Vgl. EHRM 23 april 1997, NJ 1997/635 m.nt. Knigge, (Van Mechelen); de overwegingen §§ 74 - 75 in EHRM 10 april 2012, Appl. no. 46699/06, LJN BX2665, NJ 2012/648 m.nt. Schalken, (Ellis, Simms & Martin vs. U.K.), wijzen uit dat de overwegingen met betrekking tot een ter terechtzitting afwezige (ongehoorde) getuige ook van toepassing zijn op de kwestie van de anonieme getuigen. Zie dus ook: EHRM 15 december 2011, Appl. no. 26766/05, LJN BV6936, NJ 2012/283 m.nt. Schalken en Alkema, (Al-Khawaja and Tahery vs. UK) en EHRM 10 juli 2012, Appl. no. 29353/06, LJN BX3071, NJ 2012/649 m.nt. Schalken, (Vidgen vs. Nederland).
HR, 11-06-2013, nr. 12/01164 A
ECLI:NL:HR:2013:CA2551
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-06-2013
- Zaaknummer
12/01164 A
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
CA2551
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:CA2551, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑06‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:CA2551
ECLI:NL:PHR:2013:CA2551, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑04‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:CA2551
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. Art. 81.1 RO.
11 juni 2013
Strafkamer
nr. S 12/01164 A
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 16 februari 2012, nummer H 40/11, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer B.C. de Savornin Lohman als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juni 2013.
Conclusie 23‑04‑2013
Mr. Aben
Partij(en)
Nr. 12/01164 A
Mr. Aben
Zitting 23 april 2013
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft bij arrest van 16 februari 2012, de verdachte ter zake van "doodslag" veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf jaren en zes maanden.
2.
Namens de verdachte heeft mr. S.R. Bommel, advocaat te Sint Maarten, cassatie ingesteld. Mr. C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Maastricht, heeft een schriftuur ingezonden houdende drie middelen van cassatie.
3.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"dat hij, op 22 april 2010, op het Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten, opzettelijk, een persoon, genaamd [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte zijn arm om de nek en hals van [slachtoffer] geklemd en geklemd gehouden en meermalen met kracht (met een voorwerp) [slachtoffer] tegen het hoofd geslagen en gestompt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden."
3.2.
Die bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen, voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang:
- "-
Het door de verbalisant [verbalisant 1] in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal algemeen, gesloten en getekend op 11 september 2010, voor zover inhoudende, kort samengevat en zakelijk weergegeven:
"Op vrijdag 23 april 2010, omstreeks 16:00 uur, werd het stoffelijke overschot van de vrouw die in leven was genaamd [slachtoffer] in haar woning gevestigd te [adres] aangetroffen. [Slachtoffer] lag gedeeltelijk op het tapijt op haar rug in haar slaapkamer. [Slachtoffer] vertoonde waarneembare letsel, onder andere een kapwond op haar achterkant van het behaarde gedeelte van haar hoofd; hematomen op haar gezicht, nek, en rug. Op de deur van de slaapkamer werd ook bloedsporen aangetroffen."
- -
Het door de patholoog dr. G.D. Zielinski opgestelde, digitaal geautoriseerde verslag van obductieonderzoek d.d. 4 mei 2010, betreffende [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1967 in [geboorteplaats], voor zover inhoudende, kort samengevat en zakelijk weergegeven: "Samenvatting:
Bij de sectie op [slachtoffer], geboren [geboortedatum] 1967 is het navolgende gebleken:
- A.
(Uitwendige schouw):
- 1.
Het was het lichaam van een vrouw; 2. Op het lichaam waren er meerdere oppervlakkige huidbeschadigingen, waaronder in het gezicht, hals, borst schouder, linker arm en linker bovenbeen. Tevens was er op het hoofd aan de rechterzijde een in de lengte richting verlopende huidopening van plus minus 4 cm, met weefsel bruggen (passend bij uitwendig mechanisch geweld met een stomp voorwerp).
(...)
