Hof Amsterdam, 20-09-2016, nr. 200.137.822/ 01
ECLI:NL:GHAMS:2016:3840
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
20-09-2016
- Zaaknummer
200.137.822/ 01
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht (V)
Internationaal publiekrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:3840, Uitspraak, Hof Amsterdam, 20‑09‑2016; (Hoger beroep, Uitspraak na prejudiciële beslissing)
Na prejudiciële beslissing van: ECLI:NL:HR:2015:2747
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2015:1906
ECLI:NL:GHAMS:2015:1906, Uitspraak, Hof Amsterdam, 19‑05‑2015; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2016:3840
Prejudiciële vraag aan: ECLI:NL:HR:2015:2747
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2015:479
ECLI:NL:GHAMS:2015:479, Uitspraak, Hof Amsterdam, 17‑02‑2015; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2015:1906
Prejudiciële vraag aan: ECLI:NL:HR:2015:2747
- Wetingang
art. 20 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen; art. 21 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen; art. 28 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen; art. 28 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen; art. 28 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
- Vindplaatsen
JVggz 2017/7
Uitspraak 20‑09‑2016
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 20 september 2016
Zaaknummer: 200.137.822/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 2024226 / FA RK 13-2101
Beschikking van de meervoudige familiekamer
in de zaak in hoger beroep van:
de gemeente [A] ,
zetelend te [B] ,
appellante,
advocaat: mr. D.J. de Jongh te Amsterdam,
tegen
[X] ,
wonende te [B] , gemeente [A]
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.J. Perrels te Hoofddorp.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Partijen worden hierna wederom respectievelijk de gemeente en [X] genoemd.
1.2.
De Hoge Raad heeft op 18 september 2015 een prejudiciële beslissing gegeven ter beantwoording van de bij tussenbeschikking van dit hof van 19 mei 2015 gestelde vragen. Voor het procesverloop tot 18 september 2015 wordt verwezen naar de beslissing van de Hoge Raad.
1.3.
[X] heeft op 28 oktober 2015 een akte bij het hof ingediend.
1.4.
De gemeente heeft op 3 november 2015 een akte na prejudiciële beslissing bij het hof ingediend.
1.5.
Het hof heeft partijen bij brief van 19 juli 2016 bericht dat de te geven eindbeschikking niet mede kan worden gegeven door de raadsheer mr. Wigleven als gevolg van haar pensionering per 1 mei 2016 en dat zij zal worden vervangen door een andere raadsheer. Partijen hebben het hof daarop – elk voor zich - schriftelijk te kennen gegeven dat geen wens bestaat tot een nadere mondelinge behandeling en dat het hof kan overgaan tot het geven van een eindbeschikking.
2. Verdere beoordeling van het hoger beroep
2.1.
Bij tussenbeschikking van 19 mei 2015 heeft het hof de Hoge Raad verzocht om bij wijze van prejudiciële beslissing de volgende rechtsvragen te beantwoorden:
1. Is aan het vereiste dat de door de burgemeester afgegeven last onrechtmatig was voldaan indien vaststaat dat degene ten aanzien van wie een last tot inbewaringstelling is afgegeven op basis van een geneeskundige verklaring van een arts, niet zijnde een psychiater, niet ‘immediately after the arrest’ alsnog is onderzocht door een psychiater?
2. Komt de in artikel 28 Wet BOPZ genoemde schadevergoeding (in alle gevallen) ten laste van de burgemeester, althans de gemeente, ook indien de feiten en omstandigheden die tot het oordeel leiden dat de gegeven last onrechtmatig was als bedoeld in dat artikel buiten de invloedssfeer liggen van de burgemeester?
3. Indien vraag 1 bevestigend moet worden beantwoord, is het uitgangspunt juist dat aan het vereiste ‘immediately after the arrest’ is voldaan indien degene ten aanzien van wie een last tot inbewaringstelling is afgegeven binnen zes daglichturen als bedoeld in de beschikking van de rechtbank is onderzocht door een psychiater? Of geldt een kortere dan wel langere termijn? ;
2.2.
De Hoge Raad heeft deze vragen bij genoemde beslissing van 18 september 2015 als volgt beantwoord:
1. Een last tot inbewaringstelling die is afgegeven op basis van een geneeskundige verklaring van een arts, niet zijnde een psychiater, is als een onrechtmatige last in de zin van art. 28 lid 1 Wet Bopz aan te merken, indien de betrokkene niet ‘immediately after the arrest’ is onderzocht door een niet bij de behandeling betrokken psychiater.
2. De in art. 28 lid 1 Wet Bopz bedoelde schadevergoeding komt ten laste van de gemeente, ongeacht of de burgemeester dan wel de gemeente invloed had op het alsnog uitvoeren van een onderzoek door een psychiater of het voortduren van de inbewaringstelling.
3. Indien een last tot inbewaringstelling is afgegeven op basis van een geneeskundige verklaring van een arts, niet zijnde een psychiater, moet de vraag of het nadien uitgevoerde onderzoek door een psychiater ‘immdiately after the arrest’ heeft plaatsgevonden, worden beantwoord met inachtneming van hetgeen hiervoor in 3.4.2 – 3.4.3 is vermeld.
2.3.
