Vgl. J.F. Nijboer & C.P.M. Cleiren, Tekst & Commentaar Strafvordering, Kluwer: 6e druk, a.t. 8b bij artikel 359, pag. 1055; G.J.M. Corstens, het Nederlands strafprocesrecht, Kluwer: 5e druk, pagina 704; A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Kluwer’: 5e druk, pagina 221; HR 10 juni 1986, NJ 1987, 133; de conclusie van de advocaat-generaal d.d. 20 maart 2007 in de nog bij Uw Raad lopende zaak met griffienummer 01311/06, waarin de advocaat-generaal ambtshalve concludeert tot vernietiging van het arrest op dezelfde gronden als aangevoerd in dit middel
HR, 05-02-2008, nr. 03225/06
ECLI:NL:HR:2008:BC2922
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
05-02-2008
- Zaaknummer
03225/06
- LJN
BC2922
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BC2922, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑02‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BC2922
ECLI:NL:HR:2008:BC2922, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑02‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BC2922
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑04‑2007
- Wetingang
- Vindplaatsen
NS 2008, 86
NJ 2008, 396 met annotatie van P.A.M. Mevis
NJ 2008, 396 met annotatie van P. Mevis
NbSr 2008/86
Conclusie 05‑02‑2008
Inhoudsindicatie
1. Voldoende feitelijke tll. 2. Strafmotivering en aantekening mondeling vonnis. Ad 1. Het oordeel dat de bewoordingen ‘zich heeft opgehouden’ in art. 2.3, 2e lid, APV Amsterdam voldoende feitelijke betekenis hebben en dat de tll. wat betreft de opgave van het feit voldoet aan de eisen van art. 261.1 Sv, is onjuist, noch onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat ‘zich ophouden’ i.c. kennelijk is gebezigd in de met het spraakgebruik overeenstemmende betekenis van ‘vertoeven’ of ‘verblijven’. Ad 2. De HR herhaalt de relevante overwegingen uit HR LJN BA0422 t.a.v. de wijze waarop een mondeling arrest dient te worden aangetekend in het p.v. t.t.z. Met de verwijzing naar ‘al het vorenstaande’ heeft het Hof kennelijk zowel gedoeld op het bewezenverklaarde feit, de ernst ervan en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan als op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze t.t.z. naar voren zijn gekomen. Die persoonlijke omstandigheden vormen kennelijk meer i.h.b redenen die de oplegging van een werkstraf en een voorwaardelijke vrijheidsstraf, i.p.v. een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf zoals gevorderd door de AG het Hof, hebben bepaald. Aldus bezien is de strafoplegging toereikend gemotiveerd.
Griffienr. 03225/06
Mr Wortel
Zitting:4 december 2007
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Dit cassatieberoep betreft een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam waarbij verzoeker wegens "overtreding van art. 2.3 van de Algemene Plaatselijke Verordening 1994 Amsterdam" is veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 50 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door vijfentwintig dagen hechtenis, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
2. Namens verzoeker heeft mr J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, een schriftuur houdende cassatieklachten ingediend.
3. Het eerste middel bevat de klacht dat art. 359, vijfde lid Sv niet is nageleefd omdat het Hof niet de bijzondere redenen heeft vermeld die de straftoemeting hebben bepaald.
4. Ik blijf koppig volhouden dat er reden is om het met de controle op de strafmotivering rustig aan te doen, met name in die gevallen waarin volkomen voorspelbaar is waarom een bepaalde straf is opgelegd. Ik zie niet waarom de toch al zwaar overbelaste rechter tijd moet besteden aan hetgeen voor zichzelf spreekt. Bij alle warme gedachten aan persoonlijke vrijheid als een krachtig te beschermen rechtsgoed en ook in aanmerking nemend dat detentie de samenleving veel geld kost, spreekt wat mij betreft zéér vanzelf dat degene die ondanks diverse eerdere veroordelingen toch weer over de schreef is gegaan rijp is voor de gevangenis. Als er dan nog iets te bespreken valt, is het hooguit de vraag welke bijzondere redenen er kunnen zijn om die straf niét op te leggen.