Epicrise:
Volgens ontvangen inlichtingen werd het lichaam van deze 42 jaar oud geworden vrouw aangetroffen in een woning. Bij sectie bleek de overledene meerdere letsels te hebben, waaronder op het hoofd, in de hals, op de borst, schouder, linker arm en been. Er waren meerdere bloedingen in het onderhuidse weefsel. Er was een opening in de schedelhuid met weefselbruggen en een bloeding onder het harde hersenvlies. Tevens waren er uitgebreide bloedingen in de halsspieren met een scheur in het weefsel onder het schildkraakbeen. (...) Het overlijden wordt hier zondermeer door verklaard op basis van de bloeding onder het harde hersenvlies in combinatie met verstikking ten gevolge van uitwendig mechanisch geweld op het hoofd en hals. (...).
Conclusie:
[Slachtoffer], 42 jaar oud geworden, is overleden als gevolg van uitwendig (stomp) mechanisch geweld op de hals (verstikking) en het hoofd (bloeding onder het harde hersenvlies)"
- -
Het door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen aankomst plaats delict, gesloten en getekend op 24 september 2010, voor zover inhoudende, kort samengevat en zakelijk weergegeven:
"Op vrijdag 23 april 2010, omstreeks 16:15 uur, werd ik, [verbalisant 3] door de wachtcommandant Centrale politiepost gedirigeerd naar de [a-straat 1], alwaar een vrouw dood werd aangetroffen. Ter plaatse bleek dat de vrouw die later bleek te zijn genaamd [slachtoffer], door haar broer en oom dood in haar woning werd aangetroffen. Volgens de aanwezige arts dr. Arrindell zou het om een niet natuurlijke dood gaan. Naar aanleiding van het vorenstaande hebben wij, verbalisanten, diezelfde dag ter plaatse de broer als getuige in deze aangesproken. Hij gaf mij op te zijn: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats], wonende [b-straat] zonder nummer.
[Verdachte] verklaarde ter plaatse aan ons dat hij zijn zus kwam opzoeken en haar op de vloer in haar slaapkamer via een raam zag liggen. Hij ging toen zijn oom ophalen en dat hij samen met zijn oom de sloten van de voordeur die op slot waren hebben geforceerd en binnen gegaan. Eenmaal binnen hebben ze zijn zus op de slaapkamer vloer dood aangetroffen. De politie werd hierna gebeld.
Wij, verbalisanten, merkten hierbij op dat tijdens dit gesprek met de getuige [verdachte], dat de kleren die hij aan had geen enkele bloedsporen en/of bloedvlekken vertoonden."
- -
Het door de verbalisant [verbalisant 4] in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van technisch onderzoek i.v.m. een moord zaak cq doodslag te [a-straat 1], gesloten en getekend op 12 september 2010, voor zover inhoudende, kort samengevat en zakelijk weergegeven:
"Op vrijdag 23 april 2010, omstreeks 16.15 uur, verzocht de wachtcommandant Centrale Post, mij verbalisant te dirigeren naar [a-straat 1], alwaar een mevrouw dood werd aangetroffen in haar woning maar dat de aanwezige arts dr. Arrindell, het lijk beschouwd als een niet natuurlijke dood.
Onderzoek plaats delict:
(...) Direct in de opening van de slaapkamerdeur lag het slachtoffer op haar rug met haar benen gestrekt en een beetje gespreid. Het lijk vertoonde verschillende schaafwonden op haar gezicht en gedeelte van haar hals. Haar poloshirt was aan de voorzijde bevuild/besmeurd met een op bloed gelijkende substantie. Op de slaapkamerdeur waren er een drietal op bloed gelijkende substantie in de vorm van uitlopers. Deze werden in het belang van het verder onderzoek bemonsterd.
(...)
Onderzoek NFI:
Tijdens huiszoeking bij de woning van verdachte werd door [verbalisant 5], een donker blauwe jeansbroek (AAA03953NL) in het belang van het verder onderzoek in beslag genomen en later aan mij verbalisant overhandigd. Op de kamerdeur [in de woning van het slachtoffer, toevoeging Hof] werden op twee 2. verschillende plaatsen een op bloed gelijkende substantie bemonsterd. (RAAL8860NL en RAAL8854NL)."
