Einde inhoudsopgave
De aanmerkelijkbelangregeling in internationaal perspectief (FM nr. 123) 2007/5.2.2.1
5.2.2.1 Vervreemdingsvoordelen
Mr. dr. F.G.F. Peters, datum 01-03-2007
- Datum
01-03-2007
- Auteur
Mr. dr. F.G.F. Peters
- JCDI
JCDI:ADS365024:1
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Buitenlands belastingplichtige
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Internationaal belastingrecht / Heffingsbevoegdheid
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Europees belastingrecht / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Belastingplichtige
Inkomstenbelasting / Aanmerkelijk belang (box 2)
Voetnoten
Voetnoten
Mijns inziens kan aan artikel 34, lid 2, eerste volzin, BRK geen erga omnes werking worden toegekend. Zie hieromtrent paragraaf 5.2.2.2.
Zie inzake de mogelijke invloed van artikel 25 BRK op de ‘full tax liability’ van de vennootschap: paragraaf 4.1.1.3.5, onder ‘Grenzen “full tax liability” ’.
Zie in die zin ook Van Weeghel in pt. 5 van zijn noot bij BNB 2001/295; en Kostense 2002, blz. 232- 233.
Aanmerkelijkbelangvervreemdingsvoordelen kan Nederland in de verhouding tot de Nederlandse Antillen zonder belemmering in de heffing betrekken. Het artikel voor vermogenswinsten op aandelen, noch het restartikel is van toepassing, nu de aanmerkelijkbelanghouder geen inwoner is van Nederland of van de Nederlandse Antillen. De antimisbruikbepalingen van artikel 35b, lid 1 en 4, BRK kunnen om die reden evenmin aan de orde komen.
Of Nederland de vervreemdingsvoordelen ook in de verhouding met staat C kan belasten, hangt af van het aanmerkelijkbelangvoorbehoud in het verdrag Nederland-staat C. Zie nader paragraaf 4.1.1. Ik bespreek hier de twee meest voorkomende gevallen:
Het aanmerkelijkbelangvoorbehoud vereist dat de vennootschap volgens de Nederlandse wetgeving inwoner is van Nederland (en ziet niet slechts op de effectuering van de emigratieheffing). Nederland kan dan in de onderhavige situatie – indien ook aan de overige voorwaarden van het aanmerkelijkbelangvoorbehoud is voldaan – aanmerkelijkbelangvervreemdingsvoordelen gedurende vijf of tien jaar na emigratie van de aanmerkelijkbelanghouder belasten.
Het aanmerkelijkbelangvoorbehoud vereist dat de vennootschap in verdragszin in Nederland is gevestigd. Het woonplaatsartikel in het verdrag Nederland-staat C is vervolgens bepalend voor het Nederlandse heffingsrecht. Ik bespreek twee situaties:
Indien het verdrag Nederland-staat C een van het OESO-modelverdrag afwijkend woonplaatsartikel bevat op grond waarvan de vennootschap voor de toepassing van dat verdrag inwoner is van Nederland1, kan Nederland aanmerkelijkbelangvervreemdingsvoordelen op de voet van het aanmerkelijkbelangvoorbehoud in de heffing betrekken.
Indien het verdrag Nederland-staat C een OESO-modelverdragconform woon-plaatsartikel bevat, geldt het volgende. De vennootschap is onder het verdrag Nederland-staat C slechts inwoner van Nederland, als zij hier te lande voor haar wereldwinst aan belasting is onderworpen. Niet naar Nederlands recht opgerichte vennootschappen vallen dus meteen af. Een naar Nederlands recht opgerichte vennootschap is in de onderhavige situatie echter evenmin inwoner van Nederland onder het verdrag met staat C. De vennootschap is immers als gevolg van de tiebreakbepaling van artikel 34, lid 2, eerste volzin, BRK voor de toepassing van de BRK inwoner van de Nederlandse Antillen (zie paragraaf 5.1.1.1). Dat brengt mee dat deze in Nederland nog slechts belastingplichtig is voor het door de BRK aan Nederland toegewezen gedeelte van haar wereldwinst, hetgeen blijkens BNB 2001/295 geen volledige onderworpenheid inhoudt als vereist in artikel 4, lid 1, OESO-modelverdrag.2 De vennootschap is derhalve – evenals in de vergelijkbare casus van BNB 2001/295 – ook geen inwoner van Nederland onder het verdrag Nederland-staat C, zodat Nederland geen heffingsrecht over aanmerkelijkbelangvervreemdingsvoordelen krijgt toegewezen. Een eventueel terugnemen van de tiebreak op grond van de tweede zinsnede van de tweede volzin van artikel 34, lid 2, BRK zou hierin geen wijziging brengen. Deze antimisbruikbepaling heeft immers alleen betekenis voor de heffing van dividendbelasting, zodat het buiten werking stellen van de tiebreak geen gevolg heeft voor de toewijzing van de belastingheffing over de wereldwinst van de vennootschap. De door de BRK beperkte onderworpenheid van de vennootschap aan de Nederlandse vennootschapsbelasting blijft daarmee onveranderd, zodat de vennootschap onder het verdrag met staat C niet als inwoner van Nederland kan worden aangemerkt.3 In het uitzonderlijke geval echter dat artikel 35b, lid 7, BRK zou kunnen worden toegepast (zie hierover paragraaf 5.1.1.2), wordt de tiebreaker van artikel 34, lid 2, eerste volzin, BRK gedurende één jaar na zetelverplaatsing volledig buiten werking gesteld. De naar Nederlands recht opgerichte vennootschap blijkt in dat geval voor de toepassing van de BRK (mede) in Nederland te zijn gevestigd. Dit brengt mee dat zij voor de toepassing van het woonplaatsartikel in het verdrag Nederland-staat C in dat jaar misschien als ‘fully liable to tax’ in Nederland en dus als inwoner van Nederland zou kunnen worden beschouwd; het aanmerkelijkbelangvoorbehoud in het verdrag met staat C staat Nederland dan toe vervreemdingsvoordelen in de heffing betrekken. Mijns inziens ligt het aannemen van ‘full tax liability’ op grond van een slechts gedurende een jaar geldende antimisbruikbepaling echter niet voor de hand.