Het eerste middel bij schriftuur van 30 juli 2021, en het tweede middel bij aanvullende schriftuur van diezelfde datum naar aanleiding van de desverzocht op 30 juli 2021 aan hen toegezonden betekeningsstukken van de dagvaarding in hoger beroep.
HR, 28-06-2022, nr. 21/00739
ECLI:NL:HR:2022:961
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-06-2022
- Zaaknummer
21/00739
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:961, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑06‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:310
ECLI:NL:PHR:2022:310, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑03‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:961
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑06‑2022
Inhoudsindicatie
Verlaten plaats ongeval, art. 7.1 WVW 1994. Dubbel verstek. Betekening dagvaarding in hoger beroep, art. 36e.3 Sv. Is dagvaarding in h.b. verzonden naar het meest recente door verdachte opgegeven adres in België? Verdachte is niet in Nederland ingeschreven in BRP en van hem is geen woon- of verblijfadres in Nederland bekend, terwijl hij vanaf 6-8-2003 als niet-ingezetene is ingeschreven in BRP op adres in België (adres A), op 14-2-2015 een ander adres in België (adres B) heeft opgegeven als laatst opgegeven woon- of verblijfplaats en appelakte van 17-10-2019 weer een ander adres in België (adres C) vermeldt. Dagvaarding in h.b. is uitgereikt aan medewerker OM en verzonden naar adressen A en B in België. Nu verdachte in het kader van de tegen hem ingestelde strafvervolging een ander adres in België (adres C) heeft opgegeven dan adressen in België die hij eerder had opgegeven (adressen A en B), moet dat meest recent opgegeven adres in België worden aangemerkt als adres waarop dagvaarding in h.b. moet worden betekend (vgl. HR:2008:BD2547). HR verklaart betekening dagvaarding in h.b. nietig. CAG gaat in op ontvankelijkheid cassatieberoep.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/00739
Datum 28 juni 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 9 november 2020, nummer 20-003192-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep.
2. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep geldig is betekend (uitgereikt).
2.2
De berechting in hoger beroep heeft bij verstek plaatsgevonden. De inhoud van de voor de beoordeling van het cassatiemiddel relevante stukken is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 12. Nu de verdachte in het kader van de tegen hem ingestelde strafvervolging een ander adres in België heeft opgegeven dan de adressen in België die hij eerder had opgegeven, moet dat meest recent opgegeven adres in België worden aangemerkt als het adres waarop de dagvaarding in hoger beroep moet worden betekend. (Vgl HR 8 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2547.)
2.3
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- verklaart de betekening van de dagvaarding in hoger beroep nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juni 2022.
Conclusie 29‑03‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Betekeningsperikelen. De AG meent vooreerst dat de verdachte in het cassatieberoep ontvankelijk is. De klacht dat het hof ten onrechte de dagvaarding niet nietig heeft verklaard slaagt volgens de AG. Uit de stukken kan namelijk niet blijken dat rechtstreekse toezending heeft plaatsgevonden van de appeldagvaarding aan het door de verdachte opgegeven en dus bekende adres. Conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak en nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/00739
Zitting 29 maart 2022
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.
I. Inleiding
- 1.
Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft zich bij arrest van 9 november 2020 verenigd met het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 4 oktober 2019 en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf, de strafmotivering en de bewijsvoering. Dat betekent dat de verdachte, bij verstek, wegens “overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994” is veroordeeld tot een geldboete van duizend euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door twintig dagen hechtenis, en hem de bevoegdheid is ontzegd motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier maanden.
- 2.
Namens de verdachte hebben mr. R.J. Baumgardt, mr. P. van Dongen en mr. S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.1.
3. Ik zal de middelen hieronder in een andere volgorde bespreken, gelet op de punten waarover de middelen klagen. Eerst verdient echter de ontvankelijkheid van het cassatieberoep in deze zaak de aandacht in verband met het tijdstip van instellen van dit rechtsmiddel.
II. De ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
Art. 432, tweede lid, Sv luidt:
“In andere gevallen dan de in het eerste lid genoemde moet cassatie worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat het vonnis of arrest de verdachte bekend is.”
