HR, 08-07-2008, nr. S 00099/07
ECLI:NL:PHR:2008:BD2547
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
08-07-2008
- Zaaknummer
S 00099/07
- LJN
BD2547
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BD2547, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑07‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BD2547
ECLI:NL:PHR:2008:BD2547, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑07‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BD2547
Beroepschrift, Hoge Raad, 21‑06‑2007
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2008/292
Uitspraak 08‑07‑2008
Inhoudsindicatie
Appeldagvaarding. Ingevolge art. 68.1 Wet GBA is de ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derden van de tijd buiten NL zal verblijven, verplicht bij het college van b&w van de gemeente van inschrijving binnen 5 dagen voor zijn vertrek uit NL schriftelijk aangifte van vertrek te doen. Ingevolge het 2e lid van dat artikel doet hij in die aangifte mededeling van dat vertrek, van het volgende land van verblijf en van het 1e adres van verblijf in dat land. Gelet op het GBA-overzicht moet worden aangenomen dat verdachte aan laatstbedoelde verplichting heeft voldaan en dat hij als 1e adres van verblijf in het land waarnaar hij is vertrokken heeft opgegeven X (België). Dat brengt mee dat hij na zijn vertrek niet langer kan worden aangemerkt als ingezetene i.d.z.v. de Wet GBA en dus ook niet als ingezetene i.d.z.v. art. 588.1.b Sv, zulks ondanks de vermelding van zijn adres in de GBA. Wel kan een dergelijk, bij vertrek opgegeven adres worden aangemerkt als bekende woon- of verblijfplaats in het buitenland i.d.z.v. art. 588.2 Sv. Dat lijdt evenwel uitzondering indien - zoals hier - verdachte nadien in het kader van een tegen hem ingestelde strafvervolging een ander adres in het buitenland heeft opgegeven. In dat geval moet dat opgegeven adres als adres in het buitenland worden aangemerkt, waarop gerechtelijke stukken moeten worden betekend.
8 juli 2008
Strafkamer
nr. S 00099/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 april 2006, nummer 22/002937-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, zonder bekende woon of verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage, van 21 april 2005 - de verdachte ter zake van "medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een geldboete van € 30.000,-, subsidiair één jaar hechtenis alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.H.M. van Dijk, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen en de dagvaarding in hoger beroep nietig zal verklaren.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat het oordeel van het Hof dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig is betekend, onbegrijpelijk is.
3.2. De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
- Op de terechtzitting in eerste aanleg van 7 april 2005 heeft de verdachte verklaard te wonen op het adres [a-straat 1] te [plaats A] (België).
- Op 4 mei 2005 heeft de verdachte hoger beroep doen instellen tegen het vonnis van de Rechtbank van 21 april 2005.
- In de akte rechtsmiddel is als adres van de verdachte opgenomen: [a-straat 1] te [plaats A].
- Een akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep van 20 maart 2006, houdt in dat die dagvaarding op 25 januari 2006 op de voet van art. 588, eerste lid aanhef en onder b sub 3°, Sv is uitgereikt aan de Griffier van de Rechtbank "omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is". Een eveneens aan het dubbel van die dagvaarding gehecht GBA-overzicht van 24 januari 2006 houdt in als adres van de verdachte vanaf 1 januari 1999: [b-straat 1] [postcode] te [plaats B] (België).
- Voormelde akte van uitreiking houdt voorts in dat de dagvaarding vervolgens op 14 februari 2006 als gewone brief is verzonden aan het op de akte vermelde adres:
[b-straat 1] [postcode] te [plaats B] (België).
- Ter terechtzitting in hoger beroep van 20 maart 2006 is de verdachte noch een raadsman verschenen en heeft het Hof verstek tegen de verdachte verleend; het proces-verbaal van de terechtzitting houdt daarover in:
"De voorzitter vermeldt dat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is en dat de dagvaarding voor de zitting van heden op 25 januari 2006 is betekend aan de griffier en op 14 februari 2006 naar het van de verdachte in België bekende adres is verzonden.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte."
