HR, 16-12-2008, nr. 07/12718
ECLI:NL:PHR:2008:BF3304
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
16-12-2008
- Zaaknummer
07/12718
- LJN
BF3304
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BF3304, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑12‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BF3304
ECLI:NL:PHR:2008:BF3304, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑12‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BF3304
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑12‑2008
Inhoudsindicatie
359.2 Sv. Hetgeen door de raadsman ttz. in h.b. is aangevoerd m.b.t. de berouwbaarheid van de getuige m.b.t. feit 4 kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door de in het middel bedoelde verklaring tot het bewijs te bezigen, maar heeft in strijd met art. 359.2 Sv, niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359.8 Sv nietigheid tot gevolg.
16 december 2008
Strafkamer
nr. 07/12718
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 2 april 2007, nummer 22/005859-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Rijnmond, locatie De IJssel" te Krimpen aan den IJssel.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur en aanvullende schriftuur zeven middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit. Het eerste en het vierde middel zijn nadien ingetrokken.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het arrest wat betreft het onder 4 bewezenverklaarde en de strafoplegging en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
2. Beoordeling van het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het zesde middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof in strijd met artikel 359, tweede lid, Sv heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging omtrent de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1].
3.2.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 4 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 01 januari 2001 tot en met 31 juli 2002 te Dordrecht, door geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1], hebbende verdachtev [slachtoffer 1] gedwongen te dulden dat verdachte zijn, verdachtes, penis in de vagina van [slachtoffer 1] duwde/bracht, en bestaande dat geweld hierin dat verdachte - zakelijk weergegeven
- de woning van [slachtoffer 1] is binnengedrongen;
- de polsen van [slachtoffer 1] met een koord aan een bed heeft vastgebonden;
- op het lichaam van [slachtoffer 1] is gaan zitten;
- de onderbroek van [slachtoffer 1] naar beneden heeft getrokken;
- [slachtoffer 1] aan haar heupen naar zich toe heeft getrokken;
- de polsen van [slachtoffer 1] aan elkaar heeft vastgebonden;
- een sjaal voor de ogen van [slachtoffer 1] heeft gebonden
- en (aldus) voor [slachtoffer 1] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan."
3.2.2. Die bewezenverklaring berust op de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 7 weergegeven bewijsmiddelen.
3.3. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte overeenkomstig zijn pleitnota het volgende aangevoerd:
"Tenlastelegging onder 4.
28. Ook een andere ex-partner van [verdachte] heeft aangifte tegen hem gedaan. Het betreft hier [slachtoffer 1]. Deze verklaart van haar zeventiende tot ongeveer haar zevenentwintigste te hebben samengewoond met [verdachte]. Wanneer zij aangifte doet is de relatie naar eigen zeggen reeds zeven jaar verbroken. En ook hier komt onweerstaanbaar de vraag op waarom [slachtoffer 1] pas zeven jaar na het verbreken van de relatie en vier jaar na een vermeende verkrachting aan de bel gaat hangen. Het wordt nog gekker wanneer bedacht wordt dat het EK 2004 gezamenlijk op de bank bij de ouders van [slachtoffer 1] is gekeken en de beide ex-partners nog geregeld samen gaan winkelen- Het is toch niet voor te stellen dat het slachtoffer aanbiedt om samen met de verkrachter voetbal te kijken of samen te winkelen? Bij de R-C verklaart [slachtoffer 1] dat dit voetbal kijken op verzoek van [verdachte] was. Deze betwist zulks nadrukkelijk.
29. [Slachtoffer 1] stelt door [verdachte] tot prostitutie te zijn gedwongen; ze stelt een geslachtsziekte van [verdachte] te hebben opgelopen; ze stelt gedwongen te zijn tot een schijnhuwelijk en stelt herhaaldelijk te zijn mishandeld. Ook bij deze aangifte zijn de nodige vraagtekens te plaatsen. Immers stelt [slachtoffer 1] dat [verdachte] rustig seks had met een meisje van 13 of 14 jaar. Hiervan zou ook aangifte zijn gedaan stelt zij. Aangezien hier echter nimmer werk van is gemaakt en gelet op het feit dat dergelijke aangiften door de justitie zeer hoog worden opgenomen lijkt dit verhaal ook te ongeloofwaardig te zijn. [Slachtoffer 1] heeft echter op deze wijze wel een sfeertekening weten te scheppen. Deze sfeertekening komt naadloos terug in feitelijke overwegingen van de rechtbank Dordrecht en heeft zonder meer een rol gespeeld bij het vaststellen van de strafmaat. [Slachtoffer 1] stelde namelijk zoveel schulden te hebben door toedoen van [verdachte] dat zij nooit meer een huis kon kopen. Inmiddels heeft [slachtoffer 1] een huis gekocht en is bevallen van een kind. Dat kind zij haar gegund, maar zij stelde toch juist nooit meer zwanger te kunnen worden door toedoen van [verdachte]?
30. De gestelde verkrachting van [slachtoffer 1] krijgt in dit dossier veel aandacht. Uit deze verkrachting zou een zwangerschap zijn gevolgd. Deze zwangerschap is dan door een abortus afgebroken. In het dossier bevindt zich echter geen bewijs dat deze abortus zou hebben plaatsgevonden. Hetzelfde geldt voor het bewijs ten aanzien van de verkrachting, ook dit ontbreekt. Hetzelfde geldt voorde foto's welke door [verdachte] zouden zijn gemaakt. Deze foto's ontbreken in het dossier ten enenmale. Ook hier dus geen bewijs. Voorts vraagt de verdediging zich af waar het touw is gebleven waarmee [slachtoffer 1] zou zijn vastgebonden.
31. Terzake de verkrachting wordt een aantal getuigen opgevoerd. De verklaring van getuige [getuige 1] is een verklaring van horen zeggen. De verklaring van [getuige 2] is ook van horen zeggen. Het bewijs is dus niet voldoende. Het is overigens frappant te constateren dat getuige [getuige 2] verklaart dat ze samen met [slachtoffer 1] het bed uit elkaar heeft gehaald. In het dossier op pagina 2.4.6 stelt zij dat zij het bed uit elkaar heeft gehaald en bij het vuilnis heeft gebracht. Bij de Kringloop zou een nieuw bed zijn gekocht. In het bed dat uit elkaar is gehaald is geen bloed aangetroffen. Opmerkelijk wanneer we nagaan dat [slachtoffer 1] stelde dat zij bij deze verkrachting hevig zou hebben gebloed waarbij het bed doorweekt was door bloed. Juist vanwege dit bloed wenste [slachtoffer 1] het bed van de hand te doen. [Getuige 2] heeft er echter niets van gezien.
32. Verder stelt [slachtoffer 1] dat [verdachte] zo dronken was dat hij geen erectie kon krijgen. Hoe kan [slachtoffer 1] dan wel stellen dat [verdachte] met zijn lid haar lichaam is binnengedrongen?"
3.4. Hetgeen door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd met betrekking tot de betrouwbaarheid van de getuige [slachtoffer 1] kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht.
Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door de in het middel bedoelde verklaring tot het bewijs te bezigen, maar heeft in strijd met art. 359, tweede lid, Sv niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg.
3.5. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het vijfde en het zevende middel geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 16 december 2008.
