HR, 22-01-2008, nr. 00102/07
ECLI:NL:HR:2008:BC1314, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-01-2008
- Zaaknummer
00102/07
- LJN
BC1314
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BC1314, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑01‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BC1314
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHARN:2006:AX3978
ECLI:NL:HR:2008:BC1314, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑01‑2008; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2006:AX3978, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BC1314
- Vindplaatsen
Conclusie 22‑01‑2008
Inhoudsindicatie
Kraggenburg-zaak. Vooropgesteld wordt dat ook indien zou moeten worden aangenomen dat de verdediging niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad een persoon die een verklaring tegenover de politie heeft afgelegd te (doen) ondervragen, art. 6 EVRM aan het gebruik tot het bewijs van het p-v van de politie met een dergelijke verklaring niet in de weg staat, als de betrokkenheid van verdachte bij het hem tenlastegelegde feit in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Nr. 00102/07
Mr. Machielse
Zitting 20 november 2007
Conclusie inzake:
[verdachte 2](1)
1. Het Gerechtshof te Arnhem heeft verdachte op 23 mei 2006 voor 1 en 2 telkens: Medeplegen van: Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden, 3: Medeplegen van: Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, 4, 5 en 6 telkens: Medeplegen van: Verkrachting, meermalen gepleegd, en Medeplegen van: Feitelijke aanranding van de eerbaarheid, 7: Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, en 8: Een ander door geweld of een andere feitelijkheid dwingen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar. Voorts heeft het hof beslissingen genomen over de in beslag genomen voorwerpen en over de vorderingen van benadeelde partijen, en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.
2. Mr. F.G.W.M. Huijbers, advocaat te Arnhem, heeft cassatie ingesteld. Mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam heeft een schriftuur ingezonden, houdende vier middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt dat het hof ten grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door in feit 4 een ruimere delictsperiode bewezen te verklaren dan was telastegelegd.
De tenlastelegging van feit 4 luidde, na wijzigingen in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep van 16 maart 2006, dat
"hij in de periode van 15 april 2004 tot en met 17 april 2004 te Kraggenburg, gemeente Noordoostpolder en/of elders in Nederland (meermalen) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], hebbende verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (telkens)
- zijn/hun penis geduwd/gebracht/gekregen in de mond en/of de vagina van die [slachtoffer 2] en/of
- die [slachtoffer 2] een (opblaasbare) dildo in de mond gestopt
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
terwijl hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) die [slachtoffer 2] tegen haar wil heeft/hebben vastgehouden en/of door haar (stelselmatig) te bedreigen en te mishandelen een zodanige bedreigende situatie heeft/hebben doen ontstaan waaraan die [slachtoffer 2] zich niet kon onttrekken en/of
- (dreigend) tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd dat zij haar kleding moest uittrekken en/of de onderbroek van die [slachtoffer 2] van haar lichaam heeft/hebben afgescheurd/gerukt en/of
- die [slachtoffer 2] meermalen (hard) heeft/hebben geslagen op de rug en/of het hoofd, in ieder geval op/tegen het (gehele) lichaam en/of
- die [slachtoffer 2] meermalen (hard) heeft/hebben geslagen met een zweep op haar voeten en/of op het (gehele) lichaam en/of
- een vuurwapen, in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de mond van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gedaan en vervolgens heeft/hebben gezegd "Als je doet wat wij vragen is er niets aan de hand maar als je weigert mee te werken dan schiet ik je met dit pistool in je mond", in ieder geval woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- een vuurwapen, in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben gedrukt in de nek van die [slachtoffer 2] en/of (aldus) voor die [slachtoffer 2] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan
en/of
hij in de periode van 15 april 2004 tot en met 17 april 2004 te Kraggenburg, gemeente Noordoostpolder en/of elders in Nederland (meermalen) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), hierin bestaande dat [slachtoffer 2] werd gedwongen
- de penis van een hond in haar mond te nemen en/of houden
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
terwijl hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) die [slachtoffer 2] tegen haar wil heeft/hebben vastgehouden en/of door haar (stelselmatig) te bedreigen en te mishandelen een zodanige bedreigende situatie heeft/hebben doen ontstaan waaraan die [slachtoffer 2] zich niet kon onttrekken en/of
- (dreigend) tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd dat zij haar kleding moest uittrekken en/of de onderbroek van die [slachtoffer 2] van haar lichaam heeft/hebben afgescheurd/gerukt en/of
- die [slachtoffer 2] meermalen (hard) heeft/hebben geslagen op de rug en/of het hoofd, in ieder geval op/tegen het (gehele) lichaam en/of
- die [slachtoffer 2] meermalen (hard) heeft/hebben geslagen met een zweep op haar voeten en/of op het (gehele) lichaam en/of
- een vuurwapen, in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de mond van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gedaan en vervolgens heeft/hebben gezegd "Als je doet wat wij vragen is er niets aan de hand maar als je weigert mee te werken dan schiet ik je met dit pistool in je mond", in ieder geval woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- een vuurwapen, in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben gedrukt in de nek van die [slachtoffer 2]
en/of (aldus) voor die [slachtoffer 2] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan."