3.3. Blijkens art. 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet GBA) wordt onder ingezetene verstaan de ingeschrevene op wiens persoonslijst niet het gegeven van zijn overlijden of van zijn vertrek uit Nederland als actueel gegeven is opgenomen. Ingevolge art. 68, eerste lid, Wet GBA is de ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derden van de tijd buiten Nederland zal verblijven, verplicht bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van inschrijving binnen vijf dagen voor zijn vertrek uit Nederland schriftelijk aangifte van vertrek te doen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel doet hij in die aangifte mededeling van dat vertrek, van het volgende land van verblijf en van het eerste adres van verblijf in dat land.
3.4. Gelet op het onder 3.2 vermelde GBA-overzicht moet worden aangenomen dat de verdachte aan laatstbedoelde verplichting heeft voldaan en dat hij als eerste adres van verblijf in het land waarnaar hij is vertrokken heeft opgegeven [b-straat 1] [postcode] [plaats B] (België). Dat brengt mee dat hij na zijn vertrek niet langer kan worden aangemerkt als ingezetene in de zin van de Wet GBA en dus ook niet als ingezetene in de zin van art. 588, eerste lid, aanhef en onder b, Sv, zulks ondanks de vermelding van zijn adres in de GBA. Wel kan een dergelijk, bij vertrek opgegeven adres worden aangemerkt als bekende woon- of verblijfplaats in het buitenland in de zin van art. 588, tweede lid, Sv. Dat lijdt evenwel uitzondering indien - zoals hier - de verdachte nadien in het kader van een tegen hem ingestelde strafvervolging een ander adres in het buitenland heeft opgegeven. In dat geval moet dat opgegeven adres als adres in het buitenland worden aangemerkt, waarop gerechtelijke stukken zoals de dagvaarding in hoger beroep moeten worden betekend.
3.5. In het licht van hetgeen hiervoor onder 3.4 is overwogen is het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig is betekend niet zonder meer begrijpelijk. Het middel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal de appeldagvaarding om doelmatigheidsredenen nietig verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verklaart de dagvaarding in hoger beroep nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 8 juli 2008.
Conclusie 08‑07‑2008
Inhoudsindicatie
Appeldagvaarding. Ingevolge art. 68.1 Wet GBA is de ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derden van de tijd buiten NL zal verblijven, verplicht bij het college van b&w van de gemeente van inschrijving binnen 5 dagen voor zijn vertrek uit NL schriftelijk aangifte van vertrek te doen. Ingevolge het 2e lid van dat artikel doet hij in die aangifte mededeling van dat vertrek, van het volgende land van verblijf en van het 1e adres van verblijf in dat land. Gelet op het GBA-overzicht moet worden aangenomen dat verdachte aan laatstbedoelde verplichting heeft voldaan en dat hij als 1e adres van verblijf in het land waarnaar hij is vertrokken heeft opgegeven X (België). Dat brengt mee dat hij na zijn vertrek niet langer kan worden aangemerkt als ingezetene i.d.z.v. de Wet GBA en dus ook niet als ingezetene i.d.z.v. art. 588.1.b Sv, zulks ondanks de vermelding van zijn adres in de GBA. Wel kan een dergelijk, bij vertrek opgegeven adres worden aangemerkt als bekende woon- of verblijfplaats in het buitenland i.d.z.v. art. 588.2 Sv. Dat lijdt evenwel uitzondering indien - zoals hier - verdachte nadien in het kader van een tegen hem ingestelde strafvervolging een ander adres in het buitenland heeft opgegeven. In dat geval moet dat opgegeven adres als adres in het buitenland worden aangemerkt, waarop gerechtelijke stukken moeten worden betekend.
Nr. 00099/07
Mr. Vellinga
Zitting: 20 mei 2008 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft de verdachte wegens "medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd", veroordeeld tot een geldboete van € 30.000,-, subsidiair één jaar hechtenis en tot zes maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Namens de verdachte heeft mr. H.H.M. van Dijk, advocaat te 's-Hertogenbosch, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel behelst de klacht dat het Hof de dagvaarding in hoger nietig had moeten verklaren nu deze niet naar het juiste adres van de verdachte in het buitenland is verstuurd.
4. De stukken van het geding houden, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in.
- Op de terechtzitting in eerste aanleg van 7 april 2005 heeft de verdachte verklaard te wonen op het adres [a-straat 1] te [plaats A] (België).
