Einde inhoudsopgave
De overeenkomst in het insolventierecht (R&P nr. InsR3) 2012/4.4.2.2.3
4.4.2.2.3 Meerpartijenovereenkomsten
mr. T.T. van Zanten, datum 14-09-2012
- Datum
14-09-2012
- Auteur
mr. T.T. van Zanten
- JCDI
JCDI:ADS389222:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Een uitzondering op deze regel is wel denkbaar in het geval dat de andere contractpartijen dan de partij die tekortschiet, door de ontbinding niet in hun positie worden aangetast, hetgeen zich in het bijzonder bij een gedeeltelijke ontbinding kan voordoen; zie Parl. Gesch. Boek 6, p. 1047. Zie voor een voorbeeld: Asser/ Hartkamp & Sieburgh 6-111* 2010, nr. 574; De Vries 1997, p. 226.
Zie Parl. Gesch. Boek 6, p. 1045.
Vgl. De Vries 1997, p. 224.
Zie art. 6:279 jo 6:267 BW en Parl. Gesch. Boek 6, p. 1045. Vgl. Wessels Insolventierecht II 2012, par. 2475.
Zie Pafi. Gesch. Boek 6, p. 1048. Ook wanneer ontbinding niet zonder medewerking van één of meer (asymmetrische) contractpartijen is toegelaten, kan opschorting onder omstandigheden geoorloofd zijn; zie Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-111* 2010, nr. 574.
Zie § 4.4.2.2.1.
Dit voorbeeld is ontleend aan De Vries 1997, p. 224.
Zie o.a. HR 23 januari 1998, NJ 1999, 97, m.nt. JBMV (Jans/FCIV); HR 29 mei 1998, NJ 1999, 98, m.nt. JBMV (Mooijman/Neijes); HR 14 januari 2000, NJ 2000, 307, m.nt. JBMV (Meissner von Hohenmeiss/ Arenda); HR 10 juli 2009, NJ 2010, 496(Claassen/IKG). Zie ook Rb. Arnhem 7 december 2005, JOR 2006, 299.
Zie voor een recent voorbeeld: HR 20 januari 2012, JOR 2012, 98, m.nt. S. van Dongen (AgfaPhoto Finance/ Foto Noort). De Hoge Raad oordeelde hierin tevens dat het bestaan van een nauwe samenhang tussen twee overeenkomsten alleen van belang is voor het antwoord op de vraag of een tekortkoming in de nakoming van de ene overeenkomst gevolgen heeft voor de gebondenheid aan de andere overeenkomst en niet tot gevolg kan hebben dat de hieruit voortvloeiende schade door de wederpartij bij het laatstgenoemde contract moet worden vergoed.
Op grond van art. 6:279 lid 1 BW vinden ook ten aanzien van overeenkomsten waaruit tussen meer dan twee partijen verbintenissen voortvloeien de bepalingen omtrent wederkerige overeenkomsten overeenkomstige toepassing, voor zover de aard van de overeenkomst zich daartegen niet verzet. Evenals bij de regeling van art. 6:261 lid 2 BW dient hier naar mijn mening te worden gedacht aan de bepalingen omtrent opschorting (art. 6:262-264 BW), ontbinding (art. 6:265-278 BW) en art. 37 Fw,1 met dien verstande dat in de leden 2 en 3 van art. 6:279 BW enige bijzondere ontbindingsregels zijn geformuleerd.
