HR, 18-03-2008, nr. 03288/06
ECLI:NL:PHR:2008:BC4463
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-03-2008
- Zaaknummer
03288/06
- LJN
BC4463
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BC4463, Uitspraak, Hoge Raad, 18‑03‑2008; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2006:AY7270, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BC4463
ECLI:NL:PHR:2008:BC4463, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 18‑03‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BC4463
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2006:AY7270
Beroepschrift, Hoge Raad, 23‑04‑2007
- Wetingang
art. 294 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NJ 2008, 264 met annotatie van T.M.C.J. Schalken
NbSr 2008/146
NJ 2008, 264 met annotatie van T.M. Schalken
Uitspraak 18‑03‑2008
Inhoudsindicatie
Hulp bij zelfdoding. Art. 294.2 Sr. Stichting De Einder. Klacht over het causaal verband tussen de geboden hulp en de zelfdoding. Bij de vraag of verdachte behulpzaam is geweest of middelen heeft verschaft a.b.i. art. 294.2 Sr gaat het erom of verdachte het door zijn handelen voor de ander mogelijk of gemakkelijk heeft gemaakt om zichzelf te doden, terwijl voor de strafbaarheid daarnaast niet meer wordt vereist dan dat de zelfdoding heeft plaatsgevonden.
18 maart 2008
Strafkamer
nr. 03288/06
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 31 augustus 2006, nummer 23/006480-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1932, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Alkmaar van 7 december 2005 - de verdachte ter zake van 1. "opzettelijk een ander bij zelfdoding behulpzaam zijn en hem de middelen daartoe verschaffen, terwijl de zelfdoding volgt" en 2. "opzettelijk handelen in strijd met een voorschrift gesteld bij artikel 2, derde lid, van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Bij de Hoge Raad is een geschrift van de verdachte ingekomen. Omdat volgens art. 437, tweede lid, Sv uitsluitend een raadsman namens de verdachte middelen van cassatie kan indienen, kan de Hoge Raad dit geschrift niet beschouwen als een schriftuur houdende middelen van cassatie en zal hij op dit geschrift dus geen acht slaan.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Bewezenverklaring en bewijsvoering
3.1. De tenlastelegging onder 1 is toegesneden op art. 294, tweede lid, Sr. Ten laste van de verdachte is daarvan bewezenverklaard dat:
"[JvT] in de periode van 9 november 2003 tot en met 10 november 2003 in [plaats] zelfdoding heeft gepleegd, waarbij hij, verdachte, [JvT] op tijdstippen in de periode van 1 juli 2003 tot en met 10 november 2003 in [plaats] en/of [plaats] opzettelijk behulpzaam is geweest en [JvT] middelen daartoe heeft verschaft, terwijl die zelfdoding is gevolgd, hebbende hij, verdachte, daarbij opzettelijk
- brieven geschreven en ondertekend en verzonden aan [JvT], inhoudende informatie en/of instructies met betrekking tot zelfdoding, te weten:
* een brief (offerte), gedateerd 8 augustus 2003, waarin het boek "[genaamd ...]" onder de aandacht werd gebracht met daarbij de zinsnede:
"gebruik van de Virtuele Apotheek"
en
* een brief gedateerd 10 augustus 2005 (de Hoge Raad leest: 2003), waarin de volgende passage is opgenomen: "Beschikt iemand over bepaalde medicijnen en vraagt hij of zij zich af of die te gebruiken zijn voor beëindiging van eigen leven, dan informeren wij op verzoek over hetgeen in de ons ter beschikking staande literatuur is gepubliceerd met betrekking tot eventuele risico's en de dodelijke dosis of dodelijke combinatie der beschikbare middelen, alsmede de wijze van innemen. Een nauwkeurige opgave van de in uw bezit zijnde medicijnen (aantal, sterkte in mg, naam, ook van de werkzame stof) is dan noodzakelijk."
en
* een brief, gedateerd 23 augustus 2003, waarin de volgende passages zijn opgenomen: "Naar aanleiding van uw brief van 21/08/03 deel ik u mede dat, als u kiest voor een methode met een dodelijke overdosis of combinatie, er misschien wel een mogelijkheid is. ... Als het u lukt door klagen een zwaardere dosis te krijgen zou u kunnen gaan sparen voor een hoeveelheid die levensgevaarlijk is en in combinatie met een pijnstiller (zie verderop) dodelijk. Die pijnstiller zou u kunnen krijgen door zoveel Traxene te sparen dat u door ruiling over het gewenste mengsel kunt beschikken. ... In uw geval zou een overdosis van 40 x 20 mg Tranxene en 30 x 150 mg Depronal een geschikt mengsel kunnen zijn."
en
* een brief (met bijlage), gedateerd 26 augustus 2003, waarin de volgende passages zijn opgenomen: "Naar aanleiding van uw brief van 21/8/03 deel ik u het volgende mede. U noemde Efecor, ik vond EFEXOR, merknaam voor venlafaxine, antidepressivum uit de groep serotonine-heropnameremmers waartoe ook Prozac behoort. [W]*) noemt medicijnen uit deze groep "minder giftig en dus geen ideale zelfmoordmiddelen. U vroeg naar de werking van andere Antidepressiva. Op bijlage een overzicht van bekende tricyclische antidepressiva, met name generieke stof en Merknamen. Daaruit kun je afleiden dat Amitriptyline het meest voor de hand ligt, het wordt ook vaak voorgeschreven. Bij pillen van 10 mg betekent dat wel dat 600 pillen moeten worden verpoederd (bij 25 mg 240 pillen) en dat bij het innemen aanvullend ook een slaapmiddel moet worden gebruikt (+ alcohol en tevoren antibraakmiddel) Voor het klein maken van de pillen is een tabletvergruizer bij de apotheek verkrijgbaar. Succes met uw verdere maatregelen."
en
* een brief, gedateerd 4 november 2003, waarin de volgende passage is opgenomen:
"Uw verzoek inzake de virtuele apotheek zal ik in gedachten houden tot iemand zich aanmeld die erbij past.", welke brief was voorzien van een geel door verdachte geschreven memobriefje met de volgende tekst: "stuurt u mij 80 T 10 mg U ontvangt dan 30 D 150 mg"
en
- 30 capsules Depronal verstrekt en verzonden aan [JvT] en geruild met [JvT] tegen 80 tabletten Tranxene;"
3.2. De bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
(a) de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Sinds ongeveer 1993 ben ik werkzaam als suïcidecounselor. De Stichting [A] is door mij opgericht in 1994. De stichting begeleidt en informeert mensen met een doodswens. In de periode van 1 juli 2003 tot en met 10 november 2003 heb ik als suïcidecounselor voor de Stichting [A] schriftelijk contact gehad met [JvT]. Zij had mij geschreven dat zij een einde aan haar leven wilde maken. Ik heb haar daarbij hulp geboden. Ik heb haar vier brieven geschreven die in het dossier zijn gevoegd en waarvan de inhoud mij thans door de voorzitter wordt voorgehouden: een brief van 8 augustus 2003 waarin ik haar attendeer op mijn boek "[genaamd ...]", een brief van 10 augustus 2003 waarin ik [JvT] erop wijs dat Stichting [A] informeert over het gebruik van medicijnen bij beëindiging van het eigen leven, een brief van 23 augustus 2003, een brief van 26 augustus 2003 waarin ik reageer op een brief van [JvT] van 21 augustus 2003 en een brief van 4 november 2003 waarin ik [JvT] mededeel dat ik haar verzoek inzake de virtuele apotheek in gedachten zal houden tot iemand zich aanmeldt die erbij past. Ik heb [JvT] door middel van deze brieven laten weten dat ik zou bemiddelen bij het ruilen van medicijnen. Deze medicijnen zijn slechts op voorschrift verkrijgbaar. Ik heb [JvT] het advies gegeven Tranxene op te sparen en een gedeelte daarvan naar mij te sturen. Ik zou dit medicijn ruilen tegen een ander geneesmiddel dat een dodelijke combinatie vormt met Tranxene. Ik heb inderdaad Tranxene van [JvT] ontvangen. Ik ben over de schreef gegaan door [JvT] te helpen bij haar suïcide".
(b) een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik heb een boek geschreven met de titel "[genaamd ...]". Daarin staan mijn ervaringen die ik heb met patiënten (het hof begrijpt: mensen die zich tot hem wenden met een doodswens). Het boek is geschreven voor hulpverleners en mensen die er over denken om ook counselor te worden. Ik heb ook de brochure geschreven "[genaamd ...]". In de brochure staan verschillende methodes om het leven te beëindigen. Als mensen kiezen voor inname van medicijnen kan ik ze daarover informeren. Ik kan voor ze opzoeken wat bepaalde medicijnen voor hen kunnen betekenen. Ik heb de brochure aan haar opgestuurd.
Ik heb van [JvT] 80 tabletten Tranxene ontvangen en heb haar 30 capsules Depronal gestuurd. Ik had die Depronal ontvangen van een paar oudere dames met wie ik al acht jaar contact heb. Ik heb dat verborgen willen houden, omdat ik weet dat dat juridisch gezien een omstreden handeling is. Volgens mij had [JvT] zelf nog 80 tabletten Tranxene. Ik ben niet bevoegd om geneesmiddelen af te leveren.
[JvT] koos voor een methode van een dodelijke dosis medicijnen. Omdat zij de beschikking had over Tranxene is een combinatie met Depronal één van de mogelijkheden. Dat is een beproefde methode. De middelen versterken elkaar. Je gaat dood als je een voldoende mengsel van deze medicijnen inneemt.
Ik heb een brief aan [JvT] gestuurd. Dat is de brief die u me getoond heeft, gedateerd 4 november 2003. Aan die brief zit een geel memobriefje. De laatste twee letters "mg" zijn duidelijk in mijn handschrift. Ik heb dat briefje geschreven".
(c) een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [NvT]:
"Ik ben de vader van [JvT], geboren op [geboortedatum] 1978, gewoond hebbende op het adres [a-straat 1] te [plaats]. [JvT] is in haar woning om het leven gekomen op 9 of 10 november 2003.