- Op 4 mei 2005 heeft de verdachte hoger beroep doen instellen tegen het vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 21 april 2005.
- In de akte rechtsmiddel is als adres van de verdachte opgenomen: [a-straat 1] te [plaats A].
- Een akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep van 20 maart 2006, houdt in dat die dagvaarding op 25 januari 2006 op de voet van art. 588, eerste lid aanhef en onder b sub 3°, Sv is uitgereikt aan de Griffier van de Rechtbank te 's-Gravenhage "omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is". Een eveneens aan het dubbel van die dagvaarding gehecht GBA-overzicht van 24 januari 2006 houdt in als GBA-adres van de verdachte vanaf 1 januari 1999: [b-straat 1] [postcode] te [plaats B] (België).
- Voormelde akte van uitreiking houdt voorts in dat de dagvaarding vervolgens op 14 februari 2006 als gewone brief is verzonden aan het op de akte vermelde adres: [b-straat 1] [postcode] te [plaats B] (België).
- Ter terechtzitting in hoger beroep van 20 maart 2006 is de verdachte noch een raadsman verschenen en heeft het Hof verstek tegen de verdachte verleend; het proces-verbaal van de terechtzitting houdt daarover in:
"De voorzitter vermeldt dat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is en dat de dagvaarding voor de zitting van heden op 25 januari 2006 is betekend aan de griffier en op 14 februari 2006 naar het van de verdachte in België bekende adres is verzonden.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte."
5. Indien een verdachte niet is ingeschreven in de GBA en niet in Nederland is gedetineerd, en van hem evenmin een feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is, maar wel een adres in het buitenland, geschiedt de betekening van de dagvaarding door toezending van de dagvaarding door het openbaar ministerie hetzij rechtstreeks aan het laatstbekende adres van de verdachte in het buitenland, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie. Door die toezending is de dagvaarding rechtsgeldig betekend(1).
6. 's Hofs in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat de appèldagvaarding op een geldige wijze is betekend door toezending daarvan aan het adres [b-straat 1] [postcode] te [plaats B] (België), is onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat de verdachte op de hiervoor onder 4 vermelde terechtzitting van de Rechtbank en bij het doen instellen van hoger beroep heeft opgegeven dat hij woonde op het adres [a-straat 1] te [plaats A] (België) en de stukken van het geding niets inhouden waaruit kan volgen dat het adres van de verdachte nadien is gewijzigd in [b-straat 1] [postcode] te [plaats B] (België)(2).
7. Het middel is dus terecht voorgesteld.
8. Het tweede middel klaagt over de begrijpelijkheid van de strafmotivering, in het bijzonder voor wat betreft de motivering van de oplegging van een zwaardere straf dan gevorderd en in eerste aanleg opgelegd.
9. Het Hof heeft de opgelegde straffen als volgt gemotiveerd:
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende tot veroordeling van de verdachte terzake van het tenlastegelegde tot een geldboete van € 30.000,-, subsidiair één jaar hechtenis.
"Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer drie en een half jaar samen met zijn medeverdachten valse facturen opgemaakt en deze vervolgens in zijn financiële administratie opgenomen. De bedragen die met deze facturen gegenereerd werden, zijn door de verdachte en/of zijn medeverdachten op oneigenlijke wijze aan de B.V. onttrokken. Dit zijn ernstige feiten. Met deze handelwijze heeft de verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met bewijsbestemming en bovendien de gemeenschap voor een aanzienlijk bedrag benadeeld.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 27 januari 2006, al eens is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit en driemaal een transactie heeft gekregen, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Naar het oordeel van het hof komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in de door de eerste rechter opgelegde en in hoger beroep door de advocaat-generaal gevorderde straf.
Het is op deze grond dat het hof komt tot het opleggen van navermelde zwaardere straf.
