Webshop
Op dit moment zijn wij bezig een webshop te ontwikkelen. Meld u alvast aan op de site, zodra de website online komt krijgt u automatisch een bericht van ons’.
1.29
Bij brieven van 15 maart 2011 en 1 juli 2011 heeft (de advocaat van) [rekwirant] aan Street-One geschreven dat de door Street-One verstrekte prognoses voor de winkel in Wijchen onjuist waren, gevraagd om nadere ondersteuning en Street-One in gebreke gesteld voor het niet nakomen van haar zorgplicht om hem te adviseren en te ondersteunen alsmede Street-One aansprakelijk gesteld voor de schade die hij daarvoor heeft geleden en zal lijden.
1.30
Bij brief van 7 november 2011 heeft Street-One de franchiseovereenkomsten met onmiddellijke ingang ontbonden en de leveringen aan [rekwirant] per direct stopgezet23..
1.31
Per 31 december 2011 heeft [rekwirant] noodgedwongen de exploitatie van de winkel in Wijchen gestaakt, nu Street-One hem geen kleding meer leverde24..
1.32
Bij vonnis van 6 januari 2012 heeft de voorzieningenrechter in een door [rekwirant] tegen Street-One geëntameerd kort geding de ontbinding van ‘de franchiseovereenkomsten’ door Street-One ongegrond verklaard, de vordering tot nakoming van de verplichting tot levering van kleding toegewezen en overwogen:
‘Dat het rapport (de BWA/BEE, advocaat) fouten bevat, dat Street-One onrechtmatig heeft gehandeld en dat [rekwirant] mogelijk een beroep op dwaling toekomt (…) is evenwel niet zonder meer op voorhand uit te sluiten’.
1.33
Medio januari 2012 heeft Street-One de levering mondjesmaat hervat25.. Street-One leverde slechts enkele kledingstukken uit verouderde collecties26..
1.34
Bij brief van 16 januari 2012 heeft [rekwirant] de POS-overeenkomst ten aanzien van de winkel in Wijchen vernietigd.
1.35
Op 24 februari 2012 hebben partijen een schikking getroffen27., die onder meer inhield dat de POS-overeenkomst voor de winkel in Barneveld werd beëindigd per 31 maart 2012 of zoveel eerder als [rekwirant] dat wenst. Partijen hebben verder de volgende afspraken gemaakt over overname van de kledingvoorraad en de inventaris van de winkel door Street-One:
- ‘5.
Street One (toevoeging advocaat) neemt par 1 april 2012 de alsdan aanwezige voorraad over tegen verrekening van de inkoopprijs (…);
- 7.
(Street One, toevoeging advocaat) zal door [rekwirant] (toevoeging advocaat) in de gelegenheid worden gesteld de inventaris per 1 april 2012 (…) over te nemen en uit de winkel te Barneveld te verwijderen
- 8.
Aan de (destijds gratis aan [rekwirant] (toevoeging advocaat) ter beschikking gestelde) inventaris wordt geen (rest)waarde toegekend (…)’.
- 11.
Partijen zullen (…) iedere juridische actie jegens elkander beperken tot de tussen hen lopende bodemprocedure (…).’
1.36
Street-One heeft de voorraad kleding en de inventaris niet opgehaald en niet overgenomen. Per e-mail van 2 april 2012 heeft [rekwirant] Street One in gebreke gesteld en haar verzocht om uiterlijk 4 april 2012 de kledingvoorraad over te namen en de inventaris te verwijderen. [rekwirant] heeft kosten gemaakt voor het afvoeren van de voorraad en de inventaris ten bedrage van € 11.007,50 per winkel.
1.37
Bij brief van 12 april 2012 heeft [rekwirant] ook de POS-overeenkomst ten aanzien van de winkel in Barneveld vernietigd.
1.38
Tussen partijen is een geschil gerezen over onder meer de juistheid van de voorafgaand aan de contractsluiting verstrekte prognoses en de uitvoering van de franchiseovereenkomsten.
Procesverloop voor zover ven belang voor de klachten in cassatie
1.39
[rekwirant] heeft in conventie, na eiswijziging in hoger beroep, naar de kern genomen en voor zover thans van belang, gevorderd:
Primair
- 1.
voor recht te verklaren dat [rekwirant] heeft gedwaald en dat de franchiseovereenkomsten tussen partijen buitengerechtelijk zijn vernietigd;
- 2.
een verklaring voor recht dat Street-One onrechtmatig jegens [rekwirant] heeft gehandeld door ondeugdelijke prognoses te verstrekken en veroordeling van Street-One tot vergoeding van de door heem geleden schade;
Meer subsidiair
- 4.
een verklaring voor recht dat Street-One niet heeft gehandeld jegens [rekwirant] conform de regels van redelijkheid en billijkheid en veroordeling van Street-One tot vergoeding van de door hem daardoor geleden schade;
1.40
In reconventie heeft Street-One gevorderd:
- a.
een verklaring voor recht dat de POS-overeenkomsten op 7 november 2011 buitengerechtelijk zijn ontbonden;
- b.
veroordeling van [rekwirant] tot betaling van € 25.000,--, 31.955,56 en 50.433,77, alsmede schadevergoeding op te maken bij staat.
1.41
Naar het oordeel van de rechtbank behelzen de contracten alle kenmerken van een franchiseovereenkomst en moeten dan ook als franchiseovereenkomsten worden aangemerkt. De rechtbank heeft in reconventie de gevorderde verklaring voor recht toegewezen en reconventionele vorderingen tot betaling deels toegewezen en deels afgewezen. De vordering in conventie is afgewezen.
1.42
Het hof heeft alvorens over te gaan tot een beoordeling van de aangevoerde gronden voor het beroep op dwaling en schadevergoeding uit onrechtmatige daad dan wel op grond van de redelijkheid en billijkheid het navolgende overwogen:
- ‘12.
(…) Er is echter geen sprake van dwaling die een uitsluitend toekomstige omstandigheid betreft indien de prognose is gebaseerd op een onjuiste voorstelling van ten tijde van het sluiten van de overeenkomst bestaande omstandigheden of verkeerde, op dat moment reeds bekende uitgangspunten dan wel andere (ernstige) fouten n de onderbouwing en/of de berekening van de prognose, indien daarvan sprake zou zijn, zou dat een grond kunnen zijn voor vernietiging van de overeenkomsten wegens dwaling en levens voor aansprakelijkheid van Street One op een van de andere grondslagen, indien haar ter zake een verwijt valt te maken (vgl. HR 19 februari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0868 en HR 25 januari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD7329).
- 13.
Het vorenstaande geldt, mede gelet op de aard van de overeenkomst — die ten minste veel overeenkomsten met een franchiseovereenkomst vertoont en ook als zodanig wordt aangeduid door Street One GmbH, in de procedure tegen de domeinnaamhouder van de domeinnaam streetone.nl bij het Arbitration and Mediation center van de World Intellectual Property Organization (WIPO) —, ongeacht het antwoord op de vraag of de POST-overeenkomsten moeten worden gekwalificeerd als franchiseovereenkomsten. Incidentele grief I, gericht tegen het oordeel dat sprake is van franchiseovereenkomsten, behoeft dan ook in zoverre geen behandeling. Hetzelfde geldt voor het verweer van Street One dat geen sprake is van prognoses, maar van Business-analyses/Betriebs Wirtschafs Analyses, waarbij het gaat om een inschatting van de potentiele omzet (punten 7,6, 10.9 MvA). Aan deze analyses — hierna ook aan te duiden als prognoses — kunnen naar het oordeel van het hof in casu dezelfde (voormelde) eisen worden gesteld als aan prognoses.
1.43
Hiermee heeft het hof het kader geboden voor zijn verdere beoordeling van de op dwaling gestoelde vordering en de vordering tot schadevergoeding. Hierna is het hof nagegaan of [rekwirant] daadwerkelijk op één of meer van de door hem aangedragen gronden in dwaling is geraakt en of hij recht heeft op schadevergoeding. Het hof overweegt vervolgens:
- ‘15.
[rekwirant] verwijt Street One de prognoses te hebben gebaseerd op verkeerde, op dat moment reeds bekende, uitgangspunten, dan wel andere fouten in de onderbouwing/de berekening van de prognoses te hebben gemaakt. Concreet verwijt hij Street One:
- a.
geen (deugdelijk) geïndividualiseerd vestigingsplaatsonderzoek te hebben gedaan;
- b.
geen rekening te hebben gehouden met de financiële crisis na 2008;
- c.
te zijn uitgegaan van een onjuist vloeroppervlak;
- d.
te zijn uitgegaan van te lage kosten;
- e.
te zijn uitgegaan van een te laag afprijzingspercentage (van 12%);
- f.
geen rekening te hebben gehouden met een lagere omzet in de aanloopfase en met de (in dat verband relevante) in Wijchen en Bameveld aanwezige negatieve marktruimtes’.