Op 10 november 2003 ben ik naar de woning van [JvT] gereden en heb ik aangebeld aan de voordeur. Er werd niet opengedaan. Ik heb een sleutel van de achterdeur en ben via die deur de woning binnengegaan. Ik zag dat [JvT] in bed lag. Haar hand voelde koud aan. Ik zag dat er wit schuim in haar neusgaten zat. Ik heb mijn vrouw gebeld en haar gevraagd om dokter en politie te bellen. De politie kwam bij de woning aan. Ook de schouwarts is gekomen en heeft geconstateerd dat [JvT] was overleden.
[Verbalisant 1] van de technische recherche attendeerde mij erop dat in de hals van [JvT] een lichte afdruk van een elastiek te zien was. Onder het hoofd van [JvT] lag een plastic zak en een kussensloop. Ik heb in eerste instantie die plastic zak niet gezien. Ik merkte die zak pas op toen [verbalisant 1] en de schouwarts het daarover hadden.
Ik vond in de woning afscheidsbrieven, onder anderen voor mij en mijn vrouw. Daarnaast vond ik een boekje "[genaamd ...]". In dat boekje zat een brief, geschreven door de auteur van het boek, [verdachte]. Ik wierp een blik op die brief. Ik zag onder meer de aanhef "[JvT]" en een zinsnede waarin geadviseerd werd om medicijnen achter te houden.
Er zijn brieven van [verdachte] in de woning van [JvT] aangetroffen. Er is een brief, gedateerd 4 november 2003, waarin [verdachte] schrijft dat hij het verzoek inzake de virtuele apotheek in gedachten zal houden tot iemand zich aanmeldt die erbij past. Aan die brief zit een geel zelfklevend memobriefje met de tekst: "stuurt U mij 80 T 10 mg U ontvangt dan 30 D 150 mg". [JvT] kreeg Tranxene voorgeschreven door de huisarts.
Ik heb begrepen dat u de brieven die ik bij [JvT] heb aangetroffen en het boekje "[genaamd ...]" via onze huisarts heeft ontvangen".
(d) een formulier van het verslag van de gemeentelijke lijkschouwer aan de Officier van Justitie, voor zover inhoudende:
"Ondergetekende [arts 1], gemeentelijk lijkschouwer, verklaart het lijk van [JvT], geboren op [geboortedatum] 1978, gewoond hebbende te [plaats], te hebben geschouwd; verklaart er niet van overtuigd te zijn dat de dood ten gevolge van een natuurlijke oorzaak is ingetreden. De schouw vond plaats op 10 november 2003, thuis. Het beeld past bij suïcide door medicatie en verstikking".
(e) een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 10 november 2003 heb ik een onderzoek ingesteld naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van een vrouw. Het slachtoffer, [JvT] werd aangetroffen door haar vader, [NvT], te [plaats], [a-straat 1]. Het slachtoffer werd door mij liggend in bed aangetroffen. Uit de neusgaten van het slachtoffer kwam enig schuim. Onder het hoofd van het slachtoffer lag een kussensloop met daaromheen een plastic pedaalemmerzak. Om deze pedaalemmerzak zat een elastiekje. De sloop voelde klam aan en aan de binnenzijde van de plastic zak was vocht aanwezig. Bij het onderzoek van het lichaam, samen met de GGD-arts [arts 1], werd in de hals van het slachtoffer een lichte insnoering aangetroffen.
Op verzoek van de officier van justitie werd op 12 november 2003 door de GGD-arts [arts 2] een bloedmonster van het slachtoffer afgenomen. Het bloedmonster werd aan mij ter beschikking gesteld en zal worden gezonden naar het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk."
(f) een verslag van de gerechtelijk deskundige dr. K.J. Lusthof, apotheker-toxicoloog, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, voor zover inhoudende:
"In het bloed van [JvT] werden (dextro)propoxyfeen en desmehtyldiazepam, beide in werkzame concentratie, aangetoond.
Propoxyfeen =dextropropoxyfeen, merknaam Depronal(r).
Desmethyldiazepam is een bendodiazepine.
Desmethyldiazepam is als zodanig het werkzame bestanddeel van diverse producenten, maar kan ook in het lichaam ontstaan door omzetting van een ander benzodiazepine, zoals diazepam en clorazepaat (Tranxene(r)).
De dempende effecten van (dextro)propoxyfeen en desmethyldiazepam op de hersenen kunnen worden opgeteld. In dit geval is dat echter onvoldoende om het overlijden van [JvT] te verklaren. Mogelijk heeft ademhalingsbelemmering (mede) een rol gespeeld bij het overlijden".
(g) een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 10 november 2003 werd melding gemaakt van de niet natuurlijke dood/lijkvinding te [plaats] van [JvT]. Op diverse tijdstippen werden mij bescheiden ter hand gesteld ten behoeve van het onderzoek. Deze zijn in beslag genomen. Als los opgenomen documenten worden onder nummers 6 tot en met 21 de inbeslaggenomen bescheiden bij dit dossier gevoegd".
(h) een geschrift, voor zover inhoudende:
"Offerte.
[JvT]
[a-straat 1]
[postcode] [plaats]
[plaats], 8 augustus 2003.
Verschenen: [genaamd ...].
[verdachte]. Uitgave in eigen beheer.
Met vriendelijke groet,
[verdachte]"
(i) een geschrift, voor zover inhoudende:
"[JvT]
[a-straat 1]
[postcode] [plaats].
[plaats], 10 augustus 2003.
Geachte [JvT],
Naar aanleiding van uw brief met verzoek om informatie, zend ik u hierbij een folder van Stichting [A], alsmede informatie over het boek "[genaamd ...]".
Beschikt iemand over bepaalde medicijnen en vraagt hij of zij zich af of die te gebruiken zijn voor beëindiging van eigen leven, dan informeren wij op verzoek over hetgeen in de ons ter beschikking staande literatuur is gepubliceerd met betrekking tot eventuele risico's en de dodelijke dosis of dodelijke combinatie der beschikbare middelen, alsmede de wijze van innemen. Een nauwkeurige opgave van de in uw bezit zijnde medicijnen (aantal, sterkte in mg, naam, ook van de werkzame stof) is dan noodzakelijk.
Met vriendelijke groet,
[verdachte]."
(j) een geschrift, voor zover inhoudende:
"[JvT]
[a-straat 1]
[postcode] [plaats].
[plaats], 23 augustus 2003.
Geachte [JvT],
Naar aanleiding van uw brief van 21/08/03 deel ik u mede dat, als u kiest voor een methode met een dodelijke overdosis of combinatie, er misschien wel een mogelijkheid is. ... Als het u lukt door klagen een zwaardere dosis te krijgen zou u kunnen gaan sparen voor een hoeveelheid die levensgevaarlijk is en in combinatie met een pijnstiller (zie verderop) dodelijk. Die pijnstiller zou u kunnen krijgen door zoveel Tranxene te sparen dat u door ruiling over het gewenste mengsel kunt beschikken. ... In uw geval zou een overdosis van 40 x 20 mg Tranxene en 30 x 150 mg Depronal een geschikt mengsel kunnen zijn.
Met vriendelijke groet,
[verdachte]"
(k) een geschrift, voor zover inhoudende:
"[JvT]
[a-straat 1]
[postcode] [plaats].
[plaats], 26 augustus 2003.
Geachte [JvT],
Naar aanleiding van uw brief van 21/8/03 deel ik u het volgende mede. U noemde Efecor, ik vond EFEXOR, merknaam voor venlafaxine, antidepressivum uit de groep serotonine-heropnameremmers waartoe ook Prozac behoort. [W]*) noemt medicijnen uit deze groep "minder giftig en dus geen ideale zelfmoordmiddelen". U vroeg naar de werking van andere Antidepressiva. Op bijlage een overzicht van bekende tricyclische antidepressiva, met name generieke stof en Merknamen. Daaruit kun je afleiden dat Amitriptyline het meest voor de hand ligt, het wordt ook vaak voorgeschreven. Bij pillen van 10 mg betekent dat wel dat 600 pillen moeten worden verpoederd (bij 25 mg 240 pillen) en dat bij het innemen aanvullend ook een slaapmiddel moet worden gebruikt (+ alcohol en tevoren antibraakmiddel) Voor het klein maken van de pillen is een tabletvergruizer bij de apotheek verkrijgbaar. Succes met uw verdere maatregelen.
Met vriendelijke groet,
[verdachte]"
(l) een geschrift, voor zover inhoudende:
"[JvT]
[a-straat 1]
[postcode] [plaats].
[plaats], 4 november 2003.
Geachte [JvT],
Uw verzoek inzake de virtuele apotheek zal ik in gedachten houden tot iemand zich aanmeld die erbij past.
Met vriendelijke groet,
[verdachte]"
(m) een geschrift, zijnde een met de hand geschreven memobriefje (bevestigd aan het onder (l) vermelde geschrift),
inhoudende:
"Stuurt u mij 80 T 10 mg U ontvangt dan 30 D 150 mg"
(n) een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [de huisarts]:
"Ik ben huisarts, verbonden aan de huisartsenpost te [plaats]. Op 9 november 2004 (het hof begrijpt: 2003) werd ik gebeld door [JvT]. Ze vertelde mij over de dreiging van een aankomende suïcide. Ik heb haar gezegd dat zij bij mij kon komen op de huisartsenpost.
Tien minuten later kwam ze bij mij. Ik hoorde van haar het volgende. Ze had van de Stichting [A] capsules van 150 mg Depronal per post ontvangen in ruil voor haar eigen medicijn Tranxene. Ze vertelde dat ze de Depronal had ontvangen, zodat ze een einde aan haar leven kon maken. Ik heb [JvT] verteld dat de ontvangen hoeveelheid Depronal ruim voldoende zou zijn om een einde aan haar leven te maken. Ik kreeg de indruk dat [JvT] een soort dwang voelde de medicijnen die ze had ontvangen in te nemen, terwijl ze het eigenlijk nog niet wilde. Ze kwam dus met een soort hulpvraag bij mij. Ik heb voorgesteld een psychiater te laten komen. [JvT] heeft gewacht op de psychiater, [de psychiater]. Ze heeft een tijd met [de psychiater] gesproken".