- -
Het door drs. H.N. Bauer, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, opgestelde rapport van het "onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Philipsburg op 24 april 2010, gesloten en getekend op 25 augustus 2010, voor zover inhoudende, kort samengevat en zakelijk weergegeven:
"De jeansbroek [AAA03953NLJ van de verdachte [verdachte] is aan de buitenzijde met het blote oog onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij is op de voorzijde van de jeansbroek, ter hoogte van de rechterknie en aan de achterzijde van de jeansbroek ter hoogte van het linkeronderbeen bloed aangetroffen. Een gedeelte van dit bloed is bemonsterd en is veilig gesteld als [AAAO3953NL]#01 en #02 voor een DNA-onderzoek.
De bemonsteringen [RAAL8854NL] en [RAAL8860NL] van een slaapkamerdeur zijn onderzocht op aanwezigheid van bloed. Hierbij is in beide bemonsteringen bloed aangetroffen. De bemonsteringen zijn veilig gesteld als [RAAL8854NL]#01 en [RAAL8860NL]#01 voor een DNA-onderzoek.
Van het DNA in de aan DNA-onderzoek onderworpen bemonsteringen zijn DNA-profielen zijn verkregen die met elkaar en met de DNA-profielen van de verdachte [verdachte] [RAAL8864NL] en het slachtoffer [slachtoffer] [RAAL8850NLJ#01 zijn vergeleken.
- 7.
Interpretatie en conclusie
In Tabel 3 staat vermeld van wie het celmateriaal in het onderzochte sporenmateriaal op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek afkomstig kan zijn. Dit betekent tevens dat in het desbetreffende sporenmateriaal op basis van het vergelijkend DNA-onderzoek geen aanwijzingen zijn verkregen voor de aanwezigheid van celmateriaal van de andere persoon van wie in deze zaak een DNA-profiel is vergeleken. In de voorlaatste kolom staat vermeld wat de berekende frequentie is van het DNA-profiel van het celmateriaal in het desbetreffende sporenmateriaal. Ofwel, wat de kans is dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel.
Tabel 3 Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
Identiteitszegel
Celmateriaal kan afkomstig zijn van
Berekende frequentie DNA-profiel
Toelichting
Jeansbroek [AAAO3953NL] van verdachte [verdachte]
[AAAO3953NL]#01 Bemonstering bloed
Slachtoffer [slachtoffer]
Kleiner dan één op één miljard
2
[AAAO3953NL]#02 Bemonstering bloed
Slachtoffer [slachtoffer]
Kleiner dan één op één miljard
1
Bemonsteringen slaapkamerdeur
[RAAL8854NL]#01 (met bloed)
Slachtoffer [slachtoffer]
Kleiner dan één op één miljard
1
[RAAL8860NL]#01 (met bloed)
Slachtoffer [slachtoffer]
Kleiner dan één op één miljard
—
- -
Het proces-verbaal van 25 augustus 2011 van de terechtzitting in hoger beroep, houdende de door de verdachte afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven:
Op donderdag 22 april 2010 ben ik in de woning van mijn zus [slachtoffer] geweest.
- -
De verklaring van getuige [verbalisant 4] op 26 januari 2012 afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
lk kwam op 23 april 2010 kort nadat de politiepatrouille was gearriveerd in de woning waar het slachtoffer was aangetroffen. Zij lag op haar rug. Rond haar lichaam en hoofd was geen bloed aanwezig. Wel lag er bloed onder haar hoofd, op het tapijt. Om dat te zien moest echter eerst het hoofd worden opgetild.