1.44
Het laat in het midden of de contracten de kenmerken hebben van franchiseovereenkomsten, honoreert het beroep voor zover dit steunt op de hiervoor onder f genoemde grond voor dwaling (zowel voor de overeenkomst aangaande de vestiging in Wijchen als voor de overeenkomst aangaande de winkel in Bameveld).
1.45
Naar het oordeel van het hof heeft Street-One jegens [rekwirant] onrechtmatig gehandeld nu zij in haar prognose voor de winkel te Wijchen bewust is uitgegaan van een onjuiste omvang van het winkeloppervlak, namelijk 130 m2 in plaats van 100 m2, als gevolg waarvan de, per m2 berekende, winst- en omzetverwachting te rooskleurig waren. Het hof heeft Street-One veroordeeld tot vergoeding van de door [rekwirant] als gevolg van de dwaling aangaande de winkel te Wijchen geleden schade, nader op te maken bij staat.
Aanloop naar de klachten
1.46
Naar Uw Raad in 2003 heeft uitgemaakt in zijn arrest Paalman/Lampenier28. is de franchiseovereenkomst, wanneer de aspirant franchisenemer als gevolg van een fout in het door de franchisegever voorafgaand aan de contractsluiting aan hem verstrekte rapport over de te verwachten omzet en/of winst in dwaling is komen te verkeren, in beginsel vernietigbaar wegens dwaling op de voet van art. 6:228 lid 1, aanhef en onder at BW. Uw Raad voegde hier in rov. 3.4 aan toe:
‘Wel zal de franchisegever die een rapport, zoals hiervoor bedoeld, aan zijn wederpartij verschaft, onder omstandigheden onrechtmatig handelen, indien hij weet dat dit rapport ernstige fouten bevat en hij zijn wederpartij niet op deze fouten opmerkzaam maakt’.
1.47
Als de franchisegever een prognose verstrekt dient die rapportage, aldus de advocaat-generaal Wesseling-van Gent in haar conclusie vóór dit arrest, deugdelijk te zijn en te berusten op juiste uitgangspunten29..
1.48
Indien de gedraging of het nalaten waarin de grondslag voor dwaling is gelegen, in de gegeven omstandigheden tevens kwalificeert als onrechtmatige daad levert zulks een grond voor schadevergoeding op30.. Ook in de redelijkheid en billijkheid kan in een dergelijk geval een grond voor schadevergoeding worden gevonden31.. In de literatuur wordt in dit arrest wel een waarheidsplicht gelezen32.. In lagere rechtspraak en literatuur wordt daarbij niet (altijd) onverkort vastgehouden aan de eis van bekendheid bij de franchisegever met de (ernstige) fout, doch ook als de franchisegever redelijkerwijs van de fout op de hoogte had behoren te zijn aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad aangenomen33..
1.49
De prognose dient te berusten op deugdelijk en grondig onderzoek34..
1.50
Het arrest Paalman/Lampenier zag op een dwaling als gevolg van aan een inlichting van de wederpartij. is de dwaling te wijten aan een schending van de spreekplicht dan is hiermee de onrechtmatigheid van het gedrag van de wederpartij van de dwalende in beginsel gegeven35..
Franchise
1.51
Franchising is in Nederland bezig aan een gestage opmars36..
1.52
Met de groei van het aantal franchisecontracten zwelt ook de roep om een wettelijke regeling aan, met als doel de franchisenemer — bij wie het economisch risico ligt37. — meer bescherming te bieden38.. Het voorlopig sluitstuk van deze ontwikkeling wordt gevormd door het voorlopige resultaat van zelfregulering, de (op de Europese Erecode geïnspireerde) Nederlandse Franchise Code.
1.53
Deze vrucht van gezamenlijk overleg tussen vertegenwoordigers van franchisegevers en -nemers, par 7 september 2015 in consultatieversie aan de minister verstrekt, gaat uit van een vergaande informatieverplichting voor de franchisegever aan de aspirant franchisenemer.
1.54
In deze code word! de franchisegever een vergaande informatieverplichting opgelegd. Zo luidt art. 3.3
‘Het wervingsmateriaal waarin direct of indirect verwezen wordt naar resultaten, cijfers of verwachte inkomsten voor de franchisenemer dienen objectief, verifieerbaar en niet misleidend te zijn’.
In de toelichting op de diverse bepalingen vermeldt de franchisecode onder meer:
‘3.4
De franchisegever heeft verplichtingen ten opzichte van zijn franchisenemers. Eerst en vooral heeft hij een verplichting om duidelijke, eerlijke en volledige informatie te geven over de rechten en plichten die de samenwerking in de beoogde franchise met zich mee brengt. Da Nederlandse Franchise Code maakt hiervan deel uit.
Aan deze informatieplicht wordt niet voldaan als de franchisegever wezenlijke informatie niet of niet binnen een redelijke termijn verstrekt. Het is van belang dat de franchisenemer een helder beeld heeft, juist omdat het verbreken van een eenmaal begonnen franchiserelatie grote gevolgen kan hebben. De Initiatiefwet ter bestrijding van acquisitiefraude (Gesthuizen en van Oosten) biedt voor franchisenemers die op basis van onjuiste of onvolledige informatie in een franchise zijn gestapt de mogelijkheid de overeenkomst te ontbinden. De bewijslast van verstrekking van de juiste informatie wordt door de beoogde wet verlegd naar de franchisegever.’.
(…)
Goede, correcte informatie en voldoende tijd om deze te lezen en er advies over in te winnen speelt niet alleen bij aanvang van de franchiserelatie een rol. Ook tijdens de looptijd van de franchiseovereenkomst kunnen met enige regelmaat nieuwe overeenkomsten worden gesloten. Ook voor deze overeenkomsten gelden de richtlijnen voor relevante, behoorlijke informatie en adequate beoordelingstermijnen.’.
1.55
Ook voormelde Europese Erecode Inzake franchising geeft aan de rechtsbetrekking tussen (aspirant) franchisenemers nadere invulling39.. Aldus deze Erecode dient de door de franchisegever aan de potentiële franchisenemer verstrekte informatie ‘objectief en niet misleidend te zijn’.
1.56
Op de franchisegever rust, 20 wordt in de literatuur aangenomen, een vergaande zorgplicht; aan de, door de franchisegever aan de aspirant franchisenemer verstrekte omzet- en winstverwachting dient een grondig en zorgvuldig uitgevoerd markt- en vestigingsplaatsonderzoek ten grondslag te liggen, nu de franchisenemer (die dienaangaande dikwijls sterk moet leunen op de van de franchisegever afkomstige informatie) met de ondertekening dikwijls een vergaande, risicovolle en langdurige verplichting op zich neemt, terwijl hij binnen de door de franchisegever gehanteerde formule zijn exploitatiemethode niet kan aanpassen40..
1.57
Voor de franchiseovereenkomst wordt geen eenduidige definitie gehanteerd. Zij lijkt uiteenlopende verschijningsvormen te kennen. In de literatuur worden verschillende omschrijvingen gebruikt. Uw Raad omarmde in het arrest Paalman/Lampenier de navolgende de definitie, opgenomen in art. 3 onder b van EG-verordening 4087/88 (PbEG 1988, L 359MB). Verordening (EEG) 4078/8841.:
‘een franchiseovereenkomst is een overeenkomst krachtens welke de franchisegever de wederpartij, franchisenemer, tegen rechtstreekse of indirecte geldelijke vergoeding het recht verleent een franchiseonderneming te exploiteren voor de afzet van bepaalde type goederen en/of de verrichting van bepaalde diensten. Deze overeenkomst omvat tenminste verplichtingen met betrekking tot de mededeling door de franchisegever aan de franchisenemer van belangrijke know-how’.
Onderdeel I
1.58
De klachten van dit onderdeel richten zich tegen rov. 34 van het bestreden arrest.
