HR, 18-11-2008, nr. 07/12071
ECLI:NL:HR:2008:BG4432
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
18-11-2008
- Zaaknummer
07/12071
- LJN
BG4432
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BG4432, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑11‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BG4432
ECLI:NL:HR:2008:BG4432, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑11‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BG4432
Beroepschrift, Hoge Raad, 24‑04‑2008
- Vindplaatsen
NJ 2009, 118 met annotatie van J.M. Reijntjes
Conclusie 18‑11‑2008
Inhoudsindicatie
359.2 Sv. T.a.v. de getuigenverklaring van de aangeefster heeft het Hof hetgeen is aangevoerd kennelijk niet opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Dat oordeel is onjuist noch onbegrijpelijk. Het standpunt dat niet duidelijk is wie de beschadiging van de ruit heeft veroorzaakt vindt zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen. Hoewel het Hof geen bijzondere bewijsoverweging heeft opgenomen t.a.v. het opzet, was het Hof kennelijk van oordeel dat sprake was van voorwaardelijk opzet op de vernieling van de ruit. Dit levert geen strijd op met de voor het bewijs gebezigde verklaring van verdachte dat de ruit “per ongeluk” stuk is gegaan. CAG: anders.
Nr. 07/12071
Mr Fokkens
Zitting: 16 september 2008
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, heeft verdachte bij arrest van 24 mei 2007 wegens 1 subsidiair "mishandeling", 2. "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht", 3. "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, 4. "overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994, 5. "overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994, 6. "overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en 7. "overtreding van artikel 162, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een werkstraf voor de duur van tachtig uren. Voorts heeft het Hof ter zake van feit 4 een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden opgelegd en ter zake van feit 5 een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden.
2. Tegen deze uitspraak heeft verdachte cassatieberoep doen instellen.
3. Namens verdachte heeft mr R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, vier middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel klaagt dat de inzendtermijn in cassatie is overschreden. Namens verdachte is op 4 juni 2007 cassatieberoep ingesteld. De stukken van het geding zijn op 20 februari 2008 binnengekomen. Dat levert een overschrijding van de inzendtermijn op met ruim twee weken. Deze klacht behoeft niet te leiden tot strafvermindering en kan onbesproken blijven indien de Hoge Raad conform de onderhavige conclusie het arrest zal vernietigen (HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358, r.o. 3.6.2.en 3.5.3.)
5. Het tweede middel klaagt dat het Hof in de aanvulling op het verkorte arrest de eerdere vrijspraak van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde "waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden" heeft hersteld in een bewezenverklaring. De klacht is op zich gegrond maar behoeft niet tot cassatie te leiden. De bewezenverklaring houdt namelijk - voor zover van belang - in dat verdachte opzettelijk mishandelend een persoon in het gezicht en tegen de rug heeft geslagen en vervolgens heeft beetgepakt en meegesleurd, waarbij deze persoon ten val is gekomen. In het woord mishandelend ligt opgesloten dat de aan de persoon aangedane feitelijkheden pijn of letsel hebben veroorzaakt (HR 21 oktober 1935, NJ 1936, 125). Dit impliceert dat het Hof ook zonder het herstel van een misslag in de aanvulling het bewezenverklaarde, zoals in het verkorte arrest is gedaan, heeft kunnen kwalificeren als mishandeling (HR 2 december 2003, NJ 2004, 119).
6. Het tweede middel slaagt niet en kan met de in art. 81 RO bedoelde motivering worden afgedaan.
7. Het derde middel klaagt dat in strijd met art. 359 lid 2 Sv is verzuimd te responderen op het verweer dat verdachte de onder 2 bewezenverklaarde bedreiging niet heeft gepleegd, nu het verweer ondersteuning vindt in de verklaring die het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd.
8. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het slachtoffer als getuige uitvoerig en gemotiveerd verklaard dat verdachte haar niet met de door hem gebruikte honkbalknuppel heeft bedreigd en dat een andersluidende verklaring van haar ten onrechte in een voor het bewijs gebezigd proces-verbaal van politie is opgenomen.
Blijkens de overgelegde pleitnota heeft de raadsvrouw in dit verband het volgende aangevoerd:
"(..) Wel erkent hij dat hij met een honkbalknuppel gezwaaid heeft en daarbij meubels heeft vernield. Ook [slachtoffer 1] heeft dat vandaag verklaard. [Verdachte] ontkent dat hij de honkbalknuppel naast het hoofd van [slachtoffer 1] gehouden dan wel in haar richting gezwaaid heeft onder uiting van dreigende taal na haar toe. [Slachtoffer 1] heeft daarover ook niet verklaard.