In 3.4.2 – 3.4.3 van zijn beslissing heeft de Hoge Raad als volgt overwogen:
3.4.2
In de rechtspraak van het EHRM is de hiervoor in 3.3.4 en 3.3.5 vermelde maatstaf ‘immediately after the arrest’ niet gepreciseerd. Deze eis dient aldus te worden verstaan dat het onderzoek door een niet bij de behandeling betrokken psychiater plaatsvindt zodra dit feitelijk mogelijk is (vgl. in ander verband HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5422, NJ 2013/412, rov. 3.8). Een onderzoek is feitelijk mogelijk zodra de betrokkene beschikbaar is om te worden onderzocht, en een niet bij de behandeling betrokken psychiater – in voorkomend geval bijgestaan door een tolk – beschikbaar is om de betrokkene te onderzoeken. Het hangt dus van de omstandigheden van het geval af of het onderzoek door een psychiater ‘immediately after the arrest’ heeft plaatsgevonden.
3.4.3
Teneinde hieromtrent een richtsnoer te bieden, is het – uitgaande van de urgentie die in de woorden ‘immediately after the arrest’ tot uitdrukking komt – gerechtvaardigd om voor de toepassing van art. 28 lid 1 Wet Bopz als feitelijk vermoeden tot uitgangspunt te nemen dat het onderzoek tijdig – dat wil zeggen: ‘immediately after the arrest’ – heeft plaatsgevonden, indien het binnen 24 uur na de feitelijke aanvang van de vrijheidsontneming is verricht. De hier bedoelde 24 uur omvatten alle dagen en uren, dus ook de nachtelijke uren alsmede zaterdagen, zondagen en algemeen erkende feestdagen als bedoeld in de Algemene termijnenwet.
Indien het onderzoek binnen 24 uur na de feitelijke aanvang van de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, mag derhalve ervan worden uitgegaan dat het tijdig is verricht, tenzij de betrokkene aannemelijk maakt dat het feitelijk mogelijk was het onderzoek eerder te verrichten dan op het tijdstip waarop het heeft plaatsgevonden.
Indien het onderzoek niet binnen 24 uur na de feitelijke aanvang van de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, moet ervan worden uitgegaan dat het niet tijdig is verricht, tenzij de gemeente aannemelijk maakt dat het feitelijk niet mogelijk was het onderzoek eerder te verrichten dan op het tijdstip waarop het heeft plaatsgevonden.
2.4.
Het antwoord op de eerste en de tweede prejudiciële vraag leidt ertoe dat de grieven 1, 2 en 3 falen. Een gegeven last tot inbewaringstelling zonder voorafgaand onderzoek door een psychiater dient immers als onrechtmatig in de zin van art. 28 lid 1 Wet Bopz te worden aangemerkt indien de betrokkene niet ‘immediately after the arrest’ is onderzocht door een (niet bij de behandeling betrokken) psychiater (r.o. 3.3.5 prejudiciële beslissing).
In verband met de omstandigheid dat een onderzoek niet ‘immediately after the arrest’ heeft plaatsgevonden, kan de betrokkene op grond van art. 28 lid 1 Wet Bopz jegens de gemeente aanspraak maken op schadevergoeding. Daaraan doet niet af dat noch de burgemeester noch de gemeente de (wettelijke) middelen ten dienste staan om na het geven van de last tot inbewaringstelling een onderzoek door een psychiater af te dwingen of de aangevangen inbewaringstelling te (doen) beëindigen. Het is immers de burgemeester die met het geven van de last de verantwoordelijkheid neemt voor een vrijheidsontneming die in overeenstemming moet zijn met de eisen van art. 5 EVRM. Wordt de last tot inbewaringstelling gegeven zonder voorafgaand onderzoek door een psychiater, en vindt een dergelijk onderzoek evenmin plaats ‘immediately after the arrest’, dan is het gerechtvaardigd om, voor de toepassing van art. 28 lid 1 Wet Bopz, de gevolgen van het optreden van de burgemeester jegens de betrokkene toe te rekenen aan de gemeente (r.o. 3.3.7 prejudiciële beslissing).
2.5.
Aangezien is voldaan aan de voorwaarde waaronder grief 4 is voorgesteld, zal het hof deze grief thans bespreken. De grief houdt – kort gezegd – in dat een termijn van maximaal zes uren na de vrijheidsontneming een te korte termijn is om een niet bij de behandeling betrokken psychiater een voldoende zorgvuldig onderzoek te laten doen.
De grief slaagt in zoverre dat op grond van het antwoord op de derde prejudiciële vraag voor de toepassing van art. 28 lid 1 Wet Bopz als feitelijk vermoeden tot uitgangspunt wordt genomen dat het onderzoek tijdig – dat wil zeggen: ‘immediately after the arrest’ – heeft plaatsgevonden, indien het binnen 24 uur na de feitelijke aanvang van de vrijheidsontneming is verricht.
2.6.
Vast staat echter dat het onderzoek door een psychiater niet heeft plaatsgevonden binnen de termijn van 24 uur en er moet op grond van de in de prejudiciële beslissing gegeven richtsnoer dus van worden uitgegaan dat het onderzoek niet tijdig is verricht, tenzij de gemeente aannemelijk maakt dat het feitelijk niet mogelijk was het onderzoek eerder te verrichten dan op het tijdstip waarop het heeft plaatsgevonden.
De gemeente heeft in dit verband aangevoerd dat het als gevolg van de beperkte beschikbaarheid van psychiaters is [A] feitelijk niet mogelijk was het onderzoek eerder te verrichten dan op 30 mei 2013 om 09.30 uur. De ten tijde van het geven van de last tot inbewaringstelling bestaande situatie, aan te merken als ‘urgent case’ als bedoeld in het arrest EHRM 5 oktober 2000 (Varbanov), heeft zich na het geven van de last doorgezet. In de uren na de last waren niet ineens meer psychiaters beschikbaar. Het feit dat het psychiatrisch onderzoek op 30 mei 2013 om 09.30 uur is verricht getuigt volgens de gemeente ervan dat eerder onderzoek (kennelijk) niet mogelijk was.