1.59
Naar het oordeel van het hof komt [rekwirant] aangaande de vestiging in Bameveld geen recht op schadevergoeding toe. Het hof overweegt hiertoe in rov. 34:
‘Voor het overige heeft [rekwirant] slechts in algemene termen gesteld dat Street One hem moedwillig onjuist heeft voorgelicht, dat zij geen deugdelijk onderzoek heeft verricht, dat de prognoses niet zijn gebaseerd op deugdelijk onderzoek, dat sprake is van een handelen c.q. nalaten dat is te beschouwen als inbreuk op hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt en dat zij fouten heeft gemaakt. Ten aanzien van de winkel in Barneveld zijn Street One, anders dan ten aanzien van de winkel in Wijchen, ter zake geen concrete verwijten gemaakt. Het hof is dan ook van oordeel dat [rekwirant] niet voldoende concreet heeft gesteld dat Street One wist of had behoren te weten dat in Barneveld sprake was van een negatieve marktruimte en/of dat de geprognotiseerde omzet in de eerste jaren niet haalbaar was en/of haar anderszins een verwijt ter zake valt te maken. Het hof zal deze vorderingen mat betrekking tot de prognose voor Barneveld afwijzen.’
1.60
Naar [rekwirant] heeft aangevoerd moet de negatieve marktruimte en de (lagere omzet gedurende de) aanloopfase in de prognose tot uitdrukking worden gebracht en heeft Street One dit zowel in de prognose van de omzet en winst voor de winkel te Wijchen als in die voor de winkel te Barneveld ten onrechte nagelaten42.. Zo voert [rekwirant] in zijn inleidende dagvaarding onder meer aan:
- ‘28a.
Ten aanzien van de winkel te Barneveld concludeert CBW-Mitex op pagina 17 van haar rapport dat er ook in Barneveld geen marktruimte is voor een nieuwe (‘Street One’) kledingwinkel. De negatieve marktruimte is niet minder dan € 14,800.000. Hieruit blijkt reeds dat een nieuw te openen winkel in Barneveld zich eerst dient in te vechten in de markt in de hoop om een merktaandeel van de reeds aanwezige concurrenten af te kunnen ‘snoepen’. Hoewel een marktaandeel van 3,3% mogelijk zou moeten zijn, is dat enkel mogelijk op de lange termijn, aldus DBW-Mitex:
‘Gezien de negatieve marktruimte zal een periode van 4–5 jaar nodig zijn om dit te realiseren. Het afgegeven van één omzetbedrag door Street One voor het 1e jaar is dan ook niet reëel en haalbaar’.
Op grond hiervan concludeert [rekwirant] dat Street One hem ‘lekker’ heeft gemaakt met een te behalen omzet/resultaat in het eerste jaar, terwijl dat helemaal niet reëel en haalbaar blijkt te zijn, Ook hier heeft Street One [rekwirant] een onjuiste voorstelling van zaken gegeven.
Voor zover de geprognosticeerde omzet kan worden behaald, dan is dat enkel na 4–5 jaar exploitatie. Nu de looptijd van de franchiseovereenkomst vijf jaren bedraagt, houdt dat derhalve in dat [rekwirant] vanuit de nakoming van de huidige franchiseovereenkomst geen rendabele exploitatie behoeft te verwachten (!)43..
(…)
- 28b.
Op pagina 28 van haar rapport concludeert CBW-Mitex dan ook dat zij negatief zou hebben geadviseerd ten aanzien van de opening van de winkel te Barneveld. [rekwirant] stelt dan ook dat Street One hem niet deugdelijk en/of volledig heeft geïnformeerd ten aanzien van de mogelijkheden van de winkel te Barneveld. Het staat dan ook buiten kijf dat [rekwirant] deze overeenkomsten niet zou hebben gesloten, dan wel niet onder dezelfde voorwaarden, als hij een juiste voorstelling van zaken zou hebben gehad.
- 29.
(…) Zou Street One wel dergelijk onderzoek(en) hebben verricht, hetgeen de Hoge Raad dus van haar verwacht, dan zou Street One, het als CBW-Mitex, tot de conclusie zijn gekomen dat het niet verstandig zou zijn om de winkels te Wijchen en Barneveld te openen, dan wel niet onder de gestelde omstandigheden. Dat [rekwirant] een onjuiste voorstelling van zaken heeft gehad, is dan ook aan het handelen c.q. nalaten van Street One te wijten, Dit is als onrechtmatig handelen te kwalificeren, dan wel in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
Voor zover Street One overigens wel onderzoek(en) heeft laten uitvoeren, zoals door haar gesteld doch niet gebleken, dan heeft zij [rekwirant] — om haar moverende redenen — moedwillig niet ingelicht over de onwenselijkheid om in Wijchen en Barneveld onder de gegeven omstandigheden winkels te openen. Dergelijk handelen acht [rekwirant] al helemaal onrechtmatig, omdat Street One daarmee haar mededelingsplicht heeft geschonden, dan wel in ieder geval een gevaar voor [rekwirant] in het leven heeft beroepen waarbij het voorzienbaar was dat hij schade zou lijden’
(onderstreping advocaat).
1.61
Verder voert [rekwirant] in zijn memorie van grieven ter onderbouwing van zijn beroep op dwaling en schadevergoeding onder meer aan:
‘8.60
(…) in Wijchen zou in het gunstigste geval de geprognosticeerde omzet van jaar pas na 2 of 3 jaar gerealiseerd kunnen worden en in Barneveld pas na 4 of 5 jaar. In een exploitatiebegroting moet de aanloopperiode worden verdisconteerd. Dit wordt bevestigd door deskundigen van CBW-Mitex.
8.61
Street One heeft bij het opstellen van haar prognoses geen rekening gehouden met de lange aanloopperiode en de negatieve marktruimte.’.
8.77
(…) Indien Street One wel deugdelijke omzetprognoses had verstrakt en derhalve tot lagere omzetten was gekomen, had zij [rekwirant] negatief moeten adviseren, (…).
8.87
(…) Street One had [rekwirant] negatief moeten adviseren een tweede vestiging ta openen.’
1.62
[rekwirant] heeft aldus concrete en verstrekkende fouten in de prognose van de in Barneveld te behalen omzet en winst blootgelegd. Hij stelt bovendien dat Street-One hem had moeten inlichten over de lagere omzet gedurende de aanloopfase van vier à vijf jaar en de negatieve marktruimte voor de winket in Barneveld. Hij verwijt Street-One hem hierover niet te hebben geïnformeerd en als gevolg hiervan onder een onjuiste voorstelling van zaken de (franchise)overeenkomst voor de vestiging in Barneveld te zijn aangegaan. Daarenboven betitelt hij deze handelwijze, althans dit nalaten, als onrechtmatig.
1.63
Voor de vestiging in Barneveld en Wijchen heeft Street One, naar zij zelf stelt44., geen Locatus onderzoek verricht45..
Onderdeel Ia
1.64
Voor zover [rekwirant] naar het oordeel van het hof aan Street-One niet concreet zou hebben verweten geen deugdelijk onderzoek te hebben verricht of haar prognoses niet te hebben gebaseerd op deugdelijk onderzoek; althans Street-One geen concrete verwijten zou hebben gemaakt of niet voldoende concreet zou hebben gesteld dat Street One wist of had behoren te weten dat in Barneveld sprake was van een negatieve marktruimte en/of dat de geprognotiseerde omzet in de eerste jaren niet haalbaar is, is 's hofs oordeel in rov. 34 zonder nadere motivering; die ontbreekt, niet voldoende begrijpelijk gemotiveerd, nu:
- a)
naar [rekwirant] onder verwijzing naar het rapport van CBM-Mitex heeft aangevoerd, in de prognoses de negatieve marktruimte alsook het aanloopverlies dient te zijn verdisconteerd46., en
- b)
[rekwirant] aan Street-One heel concreet het verwijt maakt in haar prognoses de aanloopperiode en negatieve marktruimte niet te hebben verdisconteerd, als gevolg waarvan de prognoses (veel) te rooskleurig waren47., nu (naar [rekwirant] heeft aangevoerd — en het hof heeft overgenomen —) [rekwirant], gelet op voormelde negatieve marktruimte en aanloopperiode, pas na vier of vijf jaar de geprognotiseerde omzet en winst zou hebben kunnen behalen48., terwijl het contract slechts voor vijf jaar was aangegaan en [rekwirant], zoals hij heeft aangevoerd, binnen deze termijn derhalve geen rendabele exploitatie behoefde te verwachten49. doch Street-One hem in plaats hiervan voor de winkel in Barneveld een potentiële omzet van EUR 550.000,- heeft voorgehouden50., en
- c)
[rekwirant] aan street-One mede om die reden het verwijt maakt hem tot tweemaal toe, dus ook voor de vestiging te Barneveld ondeugdelijke prognoses te hebben verstrekt51.