(o) een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [de psychiater]:
"Ik ben psychiater, verbonden aan GGZ-centrum [plaats]. Ik verricht diensten als de huisartsenpost te [plaats] daarom vraagt. Op 9 november 2003 werd ik gebeld door arts [de huisarts]. Hij verzocht mij zijn gesprek met [JvT] over te nemen. Ik heb op 9 november 2003 een gesprek gehad met [JvT]. Ze vertelde mij het volgende. Ze had dezelfde week per post een dodelijke dosis medicijnen ontvangen van Stichting [A] in ruil van haar medicijn Tranxene. [JvT] voelde zich nu min of mee verplicht ten opzichte van haar contactpersoon van Stichting [A] om die medicijnen in te nemen. Zij wilde eigenlijk niet dood op dat moment, terwijl aan de andere kant zij doordat die medicijnen thuis lagen de gedachte aan inname niet uit haar hoofd kon zetten. Zij vroeg mij om advies over hoe zij moest omgaan met die medicamenten."
3.3. Het Hof heeft een ter terechtzitting gevoerd verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte behulpzaam is geweest bij de zelfdoding van [JvT], aangezien er geen causaal verband bestaat tussen de door de verdachte aan [JvT] geboden hulp en die zelfdoding. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd, zakelijk weergegeven:
a) De verdachte heeft [JvT] medegedeeld dat het innemen van een combinatie van 30 capsules van 150 mg Depronal en 40 tabletten van 20 mg Tranxene dodelijk zou zijn en hij heeft haar voormelde hoeveelheid Depronal toegezonden. Uit het deskundigenrapport betreffende het toxicologisch onderzoek blijkt dat de in het bloed van [JvT] aangetroffen concentratie van Depronal en Tranxene onvoldoende was om het overlijden te kunnen verklaren. [JvT] heeft derhalve niet overeenkomstig de door de verdachte verschafte informatie gehandeld.
b) Volgens voormeld deskundigenrapport heeft ademhalingsbelemmering mede een rol gespeeld bij het overlijden. De verdachte heeft [JvT] niet geïnformeerd omtrent het gebruik van een plastic zak teneinde verstikking te bevorderen. [JvT] heeft dus haar eigen methode van zelfdoding gekozen, waarbij niet kan worden uitgesloten dat een derde haar daarbij behulpzaam is geweest.
c) [JvT] beschikte reeds omstreeks 4 november 2004 [de Hoge Raad leest: 2003] over de middelen om zichzelf van het leven te beroven, waaronder het door de verdachte aangereikte middel Depronal, maar heeft daarna nog gesproken met huisarts [de huisarts] en de psychiater [de psychiater]. Na haar contacten met [de huisarts] en [de psychiater] heeft zij geen contact meer gehad met de verdachte. De beïnvloeding door de verdachte was toen niet meer concreet en rechtstreeks genoeg om van behulpzaamheid te kunnen spreken.
d) In haar afscheidsbrief rept [JvT] met geen woord over de verdachte en geeft zij zelfs impliciet aan dat hij geen schuld heeft aan haar levensberoving.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De verdachte heeft [JvT] medegedeeld dat het innemen van een combinatie van een bepaalde hoeveelheid Tranxene en een bepaalde hoeveelheid Depronal dodelijk is. Voorts heeft hij haar medegedeeld (zo begrijpt het hof uit het door de verdachte geschreven gele memobriefje, geplakt op de brief van de verdachte aan [JvT] de dato 4 november 2003) dat hij haar de voor zelfdoding benodigde hoeveelheid van 30 capsules van 150 mg Depronal kon doen toekomen op voorwaarde dat zij hem 80 tabletten Tranxene van de in haar bezit zijnde tabletten zou toezenden. Nadat [JvT] hem dit aantal tabletten had toegezonden - en de verdachte aldus wist dat zij daadwerkelijk over Tranxene kon beschikken - heeft hij haar voormelde 30 capsules Depronal geleverd. In het bloed van [JvT] zijn chemische bestanddelen in werkzame concentraties aangetroffen die kunnen worden verklaard door de inname van zowel Tranxene als van Depronal. Het is niet aan redelijke twijfel onderhevig dat deze stoffen een rol hebben gespeeld bij de zelfdoding van [JvT].
Nog daargelaten de vraag in hoeverre er causaal verband dient te bestaan tussen de verleende hulp en de verstrekte middelen en de wijze waarop de zelfdoding uiteindelijk heeft plaats gevonden, is in het onderhavige geval zeker sprake van een dergelijk causaal verband. De door de raadsman aangevoerde, hierboven onder b en d genoemde omstandigheden kunnen daar niet aan af doen.
Ook de onder c genoemde omstandigheid doorbreekt het causale verband geenszins. Uit de verklaringen van de huisarts [de huisarts] en de psychiater [de psychiater] blijkt juist hoezeer de toezending van de medicijnen door de verdachte van invloed is geweest bij [JvT]'s kennelijke worsteling om tot een besluit te komen.
Het verweer wordt derhalve verworpen."
4. Beoordeling van het middel
4.1. Het middel klaagt dat het Hof het verweer dat van hulp bij zelfdoding geen sprake is omdat er geen, althans onvoldoende causaal verband bestaat tussen de door de verdachte geboden hulp en de zelfdoding, ten onrechte en op onbegrijpelijke gronden heeft verworpen.
4.2. Art. 294, tweede lid, Sr luidt aldus:
"Hij die opzettelijk een ander bij zelfdoding behulpzaam is of hem de middelen daartoe verschaft, wordt, indien de zelfdoding volgt, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie. Artikel 293, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing."
4.3. Voor zover het middel berust op de opvatting dat van strafbaarheid ingevolge art. 294, tweede lid, Sr eerst sprake kan zijn indien tussen de geboden hulp en/of de verschafte middelen enerzijds en de zelfdoding anderzijds een causaal verband bestaat, faalt het aangezien die opvatting geen steun vindt in het recht. Bij de vraag of de verdachte behulpzaam is geweest of middelen heeft verschaft zoals bedoeld in art. 294, tweede lid, Sr gaat het erom of de verdachte het door zijn handelen voor de ander mogelijk of gemakkelijker heeft gemaakt om zichzelf te doden, terwijl voor de strafbaarheid daarnaast niet meer wordt vereist dan dat de zelfdoding heeft plaatsgevonden.
4.4. Ook overigens faalt het middel. Gelet op het hiervoor onder 4.3 overwogene geeft het oordeel van het Hof dat in het onderhavige geval bewezen kon worden verklaard dat de verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest en middelen heeft verschaft in de in art. 294, tweede lid, Sr bedoelde zin, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl dat oordeel evenmin onbegrijpelijk is of ontoereikend gemotiveerd, in aanmerking genomen dat het Hof onder meer heeft vastgesteld dat:
(i) de verdachte [JvT] schriftelijk heeft geïnformeerd over de dodelijke combinatie van Depronal en Tranxene;
(ii) de verdachte [JvT] heeft gewezen op de mogelijkheid om door ruiling van overtollige Tranxene Depronal te verkrijgen;
(iii) op initiatief van de verdachte de ruiling plaatsvond, in die zin dat [JvT] de verdachte op diens voorstel 80 tabletten Tranxene heeft toegezonden en de verdachte 30 tabletten Depronal aan [JvT] heeft doen toekomen; en
(iv) in het bloed van [JvT] na de zelfdoding chemische bestanddelen in werkzame concentraties zijn aangetroffen die kunnen worden verklaard door de inname van zowel Tranxene als Depronal.
5. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, W.A.M. van Schendel, J.W. Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 18 maart 2008.
Conclusie 18‑03‑2008
Inhoudsindicatie
Hulp bij zelfdoding. Art. 294.2 Sr. Stichting De Einder. Klacht over het causaal verband tussen de geboden hulp en de zelfdoding. Bij de vraag of verdachte behulpzaam is geweest of middelen heeft verschaft a.b.i. art. 294.2 Sr gaat het erom of verdachte het door zijn handelen voor de ander mogelijk of gemakkelijk heeft gemaakt om zichzelf te doden, terwijl voor de strafbaarheid daarnaast niet meer wordt vereist dan dat de zelfdoding heeft plaatsgevonden.
Nr. 03288/06
Mr. Bleichrodt
Zitting 18 december 2007
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 31 augustus 2006 de verdachte ter zake van 1. "Opzettelijk een ander bij zelfdoding behulpzaam zijn en hem de middelen daartoe verschaffen, terwijl de zelfdoding volgt" en 2. "Opzettelijk handelen in strijd met een voorschrift gesteld bij artikel 2, derde lid, van de Wet op de geneesmiddelenvoorziening" veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
2. Mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, heeft namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
Ook van de verdachte is een brief van 23 april 2007 binnengekomen met daarbij gevoegd een verklaring. Gelet op het feit dat in cassatie alleen een raadsman namens de verdachte middelen van cassatie, gericht tegen de bestreden uitspraak, kan voorstellen, zullen die brief en verklaring hieronder buiten bespreking moeten blijven.
3.1 Het middel bevat de klacht dat een bewijsverweer ten onrechte althans ontoereikend gemotiveerd is verworpen. Dat verweer heeft betrekking op feit 1.