( • • )
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde verzoek ik u cliënt vrij te spreken: het verhaal bij de politie afgelegd door [slachtoffer 1] staat haaks op de verklaring van [verdachte] dat weer ondersteund wordt door de verklaring die [slachtoffer 1] vandaag heeft afgelegd."
9. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw daar nog het volgende aan toegevoegd:
"[Slachtoffer 1] is duidelijk geweest in haar verzoek om verdachte niet verder te vervolgen. U moet geloven dat haar huidige verhaal absoluut de waarheid is. Bij de eerste verklaring die mevrouw gaf over de knuppel was zij heftig geëmotioneerd en heeft zij zomaar een handtekening onder de aantekeningen gezet."
10. Hetgeen hiervoor onder 8. en 9. is weergegeven behelst mede in het licht van de verklaringen die getuige [slachtoffer 1] ter terechtzitting heeft afgelegd een standpunt dat duidelijk door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het spitst zich in feite toe op de betrouwbaarheid van de voor het bewijs gebezigde verklaring van het slachtoffer tegenover de politie. Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken, maar heeft in strijd met art. 359 lid 2 Sv niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359 lid 8 Sv nietigheid tot gevolg. Zie voor een vergelijkbaar geval het in de toelichting op het middel genoemde HR 14 november 2006, NJ 2006, 632.
11. Het middel slaagt.
12. Het vierde middel klaagt dat uit de gebruikte bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte opzettelijk de ruit van een schuurdeur heeft vernield, zoals bewezen is verklaard en dat het Hof ten onrechte voor het bewijs heeft gebezigd een procesverbaal inhoudende de verklaring van verdachte: "De ruit is per ongeluk stuk gegaan".
13. Het Hof heeft bewezen verklaard dat verdachte opzettelijk een raam in een schuurdeur heeft vernield. Voor dat opzettelijk vernielen kan, zoals het middel met juistheid stelt, niet redengevend zijn de tot het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte, voor zover inhoudende:
"Mijn vrouw is naar de buurvrouw gevlucht. De ruit is per ongeluk stuk gegaan. Mijn vrouw wilde de deur sluiten en ik wilde de deur openen. Daardoor is de ruit kapot gegaan."
14. ook overigens kan uit de gebezigde bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat verdachte de desbetreffende ruit opzettelijk heeft vernield. De bewezenverklaring is in zoverre niet naar de eis van de wet met redenen omkleed.
15. Het middel slaagt.
16. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het betreft de onder 2 en 3 tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten, alsmede de strafoplegging, met terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 18‑11‑2008
Inhoudsindicatie
359.2 Sv. T.a.v. de getuigenverklaring van de aangeefster heeft het Hof hetgeen is aangevoerd kennelijk niet opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Dat oordeel is onjuist noch onbegrijpelijk. Het standpunt dat niet duidelijk is wie de beschadiging van de ruit heeft veroorzaakt vindt zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen. Hoewel het Hof geen bijzondere bewijsoverweging heeft opgenomen t.a.v. het opzet, was het Hof kennelijk van oordeel dat sprake was van voorwaardelijk opzet op de vernieling van de ruit. Dit levert geen strijd op met de voor het bewijs gebezigde verklaring van verdachte dat de ruit “per ongeluk” stuk is gegaan. CAG: anders.
18 november 2008
Strafkamer
nr. 07/12071
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 24 mei 2007, nummer 24/000972-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de onder 2 en 3 tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten en wat betreft de strafoplegging, met terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
2.2. Het middel is gegrond. Gelet op de aan de verdachte opgelegde straf en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt omtrent de betrouwbaarheid van de op 14 oktober 2005 afgelegde verklaring van [slachtoffer 1].
4.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 14 oktober 2005 in de gemeente Almere [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft de verdachte opzettelijk dreigend
- een honkbalknuppel gepakt en
- voornoemde honkbalknuppel naast het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] gehouden en
- met voornoemde honkbalknuppel bewegingen gemaakt in de richting van het gelaat van voornoemde [slachtoffer 1] en
- met voornoemde honkbalknuppel op meubilair geslagen
- en daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak je dood." en "Ik sla je dood."