- d)
Street-One hem in antwoord op zijn vraag of hij reserves diende aan te houden voor aanloopverliezen, zou hebben verzekerd dat dit niet nodig zou zijn52., en
- e)
Street-One in haar prognose voor de winkel te Wijchen wèl rekening heeft gehouden met een lagere omzet en winst in het eerste jaar53. (doch bij de winkel te Barneveld niet, en ook niet voor de rest van de aanloopperiode van deze winkel), en
- f)
[rekwirant] (onder verwijzing naar zijn onbekendheid met de modebranche (waarvan Street One op de hoogte was54.) en de expertise van Street-One als grote speler55., heeft gesteld te hebben mogen vertrouwen op de van Street-One afkomstige gegevens56. over omzet en winst in de rapporten die street-One zonder enig voorbehoud aan hem voorhield57., en
- g)
Street-One made bij [rekwirant] ten onrechte de indruk heeft gewekt een deugdelijke prognose te hebben afgegeven voor de te openen winkel te Barneveld, nu zij van een lagere omzet en winst zou zijn uitgegaan dan in werkelijkheid realiseerbaar zou zijn, namelijk EUR 550.000,-58., en
- h)
Street-One een aanmerkelijk lagere prognose had moeten afgeven, nu Cecilwinkels (de zusterwinkels van Street-One), aldus Street-One, 92% van de omzet van een Street One winkel zouden halen, doch de Cecliwinkel in Barneveld (gelegen op 400 meter afstand van de vestiging van die van [rekwirant]) een omzet van EUR 277.000,-per jaar behaalde59., doch Street-One, ofschoon zij haar prognoses zou baseren op ervaringen uit het recente verleden, [rekwirant] een veel hogere prognose van de te barnevel te behalen winst en omzet heeft vootrgehouden, en
- i)
naar [rekwirant] heeft gesteld, voor hem grote belangen op het spel stonden, nu hij fikse investeringenm moest plegen in (onder meer) personeel, de huur voor en inrichting van de ruimtes, en
- j)
hij na aanvang van de franchiseovereenkomst nauwelijks nog speelruimte had om de exploitatie nog aan te passen60., en
- k)
Street-One hem (nu hij met de vestiging te Barnevel de eerste vier a vijf jaar van de overengekomen contractsduur van vijf jaar naar alle waarschijnlijkheid geen rendement zou behalen) had moeten afraden deze winkel in Barneveld te openen61., hetgeen Street-One heeft nagelaten en een schending van haar (bijzondere) zorgplicht oplevert.
Onderdeel Ib
1.65
Het oordeel van het hof in rov. 34 dat [rekwirant] aan Street-One geen concrete verwijten zou hebben gemaakt of niet voldoende concreet zou hebben gesteld dat Street-One wist of had behoren te weten van de negatieve marktruimte en de onhaalbaarheid van de geprognotiseerde omzet in de eerste jaren, is zonder nadere motivering, die ontbreekt, te meer onbegrijpelijk in het licht van de, aldus Street-One, in randnummer 8 tot en met 12 van haar memorie van antwoord, bij haar aanwezige kennis van de markt en de afzonderlijke vestigingen en de grondigheid waarmee zij, volgens haar algemene werkwijze, omschreven in randnummer 8 lot en met 12 van de memorie van antwoord en deels weergegeven in rov 18 van het arrest, de te verwachten omzet en winst van de diverse vestigingen in kaart zou brengen, waarbij zij steevast rekening zou houden met concurrentiedruk ter plaatse62. (en dus met negatieve marktruimte).
1.66
Dit oordeel is bovendien te meer onbegrijpelijk, nu Street-One (aldus het hof in rov. 33) in haar prognose voor de winkel te Wijchen wèl is uitgegaan van een lagere omzet en winst in de aanloopfase, althans gedurende het eerste jaar63., doch (zonder nadere verklaring) bij haar prognose voor de winkel te Barnevel geen rekening heeft gehouden met een aanloopperiode en met een negatieve marktruimte.
1.67
Dit oordeel is daarenboven te meer onbegrijpelijk, nu Street-One aan [rekwirant] heeft meegedeeld dat de prognoses ‘op zorgvuldige wijze op basis van een geïndividualiseerd onderzoek tot stand (zouden) zijn gekomen’64. en, naar [rekwirant] heeft gesteld, in de prognose de negatieve marktruimte en aanloopfase moet zijn verdisconteerd65. (gelijk Street-One aldus het hof heeft gedaan voor de vestiging in Wijchen), [rekwirant] op de deugdelijkheid van de verstrekte prognoses heelt vertrouwd66., en voorts gelet op de mate waarin hij afhankelijk was van informatie van Street-One als grote franchisegever met veel expertise67. en de verplichting voor de franchisegever om [rekwirant] (zoals de Nederlandse Franchisecode voorschrijft) correcte, althans objectieve en niet misleidende, informatie te verschaffen (zoals de Erecode bepaalt) en de belangen die voor [rekwirant] als franchisenemer op het spel stonden, Nu indien de franchisegever een rapport over te verwachten omzet en winst verschaft, dit rapport deugdelijk dient te zijn en dient te berusten op deugdelijk onderzoek, [rekwirant] heeft gewezen op de verplichting om in de prognose de negatieve marktruimte te verdisconteren (alsook de aanloopverliezen die hiervan het gevolg zijn), Street-One over gedetailleerde informatie over (onder meer) de vestiging te Barneveld beschikt en kennis vergaart over onder meer de ter plaatse aanwezige concurrentie en hiermee naar eigen stellingen gewoonlijk rekening houdt, en ook voor de vestiging te Wijchen is uitgegaan van een aanloopperiode, behoeft nadere motivering, waarom, naar het oordeel van het hof, [rekwirant] aan Street-One een onvoldoende concreet verwijt zou hebben gemaakt aangaande de voor de vestiging te Barneveld afgegeven prognose en niet voldoende concreet zou hebben gesteld dat Street One wist of had behoren te weten dat in Barneveld sprake was van een negatieve marktruimte en/of dat de geprognotiseerde omzet in de eerste jaren niet haalbaar zou zijn.
Onderdeel Ic
1.68
Door met elkaar in onderhandeling te treden kwamen partijen tot elkaar te staan in een door redelijkheid en billijkheid beheerste rechtsverhouding, waarin zij hun gedrag mede dienden ta laten bepalen door de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij68.. Hetgeen [rekwirant] als aspirant franchisenemer redelijkerwijs van Street-One als franchisegever mocht verwachten, wordt mede bepaald door (de maatschappelijke opvattingen die hun neerstag hebben gevonden in) voormelde Europese Erecode en de Nederlandse Franchise Code. De precontractuele goede trouw wordt derhalve mede ingekleurd door voormelde Europese Erecode en de Nederlandse Franchise Code, waarin wordt uitgegaan van een verplichting voor de franchisegever om, zo hij een rapport verstrekt over de te verwachten omzet en winst van de betrokken winkel, hieraan een deugdelijk onderzoek ten grondslag te leggen en hierin correcte en objectieve informatie op te nemen. Mede hieraan (en onder meer de belangen die voor partijen op het spet stonden) moet worden afgemeten of de fouten in het rapport als ernstig kwalificeren.
1.69
Voor het geval het oordeel van het hof In rov. 34 dat [rekwirant] aan Street-One geen concrete verwijten zou hebben gemaakt of niet voldoende concreet zou hebben gesteld dat Street-One wist of had behoren te welen van de negatieve marktruimte en de onhaalbaarheid van de geprognotiseerde omzet in de eerste jaren, aldus moet worden verstaan, dat de hiervoor bij onderdeel Ia en Ib aangehaalde stellingen van [rekwirant] geen (onderbouwing van een) ernstige fout in het rapport, als bedoeld in het arrest Paalman/Lampenier, opleveren (on het hof waar het hier de term ‘verwijl’ hanteert, doelt op een ‘ernstige fout’) en om die reden ‘deze vorderingen met betrekking tot de prognose voor Barneveld’ afwijst, miskent het hof dat — indien de franchisenemer een rapport over de te verwachten omzet en winst verschaft, dit deugdelijk dient te zijn, althans dient te berusten op een deugdelijk onderzoek, objectief dient te zijn en correcte informatie dient te geven — een prognose waarin geen rekening is gehouden met een negatieve marktruimte en een (als gevolg hiervan te ondervinden) een aanloopverlies van in casu vier a vijf jaar, als gevolg waarvan de franchiseovereenkomst gedurende die periode voor de franchisenemer, [rekwirant], geen rendement oplevert, terwijl hem een jaarlijkse winst is voorgespiegeld, een ernstige fout oplevert als hiervoor bedoeld.
