A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, negende druk, Deventer: Kluwer 2018, p. 179 e.v., onder verwijzing naar HR 13 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZD2434, NJ 2001/296 en HR 10 juli 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZD2881, NJ 2001/605.
HR, 05-04-2022, nr. 20/03650 P
ECLI:NL:HR:2022:502
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-04-2022
- Zaaknummer
20/03650 P
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:502, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑04‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:143
ECLI:NL:PHR:2022:143, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑02‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:502
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑04‑2022
Inhoudsindicatie
Profijtontneming, w.v.v. uit oplichting. Kan klacht dat art. 36e.1 Sr is geschonden nu toewijzing van vordering tot ontneming van w.v.v. berust op onjuiste gronden, aangezien grondslag van uitspraak in ontnemingszaak komt te vervallen als middelen in strafzaak doel treffen, worden aangemerkt als cassatiemiddel? Voor onderzoek door cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie a.b.i. wet. Als zodanig middel kan slechts gelden stellige en duidelijke klacht over schending van bepaalde rechtsregel en/of verzuim van toepasselijk vormvoorschrift door rechter die bestreden uitspraak heeft gewezen. Schriftuur voldoet niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moet blijven. Geen middelen ingediend, betrokkene n-o. Samenhang met 20/03652 en 20/03783.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/03650 P
Datum 5 april 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 5 november 2020, nummer 20-001206-18, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de betrokkene.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft V.A. Groeneveld, advocaat te Amsterdam, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd dat de betrokkene niet-ontvankelijk wordt verklaard in het cassatieberoep.
2. Beoordeling van de schriftuur en de ontvankelijkheid van het beroep
2.1
Als cassatierechter onderzoekt de Hoge Raad alleen cassatiemiddelen (klachten) als in de wet bedoeld. Als een zodanig cassatiemiddel kan alleen gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De schriftuur voldoet niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moet blijven.
2.2
Nu de betrokkene niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur met cassatiemiddelen heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van artikel 437 lid 2 in samenhang met artikel 511h van het Wetboek van Strafvordering. Dat brengt mee dat de Hoge Raad het cassatieberoep niet in behandeling kan nemen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 april 2022.
Conclusie 15‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Profijtontneming. De schriftuur bevat geen middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Samenhang met 20/03652 en 20/03783.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/03650 P
Zitting 15 februari 2022 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de betrokkene.
Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 5 november 2020 het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 140.000,00 en aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van dat bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 540 dagen bepaald.
Er bestaat samenhang met de zaken 20/03652 en 20/03783. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de betrokkene. Mr. V.A. Groeneveld, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
In het middel wordt geklaagd dat art. 36e, eerste lid, Sr is geschonden nu de toewijzing van de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel berust op onjuiste gronden. De toelichting begrijp ik aldus dat indien de middelen ingediend in de strafzaak doel zouden treffen, de grondslag van het arrest in de ontnemingszaak zou komen te vervallen.
Als een middel van cassatie als bedoeld in art. 437 Sv kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen.1.Dat betekent dat in een ontnemingszaak niet kan worden aangevoerd dat eventuele gebreken in het arrest in de hoofdzaak moeten leiden tot cassatie in de ontnemingszaak. Ik wijs in dit verband op de voorschriften van art. 6:1:16, tweede lid, Sv en art. 511i Sv, en op de mogelijkheid om de rechter te verzoeken het in de opgelegde verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel vastgestelde bedrag te verminderen of kwijt te schelden (art. 6:6:26, eerste lid, Sv).2.Het namens de betrokkene aangevoerde is niet aan te merken als een middel van cassatie als bedoeld in de wet.
6. Nu de betrokkene niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij Uw Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv in verbinding met art. 511h Sv, zodat de betrokkene in het beroep niet kan worden ontvangen.
7. Deze conclusie strekt ertoe dat de betrokkene niet-ontvankelijk wordt verklaard in het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑02‑2022
Art. 6:1:16 Sv is ingevoerd bij de gedeeltelijke inwerkingtreding van de Wet van 22 februari 2017, houdende wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met een herziening van de wettelijke regeling van de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen (Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen), Stb. 2017, 82 per 1 januari 2020 (Stb. 2019, 507). Zie voordien art. 557 (oud) Sv en daarover HR 14 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1016, NJ 1999/75 m.nt. Knigge en HR 8 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM8030, NJ 2011/315 m.nt. Mevis.