Het hof overweegt daarover als volgt. Zoals reeds in de tussenbeschikking van 17 februari 2015 is vastgesteld zijn tussen de inbewaringstelling van [X] op dinsdag 28 mei 2013 om 16.35 en het onderzoek door de psychiater op donderdag 30 mei 2013 om 09.30 uur bijna 41 uren verstreken.
Op grond van de door de gemeente ter zitting verstrekte informatie gaat het hof ervan uit dat aan de PAAZ van het [Medisch Centrum] vijf psychiaters verbonden waren die in beginsel konden worden ingezet voor het vereiste onderzoek. De gemeente heeft gesteld dat de beschikbaarheid van psychiaters onvoldoende is om de aanwezigheid van een psychiater binnen zes uren na de vrijheidsontneming te kunnen garanderen, laat staan de afronding van het onderzoek binnen die termijn, maar zij heeft nagelaten voldoende feitelijk te onderbouwen waarom het onderzoek niet eerder mogelijk was dan (pas) op het tijdstip waarop het heeft plaatsgevonden. In aanmerking genomen dat er bijna 41 uren verstreken waren, dat het om doordeweekse dagen ging en dat er geen aanwijzingen zijn dat [X] – die in de PAAZ was opgenomen - niet beschikbaar was om te worden onderzocht, mocht die feitelijke onderbouwing wel van haar verlangd worden. De (enkele) stelling dat het feit dát het psychiatrisch onderzoek in dit geval op 30 mei 2013 om 09.30 uur is verricht ervan getuigt dat eerder onderzoek (kennelijk) niet mogelijk was, is onvoldoende.
De gemeente heeft dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het feitelijk niet mogelijk was het onderzoek eerder te verrichten dan op het tijdstip waarop het heeft plaatsgevonden.
Het vooroverwogene leidt tot de conclusie dat ervan moet worden uitgegaan dat het onderzoek door een niet bij de behandeling betrokken psychiater niet heeft plaatsgevonden ‘immediately after the arrest’. De afgegeven last tot inbewaringstelling dient als een onrechtmatige last in de zin van art. 28 lid 1 Wet Bopz te worden aangemerkt.
2.7.
Geen grief is gericht tegen de hoogte van de door de rechtbank bepaalde schadevergoeding van € 80,- en evenmin is het bedrag na de prejudiciële beslissing onderwerp van debat geweest tussen partijen. De schadevergoeding staat in hoger beroep derhalve vast.
2.8.
[X] heeft, na vermindering van zijn verzoek, verzocht om de gemeente te veroordelen in de kosten van de procedure. Hij heeft zijn verzoek beperkt tot € 141,-, het bedrag van de hem opgelegde eigen bijdrage krachtens de Wet op de rechtsbijstand.
De gemeente zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van het hoger beroep als na te melden.
2.9.
De beschikking waarvan beroep zal worden bekrachtigd, met veroordeling van de gemeente in de kosten van de procedure in hoger beroep.
3. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
veroordeelt de gemeente in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [X] begroot op € 141,- aan eigen bijdrage krachtens de Wet op de rechtsbijstand;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. W.K. van Duren in tegenwoordigheid van mr. S.J.M. Lok als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2016.
Uitspraak 19‑05‑2015
Inhoudsindicatie
Wet BOPZ. Inbewaringstelling. Geneeskundige verklaring afgegeven door arts, niet zijnde psychiater. Artikel 28 Wet Bopz. Prejudiciële vraag. Schadevergoeding ten laste van burgemeester, althans de gemeente, indien vaststaat dat betrokkene niet tijdig alsnog is onderzocht door een psychiater ? Uitleg maatstaf ‘immediately after the arrest’; zes daglichturen ?
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 19 mei 2015
Zaaknummer: 200.137.822/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 2024226 / FA RK 13-2101
Beschikking van de meervoudige familiekamer
in de zaak in hoger beroep van:
de gemeente […],
zetelend te […],
appellante,
advocaat: mr. D.J. de Jongh te Amsterdam,
tegen
[…],
wonende te […]
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.J. Perrels te Hoofddorp.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Partijen worden hierna wederom respectievelijk de gemeente en [x] genoemd.
1.2.
Het hof heeft op 17 februari 2015 een tussenbeschikking gegeven. Voor het procesverloop tot die datum wordt verwezen naar die beschikking.
1.3.
[x] heeft op 4 maart 2015 een bericht aan het hof gezonden.
1.4.
De gemeente heeft op 10 maart 2015 een bericht aan het hof gezonden.
2. Verdere beoordeling van het hoger beroep
4.1.
Bij genoemde tussenbeschikking zijn de gemeente en [x] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de voorgestelde aan de Hoge Raad te stellen prejudiciële vragen. Beide partijen hebben – elk voor zich – bericht geen op- of aanmerkingen te hebben ten aanzien van de door het hof voorgestelde vragen.
4.2.
Er zal derhalve als na te melden worden beslist.
4.3.
De griffier zal onverwijld een afschrift van deze beslissing alsmede van de tussenbeschikking van 17 februari 2015 aan de Hoge Raad zenden.