De akte cassatie is gedateerd op 22 februari 2021. In deze akte is het volgende opgenomen:
“Heden, 22 februari 2021, verscheen ter griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch:
[betrokkene 1] ,
administratief ambtenaar bij dit gerechtshof,
blijkens de aan deze akte gehechte bijzondere volmacht ontvangen d.d. 19 februari 2021, schriftelijk gemachtigde van:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] [geboortedatum] 1991, wonende te [plaats] , [a-straat 1] ,
die verklaarde beroep in cassatie in te stellen tegen het arrest van 9 november 2020, alsmede tegen alle ter terechtzitting genomen beslissingen, door dit hof gewezen in de zaak met parketnummer 20-003192-19 tegen [verdachte] voornoemd.
Waarvan akte, door de comparant en de griffier getekend.”
6. Aan deze akte is een door de verdachte verleende volmacht gehecht. In deze volmacht verklaart de verdachte dat hij op 9 november 2020 had moeten voorkomen, maar dat hij aan de dagvaarding geen gehoor heeft kunnen geven omdat de dagvaarding met parketnummer 20-003-192-19 “naar [b-straat 1] , [plaats] verzonden zou zijn” en hij deze brief pas op 5 februari 2021 via de wijkagent van de gemeente [plaats] heeft mogen ontvangen.
7. Zoals bij de bespreking van het tweede middel en de in dat verband aan te halen stukken van het geding nader zal blijken, is de appeldagvaarding inderdaad verzonden aan het adres [b-straat 1] , [plaats] (en daarnaast aan het adres [c-straat 1] , [plaats] . Niet blijkt echter uit de gedingstukken, voor zover in cassatie voorhanden, dat de appeldagvaarding is verstuurd naar het adres [d-straat 1] , [plaats]2.[plaats] . Dit is het adres dat staat vermeld in (i) de akte instellen hoger beroep d.d. 17 oktober 2019, (ii) de hiervoor genoemde volmacht en (iii) het Belgische proces-verbaal van politieverhoor d.d. 2 januari 2019. Evenmin kan uit deze gedingstukken een omstandigheid worden afgeleid waaruit voortvloeit dat de verdachte (op een andere wijze) op de hoogte was geraakt van de dag van de terechtzitting bij het hof. Ik meen daarom dat het er in cassatie voor kan worden gehouden dat de verdachte, zoals hij heeft meegedeeld, inderdaad voor het eerst bekend is geworden met de uitspraak van het hof op 5 februari 2021.
8. Dit vertrekpunt is van belang. Wordt strikt vastgehouden aan de datering van de akte van cassatie (22 februari 2021) ter bepaling van de datum waarop cassatie is ingesteld, dan moet worden geconstateerd dat de in art. 432, tweede lid, Sv gestelde termijn van veertien dagen is overschreden en het beroep te laat is ingesteld. In dat geval dient de verdachte daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard.
9. In deze zaak moet echter voor de bepaling van de cassatietermijn worden uitgegaan van de datum waarop de volmacht bij het hof is binnengekomen.3.Blijkens de inhoud van de akte cassatie is die volmacht op 19 februari 2021 ontvangen. Nu in de akte niet anders is vermeld, ga ik ervan uit dat de volmacht op die datum (ook) is ontvangen op de strafgriffie van het hof.4.Kennelijk is na binnenkomst van de volmacht om een bepaalde reden niet direct de akte cassatie opgemaakt. Het is mij bekend dat in de rechtspraak van de Hoge Raad de wettelijke cassatietermijn als bedoeld in art. 432 Sv strikt in acht moet worden genomen. Uit HR 11 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:531 maak ik evenwel op dat in een geval als het onderhavige de ontvankelijkheid van het beroep niet afstuit op de omstandigheid dat het beroep eerst is ingesteld na het verstrijken van de cassatietermijn, wanneer het op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden dossier geen aanwijzingen bevat voor het oordeel dat het op de latere datum instellen van het beroep het gevolg is van een aan de verdachte toe te rekenen ambtelijk verzuim.
10. Op grond van het voorafgaande kom ik tot de slotsom dat het cassatieberoep al met al binnen de in art. 432, tweede lid, Sv bedoelde termijn van veertien dagen is ingesteld en dat ik mitsdien kan toekomen aan een bespreking van het tweede middel.
III. Het tweede middel en de bespreking daarvan
11. Het middel klaagt dat uit de betekeningsstukken van de dagvaarding in hoger beroep niet kan volgen dat een afschrift van de dagvaarding is verzonden naar het door de verdachte opgegeven adres [d-straat 1] , [plaats] , zodat het hof ten onrechte de dagvaarding niet nietig heeft verklaard, althans dat het oordeel van het hof dat de verdachte behoorlijk is gedagvaard onjuist dan wel onbegrijpelijk is.
