Melai/Groenhuijsen e.a., aant. 8 op art. 450 Sv (suppl. 123, augustus 2001).
HR, 13-06-2006, nr. 02028/05
ECLI:NL:HR:2006:AW3629
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-06-2006
- Zaaknummer
02028/05
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
AW3629
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2006:AW3629, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑06‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AW3629
ECLI:NL:PHR:2006:AW3629, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑04‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AW3629
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2006/250
Uitspraak 13‑06‑2006
Inhoudsindicatie
Art. 450.1.b Sv: brief van verdachte als bijzondere volmacht. Verdachte is op 27-8-04 bij verstek veroordeeld. Op 24-12-04 is de mededeling uitspraak hem ip uitgereikt. Verdachte heeft op 7-1-05 een brief, gericht aan OvJ en griffie, gestuurd aan de OvJ waarin hij te kennen geeft bezwaar te maken tegen het vonnis. De OvJ heeft hem per brief meegedeeld dat hij appèl moet instellen op de daarvoor geëigende wijze. Op 11-1-05 heeft verdachte appèl ingesteld. Het hof heeft hem niet-ontvankelijk verklaard wegens tardief instellen appèl. HR: De brief van verdachte, kennelijk bestemd voor die justitiële instantie alwaar aanwending van rechtsmiddelen dient te geschieden, kan slechts worden verstaan -en had daarom moeten worden aangemerkt- als een bijzondere volmacht ex art. 450.1.b Sv, tot het instellen van appèl. De omstandigheid dat in weerwil daarvan het arrondissementsparket, de brief niet naar de griffie heeft doorgezonden, mag niet strekken ten nadele van degene die de volmacht had afgegeven. Het hof had daarom verdachte niet niet-ontvankelijk mogen verklaren in appèl.
13 juni 2006
Strafkamer
nr. 02028/05
EC/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 mei 2005, nummer 23/000191-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 27 augustus 2004, waarbij de verdachte ter zake van 1. "mishandeling" en 2. "wederrechtelijk vertoevende in een voor de openbare dienst bestemd lokaal, zich niet op de vordering van een bevoegde ambtenaar aanstonds verwijderen" is veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. L.Ph.J. baron van Utenhove, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In het middel wordt opgekomen tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de Politierechter van 27 augustus 2004.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voorzover hier van belang, het volgende in:
"Mijn cliënt heeft op 6 januari 2004 een brief gestuurd aan de rechtbank waarin hij bezwaar maakt tegen het verstekvonnis van 27 augustus 2004. Bovenaan deze brief staat 6 december 2004 vermeld, dit is echter het gevolg van een standaardinstelling op zijn computer.
Op 7 januari 2004 is deze brief door de griffie in ontvangst genomen.
Op 10 januari 2004 heeft mijn cliënt een brief ontvangen van de rechtbank. Naar aanleiding van deze brief is namens cliënt op 11 januari 2004 ter griffie appèl ingesteld.
Ten aanzien van het bezwaarschrift had conversie toegepast moeten worden.
Op 7 januari 2004 was bij de rechtbank bekend dat mijn cliënt hoger beroep wilde instellen, zodat het hoger beroep tijdig is ingesteld.
Voorts zou ik graag een kopie krijgen van het proces-verbaal dat op 24 december 2004 is opgemaakt.
De advocaat-generaal deelt hierop mede dat op 24 december 2004 de mededeling uitspraak in persoon is uitgereikt. Op de mededeling uitspraak staat duidelijk vermeld op welke wijze appèl ingesteld dient te worden.
Bovendien heeft de verbalisant aan verdachte uitgelegd hoe hij hoger beroep kan instellen.
Verdachte heeft eerst op 11 januari 2004 ter griffie appèl ingesteld. Volgens het standpunt van de Advocaat-generaal is het appèl niet binnen de wettelijke termijn ingesteld."
3.3. De bestreden uitspraak houdt, voorzover hier van belang, het volgende in:
"Ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep
Verdachte is op 27 augustus 2004 bij verstek veroordeeld.
Op 24 december 2004 is de mededeling uitspraak aan verdachte in persoon uitgereikt.
Verdachte heeft een brief gestuurd aan de officier van justitie, welke is binnengekomen op 7 januari 2005, waarin hij te kennen geeft bezwaar te maken tegen voormeld vonnis. De officier van justitie heeft hem vervolgens per brief medegedeeld dat verdachte hoger beroep dient in te stellen op de daarvoor geëigende wijze.
Op de mededeling uitspraak -welke hem in persoon is uitgereikt- is duidelijk vermeld op welke wijze en binnen welke termijn hoger beroep ingesteld dient te worden. Voorts heeft de verbalisant die de mededeling aan hem heeft uitgereikt verdachte mondeling gewezen op de wijze waarop hij hoger beroep dient in te stellen.
Echter eerst op 11 januari 2005 is namens de verdachte ter griffie hoger beroep ingesteld.
Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld zal verdachte daarin niet ontvankelijk worden verklaard."
3.4. De door het Hof bedoelde brief van de verdachte houdt, voorzover hier van belang, het volgende in:
"Betreft: Bezwaarschrift inz. parketnr. 13/052466-02
Geachte heer / mevrouw de Officier, geachte Griffie,
Onlangs werd ik door de regiopolitie Kennemerland op de hoogte gebracht inzake bovenvermeld parketnr., inzake de aangifte door [slachtoffer] naar aanleiding van zijn onaangekondigd bezoek bij mijn woning en mijn reageren daarop.
Mij is dit bericht voorgelezen en ik heb bij een advocaat aangegeven hiertegen in bezwaar te willen gaan. Zij heeft de stukken onlangs opgevraagd, en is op moment van schrijven door ziekte geveld. Inhoudelijk staan hierin punten van bezwaar.
Het is mogelijk dat er nog meer punten van bezwaar komen, na overleg met de advocaat. In ieder geval teken ik hierbij bezwaar aan.
(...)
Ik verzoek u ontvankelijk te zijn voor mijn bezwaar, daar ik meen rechtmatig gehandeld te hebben in de bescherming van mijn eigen huis, onder die omstandigheden."
3.5. De onder 3.4 weergegeven brief, kennelijk bestemd voor die justitiële instantie alwaar aanwending van rechtsmiddelen dient te geschieden, kan slechts worden verstaan - en had daarom moeten worden aangemerkt - als een bijzondere volmacht in de zin van art. 450, eerste lid onder b, Sv, tot het instellen van hoger beroep. De omstandigheid dat in weerwil daarvan het arrondissementsparket de brief niet naar de griffie heeft doorgezonden, mag niet strekken ten nadele van degene die de volmacht had afgegeven. Daaraan doet niet af hetgeen het Hof heeft overwogen omtrent hetgeen in de mededeling uitspraak over de wijze van instellen van hoger beroep is vermeld en omtrent hetgeen de verbalisant die die mededeling heeft uitgereikt daarover aan de verdachte mondeling heeft meegedeeld. Het Hof had daarom de verdachte niet niet-ontvankelijk mogen verklaren in zijn hoger beroep.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 13 juni 2006.
Mr. Corstens is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Conclusie 18‑04‑2006
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1
Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam niet ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
2
Namens verdachte heeft mr. L.Ph.J. baron van Utenhove, advocaat te 's Gravenhage, één middel van cassatie voorgesteld.
3
Het middel houdt in dat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep omdat een door de verdachte aan Arrondissementsparket t.a.v. de Officier van Justitie/Griffie gerichte brief ten onrechte niet is opgevat als een aan de griffier verstrekte schriftelijke volmacht tot het instellen van hoger beroep op grond waarvan de griffier een akte als bedoeld in art. 451 Sv had moeten opmaken, althans dat het Hof zijn oordeel onvoldoende met redenen heeft omkleed.
4
De stukken van het geding houden het volgende in. De verdachte, aan wie de dagvaarding en de oproeping voor de terechtzitting in eerste aanleg niet in persoon zijn betekend, is op 27 augustus 2004 door de Rechtbank te Amsterdam bij verstek veroordeeld. Op 24 december 2004 is de mededeling uitspraak aan de verdachte in persoon uitgereikt. Een brief van de verdachte gedateerd 6 december en gericht aan ‘Arrondissementsparket t.a.v. Officier van Justitie/Griffie, Postbus 84500, 1080 BN Amsterdam’ komt binnen bij de Officier van Justitie te Amsterdam op 7 januari 2005, de laatste dag van de appeltermijn. In die brief met het opschrift ‘Bezwaarschrift inz. parketnr. 13/052466-02’ richt de verdachte zich tot ‘Geachte heer/mevrouw de Officier, geachte Griffie’. Hij formuleert in die brief een aantal bezwaren tegen zijn veroordeling en besluit met het verzoek hem in zijn bezwaar te ontvangen. De Officier van Justitie zendt een kopie van deze brief terug met een begeleidend schrijven d.d. 10 januari 2005, waarin de verdachte erop wordt gewezen dat hij niet op de juiste wijze hoger beroep heeft ingesteld en dat hij dat in persoon ter griffie dient te doen. Vervolgens stelt een advocaat namens de verdachte op 11 januari 2005 hoger beroep in.
5
Ter terechtzitting in hoger beroep betoogt verdachtes raadsvrouw het volgende:
‘Mijn cliënt heeft op 6 januari 2004 een brief gestuurd aan de rechtbank waarin hij bezwaar maakt tegen het verstekvonnis van 27 augustus 2004. Bovenaan deze brief staat 6 december 2004 vermeld, dit is echter het gevolg van een standaardinstelling op zijn computer.