5. In dit geval zal ik evenwel geen poging doen de zaak overeind te houden. Hoe summier ook, de voor de straftoemeting relevante factoren moeten worden aangeduid. Dat is een duidelijk wettelijke eis, waaraan hier echt niet is voldaan.
De strafmotivering luidt
"Al het vorenstaande overwegende, acht het hof oplegging van de hierboven vermelde straffen passend en geboden"
maar er is in de aantekening van het mondeling gewezen arrest niets inhoudelijks te vinden dat als het "vorenstaande" is te beschouwen, tenzij men op de bewezenverklaring en/of de verwijzing naar de bewijsmiddelen zou willen wijzen, en dat wordt zelfs mij te gortig.
Het middel treft doel.
6. Het tweede middel behelst de klacht dat de tenlastelegging nietig verklaard had behoren te worden omdat die een onvoldoende (feitelijke) beschrijving van het aan verzoeker verweten feit inhoudt.
7. Ook daarin kan ik de steller van het middel volgen. De tenlastelegging luidt:
"hij op of omstreeks 03 april 2004 in de gemeente Amsterdam op en/of aan de openbare weg, als bedoeld in artikel 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van Amsterdam, te weten de Oudezijds Voorburgwal, zich op of aan die weg heeft opgehouden daar, terwijl redelijkerwijs kon worden aangenomen, dat zulks geschiedde om verdovende middelen, in de zin van Opiumwet, althans daarop gelijkende waar en/of slaap- of kalmeringsmiddelen of daarop gelijkende waar te kopen en/of te koop aan te bieden."
8. Het is een beetje moeizame zin, maar ik vermoed dat "daar" had moeten zijn "door" terwijl COMPAS daarachter een veldje biedt om met vrije tekst te omschrijven waaruit het "zich ophouden" heeft bestaan. In ieder geval meen ik, met de steller van het middel, dat het ontbreken van die nadere omschrijving in deze tenlastelegging onduidelijk maakt wat nu het verwijt is. Van iedereen die om welke reden dan ook over straat loopt, staat, zit of fietst kan worden gezegd dat hij zich daar "ophoudt". Dit is niet een uit zichzelf begrijpelijke aanduiding van verboden gedrag. Daarom zal het ongewone en onwenselijke aspect van dat "zich ophouden", zoals de gemeentelijke wetgever het wenst te bestrijden, in de tenlastelegging moeten worden opgenomen.
9. De beide middelen treffen derhalve doel, zodat ik concludeer tot vernietiging van de bestreden uitspraak, en terug- of verwijzing van de zaak teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 05‑02‑2008
Inhoudsindicatie
1. Voldoende feitelijke tll. 2. Strafmotivering en aantekening mondeling vonnis. Ad 1. Het oordeel dat de bewoordingen ‘zich heeft opgehouden’ in art. 2.3, 2e lid, APV Amsterdam voldoende feitelijke betekenis hebben en dat de tll. wat betreft de opgave van het feit voldoet aan de eisen van art. 261.1 Sv, is onjuist, noch onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat ‘zich ophouden’ i.c. kennelijk is gebezigd in de met het spraakgebruik overeenstemmende betekenis van ‘vertoeven’ of ‘verblijven’. Ad 2. De HR herhaalt de relevante overwegingen uit HR LJN BA0422 t.a.v. de wijze waarop een mondeling arrest dient te worden aangetekend in het p.v. t.t.z. Met de verwijzing naar ‘al het vorenstaande’ heeft het Hof kennelijk zowel gedoeld op het bewezenverklaarde feit, de ernst ervan en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan als op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze t.t.z. naar voren zijn gekomen. Die persoonlijke omstandigheden vormen kennelijk meer i.h.b redenen die de oplegging van een werkstraf en een voorwaardelijke vrijheidsstraf, i.p.v. een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf zoals gevorderd door de AG het Hof, hebben bepaald. Aldus bezien is de strafoplegging toereikend gemotiveerd.