Het hof heeft bewezenverklaard dat
"hij in de periode van 4 april 2004 tot en met 17 april 2004 te Kraggenburg, gemeente Noordoostpolder tezamen en in vereniging met anderen, door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], hebbende verdachte en/of een of meer van zijn mededaders
- zijn/hun penis gebracht in de mond en/of de vagina van die [slachtoffer 2] en
- die [slachtoffer 2] een (opblaasbare) dildo in de mond gestopt
en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte en/of een of meer van zijn mededaders terwijl hij, verdachte en (een of meer van) zijn mededaders die [slachtoffer 2] tegen haar wil heeft/hebben vastgehouden en/of door haar stelselmatig te bedreigen en te mishandelen een zodanige bedreigende situatie heeft/hebben doen ontstaan waaraan die [slachtoffer 2] zich niet kon onttrekken
- die [slachtoffer 2] heeft/hebben geslagen op de rug en het hoofd, en
- die [slachtoffer 2] heeft/hebben geslagen met een zweep op haar voeten en
- een vuurwapen, in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de mond van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gedaan en vervolgens heeft/hebben gezegd "Als je doet wat wij vragen is er niets aan de hand maar als je weigert mee te werken dan schiet ik je met dit pistool in je mond", in ieder geval woorden van gelijke aard en/of strekking en
- een vuurwapen, in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben gedrukt in de nek van die [slachtoffer 2] en (aldus) voor die [slachtoffer 2] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan
en
hij in de periode van 4 april 2004 tot en met 17 april 2004 te Kraggenburg, gemeente Noordoostpolder tezamen en in vereniging met anderen, door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen on/of duldon van een ontuchtige handeling, hierin bestaande dat [slachtoffer 2] werd gedwongen
- de penis van een hond in haar mond te nemen en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) terwijl hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededaders die [slachtoffer 2] tegen haar wil heeft/hebben vastgehouden en door haar (stelselmatig) te bedreigen en te mishandelen een zodanige bedreigende situatie heeft/hebben doen ontstaan waaraan die [slachtoffer 2] zich niet kon onttrekken en
- die [slachtoffer 2] heeft/hebben geslagen op de rug en het hoofd, en
- die [slachtoffer 2] heeft/hebben geslagen met een zweep op haar voeten en
- een vuurwapen, in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de mond van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gedaan en vervolgens heeft/hebben gezegd "Als je doet wat wij vragen is er niets aan de hand maar als je weigert mee te werken dan schiet ik je met dit pistool in je mond", in ieder geval woorden van gelijke aard en/of strekking en
- een vuurwapen, in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben gedrukt in de nek van die [slachtoffer 2] en aldus voor die [slachtoffer 2] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan."
3.2. Inderdaad heeft het hof bewezenverklaard dat de feiten zijn geschied in een periode die ruimer is dan de gewijzigde tenlastelegging toeliet. Maar dat hoeft niet tot vernietiging te leiden. De gedragingen die onder 4 zijn bewezenverklaard zijn beschreven in de bewijsmiddelen 12 en 13. Uit de verklaring van verdachte, bewijsmiddel 22, is af te leiden dat medeverdachte [verdachte 1] de beide slachtoffers op donderdag 15 april 2004 naar de loods van verdachte in Kraggenburg heeft gebracht. Uit bewijsmiddel 12 is op te maken dat beide slachtoffers tot zaterdag 17 april 2004 bij verdachte zijn gebleven. Die zaterdagmiddag wisten beide slachtoffers uit een auto te ontsnappen.
De Hoge Raad kan de vergissing herstellen en in de bewezenverklaring in plaats van 4 april 2004 lezen 15 april 2004. De verbeterd gelezen bewezenverklaring wordt volledig gesteund door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen zodat met vernietiging geen rechtens te respecteren belang is gediend.