Het hof is - alles overwegende - mede gelet op de generale en speciale preventie, van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van navermelde hoogte alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormen.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
10. Gelet op hetgeen het Hof overweegt over de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de persoon van de verdachte, in het bijzonder dat hij eerder is veroordeeld wegens het plegen van een strafbaar feit, heeft het Hof toereikend en begrijpelijk gemotiveerd waarom het zwaarder heeft gestraft dan in eerste aanleg is geschied en door de Advocaat-Generaal bij het Hof is gevorderd. In aanmerking dient immers te worden genomen dat die zwaardere bestraffing zich heeft beperkt tot de oplegging van een voorwaardelijke vrijheidsstraf waarvan geheel in handen van de verdachte is of deze zal worden tenuitvoergelegd.
11. Het middel faalt.
12. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 HR 12 maart 2002, NJ 2002, 317, m.nt. Sch, rov. 3.19
2 Vgl. HR 2 september 2003, NJ 2003, 697.
Beroepschrift 21‑06‑2007
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDELEN VAN CASSATIE
Hoge Raad der Nederlanden
te 's‑Gravenhage
Griffienr.: 00099/07
Inzake:
[verdachte]
wonende te [woonplaats]
raadsman: Mr H.H.M. van Dijk
Contra:
HET OPENBAAR MINISTERIE
Door Mr H.H.M. van Dijk, advocaat te 's‑Hertogenbosch, worden namens [verdachte] de navolgende middelen van cassatie voorgedragen:
Middel 1:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. Met name heeft het Gerechtshof geschonden artikel 588 van het Wetboek van Strafvordering door de appèldagvaarding die niet naar het juiste adres van verzoeker tot cassatie in het buitenland was opgestuurd niet nietig te verklaring.
Toelichting:
Vanaf 1 oktober 1979 tot 20 november 1996 heeft verzoeker gewoond en ingeschreven gestaan aan het adres [c-straat 1], [postcode][plaats C]. Zulks blijkt ook het uit GBA overzicht dat zich in het dossier bevindt.
Op 20 november 1996 is verzoeker tot cassatie verhuisd naar Belgie waar hij in [plaats B] is gaan wonen aan het adres [b-straat 1], [postcode][plaats B]. Dat feit heeft verzoeker tot cassatie keurig aan de GBA gemeld. Op bedoeld adres in België heeft verzoeker tot cassatie echter niet lang gewoond. Al op 25 juli 1997 verhuisde verzoeker tot cassatie naar zijn huidige adres aan de [a-straat 1] te [plaats A]. Verzoeker tot cassatie legt ten bewijze daarvan over een getuigschrift van woonst afgegeven door de gemeente [plaats A] te België.
Het is verzoeker tot cassatie niet duidelijk hoe als het huidige GBA adres van verzoeker vanaf 1 januari 1999 vermeld kan staan [b-straat 1], [postcode] te [plaats B] nu hij op dat adres al niet meer woonachtig is sinds 25 juli 1997.
Dat verzoeker niet woonachtig is aan de [b-straat 1] te [plaats B] maar aan het adres [a-straat 1] te [plaats A] kan ook uit het onderhavige dossier blijken.
Op het bevel tot inverzekeringstelling dat op 19 november 2002 in de onderhavige strafzaak tegen verzoeker tot cassatie werd uitgevaardigd staat als zijn woonadres vermeld [a-straat 1], [postcode][plaats A], België.
Alle verklaringen die zich van verzoeker tot cassatie bevinden in het procesverbaal dat door het Regionaal Interdisciplinair Fraudeteam te Rotterdam (in het strafrechtelijk onderzoek UZB) is opgemaakt vermelden het navolgende:
‘Nadat wij, verbalisanten, ons aan de verdachte hadden gelegitimeerd als opsporingsambtenaar en hem hadden medegedeeld dat hij niet tot antwoorden was verplicht, gaf hij, nadat wij hem daaromtrent hadden gevraagd de navolgende identiteitsgegevens op:
Naam: [naam verdachte]
Voornamen: [voornamen verdachte]
Adres: [a-straat 1]
Postcode: [postcode]
Woonplaats: [plaats A] (België)’
Toen verzoeker tot cassatie verscheen ter zitting van de Meervoudige Kamer van de Rechtbank te 's‑Gravenhage op 7 april 2005 gaf hij ook op woonachtig te zijn aan de [a-straat 1] te [plaats A] (België).