Conclusie 16‑12‑2008
Inhoudsindicatie
359.2 Sv. Hetgeen door de raadsman ttz. in h.b. is aangevoerd m.b.t. de berouwbaarheid van de getuige m.b.t. feit 4 kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door de in het middel bedoelde verklaring tot het bewijs te bezigen, maar heeft in strijd met art. 359.2 Sv, niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359.8 Sv nietigheid tot gevolg.
Nr. 07/12718
Mr. Vellinga
Zitting: 11 november 2008
Aanvullende conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens 1. "met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd", 2. "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht" en 3. en 4. "verkrachting, meermalen gepleegd" veroordeeld tot zeven jaren en zes maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 4.000,- en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Voor genoemd bedrag is tevens een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2. Op 23 september 2008 heb ik in deze zaak geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige. Daarbij heb ik onder meer geconcludeerd dat het eerste en het vierde middel falen bij gebrek aan feitelijke grondslag. Die middelen klagen dat de aanvulling als bedoeld in art. 365b Sv niet is ondertekend door één van de rechters die het verkorte arrest hebben gewezen en dat het onder 4 bewezenverklaarde slechts op één bewijsmiddel berust. Volgens de mij ter beschikking staande stukken was de 'Bijlage inhoudende de bewijsmiddelen' wel ondertekend door één van de rechters die het verkorte arrest hebben gewezen en bevatte die bijlage in totaal vier bewijsmiddelen die zien op feit 4.
3. In het op de voet van art. 439 lid 5 Sv ingediende schriftelijke commentaar op de conclusie stelt de raadsman van verdachte, mr. J.S. Nan, advocaat te - inmiddels - Dordrecht, dat bij de eerste toezending van de stukken de bijlage inhoudende bewijsmiddelen slechts zes pagina's telde, dat na verzoek om een volledig afschrift wederom een bijlage van zes pagina's per e-mail is ontvangen waarna het hiervoor genoemde eerste en vierde middel zijn opgesteld maar dat zich kennelijk in het thans bij de Hoge Raad aanwezige dossier wel een complete bijlage met bewijsmiddelen bevindt. Daarom verzoekt hij om een afschrift van de gehele bijlage alsmede om in de gelegenheid te worden gesteld een aanvullende schriftuur in te dienen. Deze gelegenheid is hem gegeven. Hij heeft vervolgens een aanvullende schriftuur ingediend.
4. Namens de verdachte zijn door mr. Nan in de aanvullende schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld en zijn het eerste en het vierde middel, opgenomen in de eerste schriftuur, ingetrokken.
5. Beide middelen hebben betrekking op de bewezenverklaring van feit 4.
6. Ten laste van verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 01 januari 2001 tot en met 31 juli 2002 te Dordrecht, door geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1], hebbende verdachte [slachtoffer 1] gedwongen te dulden dat verdachte zijn, verdachtes, penis in de vagina van [slachtoffer 1] duwde/bracht, en bestaande dat geweld hierin dat verdachte - zakelijk weergegeven
- de woning van [slachtoffer 1] is binnengedrongen;
- de polsen van [slachtoffer 1] met een koord aan een bed heeft vastgebonden;
- op het lichaam van [slachtoffer 1] is gaan zitten;
- de onderbroek van [slachtoffer 1] naar beneden heeft getrokken;
- [slachtoffer 1] aan haar heupen naar zich toe heeft getrokken;
- de polsen van [slachtoffer 1] aan elkaar heeft vastgebonden;
- een sjaal voor de ogen van [slachtoffer 1] heeft gebonden
- en (aldus) voor [slachtoffer 1] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan."
7. Deze bewezenverklaring steunt (blijkens hun inhoud) op de volgende bewijsmiddelen:
1. De verklaring van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 6 november 2006 verklaard -zakelijk weergegeven-:
Ik ken [slachtoffer 1] al geruime tijd. Ik had gedurende een bepaalde periode seksueel contact met [slachtoffer 1].
(...)
13. Het proces-verbaal van de politie Zuid-Holland-Zuid, nr, PL1810/04-141999, d.d. 13 december 2004, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], en een andere bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (dossierpagina 2.4.2):
als de op 8 december 2004 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [slachtoffer 1]:
Ik doe aangifte van verkrachting gepleegd door mijn ex-vriend [verdachte]. Twee en een half jaar geleden ben ik in mijn woning in de [a-straat] te [plaats] door [verdachte] verkracht. [Verdachte] is toen bij mij mijn woning binnengedrongen. Ik lag al op bed. Opeens zag ik dat [verdachte] in de deuropening van de slaapkamer stond. Ik zag en voelde dat [verdachte] mijn polsen pakte. [Verdachte] pakte een koord en bond daarmee mijn beide polsen vast aan het hoofdeinde van het buizenframe van mijn 2-persoonsbed. Mijn polsen zaten bij elkaar gebonden. Daarna is [verdachte] bovenop mij komen zitten en heeft mijn onderbroek naar beneden getrokken. Ik voelde dat ik heel hard werd vastgepakt bij mijn heupen. Ik zag dat [verdachte] zijn broek naar beneden deed. Ik voelde dat hij zijn penis in mijn vagina duwde en dat dit met veel agressie ging. Ik werd heel wild geneukt door [verdachte]. [Verdachte] trok mij steeds aan mijn heupen naar hem toe. Ik heb tegen mijn vriendin [getuige 2] gezegd dat [verdachte] mij verkracht had.
[Verdachte] heeft mij vaak vastgebonden tijdens sex. Zo deed hij een sjaaltje voor mijn ogen zodat ik niets kon zien.
14. Het proces-verbaal van de politie Zuid-Holland-Zuid, nr. PL1810/04-141999, d.d. 14 december 2004, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (dossierpagina 2.4.6):
als de op 14 december 2004 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [getuige 2]:
Vanaf 2000 ben ik goede vriendinnen met [slachtoffer 1]. In die tijd gingen we ook regelmatig bij elkaar op bezoek. [Slachtoffer 1] vertelde mij dat ze een relatie had gehad met [verdachte]. [Slachtoffer 1] werd regelmatig door [verdachte] geslagen. Ik heb [slachtoffer 1] ook met blauwe plekken gezien. Zij vertelde dat zij verkracht was door [verdachte]. Die verkrachting was begin 2002. [Slachtoffer 1] vertelde mij dat [verdachte] haar had vastgebonden op bed. Zij vertelde mij dat [verdachte] agressief was tijdens sex. [Verdachte] was altijd ruig en overheersend, het moest hard. Hij dwong haar tot het hebben van sex. Het moest gewoon gebeuren.
15. Het proces-verbaal van de politie Zuid-Holland-Zuid, nr. PL1852/04-141999, d.d. 16 december 2004, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], en een andere bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (dossierpagina 2.4.9):
als de op 16 december 2004 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik heb meer dan tien jaar een relatie met [slachtoffer 1] gehad."
8. Het zesde(1) middel klaagt dat het Hof ten aanzien van feit 4, art. 359 lid 2 Sv heeft geschonden omdat het niet heeft gerespondeerd op het verweer dat de verklaring van het slachtoffer onbetrouwbaar is en dat verdachte zou moeten worden vrijgesproken.
9. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 maart 2007 gehechte pleitaantekeningen heeft de raadsman aldaar aangevoerd, voor zover hier van belang:
"Tenlastelegging onder 4.