Het middel is bij verbeterde lezing tevergeefs voorgesteld.
4.1. Het tweede middel klaagt dat het hof verzuimd heeft te beslissen op het verzoek het slachtoffer [slachtoffer 1] als getuige te horen. Het derde middel klaagt over de verwerping door het hof van het verweer dat de verklaring van deze getuige niet voor het bewijs mocht worden gebezigd. Beide middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
4.2. Op 31 augustus 2005 heeft de advocaat van verdachte per fax aan het hof verzocht om getuigen te doen horen bij de rechter-commissaris. Ter terechtzitting van 1 september 2005 heeft de advocaat van verdachte haar voorkeur uitgesproken voor het horen van drie getuigen, onder wie [slachtoffer 1], ter terechtzitting. De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat de getuige [slachtoffer 1] onvindbaar was. In zijn tussenarrest van 15 september 2005 overwoog het hof:
"De raadsvrouwe heeft verzocht tot het horen van de getuigen: [slachtoffer 2], [slachtoffer 1], [slachtoffer 3], [verdachte 1], [betrokkene 2], [verdachte 3], [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 5]. Het hof wijst dit verzoek toe, waarbij wordt opgemerkt dat om praktische redenen wordt bepaald dat de verhoren bij de rechtercommissaris in de rechtbank te Zwolle zullen plaatsvinden. Met betrekking tot de aangeefsters overweegt het hof in het bijzonder dat het horen ter terechtzitting voorshands niet noodzakelijk wordt geacht, waarbij het hof mede heeft gelet op het belastende karakter van een verhoor.
Het hof is van oordeel dat - mede gelet op het hiervoor overwogene - door het Openbaar Ministerie nogmaals een poging dient te worden ondernomen om de huidige verblijfplaats van de getuige [slachtoffer 1] te achterhalen. Het hof ziet mede om praktische redenen - te weten: de complicaties die bij een planning van een verhoor ter terechtzitting kunnen rijzen nu [slachtoffer 1] waarschijnlijk in het buitenland verblijft - zoals hierboven overwogen af van het horen van de getuige ter terechtzitting."
Ter terechtzitting van 2 december 2005 heeft de advocaat van verdachte verklaard geen afstand te doen van de getuige [slachtoffer 1]. De advocaat-generaal heeft beloofd zich te zullen inspannen om de verblijfplaats van deze getuige te achterhalen. Het hof heeft daarop besloten de zaak naar de rechter-commissaris te verwijzen opdat de getuige [slachtoffer 1] door de rechter-commissaris wordt gehoord in het geval deze getuige alsnog wordt getraceerd. Op 3 februari 2006 heeft het hof deze beslissing herhaald. Ter terechtzitting van 16 maart 2006 deelde de advocaat-generaal mee dat het nog steeds niet was gelukt om de getuige [slachtoffer 1] op te sporen. Ter terechtzitting van 21 april 2006 heeft de advocaat van verdachte aangevoerd dat de getuige [slachtoffer 1] niet is gehoord kunnen worden door de verdediging en dat daarom haar verklaring zonder steunbewijs niet mag worden gebruikt.
In zijn arrest heeft het hof overwogen:
"Vooropgesteld wordt dat in de strafzaak tegen een medeverdachte in hoger beroep uitdrukkelijk door de verdediging is verzocht de getuige [slachtoffer 1] te traceren en deze op te roepen teneinde de getuige te kunnen bevragen. Na enkele vergeefse, maar in de ogen van het hof adequate, pogingen van het Openbaar Ministerie om de verblijfplaats van deze getuige te achterhalen, heeft het hof in die zaak het herhaalde verzoek van de verdediging afgewezen omdat redelijkerwijs niet te verwachten was dat de getuige binnen afzienbare tijd zou verschijnen. In deze zaak is door de verdediging noch in eerste aanleg noch in hoger beroep een zelfstandig verzoek gedaan om de getuige [slachtoffer 1] te horen.
Voor zover de raadsman met zijn verweer heeft willen bepleiten dat de verklaringen van [slachtoffer 1] van het bewijs dienen te worden uitgesloten, ziet het hof daartoe - nu noch in eerste instantie noch tijdens de behandeling in hoger beroep een zelfstandig verzoek is gedaan tot het horen van deze getuige - geen redenen. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de getuigenverklaringen van [slachtoffer 1] wel voldoende steun vinden in de verklaringen van medeverdachten en van de aangeefsters [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2], welke laatste twee getuigen na verwijzing in eerste aanleg ([slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]) en hoger beroep ([slachtoffer 3]) wel in aanwezigheid van de verdediging door de rechter-commissaris zijn gehoord."