Ook de akte instellen rechtsmiddel d.d. 4 mei 2005 vermeld als het woonadres van verzoeker tot cassatie de [a-straat 1] te [plaats A].
In verband hiermee is onbegrijpelijk dat het Hof de appèldagvaarding geldig betekend achtte door toezending daarvan aan het oude adres van verzoeker tot cassatie in België ten aanzien waarvan hij in alle stukken in de onderhavige procedure heeft aangegeven dat het niet meer het juiste woonadres is.
Zoals uit de opgave van verzoeker tot cassatie op de terechtzitting van de Rechtbank blijkt was dat historische GBA adres niet meer het juiste adres. Uit het dossier kan niet blijken dat het adres van verzoeker tot cassatie nadat hij aan de Rechtbank zijn juiste adres heeft opgegeven is gewijzigd. Uit het arrest van uw Raad van 2 september 2003, NJ 2003, 697 kan worden afgeleid dat om dit samenstel van redenen de appèldagvaarding door het Hof nietig in plaats van geldig had moeten worden verklaard.
Overigens merkt verzoeker tot cassatie op dat de aanzegging ingevolge artikel 435 lid 1 Sv. in de onderhavige zaak ook is gezonden aan het oude adres van verzoeker tot cassatie in Belgie en die aanzegging heeft verzoeker tot cassatie dan ook nimmer bereikt.
Wel ontving verzoeker tot cassatie inmiddels een aanzegging ingevolge artikel 435 lid 1 Sv. van uw Raad in de procedure met het griffienummer 01153/07, welke aanzegging verzoeker tot cassatie wel heeft bereikt. Een afschrift van die aanzegging — vermeldende het juiste adres van verzoeker tot cassatie, [a-straat 1], [postcode][plaats A] (België), hecht verzoeker tot cassatie aan deze schriftuur.
Naar het oordeel van verzoeker lijdt 's Hofs arrest om deze redenen aan nietigheid en dient het te worden vernietigd.
Middel 2:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt.
Met name heeft het Hof geschonden artikel 359 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering door een aanzienlijk hogere straf op te leggen dan de gevorderde zonder daarvan in het bijzonder de redenen te vermelden die ertoe hebben geleid.
Toelichting:
Ter zitting van de Meervoudige Kamer van de Rechtbank te 's‑Gravenhage van 7 april 2005 heeft de Officier van Justitie (mevrouw Mr E. van Die) tegen verzoeker tot cassatie een werkstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis en een geldboete van € 30.000,00 subsidiair l jaar hechtenis gevorderd.
Bij vonnis van de Rechtbank te 's‑Gravenhage d.d. 21 april 2005 is verzoeker tot cassatie veroordeeld tot een geldboete van € 30.000,00, subsidiair 1 jaar vervangende hechtenis.
Tegen dat vonnis heeft verzoeker tot cassatie hoger beroep aangetekend bij het Gerechtshof te 's‑Gravenhage.
Bij dat Hof heeft ter zitting van 20 maart 2006 de Advocaat-Generaal (mevrouw Mr E. van Die) vernietiging van het vonnis waarvan beroep gevorderd en veroordeling van verzoeker tot cassatie terzake van het ten lastgelegde tot een geldboete van € 30.000,00, subsidiair 1 jaar hechtenis.
Het Hof heeft met betrekking tot de straftoemeting overwogen:
‘Naar het oordeel van het Hof komen de ernst van het bewezen verklaarde en de door het Hof in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in de door de eerste Rechter opgelegde en in hoger beroep door de Advocaat-Generaal gevorderde straf.’
Het Hof motiveert echter in het geheel niet waarom dat zo is. Naar het oordeel van verzoeker tot cassatie is deze strafmotivering in hoger beroep in strijd met het bepaalde in artikel 359 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering.
Ter toelichting daarop dient nog het navolgende.
Tot 1 januari 2005 luidde artikel 359 lid 7 van het Wetboek van Strafvordering:
‘Indien een zwaardere straf wordt opgelegd dan de Officier van Justitie heeft gevorderd, dan wel een straf onvoorwaardelijk wordt opgelegd die vrijheidsbeneming van langere duur meebrengt dan de Officier van Justitie heeft gevorderd, geeft het vonnis steeds in het bijzonder de redenen op die daartoe hebben geleid.’
Artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering is gewijzigd na de inwerkingtreding op 1 januari 2005 van de Wet bekennende verdachte. Sindsdien bepaalt artikel 359 lid 2:
‘De beslissing vermeldt in de artikelen 349, eerste lid, en 358, tweede en derde lid, zijn met redenen omkleed. Het vonnis geeft, indien de beslissing afwijkt van door de verdachte dan wel door de Officier van Justitie uitdrukkelijk onderbouwde punten in het bijzonder de redenen die daartoe hebben geleid.’
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet bekennende verdachte zou kunnen worden afgeleid dat de wijziging van artikel 359, tweede lid, Sv. slechts op doeleinden was gericht te weten:
- a.
Kwalificatie van de motiveringsvoorschriften die de Hoge Raad reeds in zijn jurisprudentie had ontwikkeld, zulks in aansluiting op de wettelijke voorschriften, van artikel 359, tweede lid, in verbinding met artikel 358, derde lid, Sv. inzake ondermeer strafbaar geschonden, alsmede op artikel 360, eerste lid, Sv. inzake de betrouwbaarheid van de daar genoemde bewijsmiddelen. Op grond van die jurisprudentie was de feitenrechter al gehouden uitdrukkelijk en gemotiveerd te beslissen omtrent een aantal bewijs vermeren.
- b.
Het — in geval van afwijking van de vordering ten aanzien van de bewezenverklaring en de op te leggen straf en/of maatregelen — verschaffen van aanspraak aan het Openbaar Ministerie op een gemotiveerde beslissing omtrent dienaangaande naar voren gebracht de ‘uitdrukkelijk onderbouwde’ standpunten. Die aanspraak zou vergelijkbaar zijn met de aanspraak die de verdachte in geval van veroordeling aan artikel 358, derde lid, in verbinding met artikel 359, tweede lid, Sv. kan ontlenen op een uitdrukkelijk en met redenen omklede beslissing omtrent verweren als in eerstgenoemde bepaling bedoeld (zie in gelijke zin het arrest van uw Raad van 16 mei 2006, LJN:AU 8266 met name rechtsoverweging 3.4).
In het arrest van uw Raad van 3 oktober 2006 (LJN:AX 5479) geldt dat de enkele, op de voet van artikel 311, eerste lid, Sv. overlegde vordering van het Openbaar Ministerie niet oplevert een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van artikel 359, tweede lid, Sv. Afwijking van die enkele vordering behoeft derhalve niet op grond van laatstgemeld artikel lid nader te worden gemotiveerd.
Uw Raad overwoog echter dat dat niet wegneemt dat zich het geval kan voordoen dat de door de Rechter opgelegde straf in die mate afwijkt van de door het Openbaar Ministerie gevorderde straf dat de strafoplegging zonder opgave van de redenen die tot die afwijking hebben geleid, onbegrijpelijk zou zijn.
Gelet op het feit dat in eerste aanleg door de Officier van Justitie mevrouw Mr E. van Die een werkstraf is gevorderd van 240 uur en een geldboete van € 30.000,00 terwijl slechts verzoeker tot cassatie en de Officier van Justitie berustte in het vonnis van de Rechtbank waarbij verzoeker tot cassatie (voor minder feiten dan waartoe werd gerekwireerd) werd veroordeeld tot een geldboete van € 30.000,00 terwijl in hoger beroep de Advocaat-Generaal mevrouw Mr E. van Die oplegging van een geldboete van € 30.000,00 subsidiair 1 jaar vervangende hechtenis heeft gevorderd is onbegrijpelijk waarom het Hof tot de conclusie komt dat die gevorderde straf niet hoog genoeg is. Ook om die reden lijdt naar het oordeel van verzoeker tot cassatie 's Hofs arrest tot nietigheid.
Deze schriftuur wordt ingediend en ondertekend door Mr H.H.M. van Dijk, advocaat te 's‑Hertogenbosch, die verklaart tot ondertekening en indiening bepaaldelijk door verzoeker tot cassatie te zijn gevolmachtigd.
's‑Hertogenbosch, 21 juni 2007
Mr H.H.M. van Dijk
Raadsman