4.4.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
3. Beslissing
Het hof:
verzoekt de Hoge Raad om bij wijze van prejudiciële beslissing de volgende rechtsvragen te beantwoorden:
1. Is aan het vereiste dat de door de burgemeester afgegeven last onrechtmatig was voldaan indien vaststaat dat degene ten aanzien van wie een last tot inbewaringstelling is afgegeven op basis van een geneeskundige verklaring van een arts, niet zijnde een psychiater, niet ‘immediately after the arrest’ alsnog is onderzocht door een psychiater?
2. Komt de in artikel 28 Wet BOPZ genoemde schadevergoeding (in alle gevallen) ten laste van de burgemeester, althans de gemeente, ook indien de feiten en omstandigheden die tot het oordeel leiden dat de gegeven last onrechtmatig was als bedoeld in dat artikel buiten de invloedssfeer liggen van de burgemeester?
3. Indien vraag 1 bevestigend moet worden beantwoord, is het uitgangspunt juist dat aan het vereiste ‘immediately after the arrest’ is voldaan indien degene ten aanzien van wie een last tot inbewaringstelling is afgegeven binnen zes daglichturen als bedoeld in de beschikking waarvan beroep is onderzocht door een psychiater? Of geldt een kortere dan wel langere termijn? ;
bepaalt dat de griffier onverwijld een afschrift van deze beschikking alsmede van de tussenbeschikking van 17 februari 20115 zendt aan de griffier van de Hoge Raad, Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage;
bepaalt dat de griffier afschriften van de andere op de procedure betrekking hebbende stukken op diens verzoek aan de griffier van de Hoge Raad zendt;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. M. Wigleven en mr. W.K. van Duren in tegenwoordigheid van mr. S.J.M. Lok als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2015
Uitspraak 17‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Wet BOPZ. Inbewaringstelling. Geneeskundige verklaring afgegeven door arts, niet zijnde psychiater. Artikel 28 Wet Bopz. Prejudiciële vraag. Schadevergoeding ten laste van burgemeester, althans de gemeente, indien vaststaat dat betrokkene niet tijdig alsnog is onderzocht door een psychiater ? Uitleg maatstaf ‘immediately after the arrest’; zes daglichturen ?
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 17 februari 2015
Zaaknummer: 200.137.822/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 2024226 / FA RK 13-2101
Beschikking van de meervoudige familiekamer
in de zaak in hoger beroep van:
de gemeente […],
zetelend te […],
appellante,
advocaat: mr. D.J. de Jongh te Amsterdam,
tegen
[…],
wonende te […]
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.J. Perrels te Hoofddorp.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de gemeente en [x] genoemd.
1.2.
De gemeente is op 27 november 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 28 augustus 2013 van de rechtbank Noord-Holland (Haarlem), met kenmerk 204226 / FA RK 13-2101.
1.3.
[x] heeft op 7 januari 2014 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zaak is op 13 maart 2014 ter terechtzitting behandeld.
1.5.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de gemeente, vertegenwoordigd door mr. M. Kamp, mw. mr. F. Brouwer en mw. mr. M. Eijsden, allen werkzaam als jurist in dienst van de gemeente, en bijgestaan door haar advocaat;
- de advocaat van [x].
1.6.
[x] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen ter terechtzitting.
1.7.
Zoals afgesproken bij de behandeling ter zitting heeft de gemeente op 10 april 2014 een brief aan het hof gezonden. [x] heeft hiervan afschriften ontvangen en heeft bij brief, ingekomen op 14 april 2014, gereageerd.
2. De feiten
2.1.
Op dinsdag 28 mei 2013 om 14:15 uur is [x] onderzocht door een arts niet zijnde een psychiater of anderszins een persoon die over “objective medical expertise” beschikt in het kader van geestesziekten, met het oog op een beoordeling voor het verkrijgen van een last tot inbewaringstelling. Vorenbedoelde arts heeft op 28 mei om 16:09 uur de benodigde geneeskundige verklaring afgegeven.
2.2.
Op 28 mei 2013 om 16:35 uur heeft de burgemeester van de gemeente [a] de inbewaringstelling van [x] gelast. Aansluitend is [x] opgenomen op de gesloten afdeling van de PAAZ van [ziekenhuis] te [b].
2.3.
Op 30 mei 2014 om 9:30 uur is [x] onderzocht door een onafhankelijke psychiater.
Deze psychiater heeft overeenkomstig de bevindingen zoals opgesteld in de geneeskundige verklaring geconcludeerd, een en ander als weergegeven in de door hem op 30 mei 2014 ondertekende verklaring ‘Bevestiging IBS-criteria’.
2.4.
Bij beschikking van 30 mei 2014 van de rechtbank Noord-Holland is machtiging verleend tot voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in artikel 27 en 29 Wet BOPZ, welke machtiging de bevoegdheid gaf om betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis te doen verblijven tot en met 20 juni 2013.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1.
Bij de bestreden beschikking is, op het daartoe strekkende verzoek van [x], de gemeente [a] veroordeeld om aan [x] ten titel van schadevergoeding te betalen een bedrag van € 80,-.
3.2.
De gemeente verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, - naar het hof begrijpt - het inleidend verzoek van [x] alsnog af te wijzen.
3.3.