4.3. Het verzoek om de getuige [slachtoffer 1] te horen is een verzoek als bedoeld in artikel 315 Sv.(2) Het hof heeft uitdrukkelijk beslist om af te zien van het horen ter terechtzitting van deze getuige, maar heeft wel de stukken in handen van de rechter-commissaris gesteld opdat deze de getuige zou kunnen horen indien zij althans kon worden opgespoord. Wat het hof in zijn eindarrest heeft besloten over het karakter van het verzoek van de verdediging met betrekking tot deze getuige komt mij niet overtuigend over. Het komt mij voor dat er wel degelijk een zelfstandig verzoek is gedaan om deze getuige ter terechtzitting te horen. Waarin het onzelfstandige van het verzoek is gelegen is mij niet helder kunnen worden.
4.4. Maar uit de overwegingen van het hof is meer op te maken. Daaruit blijkt immers dat het openbaar ministerie in een zaak tegen een medeverdachte adequate maar tevergeefs pogingen heeft gedaan om de verblijfplaats van deze getuige te achterhalen en dat redelijkerwijs niet te verwachten is dat de getuige binnen afzienbare tijd ter terechtzitting zou verschijnen. Dat het in de onderhavige zaak anders zou zijn, en dat in deze zaak de getuige wel ter terechtzitting mag worden verwacht lijkt mij niet reëel. In deze overweging ligt dan ook besloten waarom schorsing van het onderzoek ter terechtzitting om deze getuige alsnog op te roepen, maar dan in de zaak van verdachte, niet het belang van het onderzoek zou hebben kunnen dienen. Deze overweging bevat voldoende gegevens om de (impliciete) beslissing van het hof om het onderzoek niet nogmaals aan te houden voor het horen van deze getuige begrijpelijk te maken.
4.5. Onder 3 heeft het hof bewezenverklaard dat
"hij op 18 april 2004 te Kraggenburg, gemeente Noordoostpolder tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft (hebben) hij verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat zij al haar kleding moest uittrekken en (anders) gedwongen zou worden haar kleding uit te doen, in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- die kleding in een vuilniszak gedaan en die zak met kleding meegenomen en in een kast gestopt en
- die [slachtoffer 1] geslagen in het gezicht en tegen de oren en
- de telefoon en geld en de sleutel en documenten van die [slachtoffer 1] afgepakt en
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat zij niet mocht vluchten en dat zij anders vermoord zou worden en dat als zij raar zou doen dat dan de honden haar zouden opeten, in ieder geval woorden van gelijke aard en/of strekking en
- de ramen en deuren van de loods in Kraggenburg afgesloten."
4.6. Deze bewezenverklaring steunt op de verklaringen van verdachte (bewijsmiddel 1, 2, 21, 22, 24), verklaringen van [slachtoffer 1] (bewijsmiddel 3 tot en met 9), de verklaringen van de buren bij wie [slachtoffer 1] op zondag 18 april 2004 naakt kwam aanlopen (bewijsmiddelen 10 en 11), de verklaring van de vriendin van verdachte, [betrokkene 4] (bewijsmiddel 25), de verklaringen van [betrokkene 2] (bewijsmiddel 28, 30, 31, 32, 33, 34, 35), de verklaringen van de vriendin van [verdachte 1], [verdachte 3] (bewijsmiddel 36, 37, 38, 41, 42), de verklaringen van [betrokkene 3], de vriendin van [betrokkene 2] (bewijsmiddel 43, 44), de verklaringen van [verdachte 1] (bewijsmiddel 47, 48 en 50). De verklaringen die de twee andere slachtoffers, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben afgelegd over wat verdachten hun hebben aangedaan kon het hof ook betrekken in zijn overwegingen over het bewijs van feit 3. Dat in feit 3 geen sprake is van het gebruik van een vuurwapen door verdachte is irrelevant.
De verklaring van [slachtoffer 1] vindt dus in ruime mate steun in ander bewijsmateriaal.(3)
Het tweede en derde middel falen.
5.1. Het vierde middel klaagt over het bewijs van feit 7. De betrokkenheid van verdachte bij de feiten zou te zeer toevallig en incidenteel zijn geweest om het misdrijf van artikel 140 Sr te kunnen opleveren.