3.2 Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezen verklaard dat:
"[JvT] in de periode van 9 november 2003 tot en met 10 november 2003 in [plaats] zelfdoding heeft gepleegd, waarbij hij, verdachte, [JvT] op tijdstippen in de periode van 1 juli 2003 tot en met 10 november 2003 in [plaats] en/of [plaats] opzettelijk behulpzaam is geweest en [JvT] middelen daartoe heeft verschaft, terwijl die zelfdoding is gevolgd, hebbende hij, verdachte, daarbij opzettelijk
- brieven geschreven en ondertekend en verzonden aan [JvT], inhoudende informatie en/of instructies met betrekking tot zelfdoding, te weten:
* een brief (offerte), gedateerd 8 augustus 2003, waarin het boek "[genaamd ...]" onder de aandacht werd gebracht met daarbij de zinsnede: "gebruik van de Virtuele Apotheek"
en
* een brief gedateerd 10 augustus 2005(1), waarin de volgende passage is opgenomen: "Beschikt iemand over bepaalde medicijnen en vraagt hij of zij zich af of die te gebruiken zijn voor beëindiging van eigen leven, dan informeren wij op verzoek over hetgeen in de ons ter beschikking staande literatuur is gepubliceerd met betrekking tot eventuele risico's en de dodelijke dosis of dodelijke combinatie der beschikbare middelen, alsmede de wijze van innemen. Een nauwkeurige opgave van de in uw bezit zijnde medicijnen (aantal, sterkte in mg, naam, ook van de werkzame stof) is dan noodzakelijk."
en
* een brief, gedateerd 23 augustus 2003, waarin de volgende passages zijn opgenomen:
"Naar aanleiding van uw brief van 21/08/03 deel ik u mede dat, als u kiest voor een methode met een dodelijke overdosis of combinatie, er misschien wel een mogelijkheid is. ... Als het u lukt door klagen een zwaardere dosis te krijgen zou u kunnen gaan sparen voor een hoeveelheid die levensgevaarlijk is en in combinatie met een pijnstiller (zie verderop) dodelijk. Die pijnstiller zou u kunnen krijgen door zoveel Traxene te sparen dat u door ruiling over het gewenste mengsel kunt beschikken. ... In uw geval zou een overdosis van 40 x 20 mg Tranxene en 30 x 150 mg Depronal een geschikt mengsel kunnen zijn."
en
* een brief (met bijlage), gedateerd 26 augustus 2003, waarin de volgende passages zijn opgenomen: "Naar aanleiding van uw brief van 21/8/03 deel ik u het volgende mede. U noemde Efecor, ik vond EFEXOR, merknaam voor venlafaxine, antidepressivum uit de groep serotonine-heropnameremmers waartoe ook Prozac behoort. [W]*) noemt medicijnen uit deze groep "minder giftig en dus geen ideale zelfmoordmiddelen. U vroeg naar de werking van andere Antidepressiva. Op bijlage een overzicht van bekende tricyclische antidepressiva, met name generieke stof en Merknamen. Daaruit kun je afleiden dat Amitriptyline het meest voor de hand ligt, het wordt ook vaak voorgeschreven. Bij pillen van 10 mg betekent dat wel dat 600 pillen moeten worden verpoederd (bij 25 mg 240 pillen) en dat bij het innemen aanvullend ook een slaapmiddel moet worden gebruikt (+ alcohol en tevoren antibraakmiddel) Voor het klein maken van de pillen is een tabletvergruizer bij de apotheek verkrijgbaar. Succes met uw verdere maatregelen."
en
* een brief, gedateerd 4 november 2003, waarin de volgende passage is opgenomen:
"Uw verzoek inzake de virtuele apotheek zal ik in gedachten houden tot iemand zich aanmeld die erbij past.", welke brief was voorzien van een geel door verdachte geschreven memobriefje met de volgende tekst: "stuurt u mij 80 T 10 mg U ontvangt dan 30 D 150 mg"
en
- 30 capsules Depronal verstrekt en verzonden aan [JvT] en geruild met [JvT] tegen 80 tabletten Tranxene"
3.3 De bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende, voozover van belang en zakelijk weergegeven:
"Sinds ongeveer 1993 ben ik werkzaam als suïcidecounselor. De Stichting [A] is door mij opgericht in 1994. De stichting begeleidt en informeert mensen met een doodswens. In de periode van 1 juli 2003 tot en met 10 november 2003 heb ik als suïcidecounselor voor de Stichting [A] schriftelijk contact gehad met [JvT]. Zij had mij geschreven dat zij een einde aan haar leven wilde maken. Ik heb haar daarbij hulp geboden. Ik heb haar vier brieven geschreven die in het dossier zijn gevoegd en waarvan de inhoud mij thans door de voorzitter wordt voorgehouden: een brief van 8 augustus 2003 waarin ik haar attendeer op mijn boek "[genaamd ...]", een brief van 10 augustus 2003 waarin ik [JvT] erop wijs dat Stichting [A] informeert over het gebruik van medicijnen bij beëindiging van het eigen leven, een brief van 23 augustus 2003, een brief van 26 augustus 2003 waarin ik reageer op een brief van [JvT] van 21 augustus 2003 en een brief van 4 november 2003 waarin ik [JvT] mededeel dat ik haar verzoek inzake de virtuele apotheek in gedachten zal houden tot iemand zich aanmeldt die erbij past. Ik heb [JvT] door middel van deze brieven laten weten dat ik zou bemiddelen bij het ruilen van medicijnen. Deze medicijnen zijn slechts op voorschrift verkrijgbaar. Ik heb [JvT] het advies gegeven Tranxene op te sparen en een gedeelte daarvan naar mij te sturen. Ik zou dit medicijn ruilen tegen een ander geneesmiddel dat een dodelijke combinatie vormt met Tranxene. Ik heb inderdaad Tranxene van [JvT] ontvangen. Ik ben over de schreef gegaan door [JvT] te helpen bij haar suïcide".
2. Een proces-verbaal met nummer PL1050/03-254832 van 9 september 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgenummerde blz. 35-57 van proces-verbaal nummer PL1050/04-020107A). Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als op 8 en 9 september 2004 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte:
"Ik heb een boek geschreven met de titel "[genaamd ...]". Daarin staan mijn ervaringen die ik heb met patiënten (het hof begrijpt: mensen die zich tot hem wenden met een doodswens). Het boek is geschreven voor hulpverleners en mensen die er over denken om ook counselor te worden. Ik heb ook de brochure geschreven "[genaamd ...]". In de brochure staan verschillende methodes om het leven te beëindigen. Als mensen kiezen voor inname van medicijnen kan ik ze daarover informeren. Ik kan voor ze opzoeken wat bepaalde medicijnen voor hen kunnen betekenen. Ik heb de brochure aan haar opgestuurd.
Ik heb van [JvT] 80 tabletten Tranxene ontvangen en heb haar 30 capsules Depronal gestuurd. Ik had die Depronal ontvangen van een paar oudere dames met wie ik al acht jaar contact heb. Ik heb dat verborgen willen houden, omdat ik weet dat dat juridisch gezien een omstreden handeling is. Volgens mij had [JvT] zelf nog 80 tabletten Tranxene. Ik ben niet bevoegd om geneesmiddelen af te leveren.
[JvT] koos voor een methode van een dodelijke dosis medicijnen. Omdat zij de beschikking had over Tranxene is een combinatie met Depronal één van de mogelijkheden. Dat is een beproefde methode. De middelen versterken elkaar. Je gaat dood als je een voldoende mengsel van deze medicijnen inneemt.
Ik heb een brief aan [JvT] gestuurd. Dat is de brief die u me getoond heeft, gedateerd 4 november 2003. Aan die brief zit een geel memobriefje. De laatste twee letters "mg" zijn duidelijk in mijn handschrift. Ik heb dat briefje geschreven".
3. Een proces-verbaal met nummer PL1050/03-254832 van 10 januari 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde blz. 9-17 van proces-verbaal nummer PL1050/04-020107). Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als op voormelde datum tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [NvT]:
"Ik ben de vader van [JvT], geboren op [geboortedatum] 1978, gewoond hebbende op het adres [a-straat 1] te [plaats]. [JvT] is in haar woning om het leven gekomen op 9 of 10 november 2003.
Op 10 november 2003 ben ik naar de woning van [JvT] gereden en heb ik aangebeld aan de voordeur. Er werd niet opengedaan. Ik heb een sleutel van de achterdeur en ben via die deur de woning binnengegaan. Ik zag dat [JvT] in bed lag. Haar hand voelde koud aan. Ik zag dat er wit schuim in haar neusgaten zat. Ik heb mijn vrouw gebeld en haar gevraagd om dokter en politie te bellen. De politie kwam bij de woning aan. Ook de schouwarts is gekomen en heeft geconstateerd dat [JvT] was overleden. [Verbalisant 1] van de technische recherche attendeerde mij erop dat in de hals van [JvT] een lichte afdruk van een elastiek te zien was. Onder het hoofd van [JvT] lag een plastic zak en een kussensloop. Ik heb in eerste instantie die plastic zak niet gezien. Ik merkte die zak pas op toen [verbalisant 1] en de schouwarts het daarover hadden.
Ik vond in de woning afscheidsbrieven, onder anderen voor mij en mijn vrouw. Daarnaast vond ik een boekje "[genaamd ...]". In dat boekje zat een brief, geschreven door de auteur van het boek, [verdachte]. Ik wierp een blik op die brief. Ik zag onder meer de aanhef "[JvT]" en een zinsnede waarin geadviseerd werd om medicijnen achter te houden.
Er zijn brieven van [verdachte] in de woning van [JvT] aangetroffen Er is een brief, gedateerd 4 november 2003, waarin [verdachte] schrijft dat hij het verzoek inzake de virtuele apotheek in gedachten zal houden tot iemand zich aanmeldt die erbij past. Aan die brief zit een geel zelfklevend memobriefje met de tekst: "stuurt U mij 80 T 10 mg U ontvangt dan 30 D 150 mg". [JvT] kreeg Tranxene voorgeschreven door de huisarts.
Ik heb begrepen dat u de brieven die ik bij [JvT] heb aangetroffen en het boekje "[genaamd ...]" via onze huisarts heeft ontvangen".
4. Een formulier van het verslag van de gemeentelijk lijkschouwer aan de Officier van Justitie, bedoeld in artikel 10 van de Wet op de lijkbezorging, opgemaakt op 10 november 2003 door [arts 1] (gevoegd als nr. 3 onder "los opgenomen documenten" bij proces-verbaal nummer PL1050/04-020107), voorzover inhoudende, zakelijk weergegeven:
"Ondergetekende [arts 1], gemeentelijk lijkschouwer, verklaart het lijk van [JvT], geboren op [geboortedatum] 1978, gewoond hebbende te [plaats], te hebben geschouwd; verklaart er niet van overtuigd te zijn dat de dood ten gevolge van een natuurlijke oorzaak is ingetreden. De schouw vond plaats op 10 november 2003, thuis. Het beeld past bij suïcide door medicatie en verstikking".