Op 7 januari 2004 is deze brief door de griffie in ontvangst genomen. Op 10 januari 2004 heeft mijn cliënt een brief ontvangen van de rechtbank. Naar aanleiding van deze brief is namens cliënt op 11 januari 2004 ter griffie appèl ingesteld.
Ten aanzien van het bezwaarschrift had conversie toegepast moeten worden. Op 7 januari 2004 was bij de rechtbank bekend dat mijn cliënt hoger beroep wilde instellen, zodat het hoger beroep tijdig is ingesteld.
Voorts zou ik graag een kopie krijgen van het proces-verbaal dat op 24 december 2004 is opgemaakt.’
6
Het Hof oordeelt over de ontvankelijkheid van het hoger beroep als volgt:
‘Verdachte is op 27 augustus 2004 bij verstek veroordeeld.
Op 24 december 2004 is de mededeling uitspraak aan verdachte in persoon uitgereikt. Verdachte heeft een brief gestuurd aan de officier van justitie, welke is binnengekomen op 7 januari 2005, waarin hij te kennen geeft bezwaar te maken tegen voormeld vonnis. De officier van justitie heeft hem vervolgens per brief medegedeeld dat verdachte hoger beroep dient in te stellen op de daarvoor geëigende wijze.
Op de mededeling uitspraak — welke hem in persoon is uitgereikt — is duidelijk vermeld op welke wijze en binnen welke termijn hoger beroep ingesteld dient te worden.
Voorts heeft de verbalisant die de mededeling aan hem heeft uitgereikt verdachte mondeling gewezen op de wijze waarop hij hoger beroep dient in te stellen.
Echter eerst op 11 januari 2005 is namens de verdachte ter griffie hoger beroep ingesteld. Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld zal verdachte daarin niet ontvankelijk worden verklaard.’
7
Zoals reeds volgt uit HR 3 april 1984, NJ 1984, 634 heeft de Officier van Justitie de brief aan de verdachte ten onrechte teruggezonden met de mededeling dat hij op andere wijze hoger beroep moest instellen. De Officier van Justitie had deze brief moeten opvatten als een volmacht tot het indienen van een rechtsmiddel, gericht aan hem 1. of aan de griffie. 2. Dat klemt in het onderhavige geval temeer nu de brief niet alleen de Officier van Justitie maar ook de griffie als geadresseerde vermeldt.
8
De onderhavige brief is binnen de appeltermijn, zij het op de laatste dag daarvan, bij het Arrondissementsparket binnengekomen. In aanmerking genomen dat het Arrondissementsparket te Amsterdam en de Rechtbank Amsterdam zijn gevestigd op hetzelfde adres, Parnassusweg 220 te Amsterdam en het Arrondissementsparket en de Rechtbank beschikken over hetzelfde postadres, Postbus 84500 te Amsterdam, is er kennelijk bij de interne postbezorging voor gekozen de brief te bezorgen bij het Arrondissementsparket in plaats van, zoals gezien de inhoud van de brief voor de hand lag, bij de griffie van de Rechtbank, die eveneens als geadresseerde was vermeld. Tegen deze achtergrond moet het ervoor worden gehouden dat de verdachte tijdig een volmacht tot het instellen van hoger beroep aan de griffie van de Rechtbank heeft doen toekomen en de griffier dus tijdig een appelakte had kunnen opmaken. Ik wijs in dit verband ook nog op het bepaalde in art. 6:15 lid 3 Awb, dat ingeval van indienen van een rechtsmiddel bij een onbevoegde instantie de datum van binnenkomst bij die instantie als datum van instellen van een rechtsmiddel aanmerkt. 3.
9
Voorts merk ik nog op dat de verwijzing van het Hof naar de inhoud van de mededeling uitspraak over de wijze van instellen van een rechtsmiddel en de mondelinge mededeling van de wijze waarop de verdachte hoger beroep kon instellen is op gespannen voet staat met hetgeen de Hoge Raad overwoog in zijn hiervoor genoemde arrest:
‘de op de ‘mededeling uitspraak (OV)’ vermelde instructie, behoefde voor verdachte geen aanleiding te zijn te veronderstellen dat een brief als door hem geschreven niet als een bijzondere volmacht zou worden opgevat, mede in aanmerking genomen hetgeen omtrent de uitleg van brieven als deze in de rechtspraak van de HR van de laatste jaren is geoordeeld;’
10
Tegen deze achtergrond is het kennelijke oordeel van het Hof dat aan de verdachte moet worden toegerekend dat hij niet tijdig hoger beroep heeft ingesteld zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. 4.
11
Het middel slaagt.
12
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
13
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑04‑2006
Recent HR 28 februari 2006, LJN AU8094.
Melai/Groenhuijsen e.a., aant. 8 op art. 450 (suppl. 123, augustus 2001) pleit ervoor die datum ook bij het onjuist instellen van een rechtsmiddel in een strafzaak als datum van het instellen van een rechtsmiddel te nemen.
HR 21 maart 2006, LJN AV1165.