5.2. Als feit 7 is bewezenverklaard dat
"hij in de periode van 01 februari 2004 tot en met 19 april 2004 Kraggenburg, gemeente Noordoostpolder en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatie die gevormd werd uit onder meer [verdachte 1] en [betrokkene 2] en [verdachte 3] en [betrokkene 3] welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk wederrechtelijke vrijheidsberoving en verkrachting en mensenhandel."
5.3. Het arrest bevat daarnaast nog de volgende bewijsoverwegingen:
"Deelneming aan een criminele organisatie ex artikel 140 Sr (feit 7)
De raadsman heeft in hoger beroep het verweer gevoerd dat niet kan worden gesproken van deelneming aan een criminele organisatie nu er geen sprake is geweest van een samenwerking van personen met een bepaalde structuur, overleg en een gemeenschappelijk doel.
Het hof verwerpt ook dat verweer. Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht deelnemen, is sprake als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, een of meer gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Voor de vaststelling of van dat oogmerk sprake is is dan voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Dat verdachte met een dergelijke wetenschap tezamen met de medeverdachten - weliswaar gedurende een korte periode maar desalniettemin in een gestructureerd verband met enige duurzaamheid waarin verdachte met [verdachte 1] bij de gebeurtenissen in Kraggenburg tot tweemaal toe de boventoon voerde - ook zelf actief en initiërend heeft deelgenomen aan dat samenwerkingsverband volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen en verder nog blijkt uit de overige bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.
Verdachtes betrokkenheid bij de criminele organisatie beperkt zich tot de feiten, zoals die zich tijdens en naar aanleiding van de voorvallen in de loods te Kraggenburg hebben afgespeeld. Niet aannemelijk is dat verdachte binnen het kader van de criminele organisatie betrokken is geweest bij of anderszins wetenschap heeft gehad van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van de aangeefsters eerder in de woning van enkele medeverdachten te Almere of van de vermogensdelicten die door zijn medeverdachten in het kader van de exploitatie van een escortbureau bij enkele klanten zijn begaan.
5.4. De in deze overwegingen tot uitdrukking gebrachte uitleg van het bestanddeel "deelneming" in artikel 140 Sr geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.(4) Tevens heeft het hof in zijn overwegingen tot uitdrukking gebracht dat sprake is geweest van een gestructureerd samenwerkingsverband dat door enige duurzaamheid werd kenmerkt. Ook die uitleg, nu van het bestanddeel "organisatie", geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.(5)
Wat wel mijn verbazing heeft gewekt is dat het hof heeft overwogen dat verdachtes betrokkenheid bij de criminele organisatie zich heeft beperkt tot de feiten zoals die zich in de loods te Kraggenburg hebben afgespeeld. Op zichzelf is dat al wel voldoende nu het gaat om feiten van verschillende aard jegens verschillende slachtoffers, zij het dat die feiten zijn begaan binnen een betrekkelijk kort tijdsbestek. Maar het had voor de hand gelegen als het hof ook rekening had gehouden met het oogmerk om nog andere, zelfs gruwelijkere, feiten in de toekomst te plegen. Ik wijs op de inhoud van bewijsmiddel 29, de verklaring van [betrokkene 2], onder meer inhoudende dat de meisjes verkocht zouden worden naar het buitenland en gebruikt zouden worden voor het maken van films met dierenseks, waarbij verdachte en [verdachte 1] ook de mogelijkheid bespraken om films te gaan maken waarbij ledematen worden afgehakt, bevestigd in bewijsmiddel 30. Deze medeverdachte heeft ook nog in bewijsmiddel 33, 34 en 35 over de plannen voor het maken van afschuwelijke films gesproken. Ook uit bewijsmiddelen 40 en 42, verklaringen van [verdachte 3], blijkt van zulke plannen. Er is dus in het door het hof gebezigde bewijsmateriaal voldoende bewijs voor het bestaan van een oogmerk dat verder strekte dan de strafbare feiten jegens de 3 slachtoffers waarvoor verdachte is veroordeeld. Maar wellicht heeft het hof gemeend dat de tenlastelegging te eng was geconcipieerd om ook het oogmerk op zulke in de toekomst liggende misdrijven mede te omvatten.
Wat daarvan ook zij, het middel faalt.
6. Ambtshalve merk ik nog het volgende op. Namens verdachte is op 31 mei 2006 cassatieberoep ingesteld. In aanmerking genomen dat de verdachte ten tijde van de aanzegging gedetineerd was en inmiddels zestien maanden zijn verstreken, is de redelijke termijn in cassatie overschreden. Dat moet leiden tot strafvermindering.