Is sprake van een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis jegens een partij die daartegenover een verbintenis op zich heeft genomen — ook wel: een symmetrische partij —, dan is deze symmetrische partij bevoegd de overeenkomst zonder medewerking van de andere partijen te ontbinden (lid 2). In geval van een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis jegens een asymmetrische partij, dat wil zeggen een partij die daartegenover géén verbintenis op zich heeft genomen, kan die partij de overeenkomst als regel niet ontbinden 2 Het wordt niet gerechtvaardigd geacht dat een andere partij daardoor van haar contractuele aanspraken zou kunnen worden beroofd, terwijl op de partij die de ontbinding teweegbrengt helemaal geen verbintenissen rusten waarvan zij zich door ontbinding zou kunnen bevrijden.3 Schiet een partij met samenhangende rechten en verplichtingen tekort, dan kunnen de overige contractpartijen in ieder geval wel gezamenlijk de overeenkomst ontbinden (lid 3).4 Wil een partij bij een meerpartijenovereenkomst een aan haar toekomende ontbindingsbevoegdheid effectueren, dan zal zij haar ontbindingsverklaring tot alle contractpartijen dienen te richten.5 Een partij die uit hoofde van art. 6:279 lid 2 of lid 3 BW bevoegd is de overeenkomst te ontbinden, kan zich op grond van lid 1 tevens beroepen op een op schortingsrecht.6
Hoe zit het met de toepasselijkheid van art. 37 Fw? Naar mijn mening dient te worden aangenomen dat voor een beroep op deze bepaling in de hier bedoelde gevallen slechts vereist is dat op datum faillissement uit de overeenkomst voor de gefailleerde zowel rechten als verplichtingen voortvloeien. De individuele positie van de partij die een beroep op art. 37 Fw wenst te doen, behoort mijns inziens niet relevant te zijn. Ook een asymmetrische contractpartij of een symmetrische partij die op datum faillissement op grond van de desbetreffende overeenkomst niet zowel schuldenaar als schuldeiser van de gefailleerde is, dient een beroep op de regeling van art. 37 Fw toe te komen. Ook voor een dergelijke partij geldt dat de onzekerheid kan bestaan waartegen art. 37 Fw beoogt te beschermen, terwijl de curator in een voorkomend geval ook door de consequenties die art. 37 Fw aan een verklaring omtrent gestanddoening verbindt, wordt geraakt. Op dit punt verschilt de positie van een partij bij een meerpartijencontract met die van een 'gewone' contractpartij die met de intrede van het faillissement niet zowel rechten als verplichtingen heeft.7
Inherent aan het feit dat één overeenkomst in het geding is, is naar mijn mening dat de consequenties van een beslissing van de curator omtrent gestanddoening zich in beginsel tot alle contractpartijen uitstrekken, zoals ook een ontbinding op de voet van art. 6:279 lid 2 of 3 BW in beginsel alle contractpartijen treft. Wel kunnen de omstandigheden van het geval mijns inziens anders meebrengen. Verklaart de curator zich tijdig tot gestanddoening bereid, dan zal hij ingevolge art. 37 lid 2 Fw dus in beginsel voor de nakoming van alle op de schuldenaar rustende verbintenissen zekerheid moeten stellen; doet hij dat niet, dan verliest hij op grond van art. 37 lid 1 Fw jegens alle contractpartijen het recht om nakoming te vorderen. In geval van een meerpartijenovereenkomst strekt een beroep op art. 37 Fw dan ook steeds mede ten behoeve van de overige (solvente) contractpartijen, zodat afdoende moet worden geacht dat die partijen gezamenlijk aan de voorwaarden van art. 37 Fw voldoen. Indien uit de overeenkomst voor de gefailleerde zowel rechten als verplichtingen voortvloeien, is dat het geval.
Stel dat sprake is van een driehoeksruilovereenkomst tussen A, B en C, op basis waarvan A zijn woning op 1 maart dient te leveren aan B, B op diezelfde datum zijn woning dient te leveren aan C en C de zijne aan A.8 Indien A failliet gaat op het moment dat de overeenkomst nog niet is uitgevoerd, kan zowel B als C de curator van A met een beroep op art. 37 Fw om gestanddoening vragen, ondanks het feit dat zowel in de relatie A-B als in de relatie B-C niet is voldaan het in art. 37 Fw besloten liggende wederkerigheidsvereiste. Verklaart de curator zich tijdig tot gestanddoening bereid, dan dient hij daarbij zekerheid te stellen voor de nakoming van zijn verplichtingen jegens B; doet hij dit niet, dan verliest hij ten opzichte van C het recht om nakoming te vorderen. In dit laatste geval kan B het contract op de voet van art. 6:279 lid 2 BW ontbinden teneinde zich van zijn leveringsverplichting jegens C te bevrijden.
Samenhangende contracten
In de praktijk zullen afspraken waarbij meer dan twee partijen op enigerlei wijze betrokken zijn, niet steeds worden neergelegd in één meerpartijenovereenkomst, maar in meerdere twee- of meerpartijencontracten. Is bijvoorbeeld sprake van twee afzonderlijke overeenkomsten, dan geldt als hoofdregel dat ontbinding van de ene overeenkomst, al dan niet vanwege het faillissement van één van de contractpartijen, niet automatisch ontbinding van de andere overeenkomst tot gevolg heeft. In gevallen waarin een nauwe samenhang tussen beide overeenkomsten bestaat, kan dit tot ongerijmde situaties leiden doordat ten minste één van de betrokken partijen dan veelal slechts belang heeft bij c.q. in staat is tot uitvoering van het ene contract, indien ook het andere integraal wordt nagekomen. Inmiddels is echter vaste rechtspraak dat tussen twee contracten sprake kan zijn van een zodanige verbondenheid dat met het tenietgaan van het ene contract, het andere evenmin (ongewijzigd) in stand kan blijven.9 Deze rechtspraak is in faillissement onverkort van kracht.10