5. Een proces-verbaal met nummer PL1050/03-254832 van 13 november 2003, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde blz. 25-27 van proces-verbaal nummer PL1050/04-020107). Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisant:
"Op 10 november 2003 heb ik een onderzoek ingesteld naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van een vrouw. Het slachtoffer, [JvT] werd aangetroffen door haar vader, [NvT], te [plaats], [a-straat 1]. Het slachtoffer werd door mij liggend in bed aangetroffen. Uit de neusgaten van het slachtoffer kwam enig schuim. Onder het hoofd van het slachtoffer lag een kussensloop met daaromheen een plastic pedaalemmerzak. Om deze pedaalemmerzak zat een elastiekje. De sloop voelde klam aan en aan de binnenzijde van de plastic zak was vocht aanwezig. Bij het onderzoek van het lichaam, samen met de GGD-arts [arts 1], werd in de hals van het slachtoffer een lichte insnoering aangetroffen.
Op verzoek van de officier van justitie werd op 12 november 2003 door de GGD-arts [arts 2] een bloedmonster van het slachtoffer afgenomen. Het bloedmonster werd aan mij ter beschikking gesteld en zal worden gezonden naar het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk.
"
6. Een verslag van de gerechtelijk deskundige dr. K.J Lusthof, apotheker-toxicoloog, verbonden aan het Nederlands Forensich Instituut, zaaknummer 2003.11.18.023, opgemaakt op 23 maart 2004 (gevoegd als nr. 18 onder "los opgenomen documenten" bij proces-verbaal nummer PL1050/04-020107A), voorzover inhoudende, zakelijk weergegeven:
"In het bloed van [JvT] werden (dextro)propoxyfeen en desmehtyldiazepam, beide in werkzame concentratie, aangetoond.
Propoxyfeen =dextropropoxyfeen, merknaam Depronal(r).
Desmethyldiazepam is een bendodiazepine. Desmethyldiazepam is als zodanig het werkzame bestanddeel van diverse producenten, maar kan ook in het lichaam ontstaan door omzetting van een ander benzodiazepine, zoals diazepam en clorazepaat (Tranxene(r)).
De dempende effecten van (dextro)propoxyfeen en desmethyldiazepam op de hersenen kunnen worden opgeteld. In dit geval is dat echter onvoldoende om het overlijden van [JvT] te verklaren. Mogelijk heeft ademhalingsbelemmering (mede) een rol gespeeld bij het overlijden".
7. Een proces-verbaal met nummer PL1050/04-020107 van 28 januari 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde blz. 7-8 van proces-verbaal nummer PL1050/04-020107). Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisant:
"Op 10 november 2003 werd melding gemaakt van de niet natuurlijke dood/lijkvinding te [plaats] van [JvT]. Op diverse tijdstippen werden mij bescheiden ter hand gesteld ten behoeve van het onderzoek. Deze zijn in beslag genomen. Als los opgenomen documenten worden onder nummers 6 tot en met 21 de inbeslaggenomen bescheiden bij dit dossier gevoegd".
8. Een geschrift, (gevoegd als nr. 6 onder "los opgenomen documenten" bij proces-verbaal nummer PL1050/04-020107), voorzover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Offerte.
[JvT]
[a-straat 1]
[postcode] [plaats]
[plaats], 8 augustus 2003.
Verschenen: [genaamd ...].
[verdachte]. Uitgave in eigen beheer.
Met vriendelijke groet,
[verdachte]
9. Een geschrift, (gevoegd als nr. 7 onder "los opgenomen documenten" bij proces-verbaal nummer PL1050/04-020107), voorzover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[JvT]
[a-straat 1]
[postcode] [plaats].
[plaats], 10 augustus 2003.
Geachte [JvT],
Naar aanleiding van uw brief met verzoek om informatie, zend ik u hierbij een folder van Stichting [A], alsmede informatie over het boek "[genaamd ...]".
Beschikt iemand over bepaalde medicijnen en vraagt hij of zij zich af of die te gebruiken zijn voor beëindiging van eigen leven, dan informeren wij op verzoek over hetgeen in de ons ter beschikking staande literatuur is gepubliceerd met betrekking tot eventuele risico's en de dodelijke dosis of dodelijke combinatie der beschikbare middelen, alsmede de wijze van innemen. Een nauwkeurige opgave van de in uw bezit zijnde medicijnen (aantal, sterkte in mg, naam, ook van de werkzame stof) is dan noodzakelijk.
Met vriendelijke groet,
[verdachte].
10. Een geschrift, (gevoegd als nr. 8 onder "los opgenomen documenten" bij proces-verbaal nummer PL1050/04-020107), voorzover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[JvT]
[a-straat 1]
[postcode] [plaats].
[plaats], 23 augustus 2003.
Geachte [JvT],
Naar aanleiding van uw brief van 21/08/03 deel ik u mede dat, als u kiest voor een methode met een dodelijke overdosis of combinatie, er misschien wel een mogelijkheid is. ... Als het u lukt door klagen een zwaardere dosis te krijgen zou u kunnen gaan sparen voor een hoeveelheid die levensgevaarlijk is en in combinatie met een pijnstiller (zie verderop) dodelijk. Die pijnstiller zou u kunnen krijgen door zoveel Tranxene te sparen dat u door ruiling over het gewenste mengsel kunt beschikken. ... In uw geval zou een overdosis van 40 x 20 mg Tranxene en 30 x 150 mg Depronal een geschikt mengsel kunnen zijn.
Met vriendelijke groet,
[verdachte]
11. Een geschrift, (gevoegd als nr. 9 onder "los opgenomen documenten" bij proces-verbaal nummer PL1050/04-020107), voorzover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[JvT]
[a-straat 1]
[postcode] [plaats].
[plaats], 26 augustus 2003.
Geachte [JvT],
Naar aanleiding van uw brief van 21/8/03 deel ik u het volgende mede. U noemde Efecor, ik vond EFEXOR, merknaam voor venlafaxine, antidepressivum uit de groep serotonine-heropnameremmers waartoe ook Prozac behoort. [W]*) noemt medicijnen uit deze groep "minder giftig en dus geen ideale zelfmoordmiddelen". U vroeg naar de werking van andere Antidepressiva. Op bijlage een overzicht van bekende tricyclische antidepressiva, met name generieke stof en Merknamen. Daaruit kun je afleiden dat Amitriptyline het meest voor de hand ligt, het wordt ook vaak voorgeschreven. Bij pillen van 10 mg betekent dat wel dat 600 pillen moeten worden verpoederd (bij 25 mg 240 pillen) en dat bij het innemen aanvullend ook een slaapmiddel moet worden gebruikt (+ alcohol en tevoren antibraakmiddel) Voor het klein maken van de pillen is een tabletvergruizer bij de apotheek verkrijgbaar. Succes met uw verdere maatregelen.
Met vriendelijke groet,
[verdachte]
12. Een geschrift, (gevoegd als nr. 10 "los opgenomen documenten" bij proces-verbaal nummer PL1050/04-020107), voorzover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[JvT]
[a-straat 1]
[postcode] [plaats].
[plaats], 4 november 2003.
Geachte [JvT],
Uw verzoek inzake de virtuele apotheek zal ik in gedachten houden tot iemand zich aanmeld die erbij past.
Met vriendelijke groet,
[verdachte]
13. Een geschrift, zijnde een met de hand geschreven memobriefje (bevestigd aan het onder 12 vermelde geschrift), inhoudende:
"Stuurt u mij 80 T 10 mg U ontvangt dan 30 D 150 mg"
14. Een proces-verbaal met nummer PL1050/03-254832 van 16 juni 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde blz. 30-31 van proces-verbaal nummer PL1050/04-020107A). Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als op voormelde datum tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [de huisarts]:
"Ik ben huisarts, verbonden aan de huisartsenpost te [plaats]. Op 9 november 2004 (het hof begrijpt: 2003) werd ik gebeld door [JvT]. Ze vertelde mij over de dreiging van een aankomende suïcide. Ik heb haar gezegd dat zij bij mij kon komen op de huisartsenpost. Tien minuten later kwam ze bij mij. Ik hoorde van haar het volgende. Ze had van de Stichting [A] capsules van 150 mg Depronal per post ontvangen in ruil voor haar eigen medicijn Tranxene. Ze vertelde dat ze de Depronal had ontvangen, zodat ze een einde aan haar leven kon maken. Ik heb [JvT] verteld dat de ontvangen hoeveelheid Depronal ruim voldoende zou zijn om een einde aan haar leven te maken. Ik kreeg de indruk dat [JvT] een soort dwang voelde de medicijnen die ze had ontvangen in te nemen, terwijl ze het eigenlijk nog niet wilde. Ze kwam dus met een soort hulpvraag bij mij. Ik heb voorgesteld een psychiater te laten komen. [JvT] heeft gewacht op de psychiater, [de psychiater]. Ze heeft een tijd met [de psychiater] gesproken".
15. Een proces-verbaal met nummer PL1050/03-254832 van 17 juni 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde blz. 32-34 van proces-verbaal nummer PL1050/04-020107A). Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als op voormelde datum tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [de psychiater]:
"Ik ben psychiater, verbonden aan GGZ-centrum [plaats]. Ik verricht diensten als de huisartsenpost te [plaats] daarom vraagt. Op 9 november 2003 werd ik gebeld door arts [de huisarts]. Hij verzocht mij zijn gesprek met [JvT] over te nemen. Ik heb op 9 november 2003 een gesprek gehad met [JvT]. Ze vertelde mij het volgende. Ze had dezelfde week per post een dodelijke dosis medicijnen ontvangen van Stichting [A] in ruil van haar medicijn Tranxene. [JvT] voelde zich nu min of mee verplicht ten opzichte van haar contactpersoon van Stichting [A] om die medicijnen in te nemen. Zij wilde eigenlijk niet dood op dat moment, terwijl aan de andere kant zij doordat die medicijnen thuis lagen de gedachte aan inname niet uit haar hoofd kon zetten. Zij vroeg mij om advies over hoe zij moest omgaan met die medicamenten."