7. De voorgestelde middelen falen. Het vierde middel kan naar mijn mening met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden verworpen.
8. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het arrest voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Deze zaak hangt samen met nr. 00101/07 ([verdachte 1]) en 00103/07 ([verdachte 3]) waarin ik ook vandaag concludeer.
2 Niet alleen is het verzoek te laat - één dag voor de zitting van 1 september 2005 - en dan nog per fax gedaan, maar ook is het verzoek niet gedaan voor de eerste terechtzitting waarop de zaak van verdachte diende. Artikel 288 lid 1 Sv is dus niet van toepassing.
3 HR 14 april 1998, NJ 1999, 73 m.nt. Knigge; HR 11 januari 2000, NJ 2000, 194; HR 5 december 2006, LJN AZ0690.
4 HR 18 november 1997, NJ 1998, 225 m.nt. De Hullu.
5 HR 22 juli 1985, NJ 1987, 323; HR 6 juni 1989, DD 89.449; HR 5 februari 2002, LJN AD5287; HR 11 april 2006, NJ 2006, 393 m.nt. Buruma.
Uitspraak 22‑01‑2008
Inhoudsindicatie
Kraggenburg-zaak. Vooropgesteld wordt dat ook indien zou moeten worden aangenomen dat de verdediging niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad een persoon die een verklaring tegenover de politie heeft afgelegd te (doen) ondervragen, art. 6 EVRM aan het gebruik tot het bewijs van het p-v van de politie met een dergelijke verklaring niet in de weg staat, als de betrokkenheid van verdachte bij het hem tenlastegelegde feit in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen.
22 januari 2008
Strafkamer
nr. 00102/07
AH/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 23 mei 2006, nummer 21/000900-05 in de strafzaak tegen:
[verdachte 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord, locatie De Marwei" te Leeuwarden.
1. De bestreden uitspraak
1.1. Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Zwolle van 27 januari 2005 - de verdachte ter zake van 1. en 2. telkens opleverende "medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden" en 3. "medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden" en 4., 5. en 6. telkens opleverende "medeplegen van verkrachting, meermalen gepleegd" en "medeplegen van feitelijke aanranding van de eerbaarheid" en 7. "deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven" en 8. "een ander door geweld of een andere feitelijkheid dwingen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren met verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partijen toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd het verweer heeft verworpen dat de verklaringen van [slachtoffer 1] niet tot het bewijs mogen worden gebezigd en dat dientengevolge de bewezenverklaring van de feiten 3, 6 en 8 niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
3.2.1. Het tussenarrest van het Hof van 15 september 2005 in de onderhavige zaak houdt onder meer het volgende in:
"De raadsvrouw heeft verzocht tot het horen van de getuigen: [slachtoffer 2], [slachtoffer 1], [slachtoffer 3], [verdachte 1], [betrokkene 2], [verdachte 3], [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 5]. Het hof wijst dit verzoek toe, waarbij wordt opgemerkt dat om praktische redenen wordt bepaald dat de verhoren bij de rechter-commissaris in de rechtbank te Zwolle zullen plaatsvinden. Met betrekking tot de aangeefsters overweegt het hof in het bijzonder dat het horen ter terechtzitting voorshands niet noodzakelijk wordt geacht, waarbij het hof mede heeft gelet op het belastende karakter van een verhoor.
Het hof is van oordeel dat - mede gelet op het hiervoor overwogene - door het Openbaar Ministerie nogmaals een poging dient te worden ondernomen om de huidige verblijfplaats van de getuige [slachtoffer 1] te achterhalen. Het hof ziet mede om praktische redenen - te weten: de complicaties die bij een planning van een verhoor ter terechtzitting kunnen rijzen nu [slachtoffer 1] waarschijnlijk in het buitenland verblijft - zoals hierboven is overwogen, af van het horen van de getuige ter terechtzitting."
3.2.2. Op de terechtzitting van 2 december 2005 heeft de verdediging gepersisteerd bij een verhoor van de getuige [slachtoffer 1]. Het Hof heeft daarop de zaak wederom naar de Rechter-Commissaris verwezen voor het horen van de getuige [slachtoffer 1]. Ter terechtzitting van 3 februari 2006 heeft het Hof deze beslissing herhaald.