4.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De raadsvrouw voert het woord ter verdediging aan de hand van een door haar aan het hof overgelegde pleitnota, welke pleitnota aan dit proces-verbaal is gehecht en als hier ingelast en herhaald dient te worden beschouwd. De raadsvrouw voert tevens - zakelijk weergegeven - aan:
[Slachtoffer 1] is duidelijk geweest in haar verzoek om verdachte niet verder te vervolgen. U moet geloven dat haar huidige verhaal absoluut de waarheid is. Bij de eerste verklaring die mevrouw gaf over de knuppel was zij heftig geëmotioneerd en heeft zij zomaar een handtekening onder de aantekeningen gezet."
De pleitnota houdt, voor zover hier van belang, in:
"Feit 2
Wel erkent hij dat hij met een honkbalknuppel gezwaaid heeft en daarbij meubels heeft vernield. Ook [slachtoffer 1] heeft dat vandaag verklaard. [Verdachte] ontkent dat hij de honkbalknuppel naast het hoofd van [slachtoffer 1] gehouden dan wel in haar richting gezwaaid heeft onder uiting van dreigende taal naar haar toe. [Slachtoffer 1] heeft daarover hier ook verklaard.
(...)
Conclusie feiten 1 en 2
(...)
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde verzoek ik u cliënt vrij te spreken; het verhaal bij de politie afgelegd door [slachtoffer 1] staat haaks op de verklaring van [verdachte] dat weer ondersteund wordt door de verklaring die [slachtoffer 1] vandaag heeft afgelegd."
4.4. Hetgeen hiervoor is weergegeven heeft het hof kennelijk niet opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
4.5. Het middel faalt.
5. Beoordeling van het vierde middel
5.1. Het middel bevat de klachten (i) dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt omtrent het ontbreken van opzet bij de verdachte tot vernieling van de ruit van de schuurdeur en (ii) dat uit de gebezigde bewijsmiddelen het bewezenverklaarde opzet niet kan volgen, in het bijzonder niet nu het Hof de verklaring van de verdachte voor het bewijs heeft gebruikt voor zover deze inhoudt dat de ruit "per ongeluk" stuk is gegaan.
5.2. Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:
"hij op 14 oktober 2005 in de gemeente Almere opzettelijk en wederrechtelijk een raam van een schuurdeur, toebehorende aan de Groene Stad, heeft vernield, immers heeft hij, verdachte, aan een schuurdeur waarin voornoemd raam bevestigd was getrokken en geduwd ten gevolge waarvan voornoemd raam kapot ging."
5.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als de op 14 oktober 2005 afgelegde verklaring van [slachtoffer 1]:
"Op vrijdag 14 oktober 2005 kreeg ik in mijn woning aan [a-straat 1] te [woonplaats] ruzie met mijn vriend [verdachte]. Ik ben een keer of 10 in zowel mijn gezicht als op mijn rug door [verdachte] geslagen. Als gevolg daarvan voelde ik pijn in mijn gezicht en heb ik een gezwollen en pijnlijke rug. Ik zag dat [verdachte] vervolgens een honkbalknuppel pakte. Ik zag dat hij de honkbalknuppel naast mijn hoofd hield. Ik hoorde hem zeggen: "Ik maak je dood" en "Ik sla je dood". Tevens maakte [verdachte] dreigende bewegingen naar mijn gelaat alsof hij mij zou gaan slaan met de honkbalknuppel."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als de op 16 oktober 2005 afgelegde verklaring van [slachtoffer 1]:
"Ik ben vervolgens naar de buurvrouw gerend. Ik ben daar de woning ingerend en heb geprobeerd de deur dicht te trekken. Dit lukte niet omdat [verdachte] de deur probeerde open te trekken. Door het trekken ging het raam kapot. Ik werd vervolgens door [verdachte] vastgepakt en weggetrokken naar ons huis. Hij heeft mij meegesleurd naar onze eigen tuin. In de tuin ben ik gevallen. Ik lag op de grond en had heel veel pijn."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1]:
"Op 14 oktober 2005 omstreeks 16.05 uur kregen de collega's [verbalisant 2 en 3] de melding van relationeel geweld aan [a-straat 1] te [woonplaats]. Aldaar troffen de collega's een vrouw die aan het huilen was en een gezwollen lip had. Zij vertelde dat zij zojuist geslagen was door haar vriend [verdachte]."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik ben namens de benadeelde Groene Stad gerechtigd tot het doen van aangifte. Op 14 oktober 2005 zag ik de buurvrouw van [a-straat 1] te [woonplaats] in mijn schuur staan. Ik zag dat de buurvrouw de deur achter zich had dichtgetrokken en zag dat de buurman de schuurdeur opendeed. Hierbij werd een ruit vernield. Ik zag dat de buurman de buurvrouw vastpakte en haar uit de schuur trok. Ik zag dat de buurvrouw buiten voor de schuur op de grond viel. Ik zag dat het de buurman lukte de buurvrouw op de been te krijgen. Ik zag dat de buurvrouw in de richting van hun woning werd gesleurd."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"Op vrijdag, ik denk midden oktober 2005, zag ik een man en een vrouw uit de tuin bij de woning [a-straat 2] te [woonplaats] komen. Ik zag dat de man de vrouw stevig vast hield. Ik zag dat de vrouw de andere kant op wilde gaan maar dat de man haar toch meetrok in tegenovergestelde richting. Ik zag dat de man de vrouw waarschijnlijk hun woning twee tuinen verderop binnensleurde."