5 februari 2008
Strafkamer
nr. 03225/06
SM/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 4 juli 2006, nummer 23/001283-06, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Amsterdam van 17 maart 2006 - de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 2.3 van de Algemene Plaatselijke Verordening 1994 Amsterdam" veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis alsmede hechtenis voor de duur van 2 weken, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen en de zaak zal verwijzen of terugwijzen, opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel strekt ten betoge dat de tenlastelegging wat betreft de bewoordingen 'zich heeft opgehouden' een onvoldoende duidelijke opgave van het feit behelst, zodat de dagvaarding in zoverre nietig had moeten worden verklaard.
3.2. Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 03 april 2004 in de gemeente Amsterdam op en/of aan de openbare weg, als bedoeld in artikel 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van Amsterdam, te weten de Oudezijds Voorburgwal, zich op of aan die weg heeft opgehouden daar, terwijl redelijkerwijs kon worden aangenomen, dat zulks geschiedde om verdovende middelen, in de zin van Opiumwet, althans daarop gelijkende waar en/of slaap- of kalmeringsmiddelen of daarop gelijkende waar te kopen en/of te koop aan te bieden."
3.3. De klacht faalt. In het bestreden arrest ligt besloten als oordeel van het Hof dat de bewoordingen 'zich heeft opgehouden' voldoende feitelijke betekenis hebben en dat de tenlastelegging wat betreft de opgave van het feit voldoet aan de eisen van art. 261, eerste lid, Sv. Dat oordeel geeft geen blijk van een verkeerde rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat 'zich ophouden' hier kennelijk is gebezigd in de met het spraakgebruik overeenstemmende betekenis van 'vertoeven' of 'verblijven', zodat het kenbare verwijt dat de verdachte werd gemaakt inhield dat hij zich enige tijd ter plekke heeft bevonden.
3.4. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het eerste middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof in zijn arrest niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven die de straf hebben bepaald.
4.2.1. Blijkens de stukken van het geding heeft de enkelvoudige strafkamer van het Hof het arrest overeenkomstig art. 425, vierde lid aanhef en onder c (oud), Sv doen aantekenen in het proces-verbaal van de terechtzitting.
4.2.2. Dat proces-verbaal houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De raadsheer deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van het dossier in deze strafzaak, waaronder:
1. Een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 23 mei 2006.
2. Een bijlage brondocument F170 d.d. 12 april 2004 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] behorend bij het proces-verbaal (...) van 30 juni 2004.
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als (...) mededeling van verbalisant:
"Ik zag dat de verdachte zich ophield op de Oudezijds Voorburgwal. Ambtshalve is mij bekend dat in dit gebied veel nep-dope-verkopers actief zijn. Ik ken de verdachte dan ook ambtshalve als nep-dope-verkoper. (...)".
De verdachte (...) verklaart - zakelijk weergegeven -:
A. Op 3 april 2004 was ik in Amsterdam op de Oudezijds Voorburgwal. Ik verkoop soms nep-drugs om in mijn levensonderhoud te voorzien. Ik weet dat dit niet mag.
B. Ik ben onterecht aangehouden. Ik heb niets gedaan. Ze pakken me steeds zomaar op. Op dit moment gaat het redelijk goed met me. Tot een maand geleden had ik werk via een uitzendbureau. Als ik nu vast kom te zitten, dan kan ik niet werken als ik door het uitzendbureau word opgeroepen. Ik gebruik momenteel medicijnen tegen schizofrenie en depressie. Ik krijg 1 keer per 2 weken een prik bij het RIAGG. Ik moet er straks weer heen. Ik woon nu bij mijn tante. U houdt mij voor dat ik een fors strafblad heb. Dat is niet zo. Wel heb ik eerder boetes opgelegd gekregen. Niet alle boetes zijn terecht. Inmiddels heb ik 2 keer 2 weken hechtenis uitgezeten. Dat vond ik erg vervelend. Ik heb wel eens eerder een werkstraf verricht.