3.2.3. Ten laste van de verdachte is onder 3, 6 en 8 bewezenverklaard dat:
"3.
hij op 18 april 2004 te Kraggenburg, gemeente Noordoostpolder tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft (hebben) hij verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat zij al haar kleding moest uittrekken en (anders) gedwongen zou worden haar kleding uit te doen, in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- die kleding in een vuilniszak gedaan en die zak met kleding meegenomen en in een kast gestopt en
- die [slachtoffer 1] geslagen in het gezicht en tegen de oren en
- de telefoon en geld en de sleutel en documenten van die [slachtoffer 1] afgepakt en
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat zij niet mocht vluchten en dat zij anders vermoord zou worden en dat als zij raar zou doen dat dan de honden haar zouden opeten, in ieder geval woorden van gelijke aard en/of strekking en
- de ramen en deuren van de loods in Kraggenburg afgesloten;
6.
hij op 18 april 2004 te Kraggenburg, gemeente Noordoostpolder tezamen en in vereniging met anderen, door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte en/of een of meer van zijn mededaders
- hun penis geduwd/gebracht in de mond en de anus van die [slachtoffer 1] en
- haar tenen in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht
en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte en/of een of meer van zijn mededaders
- tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat wanneer zij zich niet uit zou kleden, ze haar zouden dwingen om haar kleding uit te doen, in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat als zij raar deed, dat de honden haar dan op zouden eten, in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- die [slachtoffer 1] meermalen heeft/hebben geslagen tegen het hoofd en
- die [slachtoffer 1] heeft/hebben geslagen met een stok op haar borsten en op het gehele lichaam
en aldus voor die [slachtoffer 1] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan
en
hij op 18 april 2004 te Kraggenburg, gemeente Noordoostpolder tezamen en in vereniging met anderen, door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen van een ontuchtige handeling, hierin bestaande dat [slachtoffer 1] werd gedwongen
- de penis van een hond in haar mond te nemen
en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte en/of een of meer van zijn mededaders
- tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat wanneer zij zich niet uit zou kleden, ze haar zouden dwingen om haar kleding uit te doen, in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat als zij raar deed, dat de honden haar dan op zouden eten, in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- die [slachtoffer 1] meermalen heeft/hebben geslagen tegen het hoofd en
- die [slachtoffer 1] heeft/hebben geslagen met een stok op haar borsten en op het gehele lichaam
- het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft/hebben geduwd in de richting van de penis van de hond
en aldus voor die [slachtoffer 1] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
8.
hij in de periode van 4 april 2004 tot en met 18 april 2004 te Kraggenburg, gemeente Noordoostpolder en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, anderen, genaamd [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1], door geweld of één of meer andere feitelijkheden heeft gedwongen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, welk feit is gepleegd door twee of meer verenigde personen, hebbende hij verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s)
- die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 1] tegen hun wil opgesloten en bewaakt en
- die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 1] bedreigd (met een vuurwapen, in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) en mishandeld en
- foto's gemaakt van die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 1] terwijl voornoemden ontbloot waren en zich in verschillende seksuele posities bevonden en
- die foto's geplaatst en/of vervaardigd om te plaatsen op verschillende internetsites en chatboxen (om die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 1] als escorts/prostituees aan te bieden en
- advertenties op het internet geplaatst waarbij die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] werden aangeboden voor het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling en
- meermalen afspraken gemaakt met klanten over/voor het verrichten van seksuele handelingen, door die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3], tegen betaling en
- die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] meermalen meegenomen naar klanten (teneinde daar met die klanten betaalde seks te hebben) en
- die [slachtoffer 3] tegen betaling seksuele handelingen laten verrichten met een of meer klanten en
- die [slachtoffer 1] opgemeten met de bedoeling sm-artikelen op maat voor haar te laten maken en
- contacten gelegd met derden met de bedoeling die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 1] te doen gebruiken voor het maken van films waarbij seks zou plaatsvinden tussen een of meer van genoemde personen en dieren en/of waarbij ledematen van genoemde perso(o)n(en) zouden worden afgesneden en/of waarbij een of meer van de genoemde personen van het leven zouden worden beroofd."
3.2.4. Deze bewezenverklaring berust op de bewijsmiddelen die zijn vermeld in de aanvulling op het verkorte arrest.
3.2.5. Het Hof heeft voorts, voor zover hier van belang, nog het volgende overwogen:
"Namens verdachte heeft de raadsman in hoger beroep het verweer gevoerd dat de verklaringen van de getuige [slachtoffer 1] niet tot het bewijs mogen worden gebezigd omdat de verdediging niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad deze getuige te (doen) ondervragen. Omdat het dossier, als haar verklaring buiten beschouwing moet worden gelaten naar het oordeel van de verdediging te weinig ondersteunend bewijsmateriaal bevat, dient de verdachte te worden vrijgesproken. In de - op essentiële punten - met die van [slachtoffer 1] overeenstemmende verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zou het hof geen bevestiging mogen vinden voor de juistheid van de verklaring van [slachtoffer 1] tegenover de politie omdat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] op elkaar afgestemd zouden zijn en op een aantal punten aanwijsbaar onbetrouwbaar.