[x] verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de gemeente in de kosten van deze procedure.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking onder verwijzing naar HR 26 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD4375 onder meer het volgende overwogen:
”5.6 In navolging van een aantal andere rechtbanken in Nederland is de rechtbank van oordeel dat een psychiatrisch onderzoek dat niet binnen zes uren na de vrijheidsontneming heeft plaatsgevonden, de avond- en de nachtelijke uren tussen 18.00 uur en 06.00 uur daarvan uitgezonderd, niet voldoet aan het blijkens voornoemde uitspraak van de Hoge Raad geldende vereiste dat betrokkene zo spoedig mogelijk na de vrijheidsontneming alsnog wordt onderzocht door een psychiater als bedoeld in art. 1, lid 1, aanhef en onder j, Wet Bopz. In het onderhavige geval staat vast dat het vereiste onderzoek te laat heeft plaatsgevonden.
5.7
De vraag is vervolgens of de burgemeester tekort is geschoten in zijn verantwoordelijkheid zich ervan te vergewissen dat betrokkene binnen voornoemde zes daglichturen is onderzocht door een onafhankelijk psychiater.
De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester, ook nadat hij zijn handtekening heeft gezet, ten volle verantwoordelijkheid behoort te nemen voor een juiste tenuitvoerlegging van de door hem gegeven last tot inbewaringstelling. Naar het oordeel van de rechtbank had de burgemeester zich ervan dienen te vergewissen dat betrokkene zo spoedig mogelijk na de vrijheidsontneming alsnog werd onderzocht door een onafhankelijk psychiater. Nu de burgemeester hierin te kort is geschoten, heeft dat tot gevolg dat de vrijheidsontneming van betrokkene gedurende de tijd die is verstreken tussen het moment dat het psychiatrisch onderzoek had moeten zijn uitgevoerd en het daadwerkelijk plaatsvinden daarvan, geacht moet worden onrechtmatig te zijn geweest.
5.8
Nu betrokkene niet binnen zes daglichturen, maar na bijna zeventien daglichturen, dus 11 daglichturen te laat is onderzocht door een onafhankelijk psychiater, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank aanleiding de door betrokkene geleden schade op grond van artikel 28 Wet Bopz voor vergoeding in aanmerking te brengen. De rechtbank ziet aanleiding op dit punt aan te sluiten bij het vastgestelde normbedrag voor de schadevergoeding wegens de ten onrechte in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd in een huis van bewaring ter hoogte van € 80 per dag.”
4.2.
Met de grieven 1, 2, en 3 – die zich lenen voor gezamenlijke bespreking - komt de gemeente op tegen de overwegingen 5.7 en 5.8 van de bestreden beschikking. De gemeente stelt zich op het standpunt dat voor de beoordeling van de vraag of recht bestaat op schadevergoeding op grond van art. 28 Wet Bopz slechts de feiten en omstandigheden op het moment van het besluit tot lastgeving kunnen worden meegewogen.
Nu niet is gesteld of gebleken dat aan de wettelijke vereisten voor het geven van de last niet is voldaan en de rechtbank evenmin de onrechtmatigheid van de gegeven last heeft vastgesteld biedt art. 28 Wet Bopz geen grond voor een schadevergoeding.
De bevoegdheden en verplichtingen die de burgemeester heeft nadat hij zijn handtekening voor de last tot inbewaringstelling heeft gezet, staan limitatief opgesomd in de Wet BOPZ (artt. 22, lid 1, 23, 25 en 26). De bevoegdheid om zich ervan te vergewissen dat de betrokkene zo spoedig mogelijk na de vrijheidsontneming alsnog wordt onderzocht door een psychiater, staat hierin niet opgenomen en heeft de burgemeester derhalve niet. In het geval dat onvoldoende psychiaters beschikbaar zijn, heeft de burgemeester dan ook geen middelen om die beschikbaarheid af te dwingen. De beschikbaarheid van psychiaters ligt volledig buiten de invloedsfeer van de burgemeester. De burgemeester heeft evenmin middelen om, in het geval geen psychiater beschikbaar is om de betrokkene te onderzoeken, de vrijheidsontneming te doen eindigen, aldus de gemeente.
Volgens de gemeente past in het systeem van de Wet Bopz, dat er op is ingericht dat de beslissing omtrent vrijheidsontneming slechts voorligt aan de officier van justitie en de rechter, niet dat de burgemeester verantwoordelijk zou zijn voor het doen verrichten van een onderzoek door een psychiater indien de geneeskundige verklaring is opgesteld door een arts. Zodra het onmiddellijk dreigend gevaar is weggenomen, is de rol van de burgemeester – die voortvloeit uit zijn taak de openbare orde te beschermen – uitgespeeld. Het aanvullend psychiatrisch onderzoek behoort volgens de gemeente tot de fase na het wegnemen van het onmiddellijk dreigend gevaar, te weten de aanloopfase naar het besluit tot een eventuele voortzetting van de inbewaringstelling. In die fase heeft de burgemeester geen rol en geen bevoegdheden meer.
Voor zover de rechtbank met rechtsoverweging 5.7 heeft geoordeeld dat het besluit tot inbewaringstelling geacht moet worden onrechtmatig te zijn geweest nu de uitvoering daarvan als onrechtmatig moet worden beoordeeld, voert de gemeente aan dat het geven van een last tot inbewaringstelling een beschikking is in de zin van art. 1:3, lid 2 Awb. Nu vast staat dat aan alle vereisten voor het afgeven van die beschikking is voldaan, staat tevens vast dat het besluit tot inbewaringstelling rechtmatig is gegeven. Feiten en omstandigheden die plaatsvinden na het nemen van het besluit, kunnen de rechtmatigheid van dat besluit niet aantasten. De last tot inbewaringstelling kan derhalve niet onrechtmatig zijn vanwege het feit dat [x] pas na meer dan zes uren na zijn vrijheidsontneming is onderzocht door een psychiater, aldus de gemeente.