1.70
Voor zover het hof voor de beoordeling van het beroep op dwaling en de vordering uit onrechtmatige daad niet de eerder aangehaalde rechtsregel uit het arrest Paalman/Lampenier heeft aangelegd, had het hof niet onbeslist mogen laten of de onderhavige overeenkomst moet worden aangemerkt als franchiseovereenkomst, nu op de franchisegever de (eerder vermeide zorg)plicht rust cm, zo hij de aspirant franchisenemer een rapport over de te verwachten omzet en winst verschaft, hieraan een deugdelijk onderzoek ten grondstag te leggen, en een deugdelijk, objectief en correct rapport dient af te geven.
Onderdeel Id
1.71
Het oordeel van het hof in rov. 34 dat [rekwirant] zich niet (concreet) zou hebben beroepen op ‘een handelen c.q. nalaten dat is te beschouwen als inbreuk op hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt’ getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, nu [rekwirant] aan Street-One mede het verwijt maakt haar spreekplicht te hebben geschonden, nu zij hem aangaande de winkel te Barneveld had moeten meedelen vier à vijf Jaar nodig te hebben om de geprognotiseerde omzet en winst te genereren en tot die tijd geen winst te maken69., als gevolg van welke schending van de mededelingsplicht [rekwirant] in dwaling is komen te verkeren70., en een schending van de mededelingsplicht in beginsel een onrechtmatige daad oplevert, en nu [rekwirant] bovendien aan Street-One het verwijt maakt haar (bijzondere) zorgplicht71. te hebben geschonden, nu zij hem niet heeft voorgelicht over voormeld aanloopverlies72., althans zij hem niet heeft ontraden om de onderhavige overeenkomst aan te gaan voor de winkel in Barneveld (gelet op de aanloopperiode van vier a vijf jaar gedurende welke hij naar alle waarschijnlijkheid geen winst zou maken)73. en nu de nalatigheid om de aanloopperiode van vier à vijf jaar te verwerken in de prognose van de omzet en winst, te behalen gedurende de contractsduur van vijf jaar, een ernstig fout oplevert.
Onderdeel Ie
1.72
Als het hof niet is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, is zijn oordeel in rov. 34 zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk, nu [rekwirant] ter onderbouwing van zijn verwijt aan Street-One dat zij haar mededelingsplicht heeft geschonden74., als gevolg waarvan hij bij het aangaan van de (franchise)overeenkomst voor de winkel te Barneveld heeft gedwaald75., heeft gewezen op de onjuistheid van de prognose, en nu Street-One heeft verzuimd hem te Informeren vier à vijf jaar nodig te hebben om de geprognotiseerde omzet en winst te behalen en niet heeft gewezen op de verplichting voor Street-One om rekening te houden met de negatieve marktruimte en de aanloopperiode76..
Onderdeel II
1.73
Dit onderdeel kant zich tegen rov. 32. Deze rechtsoverweging luidt als volgt:
‘Voor toewijzing van de voorts primair gevorderde verklaring voor recht dat Street One onrechtmatig heeft gehandeld en de veroordeling van Street One tot schadevergoeding alsmede van de meer subsidiaire, op redelijkheid en billijkheid gebaseerde vorderingen, is nodig dat Street One te verwijten valt dat zij geen rekening heeft gehouden met de lagere omzet in de aanloopfase en/of de negatieve marktruimte in Wijchen en Barneveld en de gevolgen daarvan.’
1.74
Het hof gaat in rov. 32 uit van een onjuiste rechtsopvatting voor zover, aldus het hof, ook voor zover de vordering tot schadevergoeding is gebaseerd op de redelijkheid en billijkheid vereist is dat Street-One valt te verwijten geen rekening te hebben gehouden met de lagere omzet in de aanloopfase en/of de negatieve marktruimte, nu de redelijkheid en billijkheid als grondslag voor schadevergoeding juist ruimte biedt om buiten de situatie waarin Street-One een verwijt als voornoemd valt te maken, in de omstandigheden van het geval — en dan met name in de (aanmerkelijke) onjuistheid van de prognoses, het onevenredig nadeel aan de zijde van [rekwirant] als kleine particulier tegenover een multinational van de (voor hem nadien gebleken) onjuistheid van de door Street-One verstrekte prognoses, de kennis bij Street-One van de modebranche tegenover de onbekendheid van [rekwirant] met deze sector (waarvan Street-One voor de contractsluiting reeds op de hoogte was), de wijze waarop de prognoses zijn gepresenteerd, namelijk zonder voorbehoud, en het vertrouwen van [rekwirant] op de juistheid van die prognoses77. — een grond aanwezig te achten om Street-One te veroordelen tot vergoeding van Berensons schade.
1.75
Deze klacht vitieert ook het oordeel van het hof in rov. 34 nu het hof hier voor de beoordeling of grond bestaat voor schadevergoeding bepalend acht of [rekwirant] aan Street One een concreet verwijt maakt, althans voldoende concreet stelt dat Street One wist of had behoren te weten dat in Barneveld sprake was van een negatieve marktruimte en/of dat de geprognotiseerde omzet in de eerste jaren niet haalbaar was.
Onderdeel III
1.76
Dit onderdeel richt zich tegen rov. 18 en 19. Deze rechtsoverweging luidt als volgt:
- ‘17.
[rekwirant] stelt dat geen geïndividualiseerd onderzoek is gedaan, maar slechts de eerdere prognose voor Miss Anniek uit 2008 is gekopieerd.
- 18.
In eerste aanleg heeft Street One, onder verwijzing naar haar ontbindingsbrief van 7 november 2011 (bijlage bij productie 1 S ea), uiteengezet hoe de omzetprognoses in het algemeen en (ook) ten aanzien van de winkels in Wijchen en Barneveld tot stand zijn gekomen, Kort gezegd geschiedt de totstandkoming van (deze) prognoses door het doen van een vestigingsplaatsonderzoek, waarbij de locatie en de omgeving daarvan worden bekeken en beoordeeld, alsmede het in aanmerking nemen van (omzet)gegevens van Street One winkels, die in het verleden zijn verzameld en die fungeren als benchmark (referentie). Daarna wordt, op basis van genoemde gegevens en ervaring, een inschatting gemaakt van de potentiële omzet per m2 en een plan opgesteld door de expansiemanager, in casu [naam 2], dat vervolgens aan de afdeling binnen het CBR-concern ter goedkeuring wordt voorgelegd. In de memorie van antwoord heeft Street One dit verweer nader onderbouwd en onder meer door [naam 2] gemaakte series foto's van Wijchen en Barneveld, waaronder foto's van de omgeving van de winkel, een loopplanschets voor Wijchen, overzichten van gegevens over Wijchen en Barneveld, een plattegrond van de winkel in Wijchen, een Marketing-Check-Store’ betreffende Wijchen, waarin winkels in de nabijheid zijn opgenomen, een ‘GOAD-plan’ betreffende Barneveld, waarin winkel in de omgeving zijn opgenomen (productie 3, 4, 5, 6, 8, 16, 21, 22, 28, 29 en 30 S hb) overgelegd. Daar in 2008 Miss Aniek belangstelling had voor de winkel in Wijchen zijn ook gegevens van het in dat verband in 2008 verrichte onderzoek gebruikt. Voor zover het gaat om gegevens die niet zijn gewijzigd, is daar op zichzelf niets mis mee.
- 19.
Gelet op het bovenstaande gaat het hof aan het verwijt van [rekwirant] dat geen geïndividualiseerd vestigingsplaatsonderzoek is gedaan, els onvoldoende onderbouwd voorbij.
Hieraan kan het door [rekwirant] opgestelde overzicht van tien (eigenlijk acht) vestigingen, waarvoor BWA's waren afgegeven (productie 13 B hb), waarin ook een omzet van € 450.000,- is vermeld, (en waarmee [rekwirant] wil zeggen dat er geen individueel onderzoek kan hebben plaatsgevonden) niet voldoende afdoen. Weliswaar heeft Street One niet gemotiveerd betwist dat de daarin genoemde omzetten overeenstemmen (zij betwist slechts concreet de daarin genoemde m2 en personeels- en huurkosten), maar zij heeft daarvoor de, naar het oordeel van het hof, ook gelet op de door Street One gehanteerde wijze van totstandkoming van BWA's, aanvaardbare verklaring gegeven dat het gaat om vergelijkbare plaatsen (provinciesteden met 30.000 tot 60.000 inwoners), die een overeenkomstig ‘DNA’ hebben wat betreft opbouw met bepaalde winkels. Dit is in ieder geval niet voldoende om aan te nemen dat geen geïndividualiseerd onderzoek is gedaan. Dit geldt ook voor de stellingen van [rekwirant] over de Street One winkel in Raalte, waar ook (herhaaldelijk) dezelfde omzet was geprognotiseerd.