- -
Het door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken opgemaakte proces-verbaal van verhoor van anonieme getuige op 18 mei 2010, voor zover inhoudende de door de anonieme getuige afgelegde verklaring, kort samengevat en zakelijk weergegeven:
- "I.
know the victim from seeing her. On April 22nd 2010 I was just in the vicinity of the victim's home; her home is on a main street. At around 16.15H I saw her coming to her house. She went into her house. At a certain moment I heard a woman screaming. When I looked in the direction of the victim's house I saw a man, who everyone says is the victim's brother, holding the victim in a headlock. I didn't look long because I don't like seeing violence. That was the last time that I saw her. I can tell you that the brother was wearing a blue shirt at the time. I did not see when he exited the house, but 1 saw him drive off in a white Jeep Liberty with the license plate of which the last three numbers were '[001]". There were four numbers and a letter, but I can only remember the last three. After about 20 minutes I saw the brother return in his white jeep. There was another person in the jeep as well. I saw the brother enter the house. The other person remained in the jeep. After about 5-10 minutes the brother came out, stepped into the jeep and drove off. After these events I never saw the woman again; no one entered the house and no one left the house. She never turned on the lights in her house. At a given moment some people came to her house en called out to her, but no one answered and they left. The following day I heard that they found the woman dead."
- -
Het door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken opgemaakte proces-verbaal van verhoor van anonieme getuige op 12 januari 2011, voor zover inhoudende de door de anonieme getuige afgelegde verklaring, kort samengevat en zakelijk weergegeven:
"Ik heb de vrouw horen schreeuwen. Toen ik de vrouw horen schreeuwen ben ik gaan kijken wat ik hoorde. Ik zag toen dat de man de vrouw met zijn rechterarm in een verwurging en zij liepen van de keuken naar de slaapkamer van de woning. De man is de persoon die in deze zaak is gearresteerd. De vrouw is het slachtoffer in deze zaak. Toen ik dit zag schrok ik erg en wilde ik het verder niet meer zien. Ik heb de man eerder gezien; ik heb ook eerder waargenomen dat de slachtoffer en de verdachte ruzie met elkaar hadden."
3.3.
Het bestreden arrest houdt voorts in, voor zover van belang:
"Nadere bewijsoverweging
Het Hof heeft als bewijsmiddel mede gebezigd de verklaring van een anonieme getuige, van welke getuige door het Hof is vastgesteld dat sprake is van ernstige bedreiging als bedoeld in artikel 338 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. Belangrijke steun kan worden ontleend aan de andere gebezigde bewijsmiddelen.
De anonieme getuige verklaart dat de verdachte het slachtoffer in een nekgreep/headlock hield en dat hij/zij zag dat de verdachte het slachtoffer in die houding aan het schudden was. Dit sluit aan bij het letsel zoals dat geconstateerd is bij het slachtoffer. Het sectierapport vermeldt dat het slachtoffer onder andere is overleden ten gevolge van uitwendig (stomp) mechanisch geweld op de hals (verstikking).
Daarnaast heeft het slachtoffer volgens het sectierapport meerdere letsels, waaronder een opening in de schedelhuid. In een rapportage van een NFI-deskundige is vermeld dat bloed van het slachtoffer is aangetroffen op een jeansbroek van verdachte. De stelling van en namens verdachte dat dit bloed van hem zelf zal kunnen zijn, gelet op de bloedverwantschap tussen hem en het slachtoffer, deelt het Hof niet. Uit de rapportage onder '7 Interpretatie en conclusie' blijkt immers dat er op basis van het vergelijkend DNA-onderzoek bij deze bloedbemonsteringen geen aanwijzingen zijn verkregen voor de aanwezigheid van celmateriaal van verdachte. Dat er - zoals in de toelichting in de rapportage is vermeld - een aantal additionele, zwak aanwezige DNA-kenmerken zijn die kunnen duiden op een geringe hoeveelheid celmateriaal van een ander persoon, maakt het voorgaande niet anders.