f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik woon op het adres [a-straat 1] te [woonplaats] met [slachtoffer 1]. Zij is nog niet officieel mijn vrouw, maar voor mij wel. Ik was samen met haar op vrijdag 14 oktober 2005 thuis. De ruzie speelde zich 's middags af. U laat mij een honkbalknuppel kleur groen zien. Deze is van thuis. Deze honkbalknuppel is van ons beiden. Ik heb de honkbalknuppel gepakt. Ik heb ermee op een meubel geslagen.
Mijn vrouw is naar de buurvrouw gevlucht. De ruit is per ongeluk stuk gegaan. Mijn vrouw wilde de deur sluiten en ik wilde de deur openen. Daardoor is de ruit kapot gegaan."
5.4. De hiervoor onder 4.3 bedoelde pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van dit middel van belang, in:
"Feit 3
Toen [slachtoffer 1] de straat op ging, is meneer haar achterna gerend naar het huis van de buren. Er is een korte schermutseling ontstaan bij het open en dicht doen van de deur van de schuur van de woning. Er is toen per ongeluk een ruit kapot gegaan. De een trok en de ander duwde aan de deur. Cliënt heeft nooit de bedoeling gehad om het betreffende ruit te vernielen. Zowel zij als [slachtoffer 1] zijn verantwoordelijk voor het stuk gaan van het raampje. Beiden verklaren daar over gelijk. Ze zijn beiden naderhand naar de buren gegaan om excuses aan te bieden en de schade te vergoeden. Beiden ervaren het als niet terecht dat de vernieling alleen voor rekening van [verdachte] kan komen. Het is de vraag of de ruit stuk is gegaan door of het trekken van [slachtoffer 1] of het duwen door [verdachte].
(...)
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde verzoek ik u eveneens [verdachte] vrij te spreken nu niet duidelijk is of de beschadiging van het raam door hem dan wel door [slachtoffer 1] veroorzaakt is."
5.5. Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen - in het bijzonder uit de onder b en onder d weergegeven verklaringen - is af te leiden dat de ruit van de schuurdeur kapot is gegaan als gevolg van het trekken aan de deur van de schuur door de verdachte, in welke schuur het kort daarvoor door hem mishandelde slachtoffer haar toevlucht had gezocht die trachtte de deur van de schuur gesloten te houden. Aldus bevat de uitspraak voldoende gegevens waarin de nadere motivering ligt besloten aangaande het niet aanvaarden door het Hof van het onder 5.4 weergegeven standpunt dat niet duidelijk is of de beschadiging van de ruit door de verdachte of door [slachtoffer 1] is veroorzaakt (vgl. HR 11 april 2006, LJN AU9130, rov. 3.8.2.(i)). Daarom faalt de eerste klacht van het middel.
5.6. Hoewel het Hof dienaangaande geen bijzondere bewijsoverweging in zijn arrest heeft opgenomen, was het kennelijk van oordeel dat sprake was van voorwaardelijk opzet, nu de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de ruit van de schuurdeur als gevolg van zijn hiervoor onder 5.5 bedoelde handelen kapot zou gaan. Dat oordeel getuigt niet van een verkeerde rechtsopvatting. Het is evenmin onbegrijpelijk, ook niet in het licht van de hiervoor onder f tot het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte voor zover deze inhoudt dat de ruit "per ongeluk" stuk is gegaan. Het Hof heeft de verklaring van de verdachte in zoverre kennelijk aldus verstaan dat hij daarmee tot uitdrukking heeft gebracht dat het niet zijn bedoeling was de ruit te vernielen. Dat strijdt niet met het oordeel van het Hof dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de ruit kapot zou gaan als gevolg van zijn handelen, zodat het bezigen van dit deel van de verklaring van de verdachte aan een behoorlijke motivering van de bewezenverklaring niet in de weg staat.
