Einde inhoudsopgave
Cessie (O&R nr. 70) 2012/VIII.8.4
VIII.8.4 Buiten de akte gelegen objectieve gegevens vereist?
mr. M.H.E. Rongen, datum 01-10-2011
- Datum
01-10-2011
- Auteur
mr. M.H.E. Rongen
- JCDI
JCDI:ADS359910:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Algemeen
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
Voetnoten
Voetnoten
Zie Struycken 2010, p. 311; Busch 2003, p. 119-120; J.J. van Hees, JOR 1999/167 onder nr. 5; Kortmann & Faber 1998, p. 520; Kortmann, JOR 1997/133 onder nr. 2; Faber 1997b, p. 129; Hartkamp in zijn conclusie voor het arrest Mulder q.q./ Rabobank Alphen aan den Rijn onder nr. 9 en Kleijn in zijn noot onder het arrest, die het van belang lijken te achten dat de vorderingen kenbaar zijn uit de administratie van de cedent/pandgever. Zie voor rechtspraak in die zin onder meer: Hof Arnhem 4 mei 2010, JOR 2011/160, m.nt. Faber (Wiegerink/IFN Finance) en Rb. Rotterdam 2 juni 2010, JOR 2011/157 (Butterman q.q./CHR Investment).
Overigens volgt uit art. 3:15i BW dat eenieder die een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent, verplicht is een administratie bij te houden van zijn vermogenstoestand. Vgl. voorts: art. 2:10 BW.
Ook de Hoge Raad lijkt daarvan uit te gaan in het arrest Mulder q.q./Rabobank Alphen aan den Rijn. Zie HR 20 september 2002, NJ 2004, 182, m.nt. WMK, r.o. 3.6, waar de Hoge Raad overweegt dat het feit dat voor nadere specificaties te rade moet worden gegaan bij de boekhouding van de pandgever niet afdoet aan de voldoende bepaaldheid van de vorderingen.
Dit geldt ook in de opvatting dat de vorderingen naar hun inhoud door de akte moeten worden bepaald. Uit het arrest Wagemakers q.q./Rabobank Roosendaal (NJ 1998, 362) blijkt, dat als de akte zelf niet duidelijk maakt om welke vorderingen het gaat, aan de hand van buiten de akte gelegen objectieve gegevens mag worden vastgesteld welke vorderingen partijen op het oog hebben gehad. Blijkens het arrest hoeft de akte niet naar deze gegevens (facturen, boekhoudingen) te verwijzen. Zie nr. 785.
Kennelijk anders: Keukens 2009, p. 35-36.
Vgl. Rb. Utrecht 19 maart 2008, RI 2008, 50 en zie Verdaas 2002a, p. 52.
808. Vereist een generieke omschrijving van de vorderingen buiten de akte gelegen objectieve gegevens aan de hand waarvan de vorderingen nader kunnen worden bepaald? Met het voorgaande houdt verband de in de praktijkgerezen vraag of alleen dan met een generieke omschrijving aan het bepaaldheidsvereiste kan worden voldaan, indien er een externe bron aanwezig is, zoals een debiteurenadministratie van de cedent/pandgever, die objectieve gegevens bevat aan de hand waarvan kan worden vastgesteld om welke vorderingen het precies gaat.1,2 In de opvatting dat de vorderingen in voldoende mate inhoudelijk door de akte moeten worden bepaald, zou de vraag bevestigend moeten worden beantwoord. Zoals ik hiervoor echter heb opgemerkt, zou deze eis naar mijn mening voor het huidige recht niet hoeven te worden gesteld, zodat de vraag ontkennend kan worden beantwoord.3
In ieder geval is niet vereist dat de akte aangeeft op welke wijze de vorderingen nader kunnen worden bepaald.4 Het is dus niet nodig om in de generieke omschrijving een verwijzing op te nemen naar bijvoorbeeld de administratie van de cedent of de pandgever. De vorderingen worden reeds door de generieke omschrijving zelf (het woordje: “alle”) voldoende bepaald,5 al dan niet in combinatie met een externe bron, zoals een administratie, waarin nadere, objectieve gegevens te vinden zijn.
In geval van een stille cessie of verpanding is wel vereist, dat komt vast te staan dat de vordering ten tijde van de cessie of de verpanding al bestond, dan wel is verkregen uit een op dat moment reeds bestaande rechtsverhouding.
In de praktijk komt het geregeld voor dat verpand of gecedeerd worden “alle vorderingen […] zoals deze blijken uit de administratie van de [pandgever/ cedent]”. Een dergelijke omschrijving impliceert naar de letter genomen dat alleen de uit de administratie blijkende vorderingen zijn verpand of gecedeerd. Een generieke cessie of verpanding behoeft echter niet tot die vorderingen te worden beperkt. Men doet er verstandig aan verwijzingen in de akte naar de bronnen met behulp waarvan de vorderingen nader kunnen worden bepaald, achterwege te laten. Het risico bestaat immers dat de feitenrechter aan de hand van de omschrijving in de akte tot de conclusie komt dat de cedent of de pandgever alleen beoogde de vorderingen te cederen of te verpanden die in de genoemde bronnen worden vermeld.6