In de, voorwaardelijke voorgestelde, vierde grief betoogt de gemeente ten slotte dat een termijn van zes uren een te korte termijn is om een psychiater als bedoeld in art. 1, lid 1, aanhef en onder j Wet Bopz, zorgvuldig onderzoek te laten doen.
4.3.
[x] betoogt daartegenover in de eerste plaats dat de door de gemeente afgegeven last wel degelijk onrechtmatig was. Er was geen sprake van een noodsituatie zoals aangeduid in HR 26 september 2008. [x] betwist dat het niet mogelijk was om de geneeskundige verklaring op te doen stellen door een psychiater. Volgens hem kan het niet zo zijn dat op een doordeweekse dag en gedurende de normale werktijden in de periode tussen de eerste beoordeling door een arts (14.15 uur) en het afgeven van de last tot inbewaringstelling (16.35 uur) niet een psychiater beschikbaar was (bij de crisisdienst of in [ziekenhuis]) die de beoordeling zou kunnen doen.
Ook indien sprake was van een noodsituatie, dan had de burgemeester, na afgifte van de last, zich ervan dienen te vergewissen dat betrokkene zo spoedig mogelijk na de vrijheidsontneming alsnog zou worden onderzocht door een – niet behandelend – psychiater. De burgemeester heeft na het afgeven van de last nog wel degelijk deze taak en verantwoordelijkheid. Onder meer verwijzend naar het bepaalde in art. 24 Wet Bopz stelt [x] dat de taak van de burgemeester ook op grond van de wet niet eindigt bij het afgeven van de last. Nu de burgemeester zich niet heeft gekweten van de op hem rustende verplichting om zich ervan te vergewissen dat [x] zo spoedig mogelijk na de vrijheidsontneming alsnog is onderzocht door een onafhankelijk psychiater, is de last van meet af aan onrechtmatig geweest.
Voor wat betreft de bevoegdheden na het afgeven van de last wijst [x] erop dat de burgemeester niets in de weg staat zich ervan te vergewissen dat een betrokkene zo spoedig mogelijk na de vrijheidsontneming wordt onderzocht door een psychiater.
De burgemeester heeft niet alleen tot taak de openbare orde te beschermen maar ook om de betrokkene te beschermen. Om die reden is sprake van advisering en beoordeling door de psychiater en opname in een psychiatrisch ziekenhuis. Het onderzoek door de psychiater ziet toe op het gevaar als bedoeld in art 20 Wet Bopz, dat ook het belang van de betrokkene betreft.
Daar waar de gemeente van oordeel is dat een eenmaal rechtmatig gegeven last niet door feiten en omstandigheden die plaatsvinden na het geven van de last die rechtmatigheid van het besluit kunnen aantasten, ziet de gemeente voorbij aan het uitgangspunt dat aan de gegeven last op het moment van besluitneming een gebrek kleefde. De burgmeester kende dat gebrek en had dat eenvoudig kunnen wegnemen door zorg te dragen dat een psychiater hem, [x], binnen zes uren na de vrijheidsontneming had onderzocht. Dat behoort tot zijn taak.
Overigens kan ook een rechtmatig gegeven last onder omstandigheden onrechtmatig ten uitvoer worden gelegd. De burgemeester kan zich niet verschuilen achter de stelling dat maar een ander het moet oplossen, aldus [x].
4.4.
Het hof overweegt als volgt.
De leden 1 en 2 van art. 21 Wet Bopz laten de mogelijkheid open dat de burgemeester een inbewaringstelling gelast op basis van een schriftelijke verklaring van een arts die geen psychiater is, en wel indien het niet mogelijk is dat een psychiater de verklaring verstrekt.
Met inachtneming van de rechtspraak van het EHRM met betrekking tot vrijheidsbeneming van als geestesziek aangemerkte personen (art. 5, lid 1, aanhef en onder e, EVRM) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de door dat hof gestelde eis van ”objective medical expertise” aldus moet worden verstaan dat die – behoudens in noodsituaties – een persoonlijk voorafgaand onderzoek van de betrokkene door een specialist, dat wil zeggen een psychiater als bedoeld in art. 1 lid 1, aanhef en onder j, Wet Bopz veronderstelt (HR 21 februari 2003, NJ 2003, 484 m.nt. JdB alsmede BJ 2003, 20 m.nt. W. Dijkers).
[x] doet zijn verzoek tot toekenning van een schadevergoeding, in hoger beroep voor het eerst, mede steunen op de stelling dat geen sprake was van een noodsituatie als hiervoor bedoeld en dat het mogelijk was de voor de last tot inbewaringstelling noodzakelijke geneeskundige verklaring op te laten stellen door een psychiater.
Met betrekking tot de feitelijke gang van zaken voorafgaand aan het afgeven van de last is het hof onder meer het volgende gebleken. Ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat van [x] toegelicht, kort samengevat, dat zijn cliënt aan ‘demonen’ leed en dat hij op advies dan wel aandringen van zijn vader op 28 mei 2013 samen met zijn vader naar de polikliniek van het ziekenhuis ( het hof begrijpt: [ziekenhuis]) is gegaan. Daar is hij ’uit zijn dak gegaan’ omdat hij lang moest wachten.