1.77
Gelijk Street-One in haar conclusie van antwoord en memorie van antwoord (onder 8 tot en met 12) heeft uiteengezet en het hof ten dele heeft weergegeven in rov.18 vormt de prognose de resultante van een uitgebreid beoordelingsproces op basis van vele variabelen, waaronder het aantal vierkante meters van de desbetreffende vestigingen.
In de berekening worden niet alleen omgevingsfactoren, zoals kapitaalkracht en concurrentiedruk van de omgeving betrokken, doch ook persoonlijke omstandigheden, toegesneden op de aspirant franchisenemer. Daarenboven wordt de berekening gestoeld op ervaringsfeiten en worden (naar Street-One beklemtoont) de ‘meest recente omzetcijfers van circa 2 tot en met 5 vergelijkbare Street One winkels in andere plaatsen’ in de beoordeling betrokken78..
1.78
Het oordeel van het hof in rov. 19 dat het door [rekwirant] verstrekte overzicht van 10 andere rapporten waarin voor telkens andere winkels in andere steden met (onder meer) een verschillend winkeloppervlak, uiteenlopende personeels- en huurkosten en een verschillende marktdruk een nagenoeg gelijke omzet en winst wordt geprognotiseerd niet kan afdoen aan het in rov. 18 gevelde oordeel van het hof — dat aan het verwijt aan Street-One geen deugdelijk geïndividualiseerd vestigingsplaatsonderzoek te hebben verricht als onvoldoende onderbouwd voorbij moet worden gegaan, nu Street-One, naar het oordeel van het hof, voor de gelijke uitkomst een voldoende verklaring biedt als zij wijst op het ‘overeenkomstige DNA’ van de vergelijkbaarheid van de betrokken gemeenten — is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet voldoende begrijpelijk gemotiveerd, nu (naar [rekwirant] heeft aangevoerd79.) gelet op het grote aantal (ten dele aan de persoon van de exploitant gerelateerde) factoren waarmee Street-One, naar zij in haar memorie van antwoord (onder 8 tot en met 12) onderstreept, bij haar (vestigingsplaats)onderzoek gewoonlijk rekening houdt, een zelfde prognose voor de desbetreffende naar onder meer oppervlakte van de vestiging, plaats, marktpotentie en ook het jaar waarin de prognose is opgesteld ongelijke vestigingen, welhaast onmogelijk is80.. Dit oordeel is te meer on begrijpelijk, nu naar het hof in rov. 33 heeft overwogen voor de berekening van de te verwachten omzet het vloeroppervlak van de winkels bepalend is, en de desbetreffende winkels (afgezien van de overige verschillen) ook per winkeloppervlak van elkaar afweken en de qua ligging, welvaart, omvang en positie in de regio zeer verschillende plaatsen (zoals Houten, Maassluis, Hengelo, Raalte, Doetinchem en Papendracht) bovendien ook niet allemaal binnen de categorie van steden met 30.000 tot 60.000 inwoners. Zo heeft Hengelo meer dan 80.000 inwoners.
Onderdeel IV
1.79
De klachten van dit onderdeel richten zich tegen rov. 21 en 22. Deze rechtsoverwegingen luiden als volgt:
‘Ad b. Geen rekening gehouden met de crisis na 2008
- 21.
[rekwirant] verwijt Street One bij het bepalen van de omzetten geen rekening te hebben gehouden met de economische crisis en, wat betreft Wijchen, te zijn uitgegaan van de cijfers over 2008. In dit verband beroept [rekwirant] zich op de voor Miss Aniek opgestelde VPS van 29 november 2008.
- 22.
In het door [rekwirant] overgelegde CBW-Mitex-rapport (productie 11 B ea) is vermeld dat in de damesmodebranche in 2009 sprake was en een omzetdaling van 2,3% en het omzetniveau in 2010 afsloot op 0% ((pag. 5). Over 2011 is in het rapport vermeld dat CBS-Mitex een bescheiden omzetgroei verwachtte, maar in de eerste helft van 2011 sprake was van tegenvallende omzetcijfers in de modebranche, waarbij de damesmode achterbleef bij de totale branche. Uiteindelijk bleek dat sprake was van een (onverwachte) omzetdaling in de damesmodebranche van — 7,2% in de eerste helft van 2011. De prognose voor de winkel in Wijchen dateert van begin 2010, de prognose(s) voor de winkel in Barneveld van eind 2010 of januari 2011. Uit het door [rekwirant] overgelegde rapport valt af te leiden dat de crisis tot dat moment weinig gevolgen had gehad voor de damesmodebranche, terwijl toen bovendien nog die verwacht was dat er in 2011 weer sprake zou zijn van (bescheiden) omzetgroei. Hiervan uitgaande kan naar het oordeel van het hof niet gezegd worden dat de prognoses voor wat betreft de gevolgen van de economische crisis gebaseerd waren op een onjuiste voorstelling van ten tijde van het sluiten van de overeenkomst bestaande omstandigheden of bekende uitgangspunten door voor de periode na medio 2010 uit te gaan van dezelfde omzetten als in 2008, althans is het verwijt dat in de prognoses ten onrechte geen rekening is gehouden met de crisis onvoldoende onderbouwd.
Overigens wist [rekwirant] voor het aangaan van de POS-overeenkomst met betrekking tot de winkel in Wijchen dat de omzet in 2010 en 2008 op hetzelfde bedrag werd begroot en kan in zoverre zijn beroep op dwaling ook at niet slagen.’
1.80
Het staat de rechter vrij om binnen de grenzen van de rechtsstrijd alle behoorlijk te zijner kennis gebrachte en ten processe gebleken feiten en omstandigheden in zijn beoordeling te betrekken81.. Deze vrijheid komt de rechter evenwel niet toe als hij hierbij het debat van partijen te buiten zou gaan (en dus de grenzen ven de rechtsstrijd zou overschrijden), hetgeen bijvoorbeeld het geval is als de rechter (ten faveure van gedaagde) aldus rekening houdt met feiten en omstandigheden die niet kunnen worden opgevat als passend binnen het gevoerde verweer82..
1.81
Het hof is in rov. 22 buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden of heeft althans een ontoelaatbare verrassingsbeslissing gegeven waar het op basis van het door [rekwirant] overgelegde rapport van CBW-Mitex — waarin aldus het hof voor de damesmodebranche in 2009 een omzetdaling van 2,3% en voor 2010 een gelijkblijvende omzet wordt vermeld en 2011 weliswaar een onverwachte omzetdaling van 7,2 procent aan de orde was, doch voor 2011 over het geheel genomen een lichte omzetgroei werd verwacht — tot het oordeel komt dat niet kan worden gezegd dat de prognoses voor wat betreft de gevolgen van de economische crisis gebaseerd waren op een onjuiste voorstelling van ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten bestaande omstandigheden of bekende uitgangspunten door voor de periode na medio 2010 uit te gaan van dezelfde omzetten als in 2008, althans het verwijt dat in de prognose ten onrechte geen rekening is gehouden met de crisis onvoldoende onderbouwd is, nu Street-One zich ter zake niet op dit rapport beroept en het aan dit rapport ontleende verweer ook niet aansluit bij het wèl gevoerde verweer van Steet-One, en ook niet goed op één lijn valt te plaatsen met de door Street-One ingenomen stellingen, nu naar Street-One heeft aangevoerd haar winkels juist sterk te lijden hebben gehad van de crisis en het gemiddelde cijfer voor de branche niet bepalend is voor de prestaties van een specifiek merk en de kennis bij de franchisegever van die prestaties.
1.82
's Hofs oordeel in rov. 22 dat het verwijt dat in de prognose ten onrechte geen rekening is gehouden met de crisis onvoldoende is onderbouwd, is voorts, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet (voldoende) begrijpelijk gemotiveerd, nu Street-One zelf heeft aangedragen haar verwachtingen niet te hebben aangepast aan de gevolgen van de financiële crisis voor de dameskledingbranche en zo ook de winkels van Street One83. en haar winkels aldus Street One zelf sterk te kampen gekregen met de crisis84..