De advocaat-generaal (...) vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot hechtenis voor de duur van 4 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
(...)
AANTEKENING VAN HET MONDELING ARREST
(...)
9. Opgelegde straffen
Het hof:
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 50 (vijftig) uren.
Beveelt dat bij niet naar behoren verrichten van de taakstraf, deze wordt vervangen door hechtenis voor de duur van 25 (vijfentwintig) dagen.
Veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van 2 (twee) weken.
Bepaalt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Al het vorenstaande overwegende, acht het hof oplegging van de hierboven vermelde straffen passend en geboden."
4.3. Art. 425, vierde lid, (oud) Sv - thans art. 425, derde lid, Sv - is op 1 januari 2002 in werking getreden. Voordien bevatte het thans vervallen art. 426d, tweede lid, Sv een vergelijkbare regeling voor mondelinge vonnissen van de enkelvoudige kamer van de rechtbank. Die regeling was op haar beurt vergelijkbaar met de regelingen inzake de mondelinge vonnissen van de politierechter, de kinderrechter, de economische politierechter en de kantonrechter, zoals neergelegd in onder meer art. 378, tweede lid, en art. 395, tweede lid, Sv. De aantekening van al die vonnissen is door de Minister van Justitie vastgesteld in de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in hoger beroep van 2 oktober 1996 (Stcrt. 1996, 197, hierna: de Regeling). Aangezien de Minister voor de aantekening van de mondeling gewezen arresten van de enkelvoudige kamer van het gerechtshof geen nieuwe regeling heeft vastgesteld, moet worden aangenomen dat met de in de aanhef van het vierde lid van art. 425 (oud) Sv bedoelde, door de Minister van Justitie te bepalen wijze waarop een mondeling arrest dient te worden aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting, wordt gedoeld op de Regeling (vgl. HR 19 juni 2007, LJN BA0422).
4.4. Art. 3 van de Regeling houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De aantekening van het mondeling vonnis als bedoeld in artikel 426d, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering dient de navolgende gegevens te bevatten:
(...)
j. opgelegde straf(fen) of maatregel(en) met vermelding van de bijzondere redenen die de straf(fen) hebben bepaald of tot de maatregel(en) hebben geleid."
4.5. Met de verwijzing naar 'al het vorenstaande' heeft het Hof kennelijk zowel gedoeld op het bewezenverklaarde feit, de ernst ervan en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan als op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Die persoonlijke omstandigheden vormen kennelijk de bijzondere redenen die de oplegging van een werkstraf en een voorwaardelijke vrijheidsstraf, in plaats van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf zoals door de Advocaat-Generaal bij het Hof was gevorderd, hebben bepaald. Aldus bezien is de strafoplegging toereikend gemotiveerd.
4.6. Het middel faalt.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst, J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 5 februari 2008.
Mr. Balkema is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Beroepschrift 10‑04‑2007
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
in de zaak van [verdachte], rekwirant van cassatie van een hem betreffende uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, uitgesproken op 4 juli 2006
Rekwirant van cassatie dient hierbij de navolgende middelen in:
Middel I:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder zijn de artikelen 350, 358, 359 en 415 Sv geschonden, nu het hof in zijn arrest niet in het bijzonder de redenen opgeeft die de straf hebben bepaald. Mitsdien lijdt het arrest aan nietigheid.
Toelichting:
1
Het hof heeft rekwirant veroordeeld tot een taakstraf van vijftig uren (te vervangen door hechtenis voor de duur van vijfentwintig dagen) alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaar. Dienaangaande houdt het arrest van het hof in:
‘9. Opgelegde straffen
Het hof:
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf te weten het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 50 (vijftig) uren.
Beveelt dat bij niet naar behoren verrichten van de taakstraf, deze wordt vervangen door hechtenis voor de duur van 25 (vijfentwintig) dagen.
Veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van 2 (twee) weken.
Bepaalt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Al het vorenstaande overwegende, acht het hof de oplegging van de hierboven vermelde straffen passend en geboden.’