28. Ook een andere ex-partner van [verdachte] heeft aangifte tegen hem gedaan. Het betreft hier [slachtoffer 1]. Deze verklaart van haar zeventiende tot ongeveer haar zevenentwintigste te hebben samengewoond met [verdachte]. Wanneer zij aangifte doet is de relatie naar eigen zeggen reeds zeven jaar verbroken. En ook hier komt onweerstaanbaar de vraag op waarom [slachtoffer 1] pas zeven jaar na het verbreken van de relatie en vier jaar na een vermeende verkrachting aan de bel gaat hangen. Het wordt nog gekker wanneer bedacht wordt dat het EK 2004 gezamenlijk op de bank bij de ouders van [slachtoffer 1] is gekeken en de beide ex-partners nog geregeld samen gaan winkelen- Het is toch niet voor te stellen dat het slachtoffer aanbiedt om samen met de verkrachter voetbal te kijken of samen te winkelen? Bij de R-C verklaart [slachtoffer 1] dat dit voetbal kijken op verzoek van [verdachte] was. Deze betwist zulks nadrukkelijk.
29. [Slachtoffer 1] stelt door [verdachte] tot prostitutie te zijn gedwongen; ze stelt een geslachtsziekte van [verdachte] te hebben opgelopen; ze stelt gedwongen te zijn tot een schijnhuwelijk en stelt herhaaldelijk te zijn mishandeld. Ook bij deze aangifte zijn de nodige vraagtekens te plaatsen. Immers stelt [slachtoffer 1] dat [verdachte] rustig seks had met een meisje van 13 of 14 jaar. Hiervan zou ook aangifte zijn gedaan stelt zij. Aangezien hier echter nimmer werk van is gemaakt en gelet op het feit dat dergelijke aangiften door de justitie zeer hoog worden opgenomen lijkt dit verhaal ook te ongeloofwaardig te zijn. [Slachtoffer 1] heeft echter op deze wijze wel een sfeertekening weten te scheppen. Deze sfeertekening komt naadloos terug in feitelijke overwegingen van de rechtbank Dordrecht en heeft zonder meer een rol gespeeld bij het vaststellen van de strafmaat. [Slachtoffer 1] stelde namelijk zoveel schulden te hebben door toedoen van [verdachte] dat zij nooit meer een huis kon kopen. Inmiddels heeft [slachtoffer 1] een huis gekocht en is bevallen van een kind. Dat kind zij haar gegund, maar zij stelde toch juist nooit meer zwanger te kunnen worden door toedoen van [verdachte]?
30. De gestelde verkrachting van [slachtoffer 1] krijgt in dit dossier veel aandacht. Uit deze verkrachting zou een zwangerschap zijn gevolgd. Deze zwangerschap is dan door een abortus afgebroken. In het dossier bevindt zich echter geen bewijs dat deze abortus zou hebben plaatsgevonden. Hetzelfde geldt voor het bewijs ten aanzien van de verkrachting, ook dit ontbreekt. Hetzelfde geldt voorde foto's welke door [verdachte] zouden zijn gemaakt. Deze foto's ontbreken in het dossier ten enenmale. Ook hier dus geen bewijs. Voorts vraagt de verdediging zich af waar het touw is gebleven waarmee [slachtoffer 1] zou zijn vastgebonden.
31. Terzake de verkrachting wordt een aantal getuigen opgevoerd. De verklaring van getuige [getuige 1] is een verklaring van horen zeggen. De verklaring van [getuige 2] is ook van horen zeggen. Het bewijs is dus niet voldoende. Het is overigens frappant te constateren dat getuige [getuige 2] verklaart dat ze samen met [slachtoffer 1] het bed uit elkaar heeft gehaald. In het dossier op pagina 2.4.6 stelt zij dat zij het bed uit elkaar heeft gehaald en bij het vuilnis heeft gebracht. Bij de Kringloop zou een nieuw bed zijn gekocht. In het bed dat uit elkaar is gehaald is geen bloed aangetroffen. Opmerkelijk wanneer we nagaan dat [slachtoffer 1] stelde dat zij bij deze verkrachting hevig zou hebben gebloed waarbij het bed doorweekt was door bloed. Juist vanwege dit bloed wenste [slachtoffer 1] het bed van de hand te doen. [Getuige 2] heeft er echter niets van gezien.
32. Verder stelt [slachtoffer 1] dat [verdachte] zo dronken was dat hij geen erectie kon krijgen. Hoe kan [slachtoffer 1] dan wel stellen dat [verdachte] met zijn lid haarlichaam is binnengedrongen?"
10. Het Hof heeft de verklaring van het slachtoffer voor het bewijs gebezigd en deze dus betrouwbaar geoordeeld, doch niet gemotiveerd waarom het te dezer zake is afgeweken van het standpunt van verdachtes raadsman.
11. Verdachtes raadsman heeft in het hiervoor aangehaalde deel van zijn pleitnota betoogd dat de verklaring van het slachtoffer over de verkrachting geen geloof verdient. Voor wat betreft het onder 4 bewezenverklaarde feit heeft hij er op gewezen dat het slachtoffer pas aangifte heeft gedaan vier jaar nadat het feit gepleegd is en zeven jaar nadat haar relatie met de verdachte is verbroken zonder dat duidelijk is waarom zij zo lang met de aangifte heeft gewacht, dat zij bovendien circa twee jaar na de periode waarin de verkrachting zou hebben plaatsgevonden samen met de verdachte, dus volgens haar met haar verkrachter, bij de ouders van het slachtoffer op de bank naar het EK 2004 heeft gekeken, en dat zij geregeld met de verdachte, inmiddels haar ex-partner, ging winkelen, al hetgeen niet goed voorstelbaar is als de verdachte het slachtoffer inderdaad zou hebben verkracht.
Voorts heeft hij er op gewezen dat ook hetgeen het slachtoffer overigens heeft verklaard over dat wat de verdachte zou hebben gedaan dan wel haar zou hebben aangedaan niet geloofwaardig is. Zo zou de verdachte seks hebben gehad met een minderjarig meisje en is daarvan aangifte gedaan maar heeft justitie daarvan toch nimmer werk gemaakt, zou zij door verdachtes toedoen geen kind meer kunnen krijgen maar is zij inmiddels van een kind bevallen, en zou zij door toedoen van de verdachte nooit meer een huis kunnen kopen terwijl zij inmiddels een huis heeft gekocht.
12. Mede in aanmerking genomen dat de onderhavige zaak hierdoor wordt gekenmerkt dat het bewijs van de verkrachting staat en valt met de geloofwaardigheid van de verklaring van het slachtoffer(2), heeft het Hof het betoog van verdachtes raadsman, waarin een groot aantal punten zijn opgesomd die twijfel doen rijzen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer over hetgeen de verdachte haar heeft aangedaan, bezwaarlijk anders kunnen verstaan dan behelzende een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359 lid 2 Sv dat het Hof noopte tot motivering van zijn oordeel dat de voor het bewijs gebezigde verklaring van het slachtoffer anders dan verdachtes raadsman heeft betoogd, geloof verdiende. Het Hof heeft dus ten onrechte niet gemotiveerd waarom het aan dit standpunt voorbij is gegaan.