3.4 Het Hof heeft het in de toelichting op het middel weergegeven, ter terechtzitting van het Hof gevoerde, verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte behulpzaam is geweest bij de zelfdoding van [JvT], aangezien er geen causaal verband bestaat tussen de door de verdachte aan [JvT] geboden hulp en die zelfdoding. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd, zakelijk weergegeven:
a) De verdachte heeft [JvT] medegedeeld dat het innemen van een combinatie van 30 capsules van 150 mg Depronal en 40 tabletten van 20 mg Tranxene dodelijk zou zijn en hij heeft haar voormelde hoeveelheid Depronal toegezonden. Uit het deskundigenrapport betreffende het toxicologisch onderzoek blijkt dat de in het bloed van [JvT] aangetroffen concentratie van Depronal en Tranxene onvoldoende was om het overlijden te kunnen verklaren. [JvT] heeft derhalve niet overeenkomstig de door de verdachte verschafte informatie gehandeld.
b) Volgens voormeld deskundigenrapport heeft ademhalingsbelemmering mede een rol gespeeld bij het overlijden. De verdachte heeft [JvT] niet geïnformeerd omtrent het gebruik van een plastic zak teneinde verstikking te bevorderen. [JvT] heeft dus haar eigen methode van zelfdoding gekozen, waarbij niet kan worden uitgesloten dat een derde haar daarbij behulpzaam is geweest.
c) [JvT] beschikte reeds omstreeks 4 november 2004 over de middelen om zichzelf van het leven te beroven, waaronder het door de verdachte aangereikte middel Depronal, maar heeft daarna nog gesproken met huisarts [de huisarts] en de psychiater [de psychiater]. Na haar contacten met [de huisarts] en [de psychiater] heeft zij geen contact meer gehad met de verdachte. De beïnvloeding door de verdachte was toen niet meer concreet en rechtstreeks genoeg om van behulpzaamheid te kunnen spreken.
d) In haar afscheidsbrief rept [JvT] met geen woord over de verdachte en geeft zij zelfs impliciet aan dat hij geen schuld heeft aan haar levensberoving.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De verdachte heeft [JvT] medegedeeld dat het innemen van een combinatie van een bepaalde hoeveelheid Tranxene en een bepaalde hoeveelheid Depronal dodelijk is. Voorts heeft hij haar medegedeeld (zo begrijpt het hof uit het door de verdachte geschreven gele memobriefje, geplakt op de brief van de verdachte aan [JvT] de dato 4 november 2003) dat hij haar de voor zelfdoding benodigde hoeveelheid van 30 capsules van 150 mg Depronal kon doen toekomen op voorwaarde dat zij hem 80 tabletten Tranxene van de in haar bezit zijnde tabletten zou toezenden. Nadat [JvT] hem dit aantal tabletten had toegezonden - en de verdachte aldus wist dat zij daadwerkelijk over Tranxene kon beschikken - heeft hij haar voormelde 30 capsules Depronal geleverd. In het bloed van [JvT] zijn chemische bestanddelen in werkzame concentraties aangetroffen die kunnen worden verklaard door de inname van zowel Tranxene als van Depronal. Het is niet aan redelijke twijfel onderhevig dat deze stoffen een rol hebben gespeeld bij de zelfdoding van [JvT].
Nog daargelaten de vraag in hoeverre er causaal verband dient te bestaan tussen de verleende hulp en de verstrekte middelen en de wijze waarop de zelfdoding uiteindelijk heeft plaats gevonden, is in het onderhavige geval zeker sprake van een dergelijke causaal verband. De door de raadsman aangevoerde, hierboven onder b en d genoemde omstandigheden kunnen daar niet aan af doen.
Ook de onder c genoemde omstandigheid doorbreekt het causale verband geenszins. Uit de verklaringen van de huisarts [de huisarts] en de psychiater [de psychiater] blijkt juist hoezeer de toezending van de medicijnen door de verdachte van invloed is geweest bij [JvT]'s kennelijke worsteling om tot een besluit te komen.
Het verweer wordt derhalve verworpen".
3.5 Het middel stelt dat de tekst van art. 294, in het bijzonder het woord "volgt", veronderstelt dat er sprake moet zijn van - rechtstreeks - oorzakelijk verband tussen de geboden hulp en de zelfdoding.
Het klaagt over het oordeel van het Hof dat niet aan redelijke twijfel onderhevig is dat de desbetreffende stoffen een rol hebben gespeeld bij de zelfdoding van [JvT], omdat het Hof daarbij heeft miskend dat uit het rapport van het NFI volgt dat de inname van die stoffen niet tot haar dood heeft geleid, hetgeen erop duidt, mede gelet op de aangetroffen plastic zak, dat [JvT] haar eigen methode van zelfdoding heeft gekozen. Ook wat het Hof overweegt over wat onder c was aangevoerd, neemt niet weg dat [JvT] al enkele dagen vóór de zelfdoding over de door verdachte verstrekte medicijnen beschikte, dat zij in de tussentijd nog contact heeft gehad met haar huisarts en een psychiater, waardoor het oorzakelijke verband tussen het verstrekken van de medicijnen en de uiteindelijke zelfdoding "te ver van elkaar verwijderd is geraakt".
3.6 Het verweer was in het bijzonder toegespitst op de verweten behulpzaamheid, terwijl ook was tenlastegelegd dat de verdachte aan de betrokkene middelen had verschaft tot de zelfdoding. Het Hof spreekt in zijn verwerping van het verweer overigens zowel over verleende hulp als over verstrekte middelen en het verband tussen het een en ander en de zelfdoding. Het Hof heeft ook zowel het behulpzaam zijn als het verschaffen van middelen bewezen verklaard.
3.7 Het lijkt mij toe dat het opgeworpen probleem niet in de sleutel van de causaliteit moet worden geplaatst.
Er is in het geval van medeplichtigheid in de zin van art. 48 Sr altijd een hoofddader en in een zaak als deze een zelf niet strafbare persoon die tot zelfdoding besluit en overgaat.
Bij toepasselijkheid van art. 48 Sr heeft de hoofddader, niet beïnvloed door de handelingen van de medeplichtige, besloten het feit te begaan. De medeplichtige verschaft voorafgaand aan het delict middelen etc. of is bij de uitvoering daarvan behulpzaam.
De wet eist verder niet dat de hulp (in ruime zin opgevat) onontbeerlijk is geweest: het feit dat het misdrijf ook zonder de verleende hulp gepleegd had kunnen worden doet niet af aan de strafbaarheid van degene die de hulp heeft verleend.(2)
HR 8 januari 1985, NJ 1988, 6 had betrekking op medeplichtigheid aan doodslag. De verdachte had onder meer op een bepaald moment iemand die het slachtoffer te hulp wilde schieten, tegengehouden. Op de stelling in het cassatiemiddel dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kon worden afgeleid dat (het - eerdere - slaan door verdachte en) het gedurende hooguit een á twee minuten tegenhouden van een persoon die hulp wilde verlenen aan het slachtoffer, dat door de hoofdverdachte ernstig werd mishandeld en met een mes is gestoken, een adequate causale bijdrage is geweest voor het totstandkomen van het grondfeit, reageerde de Hoge Raad dat aldus een eis wordt gesteld aan medeplichtigheid die geen steun vindt in het recht.(3) De eis dat de medeplichtigheid een adequate oorzaak is geweest van het gronddelict kan dus niet worden gesteld.
Ik realiseer mij dat in deze zaak niet art. 48 Sr maar art. 294 Sr bepalend is en dat volgens de Hoge Raad het begrip behulpzaam zijn in laatstgenoemde bepaling een eigen betekenis heeft.(4) Maar ik zie geen grond waarom voor wat betreft de vraag of een causaliteitsvereiste in de gestelde zin bestaat, geen aansluiting kan worden gezocht bij wat ten aanzien van art. 48 Sr geldt.
3.8 Het voorgaande betekent niet dat wat in het verweer aan de orde is gesteld vanuit een iets andere invalshoek gezien, niet van belang is. Want hoe dan ook zullen de aan de verdachte verweten gedragingen willen ze behulpzaamheid in de zin van art. 294 Sr opleveren, ten minste relevant moeten zijn geweest in het licht van de zelfdoding zoals die uiteindelijk heeft plaatsgevonden; hetzelfde geldt voor het verschaffen van middelen. NLR leidt dat af uit het vereiste dat de zelfdoding is gevolgd.(5) De beoogde en uitgevoerde hulpverlening mag dus, gelet op wat er uiteindelijk is gebeurd, niet een slag in de lucht blijken te zijn geweest. Anders gezegd: de handelingen moeten objectief gezien effect hebben gehad in die zin dat zij de zelfdoding in enigerlei opzicht hebben bevorderd of gemakkelijk gemaakt.(6)
Ook in zoverre kan dus mijns inziens aansluiting worden gezocht bij wat in doctrine en rechtspraak ten aanzien van art. 48 Sr wordt aangenomen. Medeplichtigheid als bedoeld in art. 48 Sr moet objectief gezien het grondfeit op enigerlei wijze hebben bevorderd of gemakkelijk gemaakt, maar niet kan worden geëist dat zij van doorslaggevende betekenis is geweest voor de uitvoering van dat feit, noch dat het grondfeit precies is uitgevoerd op de wijze die de medeplichtige voor ogen stond in die zin dat bijvoorbeeld de verschafte middelen op exact die wijze zijn ingezet als door hem werd beoogd of voorzien.(7) Het antwoord op de retorische vraag in het middel wat rechtens is, indien iemand een pistool verschaft aan een ander om zich daarmee van het leven te beroven, maar de zelfdoding volgt door een sprong van een flatgebouw, moet mijns inziens dus luiden dat dan van strafbare hulpverlening geen sprake is (maar afhankelijk van de omstandigheden misschien wel van het aanzetten tot zelfdoding). Ik meen echter dat niet kan worden volgehouden dat de gang van zaken zoals die door het Hof is vastgesteld, daarmee ook maar enigszins vergelijkbaar is en dat evenmin kan worden gesteld, zoals het middel doet, dat de door verdachte verschafte informatie (en de door hem in strijd met de Wet op de geneesmiddelenvoorziening verschafte Depronal, voeg ik daaraan toe) niet is benut en dat [JvT] haar eigen methode van zelfdoding heeft gekozen.