5.7. Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 18 november 2008.
Beroepschrift 24‑04‑2008
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Postbus 20303
2500 EH 's‑Gravenhage
CASSATIESCHRIFTUUR
INZAKE:
Inzake | : | [verdachte]/cassatie |
Griffienr | : | S 07/12071 |
Betekening aanzegging d.d. | : | 3 maart 2008 |
Mijn ref | : | RJB/ls 4337-07/2 |
Edelhoogachtbare Heren, Vrouwen,
Ondergetekende, als daartoe door de verdachte bijzonder gevolmachtigd, mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [verdachte], wonende te [woonplaats], ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof te Arnhem d.d. 24 mei 2007, en alle door het Hof ter terechtzitting genomen beslissingen.
In genoemd arrest heeft het Hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk en tot een werkstraf voor de duur van 80 uren. Daarnaast heeft het Hof de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ontzegd voor de duur van 6 maanden en voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk.
Als gronden van cassatie heeft ondergetekende de eer voor te dragen:
Middel I
Op 4 juni 2007 is namens verdachte beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof. Het Hof heeft het verkorte arrest niet tijdig, binnen de door de wet gestelde termijn, met de bewijsmiddelen aangevuld. De Hoge Raad heeft de stukken niet binnen acht maanden na het instellen van beroep in cassatie ontvangen, zodat de berechting van verdachte niet plaatsvindt binnen de redelijke termijn.
Toelichting
1.1
Tot de stukken behoort een akte rechtsmiddel, waaruit blijkt dat mr. G. Kaaij, advocaat te Leeuwarden, op 4 juni 2007 beroep in cassatie heeft ingesteld tegen het arrest van het Gerechtshof te Arnhem d.d. 24 mei 2007. Aan het arrest is gehecht een aanvulling, inhoudende de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, welke aanvulling op 4 februari 2008 door de Voorzitter is ondertekend. Dit houdt in dat het arrest niet binnen de door de wet gestelde termijn met de bewijsmiddelen is aangevuld. Hoewel op dit verzuim geen nietigheid is gesteld, houdt dit wel in dat de Hoge Raad de stukken niet tijdig, te weten binnen acht maanden na het instellen van beroep in cassatie, ter griffie heeft ontvangen. De Hoge Raad heeft de stukken van het geding immers pas op 20 februari 2008 ontvangen. Op grond van deze omstandigheid vindt de berechting van verdachte niet plaats binnen de redelijke termijn (zie in dit verband H.R. 3 oktober 2000, NJ 2000, 721, m.nt. JdH).
1.2
Het hierbovenstaande houdt in dat het Hof, waarnaar deze zaak verwezen zal dienen te worden in verband met de hieronderstaande middelen, met de overschrijding van de redelijke termijn bij de berechting rekening zal dienen te houden, althans dat de Hoge Raad zelf de straf zal dienen te matigen.
Middel II
In het (verkorte) arrest van 24 mei 2007 heeft het Hof het onder 1 subsidiair deels bewezen verklaard, in dier voege dat het Hof bewezen heeft verklaard dat (kort zakelijk weergegeven) verdachte op 14 oktober 2005 in de gemeente Almere opzettelijk mishandeld een persoon meermalen heeft geslagen. In het verkorte arrest heeft het Hof niet bewezen verklaard dat ten gevolge van deze slagen het slachtoffer letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden. Ten onrechte heeft het Hof in de aanvulling, inhoudende de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, overwogen dat het Hof abusievelijk — als gevolg van een kennelijke misslag — in de aan het arrest gehechte, uitgestreepte tenlastelegging de zinsnede ‘waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden’ geheel weggestreept, zodat het Hof deze misslag in de aanvulling stelt te herstellen.
Toelichting
2.1
In het arrest heeft het Hof het onder 1 van de tenlastelegging ten laste gelegde deels bewezen verklaard, in dier voege dat het Hof bewezen heeft verklaard, dat:
‘hij op 14 oktober 2005 in de gemeente Almere opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), meermalen,
- —
in de woning, gelegen aan het [a-straat 1] in het gezicht en tegen de rug heeft geslagen en
- —
vervolgens in de tuin en schuur van een woning gelegen aan het [a-straat 2] heeft beetgepakt en vastgehouden en
- —
vervolgens heeft meegesleurd in de richting van voornoemde woning gelegen aan het [a-straat 1], waardoor voornoemde [slachtoffer 1] ten val is gekomen.’