13. Het middel slaagt.
14. Het zevende middel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 4 ontoereikend is gemotiveerd nu - zo begrijp ik de toelichting op het middel - de laatste alinea van de als bewijsmiddel 13 gebezigde verklaring van slachtoffer [slachtoffer 1], inhoudende: "[verdachte] heeft mij vaak vastgebonden tijdens sex. Zo deed hij een sjaaltje voor mijn ogen zodat ik niets kon zien" niet specifiek ziet op de onder 4 bewezenverklaarde verkrachting maar enkel een verklaring is over de algemene gang van zaken in de slaapkamer.
15. Uit het zich in het dossier bevindende proces-verbaal van aangifte waarin de volledige verklaring van [slachtoffer 1] is opgenomen, kan worden afgeleid dat het in het middel bedoelde onderdeel van die verklaring inderdaad niet ziet op de onder 4 bewezenverklaarde verkrachting. Het middel klaagt derhalve terecht dat die verklaring in zoverre niet redengevend is voor de bewezenverklaring onder 4. Dit behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden, nu dit onderdeel van de bewijsmotivering van zodanig ondergeschikte betekenis is dat de bewijsmotivering ook zonder dit onderdeel toereikend is.(3)
16. Het middel is tevergeefs voorgedragen.
17. Het zevende middel kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
18. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
19. Deze aanvullende conclusie strekt in afwijking van de oorspronkelijke conclusie niet alleen tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, maar ook tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft het onder 4 bewezenverklaarde, en in zoverre terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Ik volg de nummering in de aanvullende schiftuur, die aansluit op de nummering van de middelen in de oorspronkelijke schriftuur.
2 In HR 28 november 2006,LJN AY8961, NJ 2007, 122, HR 28 november 2006, LJN AZ0265, NJ 2007, 123 m.nt. JR, HR 15 mei 2007, LJN AZ9353, HR 18 december 2007, LJN BB7085, HR 4 maart 2008, LJN BC3748, HR 1 juli 2008, LJN BD1752 oordeelde de Hoge Raad dat het betrouwbaarheidsverweer bezwaarlijk anders kon worden verstaan dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359 lid 2 Sv; in al deze gevallen betrof het een betrouwbaarheidsverweer ten aanzien van verklaringen van getuigen die voor het bewijs doorslaggevend waren.
3 Vgl. bijv. HR 25 april 2006, LJN AV6192 en de conclusie van mijn ambtgenoot Bleichrodt bij HR 18 september 2007, LJN BA 7254 (door de Hoge Raad afgedaan met 81 RO en niet gepubl.). Zie ook Van Dorst, Cassatie in strafzaken, 5e druk, p. 205.
Nr. 07/12718
Mr. Vellinga
Zitting: 23 september 2008
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens 1. "met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd", 2. "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht" en 3. en 4. "verkrachting, meermalen gepleegd" veroordeeld tot zeven jaren en zes maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 4.000,- en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Voor genoemd bedrag is tevens een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2. Namens verdachte heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Haarlem, vijf middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt dat de aanvulling als bedoeld in art. 365b niet is ondertekend door een van de rechters die het verkorte vonnis hebben gewezen, of bij hun ontstentenis door de voorzitter van het Hof.
4. In het dossier bevindt zich een 'Bijlage inhoudende de bewijsmiddelen', behorend bij het bestreden arrest, dat is ondertekend door mr. Oosterhof, één van de rechters die het verkorte arrest hebben gewezen. Het middel mist dus feitelijke grondslag.
5. Het middel faalt.
6. Het tweede middel klaagt dat het Hof art. 359 lid 2 Sv heeft geschonden omdat het niet heeft gerespondeerd op het verweer dat de verklaringen van de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] niet tot het bewijs van het onder 1 tenlastegelegde feit konden worden gebezigd.
7. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"1. hij in periode van 1 januari tot en met 14 november 2004 te Dordrecht, met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 1991 en [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum] 1993, die aldus toen de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het likken aan de vagina van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]"
8. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 6 november 2006 verklaard -zakelijk weergegeven-:
Het kan kloppen dat ik op 14 september 2004 in het huis op de [b-straat 1] te [plaats] was en dat op dat moment ook [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in dat huis aanwezig waren. Ik blijf bij mijn verklaring zoals ik die d.d. 16 november 2004 bij de politie heb afgelegd.
(...).
2. Het proces-verbaal van de politie Zuid-Holland-Zuid, nr. PL1852/04-132554, d.d. 15 november 2004, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], en een andere bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (dossierpagina 2.1.2):
als de op 15 november 2004 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Ik wil aangifte doen van seksueel misbruik van mijn 12-jarige dochter [slachtoffer 2] tegen [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1969. Op 14 november 2004 ging het vriendinnetje van mijn dochter, [slachtoffer 3], bij ons te [plaats] naar boven. Daarna ging [verdachte] ook naar boven. Ik heb de deur van mijn slaapkamer open gedaan en op dat moment werd de deur tegengehouden door [verdachte]. Hij hield zijn voet voor de deur en ik hoorde hem zeggen "wachten". Ik zag nog net dat [slachtoffer 3] daar was en dat zij haar broek omhoog trok en dat ze haar broek dicht deed. Ik heb diezelfde dag aan [slachtoffer 3] gevraagd wat er gebeurd was op mijn slaapkamer. [Slachtoffer 3] heeft mij toen verteld dat [verdachte] haar aan haar poesje gelikt had. Vandaag vertelde [slachtoffer 3] er ook bij dat [verdachte] toen ook bij [slachtoffer 2] aan haar geslachtsdeel gewreven had en haar daar ook gelikt had. Op het politiebureau vertelde [slachtoffer 2] dat [verdachte] haar ook gelikt had.
3. Het proces-verbaal van de politie Zuid-Holland-Zuid, nr. PL1810/04-132554, d.d. 16 november 2004, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (dossierpagina 2.1.4): als relaas van deze opsporingsambtenaar:
Op 16 november 2004 werd [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 1991, wonende te [woonplaats] geïnterviewd in de daarvoor bestemde ruimte van het politiebureau te Rotterdam. Hieronder staat een samenvatting van het interview.
Op de vraag van de interviewer wat [slachtoffer 2] hier wilde komen vertellen antwoordde zij dat ze kwam vertellen over haar stiefvader [verdachte]. Ze vertelt dat als ze met haar zusje naar bed gaat, dan komt [verdachte] naar boven. Dan roept hij haar naar de slaapkamer van haar moeder en gaat hij wrijven tussen haar benen. Ze vertelt dat hij ook gaat likken tussen haar benen. Hij likt met zijn tong haar plasser. Ze vertelt dat [verdachte] het ook bij [slachtoffer 3] doet als [slachtoffer 3] bij haar logeert. Als hij wrijft tussen haar (het hof begrijpt: [slachtoffer 2]'s) benen doet het zeer aan haar plasser.
4. Het proces-verbaal van de politie Zuid-Holland-Zuid, nr. PL1852/04-132725, d.d. 16 november 2004, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], en een andere bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (dossierpagina 2.2,2):
als de op 16 november 2004 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
Ik wil aangifte doen van aanranding. Mijn dochter van 11, [slachtoffer 3], heeft mij verteld dat [verdachte] haar aan haar muts gelikt heeft. Met muts bedoeld zij haar vagina. [Slachtoffer 3] zei dat het bij [betrokkene 3] thuis gebeurde.
5. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Dordrecht van 12 januari 2007. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven-:
als de op 12 januari 2007 tegenover deze rechter-commissaris afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
Ik weet nog waar deze zaak over ging. Ik heb bij de politie naar waarheid verklaard. Ik heb aan [slachtoffer 3] gevraagd wat er precies gebeurd was. [Slachtoffer 3] begon te huilen en heeft mij toen verteld dat zij gelikt werd.
6. Het proces-verbaal van de politie Zuid-Holland-Zuid, nr. PL1810/04-132725, d.d. 16 november 2004, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (dossierpagina 2.1.5):
als relaas van deze opsporingsambtenaar:
Op 16 november 2004 werd [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] geïnterviewd in de daarvoor bestemde ruimt van het politiebureau te Rotterdam, Hieronder staat een samenvatting van het interview.
Op de vraag van de interviewster wat [slachtoffer 3] hier wilde komen vertellen antwoordde zij dat zij bij een vriendinnetje, [slachtoffer 2], was en dat die vader (stiefvader van [slachtoffer 2]) haar had gedwongen om het te doen en dat zij dat helemaal niet wilde. Ze vertelt dat [betrokkene 3] (de moeder van [slachtoffer 2]) er achter was gekomen wat er gebeurd was. Ze vertelde dat de stiefvader [verdachte] heet. Ze vertelt dat ze afgelopen weekend bij [slachtoffer 2] had gelogeerd en dat ze zondag van [verdachte] mee naar boven moest, naar de kamer van [betrokkene 3], Zij is naar boven gegaan naar de kamer van [betrokkene 3] en even later kwam [verdachte] naar deze kamer. Hij heeft de broek en onderbroek van [slachtoffer 3] tot aan haar enkels naar beneden getrokken. Ze lag op haar rug op het bed en hij likte haar muts. Op dat moment kwam [betrokkene 3] naar boven, klopte op de deur en kwam binnen. Ze vertelt op de vraag van de interviewster dat ze met [betrokkene 3] hierover gepraat heeft. Later heeft ze er met haar moeder over gesproken.
7. Het proces-verbaal van de politie Zuid-Holland-Zuid, nr. PL1810/04-132554, d.d. 16 november 2004, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5], en een andere bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (dossierpagina 2.1.7):
als de op 16 november 2004. tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik bevond mij afgelopen weekend op het adres [b-straat 1] te [plaats] bij mijn vriendin [betrokkene 3]. Op dit adres waren [betrokkene 3], haar dochter [slachtoffer 2] 12 jaar, een vriendinnetje van [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] (11/12 jaar) en ik. Ik ben zondagavond met [slachtoffer 3] op de slaapkamer van [betrokkene 3] geweest. [Slachtoffer 3] zat op het bed. Ik heb [betrokkene 3] belet de slaapkamerdeur te openen.
8. Een geschrift, zijnde een afschrift van een geboorteakte, d.d. 10 november 2006. Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-: Dag van geboorte: [geboortedatum] negentienhonderd eenennegentig
Geborene: [slachtoffer 2].
Waarvan akte, op 30 december 1991, opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand van Rotterdam.
9. Een geschrift, zijnde een afschrift van een geboorteakte, d.d. 10 november 2006. Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-: Op [geboortedatum] negentienhonderd drieënnegentig is in [geboorteplaats] geboren:
[slachtoffer 3]
Waarvan akte opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand van Dordrecht op 8 juli 1993."
9. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 maart 2007 gehechte pleitaantekeningen heeft de raadsman aldaar aangevoerd, voor zover hier van belang:
"Verklaring [slachtoffer 2]
Uit de verklaring van [slachtoffer 2] is niet veel op te maken. Ze heeft het erover dat in haar kruis is gewreven. Dat klopt. Immers hebben zowel [verdachte] als zijn toenmalige partner [betrokkene 4] schrale plekken in de lies behandeld met zalf. Uit het verhoor, waarbij gebruik is gemaakt van poppen, kan derhalve niet teveel worden afgeleid. Uit het bekende poppenspelarrest van de Hoge Raad (HR 28 februari 1989, NJ 1989, 748) blijkt dat het gebruik van poppenspel bewijsrechtelijk diverse problemen oplevert. Dit is hier ook het geval. [Slachtoffer 2] schuift wel wat met de poppen in de richting van de schaamstreek maar geeft niet aan wat er nu het geval zou zijn.
10. Dit kan uiteraard de gedachte oproepen dat [slachtoffer 2], gelet op haar intellectuele ontwikkeling, niet in staat is te formuleren wat er nu precies aan de hand zou zijn. Dat [slachtoffer 2] dit niet zou kunnen is erg onwaarschijnlijk. Zij is immers in het verleden al eens slachtoffer geweest van seksueel misbruik. Dit moet zij dus kunnen uitleggen.
11. Het hele verhoor van [slachtoffer 2] overziend, moet de verdediging concluderen dat de resultaten van dit verhoor niet geschikt acht om bij te dragen tot enig bewijs. Allereerst merk ik op dat [slachtoffer 2] 32 keer meedeelt dat zij niet weet of er wat gebeurd is. Ze geeft wel aan dat er in de liezen is betast. Dit is echter het insmeren geweest met de zalf, zoals ook door [betrokkene 4] wordt bevestigd. Vervolgens vindt er een zeer ondeugdelijk verhoor plaats. Ik lees u letterlijk voor uit het PV. U kunt dit vinden op dossierpagina 2.1.18 waar de verbalisant het volgende vraagt: 'doe eens voor, hier is het poppie, doe eens voor hoe het met zijn hoofd was en hoe het bij jou was'. [Slachtoffer 2] antwoordt dan: 'weet ik ook niet'. De vraag is dan: 'waar was zijn hoofd, hoe komt dan zijn hoofd bij jouw plasser?' [Slachtoffer 2] antwoord dan:'Dat weet ik ook niet want ik lag te slapen'. De vraag van de agent is dan: 'bleef je slapen'? [Slachtoffer 2] zegt: 'ja, dus ik weet niet hoe het gegaan is'.
12. Uiteindelijk blijft [slachtoffer 2] aangeven dat ze het niet weer. [Slachtoffer 2] heeft al een misbruikverleden, daar kan ze spontaan over vertellen en over het vermeende misbruik door [verdachte] vertellen zal dan niet lukken?
13. Uiteindelijk is hier dus sprake van continu ontwijkende verklaringen. Het betreft hier een meisje van tenminste veertien jaar waarvan toch gesteld kan worden dat deze haar eigen verhaal moet kunnen vertellen. De verdediging is van mening dat de verklaringen van [slachtoffer 2] niet kunnen worden aangemerkt als wettig en overtuigend bewijs. Hiervoor gelden de volgende argumenten:
i. Het poppenspel levert niet voldoende bewijs op, het is te weinig concreet;
ii. De aanvullende verklaringen van [slachtoffer 2] (32 maal: ik weet het niet) zijn evenmin voldoende exact;
iii. De vragen welke worden gesteld door de agenten bij het verhoor gaan extreem ver, de facto worden [slachtoffer 2] woorden in de mond gelegd. Ze hoeft alleen nog maar ja te zeggen,
iv. De conclusie is derhalve dat het verhoor van [slachtoffer 2] niet mag bijdragen tot het bewijs.