Van belang zijnde stukken van het geding (voor zover in cassatie voorhanden)
12. Onder de op de voet van art. 434 Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevinden zich, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang:
(i) een aantekening mondeling vonnis betreffende de verstekuitspraak van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 4 oktober 2019, waarin als adres van de verdachte staat vermeld: [d-straat 1] , [plaats] ;
(ii) een akte instellen hoger beroep, waaruit blijkt dat op 17 oktober 2019 namens de verdachte ter griffie van de rechtbank OostBrabant hoger beroep is ingesteld “tegen het eindvonnis, alsmede tegen alle ter terechtzitting genomen beslissingen, door de politierechter in die rechtbank, locatie ’s-Hertogenbosch, op 4 oktober 2019 gewezen”.5.Het in deze akte genoemde woonadres is: [d-straat 1] , [plaats] . In de daaraan gehechte brief (de volmacht), waarin de verdachte de griffiemedewerker machtigt namens hem hoger beroep in te stellen, verklaart de verdachte wonende te zijn op het adres [d-straat 1] , [plaats] . De verdachte heeft in deze brief onder meer aangegeven dat hij door privéomstandigheden geen gehoor heeft kunnen geven aan de dagvaarding om te verschijnen op 4 oktober 2019 “bij het Arrondissementsparket Oost-Brabant te S’-Hertogenbosch, Leeghwaterlaan 8”;6.
(iii) een kopie van de dagvaarding van de verdachte in hoger beroep d.d. 17 september 2020, om te verschijnen ter terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch op 9 november 2020, geadresseerd aan de verdachte, wonende [c-straat 1] te [plaats] ;
(iv) een kopie van de dagvaarding van de verdachte in hoger beroep d.d. 17 september 2020, om te verschijnen ter terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch op 9 november 2020, geadresseerd aan de verdachte, wonende [b-straat 1] te [plaats] ;
(v) een informatiestaat SKDB betreffende de verdachte van 17 september 2020, die de volgende informatie bevat: de verdachte is niet-ingezetene en heeft met ingang van 6 augustus 2003 als “huidig” BRP-adres [b-straat 1] , [plaats] , de verdachte is niet gedetineerd en de verdachte heeft sinds 14 februari 2015 als laatst opgegeven woon- of verblijfplaats [c-straat 1] , [plaats];
(vi) een akte van uitreiking van de dagvaarding d.d. 17 september 2020 om te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep van 9 november 2020. Deze akte is gedresseerd aan de verdachte op het adres [c-straat 1] [plaats] . Aangekruist staat dat de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde niet bekend is. Bij het invulveld ten aanzien van een eventueel door de geadresseerde opgegeven voorkeursadres is niets aangekruist.7.De akte houdt verder in dat de dagvaarding van de verdachte om op 9 november 2020 (15:00 uur) ter terechtzitting te verschijnen op 17 september 2020 is uitgereikt aan een medewerker van het openbaar ministerie en dat de gerechtelijke brief op diezelfde datum is verzonden naar het op de akte vermelde adres in het buitenland;
(vii) een akte van uitreiking van de dagvaarding d.d. 17 september 2020 om te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep van 9 november 2020. Deze akte is gedresseerd aan de verdachte op het adres [b-straat 1] [plaats] . Aangekruist staat dat de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde niet bekend is. Bij het invulveld ten aanzien van een eventueel door de geadresseerde opgegeven voorkeursadres is niets aangekruist.8.De akte houdt verder in dat de dagvaarding van de verdachte om op 9 november 2020 (15:00 uur) ter terechtzitting te verschijnen, op 17 september 2020 is uitgereikt aan een medewerker van het openbaar ministerie en dat de gerechtelijke brief op diezelfde datum is verzonden naar het op de akte vermelde adres in het buitenland;
(viii) een akte van uitreiking d.d. 3 december 2020 van de uitspraak van het hof ten name van de verdachte en met als adres [c-straat 1] , [plaats] . Aangekruist is dat de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde niet bekend is, dat de gerechtelijke brief is uitgereikt aan de medewerker van het openbaar ministerie en dat een afschrift is verzonden naar het op deze akte vermelde adres.
13. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 9 november 2020 houdt, voor zover hier relevant, het volgende in:
“De verdachte genaamd:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
wonende te [plaats] , [c-straat 1]
is, hoewel behoorlijk gedagvaard, niet verschenen.
Op vordering van de advocaat-generaal verleent het hof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat de behandeling van de zaak buiten diens aanwezigheid wordt voortgezet.
[...]
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede onmiddellijk uitspraak te zullen doen.
De voorzitter spreekt vervolgens het arrest uit.”
Juridisch kader
14. Ingevolge het bepaalde in art. 36e, derde lid, Sv dient de uitreiking van de dagvaarding aan de geadresseerde van wie de woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend is, te geschieden door toezending, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie en, voor zover een verdrag van toepassing is, met inachtneming van dat verdrag. Indien de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie bericht dat de mededeling aan de geadresseerde is uitgereikt, geldt deze uitreiking als betekening in persoon, zonder dat dit nog uit een afzonderlijke akte hoeft te blijken. In de regel volstaat in geval van een in België woonachtige verdachte de rechtstreekse verzending aan het van hem bekende adres.9.
15. Op grond van art. 278, eerste lid, Sv, welke bepaling ingevolge art. 415 Sv in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is, dient de rechter de geldigheid van de uitreiking van de dagvaarding te onderzoeken ingeval de verdachte niet op de terechtzitting is verschenen. In beginsel behoeft de rechter zich op grond van art. 349, eerste lid, Sv j° art 358, eerste lid, Sv over de vraag naar de geldigheid van de dagvaarding in zijn uitspraak slechts uit te laten indien hij de dagvaarding nietig verklaart.
Bespreking van het middel
16. De berechting in hoger beroep heeft bij verstek plaatsgevonden. Uit de in randnummer 12 vermelde stukken van het geding kan worden opgemaakt dat de verdachte ten tijde van het betekenen van de dagvaarding in hoger beroep niet gedetineerd was, dat hij niet stond ingeschreven in de Nederlandse BRP, dat van hem geen feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was, dat hij in zijn – aan de akte instellen hoger beroep gehechte – volmacht als zijn woonadres [d-straat 1] , [plaats] heeft opgegeven en dat in de akte instellen hoger beroep als zijn woonadres [d-straat 1] , [plaats] staat vermeld.
17. In de toelichting op het middel wordt er terecht op gewezen dat de verdachte in de bedoelde brief [plaats] als woonplaats heeft genoemd en dat op de akte instellen hoger beroep [plaats] als woonplaats staat vermeld. Naar het mij voorkomt is dit verschil niet van wezenlijke betekenis voor de beoordeling van het middel en kan in cassatie worden aangenomen dat het hier gaat om één en hetzelfde adres, aangezien de gemeente [plaats] sinds 1 januari 2019 deel is gaan uitmaken van de fusiegemeente [plaats] .10.
18. Uit het juridisch kader volgt dat – wil sprake zijn van een rechtsgeldige betekening – de appeldagvaarding om ter terechtzitting van het hof op 9 november 2020 te verschijnen had moeten geschieden door rechtstreekse toezending van die dagvaarding over de post aan het door de verdachte opgegeven woonadres [d-straat 1] , [plaats] . Niet blijkt uit de stukken van het geding dat een zodanige verzending heeft plaatsgevonden, zodat het er in cassatie voor moet worden gehouden dat zulks niet is gebeurd.
19. Kennelijk heeft het hof zijn in het bestreden arrest besloten liggend oordeel dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig is betekend gebaseerd op de in randnummer 12 ad (v) aangehaalde informatiestaat SKDB van 17 september 2020. Gelet op de opgave door de verdachte van zijn adres [d-straat 1] , [plaats] bij het instellen van hoger beroep, kunnen die gegevens niet als juist worden aangemerkt.11.Het criterium (kort gezegd) voor dagvaardingen aan een buitenlands adres is dat dit moet geschieden aan een ‘bekend’ adres. In zoverre zouden de SKDB-gegevens een aanknopingspunt kunnen vormen, maar als die gegevens afwijken van het door de verdachte opgegeven adres, moet dit (laatste adres) ook ‘aangeschreven’ worden. Overigens wijs ik erop dat, blijkens de stukken van het geding, in eerste aanleg de dagvaarding wél is verzonden naar het adres van de verdachte [d-straat 1] in [plaats] , en ook het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter alsmede de aantekening mondeling vonnis van 4 oktober 2019 datzelfde adres vermelden. Een blik over de papieren muur laat bovendien zien dat het Belgische proces-verbaal van het verhoor van de verdachte dat op 2 januari 2019 heeft plaatsgevonden reeds als “Wettelijke verblijfplaats” [d-straat 1] te [plaats] noteert.