De geneeskundige verklaring vermeldt onder het kopje ‘Psychiatrisch onderzoek’ onder meer dat patient aangeeft bezeten te zijn door een demon en dat patient verbaal agressief wordt en dreigt met een stoel wanneer hij richting de spreekkamer wordt geleid. Hij is hierin niet te corrigeren. Onder het kopje ‘Gevaar’ staat onder meer vermeld dat patient door zijn gedrag agressie bij anderen kan oproepen en mogelijk door zijn demon aangezet kan worden tot zelfbeschadiging. Voorts staat vermeld dat patient ’eerder vandaag ook tegen medisch advies in van de Spoedeisende Hulp is weggelopen’. Onder het kopje ‘Overwegingen’, ten slotte, vermeldt de geneeskundige verklaring onder meer dat patient vrijwillig geen medicatie wil nemen, dat zonder medicatie zijn psychotische beeld niet zal verbeteren, en dat dwangmedicatie derhalve direct noodzakelijk is.
Voorts staat in de geneeskundige verklaring vermeld dat overleg heeft plaatsgevonden met een psychiater. Ter zitting in hoger beroep heeft mr. M. Kamp namens de gemeente nog verklaard dat hij contact heeft gehad met de arts die de geneeskundige verklaring heeft opgesteld. Die heeft hem toegelicht dat de psychiater even kort naar de patient heeft kunnen kijken maar met spoed door moest naar een andere patient. Daarop heeft de psychiater de arts verzocht het onderzoek en de geneeskundige verklaring snel af te handelen. Er waren op dat moment geen andere psychiaters in het ziekenhuis beschikbaar voor onderzoek van betrokkene.
De gemeente heeft verder nog toegelicht dat in [a] alleen de – vijf – aan de PAAZ van [ziekenhuis] verbonden psychiaters voor situaties als deze kunnen worden ingezet.
Op grond van deze, door [x] niet betwiste, feiten en omstandigheden is naar het oordeel van het hof voldoende komen vast te staan dat sprake was van een noodsituatie als hiervoor bedoeld, waarin het niet mogelijk was dat een psychiater de geneeskundige verklaring verstrekte vóór het afgeven van de last door de burgemeester.
4.5.
In de onderhavige zaak staat vast dat de vereiste schriftelijke verklaring van een niet behandelend psychiater die persoonlijk de betrokkene na diens inbewaringstelling heeft onderzocht, is afgegeven op donderdag 30 mei 2013 na een onderzoek dat om 09.30 uur die dag plaatsvond. Sinds de inbewaringstelling van [x] op dinsdag 28 mei 2013 om 16.35 uur waren toen bijna 41 uren verstreken. Weliswaar is in de onderhavige zaak geen sprake van een situatie waarbij het vereiste onderzoek door de psychiater niet heeft plaatsgehad vóórdat de rechtbank de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling verleende, maar voormeld tijdsverloop van bijna 41 uren kan onder de gegeven omstandigheden niet geacht worden te vallen binnen de door de maatstaf ”immediately after the arrest” als bedoeld in EHRM 5 oktober 2000, BJ 2001/36 m.nt. W. Dijkers (Varbanov) gegeven marges.
Het vereiste onderzoek door een psychiater heeft derhalve te laat plaatsgevonden.
4.6.
Vervolgens ligt de vraag voor of aan het vereiste dat de door de burgemeester afgegeven last onrechtmatig was – als bedoeld in art. 28 wet Bopz - is voldaan nu vaststaat dat [x] niet ”immediateliy after the arrest” alsnog is onderzocht door een niet behandelend psychiater. Ter beantwoording van deze vraag is van belang of het de taak was van de burgemeester was zich ervan te vergewissen of betrokkene zo spoedig mogelijk na de vrijheidsontneming alsnog werd onderzocht door een niet behandelend psychiater.
Alvorens verder te beslissen, acht het hof termen aanwezig de Hoge Raad deze rechtsvra(a)g(en) te stellen ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing.
Een antwoord op deze vra(a)g(en) is nodig is om op het verzoek van [x] tot toekenning van schadevergoeding ten laste van de gemeente te beslissen.
Voorts is een antwoord op de vra(a)g(en) van rechtsreeks belang voor de beslechting of beëindiging van andere soortgelijke geschillen waarin zich dezelfde vragen voordoen, als bedoeld in art. 392, lid 1 sub b Rv. De gemeente heeft in dit verband toegelicht dat in Nederland tussen 2005 en 2009 in totaal 40.195 keer een last tot inbewaringstelling is afgegeven, gemiddeld dus 8039 lasten per jaar. In het jaar 2013 werden er in de gemeente [a] 49 lasten afgegeven. Daarvan werden er zes afgegeven op basis van een verklaring van een arts, niet zijnde een psychiater. Indien ervan uit wordt gegaan dat dit aandeel representatief is, gaat het op landelijk niveau om een substantieel aantal gevallen waarin betrokkene na afgifte van de last alsnog moet worden onderzocht door een psychiater. Mede gelet op het grote aantal gemeenten waarin slechts enkele keren per jaar een last tot inbewaringstelling wordt afgegeven, valt eveneens te verwachten dat niet in alle gemeenten voldoende psychiaters beschikbaar zijn om tijdig een psychiatrisch onderzoek van betrokkenen te kunnen laten plaatsvinden. In talrijke gevallen dient daardoor de rechtsvraag beantwoord te worden of degene ten aanzien van wie een last tot inbewaringstelling is afgegeven, een beroep kan doen op art. 28 Wet Bopz om schadevergoeding te verkrijgen. Voor gemeenten is de achterliggende vraag van belang of, en zo ja hoe zij (organisatorisch) uitvoering moeten geven aan een eventuele taak van de burgemeester om erop toe te zien dat betrokkene alsnog zo spoedig mogelijk door een niet behandelend psychiater wordt onderzocht.