3.9 Het Hof heeft vastgesteld dat
(i) de verdachte [JvT] schriftelijk heeft geïnformeerd over de dodelijke combinatie van Depronal en Tranxene (een middel dat haar was voorgeschreven en ten aanzien waarvan verdachte haar heeft gesuggereerd een hoeveelheid op te sparen alsmede "door klagen" extra doses te verkrijgen ten behoeve van een ruiling);
(ii) de verdachte [JvT] heeft gewezen op de mogelijkheid om door ruiling van haar overtollige Tranxene Depronal te verkrijgen;
(iii) op initiatief van verdachte de ruiling plaatsvond, in die zin dat [JvT] de verdachte op diens voorstel 80 tabletten Tranxene heeft toegezonden en de verdachte 30 tabletten Depronal aan [JvT] heeft doen toekomen;
(iv) in het bloed van [JvT] na de zelfdoding chemische bestanddelen in werkzame concentraties zijn aangetroffen die kunnen worden verklaard door de inname van zowel Tranxene als Depronal.
3.10 Het tot het bewijs gebruikte rapport van het NFI houdt inderdaad ook in dat de aangetroffen concentraties onvoldoende zijn om het overlijden van [JvT] te verklaren, terwijl uit de bewijsmiddelen verder kan worden afgeleid dat [JvT] mede gebruik heeft gemaakt van een kussensloop, aangebracht in een pedaalemmerzak met daaromheen een elastiekje.
Maar, anders dan het middel stelt, heeft het Hof mijns inziens een en ander niet miskend door te oordelen dat de eerder genoemde stoffen een rol hebben gespeeld bij de zelfdoding van [JvT].
3.11 Het oordeel van het Hof moet aldus worden verstaan dat de hiervoor bedoelde omstandigheid niet wegneemt dat de verdachte een relevante ondersteunende rol heeft gespeeld en dat op zijn bewezenverklaarde handelingen de zelfdoding is gevolgd en niet een gang van zaken die als het ware helemaal vreemd is aan zijn voorafgaande bemoeienissen. In zijn overwegingen ligt verder besloten dat daaraan niet afdoet dat de verdachte de betrokkene niet heeft geïnformeerd over het eventuele gebruik van een zak, omdat hij als deskundige op het gebied van zelfdoding geen voorstander is van het gebruik van een om het hoofd te bevestigen zak. Het gaat hier, zoals de ervaring leert, bepaald niet om een onvoorzienbare aanvulling op een werkwijze die bestaat uit het innemen van medicijnen (zie bijvoorbeeld ook de casus van NJ 1996, 322). Dat moet ook de verdachte bekend geweest zijn.
3.12 's Hofs oordeel geeft mijns inziens niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het kan verder, verweven als het is met een aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval, in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst. Het oordeel is niet onbegrijpelijk ook niet in het licht van wat onder c was aangevoerd, kort gezegd inhoudende dat [JvT] de door de verdachte verschafte Depronal vermoedelijk al een paar dagen in haar bezit had toen de zelfdoding plaatsvond en dat zij in ieder geval in de tussentijd nog contact heeft gehad met haar huisarts en een psychiater aan wie zij daarvan mededeling heeft gedaan. Een en ander doet niets af aan verdachtes aandeel in de gebeurtenissen. Onbegrijpelijk wordt het oordeel uiteraard ook niet in het licht van de omstandigheid dat [JvT] in haar afscheidsbrief met geen woord over de verdachte heeft gerept.
3.13 Het middel is naar mijn mening tevergeefs voorgesteld.
4.1 Ambtshalve heb ik mij de vraag gesteld of de bewezenverklaring ook voor wat betreft het "behulpzaam zijn" voldoende is gemotiveerd. De term is in de tenlastelegging klaarblijkelijk in overeenkomstige zin gebruikt als in art. 294 Sr. Het Hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat de verdachte meer heeft gedaan dan alleen het verschaffen van middelen. Verdachte heeft zich verder bij dat meerdere niet beperkt tot het verschaffen van algemene informatie, maar heeft ook aangegeven hoe de betrokkene ten behoeve van de door hem genoemde verhouding tussen Tranxene en Depronal, zou kunnen zorgen voor een tegen Depronal te ruilen overschot aan Tranxene, opdat haar aldus - langs illegale weg - Depronal zou kunnen worden verschaft.
4.2 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 22 maart 2005, LJN AR8225 verwezen naar HR NJ 1996, 322 en beslist dat er geen goede grond is om aan te nemen dat onder de term "behulpzaam zijn" niet ook gedragingen kunnen vallen die aan de zelfdoding zijn voorafgegaan. Het temporele aspect is dus, anders dan in beginsel het geval is bij het onderscheid tussen de twee vormen van medeplichtigheid van art. 48 Sr, niet bepalend.
Deze zaak verschilt in zoverre van die welke in bedoeld arrest is berecht, dat de laatste bemoeiingen van de verdachte hebben plaatsgevonden enkele dagen voordat de zelfdoding heeft plaatsgevonden. Daarbij zij overigens aangetekend dat de verdachte na de toezending van Depronal ook niets heeft gedaan om aan zijn voorafgaande activiteiten het effect te ontnemen.
Ik maak uit bedoeld arrest (rubriek 3.5) op, dat de Hoge Raad niet de eis stelt zoals die is verwoord in de aan dat arrest voorafgaande conclusie van mijn ambtgenoot Wortel, dat de behulpzaamheid weliswaar (mede) kan bestaan uit handelingen die vóór de zelfdoding hebben plaatsgevonden, doch dat de behulpzaamheid moet voortduren tot en met het moment van de zelfdoding. Anderzijds zal er wel een grens zijn. In zoverre moet wel een verschil worden aangenomen tussen wat gelet op de verstreken tijd nog behulpzaamheid bij zelfdoding kan worden genoemd en wat geldt in het geval van het verschaffen van middelen.
Ik meen echter dat het Hof in dit geval heeft kunnen oordelen dat niet alleen sprake is geweest van het verschaffen van middelen doch ook - en daarmee verweven - van behulpzaamheid bij de zelfdoding in de bewezenverklaarde periode. Het algemene spraakgebruik, dat ingevolge genoemde arresten leidend behoort te zijn, verzet zich er niet tegen in een geval als het onderhavige behulpzaamheid aan te nemen, terwijl naar de Hoge Raad ook heeft overwogen, het desbetreffende oordeel verder afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, de weging en waardering waarvan is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt.
4.3 Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou behoren te maken van zijn bevoegdheid om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik ook overigens niet aangetroffen.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Hier is sprake van een kennelijke verschrijving in de bewezenverklaring. De hier bedoelde brief (bewijsmiddel 9) is gedateerd 10 augustus 2003. De tenlastelegging vermeldt wel de juiste datum. De Hoge Raad kan de bewezenverklaring in voormelde zin verbeterd lezen.
2 Zie NLR aantek. 8 op art. 48 Sr en de daar opgenomen verwijzingen.
3 Overigens zouden de gedragingen van de verdachte in die zaak in haar geheel beschouwd vermoedelijk ook als medeplegen kunnen worden aangemerkt.
4 HR 5 december 1995, NJ 1996, 322 en HR 22 maart 2005, LJN AR8255.
5 NLR aantek 4 op art. 294 Sr.
6 Ten aanzien van bijvoorbeeld de brief van 26 augustus 2003, wanneer deze op zichzelf zou worden beschouwd, kan worden betoogd dat van enig effect geen sprake is. Uiteindelijk hebben antidepressiva en tabletvergruizers geen rol gespeeld.
7 Vgl. in dit verband De Hullu, Materieel Strafrecht, 3e druk, blz. 458. HR 7 april 1998, NJ 1998, 558 rubr. 5.5., HR 10 juni 1997, NJ 1997, 585 en HR 5 januari 1982, NJ 1982, 339: niet zonder meer relevante inlichting (bij uitlokking).
Beroepschrift 23‑04‑2007
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
SCHRIFTUUR
houdende een middel van cassatie
inzake: [verdachte]/OM
parketnr.: 03288/06
datum betekening aanzegging ex art. 435 lid 1 Sv.: 26 februari 2007
raadsman: Mr. Dr. H.K. ter Brake
Mr. Dr. H.K. ter Brake, kantoor houdende te Hoorn aan de Kerkstraat 10, 1621 CW, verklaart als diens raadsman bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1932, wonende te [woonplaats] aan de [adres], [postcode], om in bovenvermelde zaak bijgaand middel van cassatie in te dienen.
Hoorn, 23 april 2007
H.K. ter Brake
Middel
Het recht (art. 294 Sr.) is geschonden en/of op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen (art. 359 lid 3 Sv. jo. art. 415 Sv.) zijn verzuimd, omdat het hof het bewijsverweer dat van hulp bij zelfdoding geen sprake is omdat er geen, althans onvoldoende causaal verband bestaat tussen de door de verdachte geboden hulp en de zelfdoding, ten onrechte en op onbegrijpelijke gronden en/of ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen;
Toelichting
1
Blijkens zijn aldaar overgelegde pleitnota heeft de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep onder meer aangevoerd:
‘Vrijspraak van het onder 1 telastegelegde;
1
Het begrip ‘behulpzaam zijn’ in art. 294 Sr. heeft een eigensoortige, niet aan enige bepaling omtrent de deelneming aan strafbare feiten te ontlenen betekenis, die noch in dat artikel zelf, noch in de totstandkomingsgeschiedenis ervan nader is omlijnd.
Bij de afbakening van dit begrip zal daarom aansluiting dienen te worden gezocht bij het algemeen spraakgebruik, terwijl de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van ‘behulpzaam zijn’ in belangrijke mate afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waarvan de weging en waardering is voorbehouden aan de feitenrechter.
2
Dit is in de kern samengevat de opvatting van de Hoge Raad omtrent de betekenis van dit begrip. Zie: HR 5 december 1995, NJ 1996, 322 (Mulder) en HR 22 maart 2005, nr. 01853/04, LJN: AR8225 (Muns).
3
De hulp die kliënt [naam 1] heeft verleend heeft om een aantal redenen niet bijgedragen aan de zelfdoding door [naam 1] en daarom is kliënt daarbij — volgens de letter van de wet maar ook naar algemeen spraakgebruik — niet behulpzaam geweest. Zoals de Advocaat-Generaal Mr. J. Wortel in zijn conclusie bij het Muns arrest stelt moet de behulpzaamheid (om als zodanig gekwalificeerd te kunnen worden) voortduren tot en met het moment van zelfdoding, alleen dan kan namelijk worden gezegd dat de behulpzaamheid een voldoende concrete en rechtstreekse invloed heeft op de handelingen waarmee de betrokkene zichzelf het leven beneemt. Anders gezegd, er moet een zeker causaal verband zijn tussen de geboden hulp en de zelfdoding. Dat verband ontbreekt te dezen om de navolgende, uiteenlopende redenen:
- a.