20. Op basis van het voorgaande rijst het ernstige vermoeden dat het oordeel van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep overeenkomstig het bepaalde in art. 36e, derde lid, Sv rechtsgeldig is betekend, op een onjuiste feitelijke grondslag berust en derhalve onjuist is.
21. Het middel is terecht voorgesteld. Ik meen dat de Hoge Raad om doelmatigheidsredenen de dagvaarding in hoger beroep zelf nietig kan verklaren.
22. Dat maakt tevens dat het eerste middel geen bespreking behoeft.12.
Slotsom
23. Het tweede (aanvullende) middel is terecht voorgesteld.
24. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
25. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑03‑2022
Op [plaats] c.q. [plaats] kom ik in mijn bespreking van het tweede middel terug.
Zie ook A.J.A. Van Dorst, Cassatie in strafzaken, Wolters Kluwer: Deventer 2018, p. 36.
Op de volmacht zelf, die is gedateerd op 15 februari 2021, staan twee afdrukstempels: één met de tekst “Ressortsparket 20 feb. 2021” en één met de tekst “ONTVANGEN 21 feb. 2021 SPOM/KCC”. In dit verband wijs ik ook op het arrest van 22 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2750, waarin de Hoge Raad overweegt: “2.3. De hiervoor onder 2.2.2 weergegeven inhoud van de brief van de verdachte, welke brief kennelijk was bestemd voor die justitiële instantie alwaar aanwending van rechtsmiddelen dient te geschieden, kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een uiting van verdachtes wens dat tegen voormeld vonnis van de Kantonrechter het rechtsmiddel zou worden aangewend dat volgens de wet daartegen openstond, te weten: hoger beroep. De omstandigheid dat in weerwil daarvan niet blijkt dat het Openbaar Ministerie Noord-Holland de - aldaar tijdig ingekomen en als een bijzondere volmacht in de zin van art. 450, eerste lid onder b, Sv op te vatten - brief naar de griffie van de Rechtbank Noord-Holland heeft doorgezonden en het opmaken van een appelakte in vervolg op deze brief van de verdachte achterwege is gebleven, mag niet strekken ten nadele van de verdachte.” In dezelfde zin HR 13 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW3629 en Van Dorst, a.w., p. 39.
Blijkens de daarvan opgemaakte akte is de mededeling uitspraak van de politierechter pas daarna, op 30 oktober 2019, verzonden naar dit het adres aan de [d-straat 1] .
Bedoeld zal zijn de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, aan datzelfde adres.
Als mogelijke gelegenheden waarbij zo’n adres kan worden opgegeven staan vermeld: 1) zijn eerste verhoor in de desbetreffende strafzaak; 2) het begin van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg; 3) het instellen van een gewoon rechtsmiddel in de desbetreffende strafzaak en 4) een verklaring afgelegd bij het openbaar ministerie, waarbij hij wijziging heeft gebracht in een eerder opgegeven adres.
Zie de vorige voetnoot.
Vgl. voor een recente zaak waarin met dezelfde strekking art. 588, tweede lid, (oud) Sv nog gold en waarin eveneens sprake was van een verdachte met een bekend adres in België, mijn conclusie van 1 februari 2022, ECLI:NL:PHR:2022:92, met daarin verwijzingen naar (o.m.) het overzichtsarrest van HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317, m.nt. Schalken en HR 28 augustus 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4491.
Zie onder meer https://www.gemeentepelt.be/de-fusie, https://www.gemeentepelt.be/nieuwe-straatnamen en https://www.hln.be/binnenland/inwoners-neerpelt-en-overpelt-kiezen-pelt-als-naam-van-nieuwe-fusiegemeente~acf039d9/?referrer=https%3A%2F%2Fwww.google.com%2F.
Vgl. HR 27 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:495, HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:203 en HR 23 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:307.
Waarmee de stellers van het middel trouwens ook een punt hebben, voor zover wordt geklaagd dat uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen niet kan volgen dat aan een ander letsel is toegebracht (in de bewezenverklaring staat: letsel en/of schade).