Verklaringen [slachtoffer 3]
14. Wanneer we overgaan tot de verklaring van [slachtoffer 3] kan worden opgemerkt dat het ook hier de vraag blijft of nu [verdachte] de lies insmeert met zalf hetzij dat hij een ontuchtige handeling verricht. Ook hier kan worden afgevraagd of niet het perfectief wat achteraf door [betrokkene 4] is aangebracht domineert. Daarnaast hebben we bij [slachtoffer 3] een buitengewoon lastige complicatie. [Slachtoffer 3] is al eerder geconfronteerd met seksueel misbruik, zoals blijkt het P-V onder nummer 2.2.4. Dit wordt door haar moeder ten overstaan van de R-C echter ontkend. Ook de eerdere valse aangifte wordt door haar moeder ontkend. In het licht van het proces verbaal onder nummer 2.2.4 moeten de verklaringen van [betrokkene 2] op zijn minst twijfelachtig worden geacht.
15. Wat zijn echter de feiten waar het om gaat? [Slachtoffer 3] spreekt uitsluitend eenmaal over een mogelijke tongzoen. Is hier een tongzoen of een welkomstkus? Er is namelijk niet nagegaan in welke context deze zoen plaatsvond. Van ongewenste tongzoenen lijkt geen sprake, er is geen bewijs voor.
16. In de overige verklaringen is van een tongzoen geen sprake. Omdat er dus geen ondersteunend bewijs is voor dit punt, dient deze losse flodder in het verhoor ook als zodanig niet mee te worden genomen in een bewezenverklaring. De vraag die resteert is of de overige verklaringen van [slachtoffer 3] van dien aard zijn dat hieraan de door het OM gewenste bewijskracht kan worden gegeven.
17. De verdediging concludeert naar aanleiding van de verklaringen van [slachtoffer 3] dat deze:
i. niet consistent zijn;
ii. het insmeren met crème wordt door het zwakbegaafde meisje evident verward met misbruik;
iii. de geschiedenis met eerder misbruik wordt verzwegen, maar is evident uit het P-V onder nummer 2.2.4.
De verdediging concludeert derhalve dat de verklaringen kennelijk ongeloofwaardig zijn en concludeert dat deze terzijde moeten worden geschoven."
10. Het Hof heeft hierop geen afzonderlijke beslissing gegeven.
11. Van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359 lid 2 Sv is sprake als dat standpunt duidelijk is, wordt geschraagd door argumenten en is voorzien van een ondubbelzinnige conclusie.(1) Het nieuwe art. 359, tweede lid, Sv heeft geen wijziging gebracht in de vrijheid van de rechter die over de feiten oordeelt, ten aanzien van de selectie en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal. Wel brengt die bepaling mee dat hij zijn beslissing dienaangaande in een aantal gevallen nader zal dienen te motiveren, waarbij betekenis toekomt aan onder meer de aard van het aan de orde gestelde onderwerp alsmede de inhoud en indringendheid van de aangevoerde argumenten.(2)
12. Het Hof heeft geen verklaringen van [slachtoffer 2] tot het bewijs gebezigd die zijn afgelegd naar aanleiding van het 'poppenspel' zodat het Hof in zoverre niet is afgeweken van hetgeen is aangevoerd door de verdediging. Voor het overige wordt het verweer voor wat betreft de geloofwaardigheid van de verklaring van [slachtoffer 2] niet uitdrukkelijk geschraagd met argumenten die moeten leiden tot de conclusie dat haar verklaring die het Hof voor het bewijs heeft gebruikt, niet geloofwaardig was. Niet alleen wordt volstaan met het maken van kanttekeningen bij de geloofwaardigheid van de door [slachtoffer 2] afgelegde verklaringen, er wordt ook aan voorbijgegaan dat [slachtoffer 2] niet alleen heeft verklaard over wrijven in de schaamstreek maar ook over likken door de verdachte met zijn tong van haar plasser (bewijsmiddel 3).
13. Ten aanzien van hetgeen is aangevoerd omtrent de verklaringen van [slachtoffer 3], geldt dat haar verklaringen voor zover betrekking hebbend op het vermeende tongzoenen en op het wrijven tussen haar benen, niet zijn gebezigd tot het bewijs en een en ander niet is bewezenverklaard zodat het Hof in zoverre niet van het standpunt van de verdediging is afgeweken. Voor het overige is de stelling dat haar verklaringen niet betrouwbaar zijn niet uitdrukkelijk met argumenten geschraagd. Er wordt wel gesteld dat haar verklaringen niet consistent zijn, zij het insmeren van de lies verwart met seksueel misbruik en eerder seksueel misbruik verzwegen wordt, maar waarom de door het Hof voor het bewijs gebezigde verklaring daartoe niet had kunnen worden gebruikt wordt verder niet uitgewerkt terwijl er voorts aan wordt voorbijgegaan dat [slachtoffer 3] ook spreekt van het likken door de verdachte aan haar muts (bewijsmiddel 6).
14. Het kennelijke oordeel van het Hof dat hetgeen door verdachtes raadsman is aangevoerd geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt oplevert in de zin van art. 359 lid 2 Sv geeft derhalve geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
15. Het middel faalt.
16. Het derde middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359 lid 2 Sv niet heeft gerespondeerd op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inhoudende dat tussen verdachte en het slachtoffer van de onder 3 bewezenverklaarde verkrachting, een heftige seksuele relatie bestond en geen sprake was van ongewenste seks, zodat de door verdachte verrichte seksuele handelingen met het slachtoffer niet als verkrachting kunnen worden aangemerkt.
17. Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
"3. hij meermalen in of omstreeks de periode van 17 december 2002 tot en met 30 augustus 2004 te Dordrecht, door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 4], hebbende hij, verdachte meermalen zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of anus en/of de mond van [slachtoffer 4] geduwd/gebracht, en bestaande dat geweld of die bedreiging met geweld hierin dat verdachte - zakelijk weergegeven -
- tegen [slachtoffer 4] heeft gezegd dat hij haar kop eraf zou slaan en
- meermalen) [slachtoffer 4] aan haar haren heeft vastgepakt en/of heeft meegetrokken naar de slaapkamer en
- tegen [slachtoffer 4] heeft gezegd: "Ik ga je eerst neuken en daarna kanker ik je de deur uit" en/of
- meermalen de kleding van [slachtoffer 4] van haar lichaam heeft afgetrokken en
- tegen [slachtoffer 4] heeft gezegd dat ze precies moest doen wat hij zei en
- op het lichaam van [slachtoffer 4] is gaan liggen en
- de keel van [slachtoffer 4] heeft dichtgeknepen en
- [slachtoffer 4] - die op haar rug op een bed lag - bij haar billen heeft gepakt en andersom op het bed heeft gegooid en
- meermalen [slachtoffer 4] tegen haar gezicht en/of lichaam heeft geslagen en/of gestompt en
- (aldus) (meermalen/eenmaal) voor [slachtoffer 4] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan"
18. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
1. De verklaring van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 6 november 2006 verklaard -zakelijk weergegeven-:
(...)
Ik ken [slachtoffer 4]. Ik ken [betrokkene 5]. Hij was met Oud en Nieuw 2003-2004 aanwezig bij het voorval in de [c-straat 1] te [plaats]. Ik beken dat er benzine over [slachtoffer 4] heen is gekomen. We hebben meerdere malen seks gehad. (...)
.
(...)