De verklaring die verdachte geeft voor de aanwezigheid van bloed van het slachtoffer op zijn broek - hij heeft op 23 april 2010 naast het levenloze lichaam van het slachtoffer geknield - is niet aannemelijk geworden. Volgens het proces-verbaal van bevindingen van 24 september 2010 vertoonden de kleren van de verdachte op 23 april 2010 geen bloedsporen of bloedvlekken, terwijl door de ter zitting in hoger beroep gehoorde getuige [verbalisant 4] is verklaard dat zich rondom het lichaam van het slachtoffer geen bloed bevond.
Ten slotte heeft de verdachte verklaard (blijkens zijn verklaringen bij processen-verbaal van verhoor door de politie van 24 april 2010, 25 april 2010 en 20 mei 2010, bijlagenummers 1.1, 1.10 en 2.8) dat hij op 22 april 2010 meer dan eenmaal bij het slachtoffer thuis is geweest. Dit sluit aan bij hetgeen de anonieme getuige daarover verklaart. Na het voorlaatste bezoek van de verdachte aan de woning van het slachtoffer op 22 april 2010 heeft geen van de gehoorde getuigen nog een teken van leven van haar vernomen."
4.1.
Het eerste middel klaagt dat de het hof in strijd met art. 385, vierde lid en art. 387, derde lid, Sv van Sint Maarten1. en art. 6, eerste en derde lid onder d, EVRM, de bewezenverklaring heeft doen steunen op de bij de rechter-commissaris op 18 mei 2010 en 12 januari 2011 door een anonieme getuige afgelegde verklaringen, zonder dat daarvoor belangrijke steun aan ander bewijsmateriaal kan worden ontleend. Bovendien heeft de verdediging haar confrontatierecht niet op een adequate wijze kunnen uitoefenen, waardoor het hof zou hebben gehandeld in strijd met het beginsel van 'fair trial'.
4.2.
Ingevolge art. 261 Sv kan de rechter-commissaris bepalen dat een getuige die ernstig wordt bedreigd, op zodanige wijze wordt gehoord dat zijn identiteit geheel verborgen blijft. Het vierde lid houdt in dat de rechter-commissaris erop toeziet dat de getuige bij gelegenheid van het verhoor tegen herkenning wordt beschermd, dat hij in uitzonderlijke gevallen kan bepalen dat de verdachte en diens raadsman het verhoor niet zullen bijwonen. In dat geval worden zij wel in de gelegenheid gesteld "zoveel mogelijk" de vragen op te geven die zij gesteld wensen te zien. Die vragen kunnen reeds voor de aanvang van het verhoor worden opgegeven. Uit art. 385 en 387 Sv volgt vervolgens dat verklaringen van getuigen die op de in art. 261 beschreven wijze zijn verhoord, dan wel de schriftelijke bescheiden waarin een dergelijke verklaring is neergelegd, slechts tot bewijs kunnen dienen indien belangrijke steun aan ander gebezigd bewijsmateriaal kan worden ontleend.
4.3.
Uit de stukken van het geding blijkt de volgende gang van zaken, voor zover hier van belang. De rechter-commissaris heeft op 18 mei 2010 bepaald dat de hier bedoelde getuige op zodanige wijze zou worden gehoord, dat zijn identiteit geheel verborgen bleef nu de getuige zich ernstig bedreigd voelde met het oog op de door hem af te leggen verklaring. De getuige is daarom op 18 mei 2010 en op 12 januari 2011 op zodanige wijze door de rechter-commissaris gehoord. Het verhoor van 12 januari 2011 is daarbij kennelijk afgenomen aan de hand van een vooraf door de verdediging ingediende lijst met vragen. Ter terechtzitting in hoger beroep van 23 juni 2011 heeft de raadsvrouw van de verdachte zich verzet tegen het anoniem horen van de getuige. Het proces-verbaal van die zitting houdt in, voor zover van belang:
"De voorzitter deelt mee dat naar aanleiding van het verzet van de raadsvrouw tegen het anoniem horen van de anonieme getuige het Hof in deze samenstelling de getuige op de voet van artikel 338 Sv heeft gehoord. Daarbij heeft het Hof vastgesteld dat deze getuige dezelfde persoon is als die als anonieme getuige is verhoord door de rechter-commissaris op 12 januari 2011 en op 18 mei 2010, zoals blijkt uit de processen-verbaal van die verhoren in het dossier. Het Hof is tot het oordeel gekomen dat met het oog op de verklaringen van de getuigen in deze zaak de getuige zich zodanig bedreigd kan achten dat naar redelijkerwijs moet worden aangenomen, ernstig voor het leven, de gezondheid en/of het maatschappelijk functioneren van de getuige en/of van een andere perso(o)n(nen) moet worden gevreesd. Voorts heeft de getuige te kennen gegeven vanwege die bedreiging anders geen verklaring te willen afleggen en is het hof gebleken dat er een gegrond vermoeden bestaat dat de getuige deswege niet ter terechtzitting zal kunnen verschijnen. De voorzitter van het Hof deelt als beslissing van het Hof mee dat op grond daarvan de getuige aanspraak maakt op anonimiteit en de identiteit van de getuige niet zal worden onthuld. Dit betekent dat het onderhavige verweer van de raadsvrouw wordt verworpen en dat de processen-verbaal van de verhoren van de getuige van 12 januari 2011 en 18 mei 2010 deel blijven uitmaken van de processtukken."
4.4.
Het middel klaagt ten eerste dat art. 6 EVRM is geschonden nu de verdediging in te verregaande mate in haar confrontatierecht is beperkt, doordat haar niet de gelegenheid is geboden de getuige direct te ondervragen en onmiddellijk te reageren op zijn antwoorden, en die beperking in onvoldoende mate is gecompenseerd door de aan de verdediging geboden mogelijkheid om bij de rechter een lijst met aan de getuige te stellen vragen in te dienen.
4.5.
Art. 6 EVRM sluit niet uit dat een anonieme verklaring tot bewijs wordt gebezigd, zij het dat volgens de jurisprudentie van het EHRM dat gebruik enkel is geoorloofd
- (1)
als duidelijk is dat de getuige daadwerkelijk gevaar loopt indien zijn identiteit wordt prijsgegeven (i.e. de toets van de reden van afwijking van de hoofdregel dat de belastende getuige rechtstreeks ter terechtzitting kan worden bevraagd),
- (2)
als het bewijs niet uitsluitend of in beslissende mate steunt op de anonieme verklaring (i.e. de 'sole or decisive'-test), en
- (3)
als de verdediging niet meer dan noodzakelijk aan beperkingen is onderworpen en de handicap voor de verdediging in voldoende mate is gecompenseerd door effectieve procedurele maatregelen (i.e. de toets van de 'procedural fairness').2.
4.6.
De rechter-commissaris en nadien het hof, hebben kennelijk geoordeeld dat hier sprake is van een uitzonderlijk geval als bedoeld in artikel 261 Sv, waarin de getuige uitsluitend in voldoende mate tegen herkenning kan worden beschermd door de verdachte en zijn raadsman de aanwezigheid bij het verhoor van de getuige te ontzeggen, en dat die beperking ook in het licht van art. 6 EVRM in voldoende mate wordt gecompenseerd door de verdediging de gelegenheid te bieden om vooraf vragen op te geven. Daarin ligt als oordeel besloten dat de verdediging 'niet meer dan noodzakelijk aan beperkingen is onderworpen', als hiervoor bedoeld en dat oordeel geeft aldus geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk. Ik neem daarbij in aanmerking dat de verdediging zelf noch in hoger beroep, noch in cassatie heeft aangegeven op welke wijze de handicap gecompenseerd had kunnen of moeten worden.
4.7.
Belangrijker is m.i. nog dat het hof bovendien gemotiveerd heeft uiteengezet dat de verklaringen van de anonieme getuige steun vinden in de overige bewijsmiddelen, hetgeen mede bijdraagt aan de aanvaardbaarheid van een beperking van het recht tot ondervragen.3. Voor zover het middel derhalve klaagt dat de verdediging in te vergaande mate in haar confrontatie- of ondervragingsrecht is beperkt, faalt het.