4.7.
Het hof heeft partijen ter zitting in hoger beroep in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het voornemen om een prejudiciële vraag te stellen aan de Hoge Raad. Beide partijen hebben ter zitting verklaard hiermee in te kunnen stemmen.
Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de inhoud van de aan de Hoge Raad te stellen vra(a)g(en). Bij de onder 1.7 genoemde brief van 10 april 2014 heeft de gemeente de prejudiciële vragen weergegeven die zij voorstelt aan de Hoge Raad voor te leggen. De advocaat van [x] heeft in de onder 1.7 genoemde brief van 14 april 2014 te kennen gegeven geen opmerkingen te hebben met betrekking tot de aan het hof voorgelegde concept vragen.
4.8.
De door de gemeente voorgestelde vragen luiden aldus:
1. Kunnen feiten en omstandigheden die zich eerst voordoen na afgifte van de last tot inbewaringstelling ertoe leiden, dat aan het in artikel 28 lid 1 Wet BOPZ genoemde vereiste is voldaan dat de door de burgemeester opgegeven last onrechtmatig was?
2. Indien vraag 1 bevestigend moet worden beantwoord, is aan het vereiste dat de door de burgemeester afgegeven last onrechtmatig was voldaan indien vaststaat dat degene ten aanzien van wie een last tot inbewaringstelling is afgegeven op basis van een geneeskundige verklaring van een arts, niet zijnde een psychiater, niet ‘immediately after the arrest’ alsnog is onderzocht door een psychiater?
3. Indien vraag 2 bevestigend moet worden beantwoord, kan de burgemeester daaruit afleiden dat hij bevoegdheden heeft tot het nemen van maatregelen om in een dergelijk geval te bevorderen dat degene ten aanzien van wie een last tot inbewaringstelling is afgegeven ‘immediately after the arrest’ wordt onderzocht door een psychiater en zo ja, welke bevoegdheden heeft de burgemeester in dat geval?
4. Komt de in artikel 28 Wet BOPZ genoemde schadevergoeding (in alle gevallen) ten laste van de burgemeester, althans de gemeente, ook indien de omstandigheden die tot het oordeel leiden dat de gegeven last onrechtmatig was als bedoeld in dat artikel buiten de invloedssfeer liggen van de burgemeester?
5. Indien vraag 2 bevestigend moet worden beantwoord, is het uitgangspunt juist dat aan het vereiste ‘immediately after the arrest’ is voldaan indien degene ten aanzien van wie een last tot inbewaringstelling is afgegeven binnen zes daglichturen als bedoeld in de beschikking van de rechtbank is onderzocht door een psychiater? Of geldt een kortere dan wel langere termijn?
4.9.
Een antwoord op de door partijen voorgestelde rechtsvragen 2, 4 en 5 acht het hof nodig om op het onderhavige verzoek tot toekenning van schadevergoeding te beslissen. Dat geldt niet voor vraag 3, terwijl vraag 1 te algemeen is geformuleerd. Het antwoord op vraag 5 is – gelet op hetgeen hiervoor onder 4.5 is overwogen – niet meer van belang voor de vraag of in de onderhavige zaak is voldaan aan het vereiste van ‘immediately after the arrest’, maar nog wel voor het bepalen van de hoogte van de eventueel toe te kennen schadevergoeding.
Hett hof is aldus voornemens de volgende rechtsvra(a)g(en) aan de Hoge Raad voor te leggen:
1. Is aan het vereiste dat de door de burgemeester afgegeven last onrechtmatig was voldaan indien vaststaat dat degene ten aanzien van wie een last tot inbewaringstelling is afgegeven op basis van een geneeskundige verklaring van een arts, niet zijnde een psychiater, niet ‘immediately after the arrest’ alsnog is onderzocht door een psychiater?
2. Komt de in artikel 28 Wet BOPZ genoemde schadevergoeding (in alle gevallen) ten laste van de burgemeester, althans de gemeente, ook indien de feiten en omstandigheden die tot het oordeel leiden dat de gegeven last onrechtmatig was als bedoeld in dat artikel buiten de invloedssfeer liggen van de burgemeester?
3. Indien vraag 1 bevestigend moet worden beantwoord, is het uitgangspunt juist dat aan het vereiste ‘immediately after the arrest’ is voldaan indien degene ten aanzien van wie een last tot inbewaringstelling is afgegeven binnen zes daglichturen als bedoeld in de beschikking van de rechtbank is onderzocht door een psychiater? Of geldt een kortere dan wel langere termijn?
4.10.
Nu het hof voornemens is gedeeltelijk af te wijken van de door partijen voorgestelde vragen, zal het partijen, overeenkomstig het verzoek van de gemeente, nog de gelegenheid geven om zich uit te laten over de aan de Hoge Raad te stellen vragen.
4.11.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
Stelt partijen in de gelegenheid zich uiterlijk 10 maart 2015 schriftelijk uit te laten over de voorgestelde, aan de Hoge Raad te stellen rechtsvragen als weergegeven onder 4.9 van deze beschikking;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. M. Wigleven en mr. W.K. van Duren in tegenwoordigheid van mr. S.J.M. Lok als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2015 door de rolraadsheer.