2.2
In de betreffende bewezenverklaring is onder meer doorgestreept de zinsnede: ‘waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden’.
2.3
In het arrest heeft het Hof nog vermeld:
‘Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 subsidiair, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.’
2.4
In de aanvulling, inhoudende de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, is nog vermeld:
‘Nadere bewijsmotivering met betrekking tot feit 1 subsidiair
Abusievelijk heeft het hof — als gevolg van een kennelijke misslag — in de aan het arrest gehechte, uitgestreepte tenlastelegging de zinsnede ‘waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden’ geheel weggestreept. Het hof herstelt deze misslag en acht ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde op grond van de gebezigde bewijsmiddelen bewezen dat:
‘hij op 14 oktober 2005 in de gemeente Almere opzettelijk mishandeld een persoon (te weten [slachtoffer 1]), meermalen,
- —
in de woning, gelegen aan het [a-straat 1] in het gezicht en tegen de rug, heeft geslagen en
- —
vervolgens in de tuin en schuur van een woning gelegen aan het [a-straat 2] heeft beetgepakt en vastgehouden en
- —
vervolgens heeft meegesleurd in de richting van voornoemde woning gelegen aan het [a-straat 1], waardoor voornoemde [slachtoffer 1] ten val is gekomen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.’
2.5
Door aldus te oordelen heeft het Hof miskend dat het het Hof niet vrijstaat in de aanvulling op het verkorte arrest alsnog onderdelen van de tenlastelegging bewezen te verklaren waarvan in het verkorte arrest is vrijgesproken (zie in dit verband H.R. 2 december 2003, NJ 2004, 119). Gelet hierop is het arrest niet naar behoren met redenen omkleed.
Middel III
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de artt. 359 lid 2 en 415 Sv., en wel om het navolgende;
Onder feit 2 van de tenlastelegging is verdachte ten laste gelegd dat hij (kort zakelijk weergegeven) op 14 oktober 2005 in de gemeente Almere [slachtoffer 1] heeft bedreigd door opzettelijk dreigend een honkbalknuppel naast het hoofd van deze [slachtoffer 1] te houden; bewegingen te maken in de richting van het gelaat en daarbij [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: ‘ik maak je dood’ en/of ‘ik sla je dood’. Ter zitting in hoger beroep d.d. 10 mei 2007 is voornoemde [slachtoffer 1] als getuige gehoord, waarin zij heeft verklaard niet door verdachte te zijn bedreigd. Door de raadsvrouwe van verdachte is ter zitting in hoger beroep het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt naar voren gebracht dat verdachte ontkent dat hij [slachtoffer 1] zou hebben bedreigd en dat [slachtoffer 1] zulks ook ter zitting heeft verklaard. Desondanks heeft het Hof bewezen verklaard dat verdachte [slachtoffer 1] (kort zakelijk weergegeven) heeft bedreigd door (o.m.) de knuppel naast haar hoofd te houden; met de knuppel bewegingen te maken in de richting van het gelaat en daarbij dreigend te zeggen: ‘Ik maak je dood’, en ‘Ik sla je dood’, zonder te responderen op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt. Het arrest danwel de bewezenverklaring is niet naar behoren met redenen omkleed.
Toelichting
3.1
Onder feit 2 van de tenlastelegging is verdachte ten laste gelegd, dat:
‘hij op of omstreeks 14 oktober 2005 in de gemeente Almere [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- —
een (honkbal)knuppel gepakt en/of
- —
voornoemde (honkbal)knuppel naast het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] gehouden en/of
- —
met voornoemde (honkbal)knuppel (zwaai)bewegingen gemaakt in de richting van het gelaat, in een geval het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 1] en/of
- —
met voornoemde (honkbal)knuppel op meubilair, in ieder geval een voorwerp, geslagen
- —
en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd: ‘Ik maak je dood.’ en/of ‘Ik sla je dood.’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.’
3.2
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 10 mei 2007 is [slachtoffer 1] als getuige gehoord. In het proces-verbaal van de terechtzitting is onder meer gerelateerd:
‘Mijn man heeft met een honkbalknuppel een kastje op onze slaapkamer kapot gemaakt. Hij heeft mij niet echt met de knuppel bedreigd. De verklaring die in het dossier zit klopt niet. Ik heb telefonisch contact gehad met de politie, omdat ik het niet eens was met de verklaring. Ik heb deze verklaring dan ook niet ondertekend.