1.83
Dit wordt, anders dan het hof overweegt, niet anders nu [rekwirant], aldus het hof, ten tijde van de ondertekening van de franchiseovereenkomst voor de vestiging in Barneveld wist van de begroting van de omzet op hetzelfde bedrag als in 2010. Hieruit hoefde hij niet af te leiden dat Street One geen rekening hield met de crisis. Zoals Street One in eerste aanleg alsook in hoger beroep naar voren heeft gebracht en het hof ten dele heeft weergegeven in rov.18 wordt de prognose gebaseerd op een veelheid van factoren. Als de uitkomst hetzelfde is, hoeft [rekwirant] daaruit niet op te maken dat Street One dus voorbij zal zijn gegaan aan de crisis. Andere factoren in de door Street-One in randnummer 8 tot en met 12 van de memorie van antwoord geschetste uitgebreide matrix van omstandigheden waarop de in de regel de berekening steunt, kunnen immers ten positieve zijn gewijzigd zodat de uitkomst gelijk blijft. [rekwirant] beschikte toen, naar hij heeft aangevoerd, niet over de onderliggende berekening85.. Voor hem was dit dus niet inzichtelijk. Het hof legt aan zijn overweging geen andere reden ten grondslag waarom [rekwirant] zou hebben moeten aannemen dat Steet One zou hebben besloten geen rekening te houden met de crisis.
Onderdeel V
1.84
[rekwirant] heeft aan haar vordering tot schadevergoeding mede de leveringsstop per 7 november 2011 ten grondslag gelegd86., waartoe Street-One, zoals in kort geding is uitgemaakt87., niet gerechtigd was. [rekwirant] beroept zich ter zake mede op onrechtmatige daad88..
1.85
Voor zover [rekwirant], naar het oordeel van het hof in rov. 38, geen aanspraak kan maken op schadevergoeding vanwege niet-nakoming door Street-One van haar leveringsverplichting, nu Immers met de vernietiging op de voet van dwaling de overeenkomsten geacht moeten worden nooit te hebben bestaan, gaat het hof uit van een onjuiste rechtsopvatting, althans heeft het zijn oordeel niet voldoende begrijpelijk gemotiveerd, nu naar het hof in rov. 31 heeft overwogen de diverse koopovereenkomsten niet zijn vernietigd zodat voor schadevergoeding op grond van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van die overeenkomsten nog steeds plaats is, de verplichting tot levering een uitvloeisel vormt van de koopovereenkomsten en een ongeoorloofde leveringsstop kwalificeert als een onrechtmatige daad, en Street-One op 7 november 2011 plots een (later door de rechter ongeoorloofd geoordeelde) leveringsstop89. heeft doorgevoerd met de in kort geding ontoelaatbaar verklaarde ontbinding, welke leveringsstop zij heeft gehandhaafd tot medio januari 2012 om vervolgens slechts enkele kledingstukken per dag af te leveren90., als gevolg waarvan bij [rekwirant] een ‘noodlijdende situatie is ontstaan’91. en hij zijn winkels heeft moeten sluiten92.. Het hof gaat althans in rov. 38 uit van een onjuiste rechtsopvatting voor zover naar zijn oordeel met de vernietiging van de (franchise)overeenkomsten geen plaats meer is voor toewijzing van het recht op schadevergoeding vanwege de onrechtmatige leveringsstop.
Onderdeel VI
1.86
Waar naar het oordeel van het hof in rov. 24 het beroep van [rekwirant] op dwaling voor zover Street-One haar prognose zou hebben gebaseerd op een onjuist vloeroppervlak voor de winkel te Wijchen niet slaagt, nu [rekwirant] zelf (in randnummer 8.12 van de memorie van grieven) zou hebben gesteld steeds te zijn uitgegaan van een oppervlak van 100m2 (in plaats van 130 m2) is 's hofs oordeel, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet (voldoende) begrijpelijk gemotiveerd, nu [rekwirant] onomwonden heeft gesteld voorafgaand aan de contractsluiting op 10 augustus 2010 geen inzage te hebben gehad in de door Street-One gehanteerde berekening (waarin tot uitdrukking komt van welk aantal m2 Street-One is uitgegaan), doch hierin voor het eerst na 15 maart 2011, toen Street-One reageerde op zijn schrijven van die dag, inzicht te hebben gekregen, terwijl Street-One al vanaf 2008 op de hoogte was van het geringere vloeroppervlak93..
1.87
Zo stelt [rekwirant] in randnummer 8.12 van zijn memorie van grieven:
- ‘—
de prognose van de winkel te Wijchen is gebaseerd op een verkeerd aantal m2. De prognose is gebaseerd op 130 m2, terwijl de winkel 100 m2 beslaat. Hierbij dient te worden opgemerkt dat [rekwirant] voorafgaand aan het sluiten van de franchiseovereenkomst geen inzage heeft gekregen in de berekening van Street-One. Hij ontving slechts een hardcopy waarop slechts het schematisch overzicht waaruit de omzet en kosten bleken (productie 19a). De achterliggende berekening waaruit blijkt dat Street One m,et 130 m2 rekende, ontving [rekwirant] pas na 15 maart 2011 als reactie op zijn brief van 15 maart 2011. Hij was dus voordien niet op de hoogte dat Street One rekende mat een verkeerd aantal vierkante meters.
Nu de prognose opgesteld door Street One is gebaseerd op vloerproductiviteit heeft dit uiteraard consequenties.
(…)
Het gedrag van Street One is te meer laakbaar, nu gebleken is dat zij wel in 2008 al op de hoogte was van de fout in haar berekening, althans zij op de hoogte had moeten zijn dat de vierkante meters onjuist waren, maar dat zij dit niet heeft verbeterd in haar aan [rekwirant] afgegeven prognose. Immers, de eerdere exploitatie door een andere franchisenemer was afgeketst op het feit dat het pand niet 130 m2 betrof, maar 100 m2, (…) derhalve was Street One op de hoogte van de fout in haar prognose, maar zij heeft deze fout nooit hersteld.’
1.88
Voor zover, naar het oordeel van het hof in rov 38, ‘niet valt in te zien dat [rekwirant] zich op dwaling door Street One zou kunnen beroepen’, is 's hofs oordeel, zonder nadere motivering die ontbreekt, niet (voldoende) begrijpelijk gemotiveerd, nu [rekwirant] zich beroept op zijn eigen dwaling, teweeggebracht doordat Street-One het heeft doen voorkomen alsof het vloeroppervlak van de winkel te Wijchen 130 m2 bedroeg, terwijl naar Street One reeds sinds 2008 bekend was dit oppervlak in werkelijkheid 100m2 besloeg, doch zij heeft nagelaten [rekwirant] hiervan in kennis te stellen94..
1.89
Als de tegen deze rechtsoverweging gerichte klacht slaagt, vitieert dit rov. 36.
En op grond van dit middel
te horen eis doen dat de Hoge Raad het arrest waarvan beroep vernietigt met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad zal vermenen te behoren; kosten rechtens.
De kosten dezes zijn voor mij, deurwaarder, €
[Kosten dagvaarding | € | 94,19 |
Verschotten kvk | € | 5,80 |
Totaal incl. b.t.w. | € | 99,99] |
[Door mij (t.k.) gerechtsdeurwaarder, zijn de kosten van dit exploot verhoogd met verschotten, omdat deze noodzakelijk waren voor de goede verrichting van de ambtshandeling en de kosten zijn gefactureerd door een onderneming waar ik geen rechtstreeks of minnelijk belang heb.]
Deurwaarder
[Eisende partij kan op grond van de Wet Omzetbelasting 1968 de haar in rekening gebrachte omzetbelasting niet verrekenen, derhalve verklaart ondergetekende bovenstaande kosten te hebben verhoogd met een percentage gelijk aan het percentage genoemd in bovengenoemde wet.]
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 09‑09‑2015
Tenzij anders vermeld, zijn de in de inleiding weergegeven feiten door hel hof vastgesteld. Waar andere feiten worden genoemd, wordt de vindplaats in de stukken gegeven.
Vgl. randnummer 8.2 van de memorie van antwoord.
Vgl. randnummer 8.4 van de memorie van antwoord.
Vgl. randnummer 8.5 en 8.6 van de memorie van antwoord.
Vgl. randnummer 8.6 van de memorie van antwoord.
Vgl. rov. 3.1 van het bestreden arrest.
Vgl. randnummer 8.3 van de memorie van antwoord.