4.8.
Voor zover voorts wordt geklaagd dat er onvoldoende specifiek steunbewijs was voor de verklaring van de anonieme getuige, faalt het middel eveneens. Het hof heeft zich blijkens de hiervoor onder 3.3 weergegeven bewijsoverweging, ervan rekenschap gegeven dat voor het gebruik als bewijs van de verklaringen van een getuige wiens identiteit geheel verborgen is gebleven, is vereist dat die verklaringen belangrijke steun vinden in het overige bewijsmateriaal. Het hof heeft bovendien geoordeeld dat daarvan in het onderhavige geval sprake is. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk, en mede gelet op die weergegeven overwegingen toereikend gemotiveerd. Waar het op neerkomt is dat de resultaten van DNA-onderzoek erop wijzen dat de verdachte bloed afkomstig van het slachtoffer heeft opgedaan op een spijkerbroek die hij kennelijk snel heeft verwisseld voor een andere, onbesmeurde broek. 's Hofs oordeel dat deze bloedsporen niet zijn veroorzaakt door de enkele vredige aanwezigheid van de verdachte op de plaats van het delict na ontdekking van de gewelddadige dood het slachtoffer, acht ik bepaald niet onbegrijpelijk. Het hof heeft daartoe klaarblijkelijk stilgestaan bij de omvang en verspreiding van de bloedsporen enerzijds op de plaats van het delict en anderzijds op de bedoelde spijkerbroek van de verdachte. Deze rechterlijke gevolgtrekkingen ondersteunen de verklaring van de anonieme getuige, aangezien deze persoon naar zijn of haar zeggen waarnemingen heeft gedaan van door de verdachte uitgeoefend geweld jegens het slachtoffer, waarna van laatstgenoemde geen teken van leven meer is vernomen.
Voor zover de steller van het middel meent dat is vereist dat uit het bijkomende bewijsmateriaal de juistheid van de anonieme verklaring moet kunnen blijken, stelt zij een eis die geen steun vindt in de wet of het recht, althans voor zover die eis verder gaat dan de steun die ik hiervoor in mijn bewoordingen heb beschreven.
- 4.6.
Het middel faalt dus in al zijn onderdelen.
5.1.
Het tweede middel klaagt dat het hof de bewezenverklaring op innerlijk tegenstrijdige wijze, in elk geval onbegrijpelijk, heeft gemotiveerd.
5.2.
Blijkens de toelichting op het middel wordt in het bijzonder gedoeld op het tot bewijs gebezigde proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] voorzover dat inhoudt dat de verbalisanten tijdens het gesprek met de verdachte (die op dat moment nog getuige was) opmerkten dat de kleren die hij aan had geen enkele bloedsporen en/of bloedvlekken vertoonden. Dat zou onverenigbaar zijn met 's hofs nadere bewijsoverweging waarin het onmiskenbaar doorslaggevend belang heeft toegekend aan het feit dat op de broek van de verdachte bloed van het slachtoffer werd aangetroffen, en dat zou 's hofs bewijsconstructie onbegrijpelijk maken.
De steller van het middel gaat eraan voorbij dat het hof blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft aangenomen dat de bloedsporen niet op de broek zijn aangetroffen die de verdachte aan had op het moment dat hij met de verbalisanten sprak (kort nadat het slachtoffer was aangetroffen), maar op een spijkerbroek die (kennelijk) tijdens een huiszoeking nadien in verdachtes woning is aangetroffen. Dat oordeel van het hof acht ik niet onbegrijpelijk. Nu het volgens 's hofs vaststellingen gaat om twee verschillende broeken, is van onverenigbaarheid of onbegrijpelijkheid geen sprake. Reeds daarom faalt het middel.
6.1.
Het derde middel klaagt dat het hof in strijd met art. 39, 42 en 338, eerste lid, Sv geen proces-verbaal heeft opgemaakt van het onderzoek in raadkamer c.q. horen van de anonieme getuige, althans dat proces-verbaal niet bij de stukken heeft gevoegd.