( )
Mijn man heeft niet gericht met de knuppel naar mij gedreigd. Ik was bang toen hij de knuppel pakte, omdat ik niet wist wat er zou gaan gebeuren. Op het moment dat ik de verklaring aflegde was ik overstuur en boos. Ik heb destijds ook niet gezegd dat ik mijn man ook heb geslagen.
( )
In de tijd dat ik de verklaring heb afgelegd was ik boos en overstuur. De politie heeft de verklaring opgeschreven, niet ik. Ik spreek nu de waarheid.
( )
Op het bureau heb ik niet de aantekeningen gezien die ze bij ons thuis hebben gemaakt. Ik was erg verrast toen ik ze las. Ik kan mij niet herinneren dat het gegaan is zoals daarin staat beschreven. Zoals ik het nu zie is de situatie te veel aangezet. Dit heeft gelegen aan de emoties waaronder ik de verklaring heb afgelegd.’
3.3
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt voorts dat de verdachte aldaar ontkend heeft zich schuldig te hebben gemaakt aan de ten laste gelegde bedreiging.
3.4
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is voorts gerelateerd dat mr. H.M.A.W. Erven, advocaat te Almere, de raadsvrouwe die de verdachte ter zitting als raadsvrouwe heeft bijgestaan, overeenkomstig de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota het woord heeft gevoerd. In de betreffende pleitnota is onder meer vermeld:
‘Feit 2
Wel erkent hij dat hij met de honkbalknuppel gezwaaid heeft en daarbij meubels vernield. Ook [slachtoffer 1] heeft dat vandaag verklaard. [verdachte] ontkent dat hij de honkbalknuppel naast het hoofd van [slachtoffer 1] gehouden dan wel in haar richting gezwaaid heeft onder uiting van dreigende taal na haar toe. [slachtoffer 1] heeft daarover hier ook verklaard.’
3.5
In het proces-verbaal van de terechtzitting is voorts nog als opmerking van de raadsvrouwe gerelateerd:
‘Mevrouw [slachtoffer 1] is duidelijk geweest in haar verzoek om verdachte niet verder te vervolgen. U moet geloven dat haar huidige verhaal absoluut de waarheid is. Bij de eerste verklaring die mevrouw gaf over de knuppel was zij heftig geëmotioneerd en heeft hij zomaar een handtekening onder de aantekeningen gezet.’
3.6
In het arrest heeft het Hof het onder feit 2 ten laste gelegde (deels) bewezen verklaard. Zo heeft het Hof bewezen verklaard, dat:
‘hij op 14 oktober 2005 in de gemeente Almere [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- —
een honkbalknuppel gepakt en
- —
voornoemde honkbalknuppel naast het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] gehouden en
- —
met voornoemde honkbalknuppel bewegingen gemaakt in de richting van het gelaat van voornoemde [slachtoffer 1] en
- —
met voornoemde honkbalknuppel op meubilair geslagen
- —
en daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd: ‘Ik maak je dood.’ en ‘Ik sla je dood.’
3.7
Het door de raadsvrouwe ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebrachte kan bezwaarlijk anders worden begrepen als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van artikel 359 lid 2 Sv. Nu in het arrest het Hof het ten laste gelegde bewezen heeft verklaard, en daarbij onder meer de door [slachtoffer 1] bij de politie afgelegde verklaring voor het bewijs heeft gebezigd, zonder in te gaan op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de raadsvrouwe van de verdachte, heeft het Hof het arrest en/of de bewezenverklaring niet naar behoren met redenen omkleed (zie in dit verband onder meer H.R. 14 november 2006, NJ 2006, 632).
Middel IV
Ten onrechte heeft het Hof het onder feit 3 ten laste gelegde bewezen verklaard, in dier voege dat het Hof ten onrechte bewezen heeft verklaard dat verdachte (kort zakelijk weergegeven) op 14 oktober 2005 in de gemeente Almere opzettelijk en wederrechtelijk een raam heeft vernield nu het bewezen verklaarde niet uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, althans heeft het Hof ten onrechte ten behoeve van de bewezenverklaring als bewijsmiddel gebezigd de door de verdachte bij de politie afgelegde verklaring, inhoudende (voorzover in dit kader van belang): ‘De ruit is per ongeluk stuk gegaan’. De bewezenverklaring is onvoldoende met redenen omkleed.