Vgl. randnummer 9.4 van de memorie van antwoord.
Vgl. randnummer 10.1 – 10.4 van de memorie van antwoord.
Vgl. randnummer 10.8 van de memorie van antwoord.
Vgl. randnummer 10.8 van de memorie van antwoord.
Vgl. randnummer 10.7 van de memorie van antwoord.
Vgl. randnummer 10.8 van de memorie van antwoord.
Vgl. randnummmer 11 van de memorie van antwoord.
Vgl. randnummer 10.1 van de memorie van antwoord.
Vgl. randnummer 10.2 van de memorie van antwoord.
Vgl. randnummer 5.11, 8.15 van de memorie van grieven.
Vgl. randnummer 7b van de inleidende dagvaarding en randnummer 5.22 van de memorie van grieven.
Vgl. randnummer 2 van de inleidende dagvaarding en randnummer 5.11 van de memorie van grieven.
Vgl. randnummer 6 van de memorie van antwoord in incidenteel appel.
Vgl. randnummer 5.22, 5.25, 5.28, 5.29 van de memorie van grieven.
Vgl. randnummer 5.23 van de memorie van grieven. Het hof gaat per abuis uit van een kortere periode waarover deze omzet is gerealiseerd.
Vgl. randnummer 5.41 van de memorie van grieven.
Vgl. randnumme5r 5.44 van de memorie van grieven.
Vgl. randnummer 9c van de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende wijziging van eis in conventie, tevens akte overleggen producties en randnummer 5.41, 5.48 van de memorie van grieven.
Vgl. randnummer 5.48 van de memorie van grieven.
Vgl. randnummers 16 en 17 van de conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende wijziging van eis in conventie, tevens akte overleggen producties.
HR 25 januari 2002, NJ 2003, 31 m. nt. JBMV.
Randnummer 2.11 van de conclusie van advocaat-generaal Wesseling-van Gent in haar conclusie vóór dit arrest.
vgl. HR 1 oktober 2013, RvdW 2013, 1194 (Vano/Foreburgstaete) en Asser/Hartkamp & Sieburg 6-III* 2010/640.
Vgl. randnummer 3.21.1 en 2 van de conclusie van A-G Wissink vóór HR 1 oktober 2013, RvdW 2013, 1104, waar onder meer wordt verwezen naar HR 2 april 1993, NJ 1995, 94 m .nt CJHB (Cattier/Waanders).
Vgl. K.J.O. Jansen, Aansprakelijkheid voor onjuiste informatieveerstrekking, NTBR 2013/7.
Vgl. M.R. Heby, Over Vano/Foreburgstaete en de samenloop van dwaling en tekortkoming, MvV 2014, nr. 2. in gelijke zin Rb Noord-Nederland 15 januari 2014, Prg 2014/53.
Vgl. Vgl. I.S. Houben, J. Sterk en J.A. J. Devilee, Codificatie of zelfregulering In de franchisesector?. MvV 2014, 9, p. 243 en de aldaar aangehaalde literatuur en jurisprudentie.
Vgl. Asser/Hartkamp & Sieburg 6-III* 2010/640.
Sinds 1997 is het aantal franchisevestigingen ruimschoots verdubbeld, van 14.330 in 1997 tot 30.785 in 2013, zoals blijkt uit onderzoek van de Nederlandse Franchosevereniging en Pantela, mei 2014, te vinden op www.nfv.nl.
Vgl. I.S. Houben, J. Sterk en J.A.J. Devilee, Codificatie of zelfregulering in de franchisesector?, MvV 2014, 9, p. 241 e.v.
Vgl. I.S. Houben. J. Sterk en J.A.J. Devilee, Codificatie of zelfregulering in de franchisesector?, MvV 2014, 9. p. 240 e.v.
Vgl. de noot van Vranken onder het arrest Paalman/Lampanier, HR 25 januari 2002, NJ 2003, 31.
Vgl. J.H. Kolenbrander, Da ‘prognoseproblematiek revisited’: een korte bespreking van jurisprudentie aangaande de zorgplicht van de franchisegever, Contracteren 2012,4.
In de latere verordening (EG) 2790/1999 van de Commissie van 31 december 1999 wordt de franchiseovereenkomst niet meer gedefinieerd.
Vgl. randnumm er 8.5, 8.12, 8.60, 8.61, 8.68, 8.77 van de mvg.
Vgl. randnumm ar 8.5, 8.12, 8.60, 8.61, 8,68, 8.77 van de mvg.
Vgl. randnummer 15.2 van de conclusie van antwoord.
Vgl. randnummer 20a van de inleidende dagvaarding.
Vgl. randnummer 8.60, 8.81 van de memorie van grieven.
Vgl. randnummer 28a van de inleidende dagvaarding, 8.12, 8.60. 8.61, 8.77 van de mvg.
Vgl. randnummer 28a van de inleidende dagvaarding.
Vgl. randnummer 28a van de inleidende dagvaarding.
Vgl. randnummer 10 van de inleidende dagvaarding.
Vgl. randnummer 19 van de inleidende dagvaarding.
Vgl. randnummer 8.6 van de memorie van grieven.
Vgl. de door het hof in rov, 33 aangehaalde e-mail van [naam 2] aan [rekwirant] van 11 maart 2010.
Vgl. randnummer 8.15 van de memorie van grieven.
Vgl. randnummer 16c van de inleidende dagvaarding en 5.11, 8.12 van de memorie van grieven.
Vgl. randnummer 5.19 van de memorie van grieven.
Vgl. randnummer 10,16c van de inleidende dagvaarding.
Vgl. randnummer 10 van de inleidende dagvaarding.
Vgl. randnummer 25b van de inleidende dagvaarding.
Randnummer 16a en 16b van de inleidende dagvaarding.
Vgl. randnummer 8.77 en 8,87 van de memorie van grieven.
Vgl. randnummer 10.7 van de memorie van antwoord.
Vgl. de door het hof In rov. 33 aangehaalde e-mail van [naam 2] aan [rekwirant] van 11 maart 2010.
Vgl. randnummer 5.19 van de memorie van antwoord.
Vgl. randnummer 8.80, 8.61 van de memorie van grieven.
Vgl. randnummer 5.19 van de memorie van antwoord.
Vgl. randnummer 16c van de inleidende dagvaarding en 5.11, 8.12 van de memorie van grieven.
HR 15 november 1957, NJ 1958 67 (Baris/Riezenkamp).
Vgl. randnummer 28a, 29b en 29 van de inleidende dagvaarding.
Vgl. randnummer 28a, 28b en 29 van de inleidende dagvaarding.
Vgl. randnummer 8.2 van de mvg.
Vgl. randnummer 8.5, 8.12, 8.60, 8.61, 8.68, 8.77, 8.87, 8.103, 8.104 van de mvg.
Vgl. randnumm er 8.77, 8.87 van de mvg.
Vgl. randnummer 28a, 28b en 29 van de inleidende dagvaarding.
Vgl. randnummer 28a en 28b van de inleidende dagvaarding.
Vgl. randnumm er 8.5, 8.12, 8.60, 8.61, 8.68, 8.77 van de mvg.
Vgl. randnummer 5.19 van de memorie van grieven.
Vgl. randnummer 10.8 van de memorie van antwoord.
vgl. randnummer 8.20, 8.46 en 8.55 van de memorie
Vgl. randnummer 8.13, 8.20 en 8.46 van de memorie van grieven.
Vgl. HR 12 december 1997, NJ 1998, 224.
Vgl. de conclusie van A-G Hartkamp vóór HR 6 februari 2004, ECLI:NL:PHR:2004:AN8484
Vgl. randnummer 15.3 van de conclusie van antwoord.
Vgl. bijv. randnummer 12.7 van de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie tevens houdende overlegging producties.
Vgl. randnummer 8.12 van de memorie van grieven.
Vgl. randnummer 8.2 van de memorie van grieven
Vgl. randnummer 5.46 van de memorie van grieven
Vgl. randnummer 8.2 onder 10 van de memorie van grieven
In kort geding is heeft de rechter de leveringsstop ontoelaatbaar verklaard, vgl. randnummer 5.46 van de memorie van grieven.
Vgl. randnummer 5.48, 6.49 van de memorie van grieven.
Vgl. randnummer 5.41 van de memorie van grieven.
Vgl. randnummer 5.44 van de memorie van grieven.
Vgl. randnummer 8.12 van de memorie van grieven.
Randnummer 8.12, 8.86 en 8.104 van de memorie van grieven.