Indien [naam 1] de door kliënt toegezonden 30 capsules Depronal 150 mg tezamen met 40 × 20 mg Tranxene (zie proces-verbaal p. 8, p.10, p. 49, p. 52), overeenkomstig de informatie van kliënt, inderdaad zou hebben ingenomen zou zij daaraan zijn overleden (zie ook de verklaring van huisarts [naam huisarts], p. 31). Uit het deskundigenrapport van het NFI dd 23 maart 2004 blijkt evenwel dat de werkzame concentratie van deze stoffen onvoldoende was om het overlijden te kunnen verklaren. [naam 1] heeft deze hoeveelheden mitsdien niet ingenomen en dus niet overeenkomstig deze informatie gehandeld;
- b.
Volgens datzelfde rapport heeft ademhalingsbelemmering mede een rol gespeeld bij het overlijden, maar kliënt heeft [naam 1] niet geïnformeerd omtrent de methode van gebruikmaking van een (aangetroffen) plastic zak teneinde verstikking te bevorderen en zou haar daaromtrent ook nimmer informeren, juist omdat dat geen humane wijze van zelfdoding is. [naam 1] heeft dus haar eigen methode van zelfdoding gekozen;
In dit verband merk ik nog op dat niet uitgesloten kan worden geacht dat een ander aanwezig en behulpzaam is geweest bij de zelfdoding van [naam 1], omdat anders niet kan worden verklaard wie de plastic pedaalemmerzak die om haar hals gesnoerd heeft gezeten heeft afgedaan, terwijl op het aanrecht een leeg blikje bier stond dat niet van [naam 1] was omdat zij thuis nooit bier dronk (zie proces-verbaal p. 12 en p. 25, verklaringen vader van [naam 1] en [naam 2]);
- c.
Hoewel [naam 1] reeds omstreeks 4 november 2004 (bedoeld is: 2003) de (deels door kliënt aangereikte) middelen had zichzelf van het leven te beroven, heeft zij over haar voorgenomen besluit zich van het leven te beroven en het bezit van die middelen op 9 november 2004 (bedoeld is: 2003) gesproken met haar huisarts Drs. [naam huisarts] (zie proces-verbaal p. 12 en p. 30) en daarna met psychiater Drs. [naam psychiater] (zie proces-verbaal p. 32). Zie ook onderdeel 9 en 10 van deze pleitnota. Daarna en tot haar dood is er tussen kliënt en [naam 1] geen contact meer geweest. Door de interventie van deze medici werd het causaal verband tussen het optreden van kliënt en de uiteindelijke zelfdoding verbroken. De regie van kliënt viel weg en werd (zeer gebrekkig !) overgenomen door deze medici. De beïnvloeding door kliënt was toen niet meer concreet en rechtstreeks genoeg om van behulpzaamheid te kunnen spreken;
- d.
In haar afscheidsbrief (proces-verbaal p. 01) rept [naam 1] met geen woord (meer) over kliënt en geeft zij impliciet zelfs aan dat kliënt geen schuld heeft aan haar levensberoving:
Maar onthou het is mijn leven en ik heb het gedaan. Jullie hebben hier geen schuld aan.
4
Bij deze stand van zaken is het (oorzakelijke) verband tussen de handelwijze van kliënt en de uiteindelijke dood van [naam 1] zo ver verwijderd (en zelfs onduidelijk), dat van behulpzaamheid in de zin van art. 294 Sr. en naar algemeen spraakgebruik niet kan worden gesproken. Mitsdien moet kliënt van het onder 1 telastegelegde worden vrijgesproken.’
2
Naar aanleiding van dit verweer heeft het hof in het bestreden arrest als volgt overwogen en beslist:
‘De verdachte heeft [naam 1] medegedeeld dat het innemen van een combinatie van een bepaalde hoeveelheid Tranxene en een bepaalde hoeveelheid Depronal dodelijk is. Voorts heeft hij haar medegedeeld (zo begrijpt het hof uit het door de verdachte geschreven gele memobriefje, geplakt op de brief van de verdachte aan [naam 1] de dato 4 november 2003) dat hij haar de voor zelfdoding benodigde hoeveelheid van 30 capsules van 150 mg Depronal kon doen toekomen op voorwaarde dat zij hem 80 tabletten Tranxene van de in haar bezit zijnde tabletten zou toezenden. Nadat [naam 1] hem dit aantal tabletten had toegezonden — en de verdachte aldus wist dat zij daadwerkelijk over Tranxene kon beschikken — heeft hij haar voormelde 30 capsules Depronal geleverd. In het bloed van [naam 1] zijn chemische bestanddelen in werkzame concentraties aangetroffen die kunnen worden verklaard door de inname van zowel Tranxene als van Depronal. Het is niet aan redelijke twijfel onderhevig dat deze stoffen een rol hebben gespeeld bij de zelfdoding van [naam 1].
Nog daargelaten de vraag in hoeverre er causaal verband dient te bestaan tussen de verleende hulp en de verstrekte middelen en de wijze waarop de zelfdoding uiteindelijk heeft plaats gevonden, is in het onderhavige geval zeker sprake van een dergelijk causaal verband. De door de raadsman aangevoerde, hierboven onder b en d genoemde omstandigheden kunnen daar niet aan afdoen.
Ook de onder c genoemde omstandigheid doorbreekt het causale verband geenszins. Uit de verklaringen van de huisarts [naam huisarts] en de psychiater [naam psychiater] blijkt juist hoezeer de toezending van de medicijnen door de verdachte van invloed is geweest bij [naam 1]'s kennelijke worsteling om tot een besluit te komen.
Het verweer wordt derhalve verworpen.’
3
De vraag of en in hoeverre er causaal verband moet bestaan tussen de geboden hulp bij en/of de verschaffing van middelen tot het plegen van zelfdoding en de zelfdodingshandelingen zelve is voorzover ik kan nagaan in de jurisprudentie nog niet uitdrukkelijk aan de orde gekomen. In haar dissertatie: ‘De normatieve grondslagen van het Nederlandse euthanasierecht’ (2006) gaat Dr. Esther Pans op deze vraag niet in, ook niet daar waar zij het bestreden arrest bespreekt. Zij plaatst het onderhavige arrest in de sleutel van de gangbare jurisprudentie, welke een strikte interpretatie van art. 294 Sr. voorstaat, in die zin dat slechts lichte vormen van hulp zijn toegestaan zoals het voeren van gesprekken, het doen van louter informatieve mededelingen, het bieden van morele steun en het enkele aanwezig zijn bij de zelfdoding (p. 299/300).
4
In HR 22 maart 2005, nr. 01853/04, LJN: AR8225 (Muns) heeft Uw Raad omtrent de causaliteitsvraag overwogen dat onder de term behulpzaamheid ook gedragingen kunnen vallen die niet tijdens de uitvoering van de zelfdoding zijn verricht, maar daaraan zijn voorafgegaan. En hoewel het delictsbestanddeel van art. 294 Sr.: ‘indien de zelfdoding volgt’ moet worden aangemerkt als een zogeheten bijkomende voorwaarde voor strafbaarheid, veronderstelt het woord ‘volgt’ in dit bestanddeel niettemin dat er sprake moet zijn van — rechtstreeks — oorzakelijk verband tussen de geboden hulp en de zelfdoding. Maar welke eisen moeten aan dit verband worden gesteld? Wat is rechtens, indien iemand een pistool verschaft aan iemand om zich daarmee van het leven te beroven, maar de zelfdoding volgt door een sprong van een flatgebouw?
5
Waar het hof met betrekking tot onderdeel 3 a van het verweer overweegt dat het niet aan redelijke twijfel onderhevig is dat de betreffende stoffen ‘een rol hebben gespeeld bij de zelfdoding van [naam 1]’ miskent het dat de inname van deze stoffen volgens het rapport van het NFI niet tot haar dood heeft geleid en dat de daartoe beschikbare middelen mitsdien niet — overeenkomstig de informatie van de verdachte — ten volle zijn benut. Dit duidt op niets anders dan dat [naam 1] deze informatie niet heeft benut en haar eigen methode van zelfdoding (zie onderdeel 3 b van het in de pleitnota vervatte verweer) heeft gekozen. Dat is wel degelijk van belang voor de causaliteitsvraag.
6
Waarom de in onderdeel b en d genoemde omstandigheden niet aan het door het hof aangenomen causaal verband kunnen afdoen wordt door het hof in het geheel niet geëxpliciteerd. Kan het kiezen van een eigen, andere methode van zelfdoding door gebruikmaking van (bovendien) een plastic zak teneinde verstikking te bevorderen, in redelijkheid nog worden aangemerkt als het gevolg van de door de verdachte verstrekte informatie en middelen? En hoe is het met elkaar te rijmen dat de verdachte geen schuld heeft aan de dood van [naam 1], maar daar wel behulpzaam bij zou zijn geweest?
7
Dat de toezending van de medicijnen volgens de verklaringen van de interveniërende huisarts [naam huisarts] en psychiater [naam psychiater] volgens het hof ‘van invloed is geweest bij [naam 1]'s kennelijke worsteling om tot een besluit te komen’ neemt niet weg dat het oorzakelijk verband tussen het verstrekken van die medicijnen en de uiteindelijke zelfdoding daardoor wel heel ver, ja te ver van elkaar verwijderd is geraakt, zoals in onderdeel 3 c van eerdergenoemde pleitnota is uiteengezet. Daar komt nog bij dat het er niet toe doet of het besluit van [naam 1] door de verdachte is beïnvloed (quod non), maar of de verdachte behulpzaam is geweest bij de uitvoering van dat besluit. En daarover laat het hof zich te dezen ten onrechte niet uit.
8
Het hof heeft dit verweer mitsdien ten onrechte verworpen en de verwerping daarvan niet naar behoren gemotiveerd. Daarom moet het bestreden arrest worden vernietigd.