Einde inhoudsopgave
Sturen met proceskosten (BPP nr. XII) 2011/3.3.2
3.3.2 Liegen, bedriegen en simuleren
mr. P. Sluijter, datum 31-10-2011
- Datum
31-10-2011
- Auteur
mr. P. Sluijter
- JCDI
JCDI:ADS596737:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie voor meer achtergrond over het nut van informatie-uitwisseling in het proces § 7.3.2.2.
Haardt 1945, p. 33, noemt het geval waarin een verzekeringsmaatschappij onjuiste inlichtingen verstrekte aan haar latere wederpartijen.
Op grond van de onrechtmatige daad kan schending van de waarheidsplicht leiden tot een schadevergoedingsplicht, naast de gewone vergoeding van proceskosten: zie Van der Wiel 2004, p. 302-303. Op de huidige mogelijke remedies wordt in dit hoofdstuk echter niet ingegaan, het gaat hier namelijk om de gedragingen zelf.
In een familiezaak (Hof 's-Gravenhage 7 november 2007, LJN BC0157) gaf geknoei met bewijsstukken aanleiding om een kostenveroordeling uit te spreken wegens strijd met art. 21 Rv. Zon 2008 schaart dit onder de categorie onwaarachtige partijhouding'.
Lamine, Schoenaerts & Vaes 2003, p. 73, noemen het onnodig schreeuwen van de pijn of het gebruiken van andermans röntgenfoto's bij de keuringsarts.
Herroeping (art. 382 e.v. Rv) is mogelijk bij bedrog door de wederpartij, bij vals gebleken stukken en bij gebleken achterhouding van stukken door de wederpartij. Zie bijvoorbeeld Hof Leeuwarden, 3 augustus 2010, LJN BN3290.
Partijen hebben er belang bij om de feiten zo te presenteren dat ze in hun voordeel uitwerken. Ook loont het om de voordelige feiten te benadrukken en de nadelige feiten niet te noemen of te bagatelliseren. Wanneer beide partijen dit doen, krijgt de rechter een tweezijdig en daarmee vrij compleet beeld van de (ware) feiten op basis waarvan hij uitspraak kan gaan doen.1
Dit ligt echter anders, wanneer partijen opzettelijk onjuiste feiten opvoeren (liegen) of feiten betwisten waarvan zij weten dat die juist zijn.2 Ook wanneer een partij niet opzettelijk onwaarheden verkondigt, maar wel behoort te weten dat zijn stelling pertinent onjuist is, wordt de waarheidsvinding niet gediend. Op grond van artikel 21 Rv hebben partijen dan ook de plicht om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.3 Onder deze categorie valt onder andere bedrog, zoals het overleggen van valse stukken4 of het simuleren van ernstig letsel.5
Niet elke leugen of simulatie leidt echter tot extra kosten of vertraging. Komt een dergelijk geval niet aan het licht, dan heeft dit wel invloed op de kwaliteit van de uitkomst, maar niet op tijd en kosten, waardoor de gedraging niet onder de in dit onderzoek gehanteerde definitie van onnodig vertragend en kostenverhogend gedrag valt. Dit is echter wel het geval wanneer de leugen aan het licht komt en er vervolgens herroeping6 of hoger beroep nodig is. Hetzelfde geldt wanneer een getuige of deskundige nodig is om de leugen van een partij te ontmaskeren. De onwaarheid moet dan worden hersteld en dit kost tijd en geld die niet waren besteed als de feiten juist waren weergegeven. Ironisch genoeg richt dit onderzoek zich dus alleen op de matige leugens en simulaties die aan het licht komen en daardoor hersteld moeten worden en niet op de goede' leugens die niet worden ontdekt.