10. Het proces-verbaal van de politie Zuid-Holland-Zuid, nr. PL1852/04-141437, d.d. 7 december 2004, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (dossierpagina 2.3.2):
als de op 7 december 2004 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [slachtoffer 4]:
Ik wil aangifte doen tegen [verdachte] van lichamelijke en seksuele mishandeling gepleegd tussen 1 september 2001 en 15 november 2004. Hij heeft mij regelmatig opzettelijk letsel toegebracht. Ik heb afgelopen Oud en Nieuw bij [verdachte] in huis gezeten in de [c-straat] te [plaats] en [betrokkene 5] was daarbij. Ik ben op een gegeven moment naar mijn vriendin [betrokkene 6] gegaan. Ik werd gebeld door [verdachte]. Hij begon mij te bedreigen, dat ik moest komen. Ik kwam bij de woning van [verdachte], hij deed de deur open en trok mij naar binnen. Ik werd door [verdachte] op een stoel gezet. Ik werd toen overgoten door [verdachte] met benzine. [Verdachte] heeft toen met een aansteker om mij heen gelopen. Hij zei dat ik niet weg had moeten gaan want het was Oud en Nieuw en dan behoorde ik thuis bij hem te zitten en ik zou ervoor boeten dat ik weg was gegaan. Ik was echt doodsbang voor hem. Hij heeft die aansteker een paar keer aangehad. Dan liet hij de vlam heel lang aan en kwam steeds dichter bij mij. Ik was echt heel bang dat hij me op een bepaald moment echt in brand zou steken. Hij deed iedere keer de vlam aan en deed net of hij me in brand ging steken. Hij stopte op een bepaald moment. Hij sleurde mij van die stoel en pakte me aan mijn haar vast en trok mij mee naar de slaapkamer. Hij zei: "Ik ga je eerst neuken en daarna kanker ik je de deur uit". Hij heeft toen al mijn kleren van mijn lichaam afgetrokken. Hij zei toen, dat ik precies moest doen wat hij zei. Hij kneep ook mijn keel dicht. Toen lag ik al op het bed, op mijn rug. [Verdachte] lag toe ook al bovenop me toen hij mijn keel dichtkneep. Hij had toen ook al mijn kleding al uitgedaan. Hij pakte me bij mijn kont en gooide me andersom op het bed. Hij heeft toen meteen zijn geslachtsdeel in mijn kont geduwd en heeft me zo vreselijk ruw in mijn kont geneukt, totdat hij klaar kwam. Hij had me wel eens meer in mijn kont geneukt. Hij dwong me hier altijd toe. Toen hij klaar met me was heeft hij me laten gaan. [Betrokkene 6] heeft ook wel eens in de huiskamer gezeten bij [verdachte] thuis, terwijl [verdachte] dan met mij in de slaapkamer bezig was. Zij zat dan in de huiskamer met een stel vrienden van [verdachte], terwijl ik verkracht werd door [verdachte] in de slaapkamer. U vraagt mij hoe dat dan begon. [Betrokkene 6] was toen in de huiskamer en dan zaten we (het hof begrijpt: daar) met zijn allen. Ik merkte dan wel aan [verdachte] dat er weer wat gebeurde met hem. Hij vroeg dan aan mij of ik even mee wilde komen. Ik liep dan met hem mee naar de slaapkamer. Ik kreeg dan meestal eerst een dreun. Hij trok dan meestal mijn kleren van mijn lijf. En dan gooide hij me op bed en neukte me meestal in mijn kont. Ik was echt doodsbang voor hem. Als [verdachte] dan klaar kwam in me dan liep hij weer terug naar de woonkamer en ik moest daar blijven liggen. Ik moest ook bloot blijven liggen van hem. Hij kwam dan terug en neukte me weer. De ene keer in mijn kont en de andere keer weer in mijn vagina. Of ik moest zijn geslachtsdeel in mijn mond nemen. Dit gebeurde in een bepaalde periode misschien wel ieder weekend.
11. Het proces-verbaal van de politie Zuid-Holland-Zuid, nr. PL1810/04-141437, d.d. 16 december 2004, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (dossierpagina 2,3.5):
als de op 16 december 2004 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [betrokkene 5]:
In de nacht van Oud- op Nieuwjaar was ik op visite bij [verdachte] en [slachtoffer 4]. [Slachtoffer 4] en [verdachte] kregen ruzie met elkaar. Ik zag dat [verdachte] naar de keuken liep en kort daarop terugkwam in de kamer. Ik zag dat hij een fles in zijn hand had. In die fles zat een vloeistof. Ik zag dat [verdachte] een stoel midden in de woonkamer zette. Ik hoorde hem schreeuwen dat [slachtoffer 4] op die stoel moest gaan zitten. Ik zag dat [slachtoffer 4] op die stoel ging zitten. Ik zag toen dat [verdachte] die vloeistof over het hoofd van [slachtoffer 4] gooide. Ik zag toen dat hij een aansteker pakte en deze aandeed. Ik heb gezien dat hij die brandende aansteker op ongeveer 1 meter van haar hield. Ik heb [verdachte] toen horen roepen: "Ik steek je in brand" of iets wat erop lijkt.
12. Het proces-verbaal van de politie Zuid-Holland-Zuid, nr. PL1810/04-141999, d.d. 20 december 2004, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], en een andere bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (dossierpagina 2.3.6):
als de op 20 december 2004 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 6]:
Ik kwam op een gegeven moment op visite bij [slachtoffer 4]. Zij woonde toen in de wijk [A] te [plaats]. Toen ik daar aankwam stond [verdachte] voor de ingang van de deur. Ik ging de woning van [slachtoffer 4] binnen. Ik zag toen dat [slachtoffer 4] op de bank in haar woonkamer zat. Ik zat dat [slachtoffer 4] huilde. Ik heb haar zo vaak gezien met blauwe plekken op haar gezicht, blauwe ogen, bloeduitstortingen over haar lichaam. Ik heb haar ook vaak gezien met hele grote blauwe plekken tussen haar dijen. [Slachtoffer 4] vertelde mij dan dat [verdachte] dit bij haar gedaan had. Ik heb haar vaak gezegd dat ze bij hem weg moest gaan, maar dat durfde zij niet. Ze was bang voor [verdachte]. Ik heb verschillende keren gezien dat [verdachte] [slachtoffer 4] mee naar de slaapkamer trok terwijl wij in de kamer zaten. [Slachtoffer 4] vertelde mij later wat [verdachte] dan deed bij haar. [Verdachte] wilde altijd seks en zij wilde dat niet, maar moest dan toch. Ik was eens op de [c-straat] in de woning van [verdachte]. [Slachtoffer 4] was er ook. Ik zag toen dat [slachtoffer 4] op een gegeven moment uit de slaapkamer kwam met [verdachte]. [Slachtoffer 4] ging toen naar de wc. Uiteindelijk deed ze de deur open en toen zag ik haar op de wc pot zitten. [Slachtoffer 4] had haar ondergoed naar beneden en ik zag dat er allemaal bloed in haar ondergoed zat. [Slachtoffer 4] vertelde mij toen dat [verdachte] haar anaal had genomen en dat ze daar erg door was gaan bloeden. [Slachtoffer 4] vertelde mij dat ze dat nooit wilde, maar [verdachte] had het toch gedaan. De laatste Oud en Nieuw-viering is [slachtoffer 4] nog bij mij thuis geweest. Ik hoorde toen dat [verdachte] [slachtoffer 4] belde op haar mobiele telefoon. Ik ben toen met [slachtoffer 4] meegegaan naar de woning van [verdachte]. [Verdachte] deed de deur open en [slachtoffer 4] ging naar binnen. Ik zag dat [betrokkene 5] bij [verdachte] binnen zat. Ik ben toen naar huis gegaan. De volgende dag vertelde [slachtoffer 4] mij dat ze in de Oud en Nieuw-nacht was overgoten met benzine door [verdachte]. [Verdachte] had toen met een aansteker rond [slachtoffer 4] gelopen."
19. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 maart 2007 gehechte pleitaantekeningen heeft de raadsman aldaar aangevoerd, voor zover hier van belang:
"22. Onder 3 komt de vraag aan de orde of [verdachte] [slachtoffer 4] heeft verkracht. Daarmee ontkomen we niet aan het werpen van een blik op de relatie tussen [verdachte] en [slachtoffer 4]. Voor wat betreft de wijze waarop de seksualiteit tussen beiden gestalte kreeg, lijkt het dat dit er bij tijd en wijle stevig aan toe ging, maar daarover straks meer.
23. [Slachtoffer 4] laat diverse personen de revue passeren welken zouden kunnen verklaren dat [verdachte] haar inderdaad meerdere malen zou hebben verkracht. Bij aandachtige beschouwing valt echter op dat er uitsluitend sprake is van verklaringen welke ingaan op mededelingen welke [slachtoffer 4] aan kennissen of vriendinnen zou hebben gedaan. Kortom: het zijn allen de-auditu verklaringen.
24. Het moge vreemd klinken maar het heeft er inderdaad alle schijn van dat [verdachte] en [slachtoffer 4] in hun ogen een normale relatie hadden. Hiervoor wordt verwezen naar een verklaring van de dochter van [slachtoffer 4] welke opmerkt dat [slachtoffer 4] het heel gewoon vond als [verdachte] naakt door huis liep, zelfs als er visite was. [Slachtoffer 4] vond het klaarblijkelijk ook een volslagen normale zaak om tijdens het verblijf van de visite de liefde met [verdachte] te bedrijven in de naast gelegen slaapkamer. Als u al van oordeel mocht zijn dat hier sprake is van ongewenste seks, dus een verkrachting, moet worden geconstateerd dat het gedrag van [slachtoffer 4] terzake op zijn minst als culpa in causa heeft te gelden.
25. De vraag waar uw Hof zich derhalve voor gesteld moet zien is de vraag of het voor [verdachte] op enig moment kenbaar moet zijn geweest dat het handelen door [slachtoffer 4] als ongewenst werd aangemerkt. Ook deze vraag is niet met een eenduidig 'ja' te beantwoorden. De seksuele handelingen welke [slachtoffer 4] en [verdachte] met elkaar plachten te verrichten gingen er, zoals al eerder gezegd, tamelijk ruig aan toe, echter dit houdt nog niet in dat er sprake zou zijn van ongewenste seks. Gelet op het feit dat [slachtoffer 4] aangaf zeer veel behoefte te hebben aan seks met [verdachte], is de verdediging dan ook van mening dat dit niet als verkrachting kan worden aangemerkt. Het is tekenend dat [slachtoffer 4] pas aangifte doet, nadat [verdachte] vastzit. Zij geeft vervolgens aan zich bedrogen te voelen vanwege het feit dat [verdachte] meerdere dames het hof maakt en is zeer gegriefd wegens de verdenking van misbruik van minderjarigen.
26. Ook ten aanzien van de verklaringen van [slachtoffer 4] kan worden opgemerkt dat deze op zijn minst dubieus zijn. Immers verklaart zij in het dossier op pagina 2.3.2 dat zij eigenlijk nooit anale seks wenste. Echter verklaart zij op andere bladzijden in hetzelfde dossier dat zij wel anale seks wenste. Haar verklaring dat zij dus eigenlijk nooit op die wijze seks wenste, is dan ook niet geloofwaardig. Bij ruige anale seks moet men ook niet verbaasd zijn over beschadigingen bij de anus. Hetzelfde heeft immers te gelden wanneer iemand zich vrijwillig onderwerpt aan SM. In dat geval is er geen sprake van mishandeling maar van een bepaalde vorm van pijnlijke lustbevrediging.
27. Hetzelfde geldt voor de vermeende miskramen welke [slachtoffer 4] zou hebben gehad door het seksueel gedrag van [verdachte]. Hiervoor bevindt zich in het dossier geen enkele aanwijzing. Er is weliswaar sprake van enige menstruatieklachten maar hieruit kan niet worden geconcludeerd dat zij een miskraam zou hebben gehad door toedoen van [verdachte]. Uit de hand geschreven verklaring van de huisarts op pagina 2.3.2 sub D wordt uitsluitend gesproken over een spontane abortus. Hierover valt medisch niets meer met zekerheid te stellen en kan niet gelden als wettig en overtuigend bewijs. Het is echter wel een sfeertekening in het nadeel van [verdachte]."
20. Voor zoveel hetgeen is aangevoerd bezwaarlijk anders zou kunnen worden aangemerkt dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359 lid 2 Sv, vindt het zijn weerlegging in de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen.(3) Uit die bewijsmiddelen kan immers zonder meer worden afgeleid dat, anders dan is aangevoerd door de raadsman, van vrijwilligheid aan de zijde van het slachtoffer geen sprake was.
21. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
22. Het vierde middel klaagt dat het onder 4 bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid
23. Volgens de toelichting op het middel kan het bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid omdat van de in de bijlage met bewijsmiddelen opgenomen bewijsmiddelen, enkel bewijsmiddel 1 ziet op feit 4.
24. De zich in het dossier bevindende Bijlage inhoudende bewijsmiddelen bevat, naast het in het middel genoemde bewijsmiddel 1 op pagina, op pagina 7 en 8 nog drie bewijsmiddelen (bewijsmiddel 13 tot en met 15) die zien op feit 4.
25. Het middel faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag.
26. Het vijfde middel klaagt dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden nu de inzending van de stukken naar de Hoge Raad na het instellen van beroep in cassatie langer heeft geduurd dan acht maanden.
27. De verdachte heeft op 3 april 2007 beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel zijn deze op 25 februari 2008 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn is overschreden. Gelet op de mate van overschrijding van die termijn moet de straf dus worden verminderd.
28. Ambtshalve wijs ik voorts op het volgende. Verdachte - die ten tijde van de aanzegging in verband met deze zaak in voorlopige hechtenis verbleef - heeft (dus) op 3 april 2007 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat sedertdien meer dan 16 maanden zijn verstreken. Dat brengt eveneens mee dat in cassatie de redelijke termijn is overschreden, zodat gelet op de te verwachten mate van overschrijding van de termijn van zestien maanden ook om deze reden de straf moet worden verminderd.
29. Het middel slaagt.
30. Het eerste tot en met het vierde middel kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering
31. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
32. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Vgl. HR 11 april 2006, NJ 2006, 393, rov. 3.7.1.
2 Vgl. HR 11 april 2006, NJ 2006, 393, rov. 3.8.1.
3 Vgl. HR 11 april 2006, NJ 2006, 393, rov. 3.8.2. (i).