Toelichting
4.1
Aan verdachte is onder feit 3 van de tenlastelegging ten laste gelegd, dat:
‘hij op of omstreeks 14 oktober 2005 in de gemeente Almere opzettelijk en wederrechtelijk een raam (van een schuurdeur), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 1] en/of de Groene Stad, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, immers heeft hij, verdachte, meermalen, in ieder geval éénmaal, (met kracht) aan een schuurdeur (waarin voornoemd raam bevestigd is/was) getrokken en/of geduwd en/of getrapt en/of geschopt ten gevolge waarvan voornoemd raam kapot ging.’
4.2
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de verdachte onder meer verklaard:
‘Ze ging naar het schuurtje van de buurvrouw. Ik wilde de deur van dit schuurtje open hebben en zij wilde hem dicht hebben. Hierdoor is de ruit kapot gegaan.’
4.3
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is onder meer gerelateerd dat mr. H.M.A.W. Erven, advocaat te Almere, de raadsvrouwe die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep als raadsvrouwe heeft bijgestaan, het woord ter verdediging heeft gevoerd conform de aan het proces-verbaal van de terechtzitting gehechte pleitnota. In de betreffende pleitnota is onder meer vermeld:
‘Feit 3
Toen [slachtoffer 1] de straat opging, is meneer haar achterna gerend naar het huis van de buren. Er is een korte schermutseling ontstaan bij het open en dicht doen van de deur van de schuur van de woning. Er is toen per ongeluk een ruit kapot gegaan. De een trok en de ander duwde aan de deur. Cliënt heeft nooit de bedoeling gehad om het betreffende ruit te vernielen. Zowel zij als [slachtoffer 1] zijn verantwoordelijk voor het stuk gaan van het raampje. Beiden verklaren daar over gelijk. Ze zijn beiden naderhand naar de buren gegaan om excuses aan te bieden en de schade te vergoeden. Beiden ervaren het als niet terecht dat de vernieling alleen voor rekening van [verdachte] kan komen. Het is de vraag of de ruit stuk is gegaan door of het trekken van [slachtoffer 1] of het duwen door [verdachte].’
4.4
In het arrest heeft het Hof het onder feit 3 ten laste gelegde (deels) bewezen verklaard, in dier voege dat het Hof bewezen heeft verklaard, dat:
‘hij op 14 oktober 2005 in de gemeente Almere opzettelijk en wederrechtelijk een raam van een schuurdeur, toebehorende aan de Groene Stad heeft vernield, immers heeft hij, verdachte, aan een schuurdeur waarin voornoemd raam bevestigd was getrokken en geduwd ten gevolge waarvan voornoemd raam kapot ging.’
4.5
Ten behoeve van de bewezenverklaring heeft het Hof een aantal bewijsmiddelen gebezigd, waaronder (bewijsmiddel 1.6) de door de verdachte bij een verbalisant afgelegde verklaring, inhoudende (voorzover in dit kader van belang):
‘Mijn vrouw is naar de buurvrouw gevlucht. De ruit is per ongeluk stuk gegaan. Mijn vrouw wilde de deur sluiten en ik wilde de deur openen. Daardoor is de ruit kapot gegaan.’
4.6
Uit de overige door het Hof gebezigde bewijsmiddelen volgt niet dat verdachte opzettelijk de betreffende ruit zou hebben vernield. Nu het Hof blijkens de door het Hof voor het bewijs gebezigde verklaring van verdachte heeft vastgesteld dat de ruit per ongeluk is stuk gegaan, betekent dit dat de bewezenverklaring niet uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, zodat hierom de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
4.7
Voorts heeft het Hof ten onrechte als redengevend bewijsmiddel gebezigd de hierboven genoemde verklaring van verdachte, waarin verdachte heeft verklaard dat de ruit per ongeluk kapot is gegaan (zie in dit verband onder meer H.R. 18 juni 1996, NJ 1996, 750; H.R. 30 november 1999, NJ 2000, 93; H.R. 16 april 2004, NJB 2004, pag. 1316, nr. 105; H.R. 27 maart 2001, NJB 2001, pag. 817, 87; H.R. 20 juni 2006, NJ 2006, 358; alsmede H.R. 13 maart 2007, LJN AZ6013). Ook hierom is de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed.
4.8
Wellicht ten overvloede wordt nog opgemerkt dat het Hof, indien de bewezenverklaring niet reeds op grond van het hierbovenstaande onvoldoende met redenen is omkleed, ook niet voldoende heeft gereageerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt, zodat (in dat geval) het arrest en/of de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is/zijn omkleed.
DAT
Op vorenstaande gronden het u Edelhoogachtbaar College moge behagen, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanige uitspraak als uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.
Spijkenisse, 24 april 2008
Advocaat