2
De hierboven weergegeven ‘strafmotivering’ van het hof bevat — in strijd met artikel 359 lid 5 Sv — geen opgave van de redenen die de door het hof aan rekwirant opgelegde straf hebben bepaald.1. De overweging van het hof inhoudende ‘al het vorenstaande overwegende, acht het hof de oplegging van de hierboven vermelde straffen passend en geboden’ doet hier niets aan af, nu niet blijkt welke omstandigheden het hof bij het opleggen van de straf in overweging heeft genomen.
3
Nu het in artikel 359 lid 5 Sv bepaalde op grond van artikel 359 lid 8 Sv is voorgeschreven op straffe van nietigheid, lijdt het arrest aan nietigheid.
Middel II:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder zijn de artikelen 2.3 APV 1994 Amsterdam, 261, 348, 349, 415 Sv en 6 EVRM geschonden, nu de tenlastelegging onvoldoende feitelijk is omschreven en derhalve in feitelijke aanleg de dagvaarding in zoverre nietig had dienen te worden verklaard. Mitsdien lijdt het arrest aan nietigheid.
Toelichting:
1
Aan rekwirant is blijkens de inleidende dagvaarding tenlastegelegd dat:
‘hij op of omstreeks 03 april 2004 in de gemeente Amsterdam op en/of aan de openbare weg als bedoeld in artikel 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van Amsterdam, te weten de Oudezijds Voorburgwal, zich op of aan die weg heeft opgehouden daar, terwijl redelijkerwijs kon worden aangenomen, dat zulks geschiedde om verdovende middelen,in de zin van de Opiumwet, althans daarop gelijkende waar en/of slaap- of kalmeringsmiddelen of daarop gelijkende waar te kopen en/of te koop aan te bieden;’
2
In de hierboven onder 1 weergegeven inleidende dagvaarding is (nagenoeg) volstaan met het uitsluitend herhalen van de wettelijke delictsomschrijving. Deze tenlastelegging vermeldt niet een voldoende feitelijke omschrijving van het feit waarvan rekwirant wordt verdacht, conform de vereisten ex artikel 261 Sv.2. Immers, uit de tenlastelegging blijkt niet (voldoende feitelijk) op welke wijze rekwirant zich heeft opgehouden zodat redelijkerwijze kon worden aangenomen dat rekwirant met dit ophouden de bedoeling had om verdovende middelen, althans daarop gelijkende waar dan wel slaap- of kalmeringsmiddelen of daarop gelijkende waar te koop aan te bieden. De hierboven weergegeven tenlastelegging maakt derhalve aan rekwirant niet voldoende duidelijk ter zake van welke concrete (strafbare) gedraging rekwirant verdacht wordt, mede gelet op de omstandigheid dat ‘de kennelijke bedoeling’ van rekwirant om genoemde waar te koop aan te bieden naar buiten moet blijken3. (en dit onderdeel van de tenlastelegging derhalve een nadere feitelijke omschrijving vereist, nu niet uit de tenlastelegging blijkt op welke wijze die ‘kennelijke bedoeling’ van rekwirant naar buiten is gebleken). Mitsdien is de tenlastelegging onvoldoende feitelijk en had in feitelijke aanleg de dagvaarding voor zoverre nietig moeten worden verklaard.
3
Het arrest lijdt aan nietigheid.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door Mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan de Prinsengracht 659hs te 1016 HV Amsterdam, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
Amsterdam, 10 april 2007
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 10‑04‑2007
Vgl. G.J.M. Corstens, het Nederlands strafprocesrecht, Kluwer: 5e druk, pagina 532;. J.F. Nijboer & C.P.M. Cleiren, Tekst & Commentaar Strafvordering, Kluwer: 6e druk, a.t.4 bij artikel 261, pag. 840 e.v.
Vgl. in dit kader o.a. HR 17 november 1992, NJ 1993, 409, HR 23 oktober 1990, NJ 1991, 542 (zie ook annotator Schalken onder 4 van zijn noot) en HR 9 januari 1973, NJ 1973, 134.