6.2.
Art. 338 Sv bevat regels ten aanzien van het al dan niet horen van een anonieme getuige door het hof en bepaalt onder meer dat de artikelen 38 tot en met 42 (welke betrekking hebben op de behandeling in raadkamer) van toepassing zijn, "doch alleen voor zover de inachtneming van die artikelen geen gevaar oplevert voor onthulling van de identiteit van de getuige". Voor zover hier van belang houdt art. 39 in dat een beschikking (naar aanleiding van een behandeling in raadkamer) mondeling kan worden gegeven mits daarvan aantekening wordt gemaakt, en houdt art. 42 Sv in dat de griffier een proces-verbaal opmaakt, behelzende de zakelijke inhoud van de afgelegde verklaringen en van hetgeen bij dat onderzoek is voorgevallen.
6.3.
Zoals hiervoor aangehaald onder punt 4.3, heeft het hof in het proces-verbaal van de terechtzitting van 23 juni 2011 kort en zakelijk vermeld waarover is gesproken tijdens het in het middel bedoelde verhoor van de anonieme getuige. Blijkens die overwegingen is tijdens dat horen enkel gesproken over de vraag of de getuige al dan niet als een ernstig bedreigde getuige in de zin van art. 261 Sv moest worden aangemerkt en of hij of zij bereid was een verklaring af te leggen als zijn/haar identiteit niet geheel verborgen zou blijven, waarna het hof heeft beslist dat de identiteit van de getuige niet zou worden onthuld. Daargelaten dat een en ander kan worden aangemerkt als een 'aantekening' van 's hofs beslissing als bedoeld in art. 39, eerste lid, Sv, en dat - anders dan in te toelichting op het middel wordt gesteld - aldus enig inzicht is gegeven in hetgeen bij het onderzoek in raadkamer is voorgevallen, heeft het hof mede gelet op die overwegingen kunnen afzien van het opmaken van een proces-verbaal van dat verhoor (of van het onderzoek in raadkamer), nu dat een gevaar zou opleveren voor onthulling van de identiteit van de getuige als bedoeld in het eerste lid van art. 338 Sv. Het middel kan daarom niet tot cassatie leiden.
7.
De middelen kunnen met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden afgedaan.
8.
Gronden die tot ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden, heb ik niet aangetroffen.
9.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑04‑2013
Bij de opheffing van de Nederlandse Antillen per 10 oktober 2010 is bij Landsverordening onder meer bepaald dat landsverordeningen van de Nederlandse Antillen, de status van landsverordening van Sint Maarten verkrijgen. De 'Landsverordening van de 5e november 1996 houdende vaststelling van een nieuw Wetboek van Strafvordering' voor de Nederlandse Antillen bleef dus van toepassing op Sint Maarten, zij het onder een andere naam. Waar hierna het Wetboek van Strafvordering (Sv) wordt genoemd, wordt dat wetboek bedoeld.
Vgl. EHRM 23 april 1997, NJ 1997/635 m.nt. Knigge, (Van Mechelen); de overwegingen §§ 74 - 75 in EHRM 10 april 2012, Appl. no. 46699/06, LJN BX2665, NJ 2012/648 m.nt. Schalken, (Ellis, Simms & Martin vs. U.K.), wijzen uit dat de overwegingen met betrekking tot een ter terechtzitting afwezige (ongehoorde) getuige ook van toepassing zijn op de kwestie van de anonieme getuigen. Zie dus ook: EHRM 15 december 2011, Appl. no. 26766/05, LJN BV6936, NJ 2012/283 m.nt. Schalken en Alkema, (Al-Khawaja and Tahery vs. UK) en EHRM 10 juli 2012, Appl. no. 29353/06, LJN BX3071, NJ 2012/649 m.nt. Schalken, (Vidgen vs. Nederland).
EHRM 4 juli 2000, LJN AD4207, NJ 2001/401, (Kok vs. Nederland) .