Het hof verwerpt dit verweer. Vooropgesteld wordt dat in de strafzaak tegen een medeverdachte in hoger beroep uitdrukkelijk door de verdediging is verzocht de getuige [slachtoffer 1] te traceren en deze op te roepen teneinde de getuige te kunnen bevragen. Na enkele vergeefse, maar in de ogen van het hof adequate, pogingen van het Openbaar Ministerie om de verblijfplaats van deze getuige te achterhalen, heeft het hof in die zaak het herhaalde verzoek van de verdediging afgewezen omdat redelijkerwijs niet te verwachten was dat de getuige binnen afzienbare tijd zou verschijnen. In deze zaak is door de verdediging noch in eerste aanleg noch in hoger beroep een zelfstandig verzoek gedaan om de getuige [slachtoffer 1] te horen.
Voor zover de raadsman met zijn verweer heeft willen bepleiten dat de verklaringen van [slachtoffer 1] van het bewijs dienen te worden uitgesloten, ziet het hof daartoe - nu noch in eerste instantie noch tijdens de behandeling in hoger beroep een zelfstandig verzoek is gedaan tot het horen van deze getuige - geen redenen. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de getuigenverklaringen van [slachtoffer 1] wel voldoende steun vinden in de verklaringen van medeverdachten en van de aangeefsters [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2], welke laatste twee getuigen na verwijzing in eerste aanleg ([slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]) en hoger beroep ([slachtoffer 3]) wel in aanwezigheid van de verdediging door de rechter-commissaris zijn gehoord.
Het verzoek om de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] als zijnde onbetrouwbaar terzijde te schuiven om reden dat deze op elkaar zijn afgestemd, wordt door het hof niet gevolgd. De verklaringen van [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] vertonen - ook op details - opvallend veel overeenkomsten. Dat dit geldt voor de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] is verklaarbaar omdat zij gelijktijdig in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats A] en in de loods aan de [b-straat 1] te Kraggenburg hebben verbleven en ook gezamenlijk zijn gevlucht. Dat hun verklaringen overeenstemmen, zou kunnen zijn ingegeven doordat zij - zoals de raadsman overweegt - veel met elkaar hebben gesproken over hetgeen hun is overkomen. Maar dat zij tekort doen aan wat waarheid is en aan het beeld dat daaruit oprijst van hetgeen zij hebben moeten ervaren in de loods in Kraggenburg als ook eerder (maar zonder dat verdachte daarbij betrokken was) in de woning van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] in [plaats A], neemt het hof niet aan. Voor de verklaring van [slachtoffer 1] geldt dat er geen enkele aanwijzing is dat [slachtoffer 1] de vrouwen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] kent of dat zij na het vertrek uit de loods te Kraggenburg met hen heeft gesproken. Daarbij komt nog dat [slachtoffer 1] een aantal saillante details direct heeft verteld aan de bewoners van het huis waar zij na haar vlucht uit de loods is opgevangen.
Nu hetgeen de aangeefsters feitelijk is overkomen - met name ook ten aanzien van het gebruik van een vuurwapen door verdachte - grotendeels ook wordt bevestigd door en steun vindt in de verklaringen van de medeverdachten en de inhoud van de foto's die in de woning te [plaats A] en in de loods te Kraggenburg zijn genomen, acht het hof de verklaringen van alle drie de aangeefsters betrouwbaar en bruikbaar en zal het deze verklaringen doen meewerken tot het bewijs. Dat de verklaringen op onderdelen van elkaar verschillen en dat het hof de verklaringen van aangeefsters ten aanzien van de aanvang van de vrijheidsberoving in België niet aannemelijk acht, doet daaraan niet af."
3.3. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat ook indien zou moeten worden aangenomen dat de verdediging niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad een persoon die een verklaring tegenover de politie heeft afgelegd te (doen) ondervragen, art. 6 EVRM aan het gebruik tot het bewijs van het proces-verbaal van de politie met een dergelijke verklaring niet in de weg staat, als de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde feit in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen.
3.4. Het Hof heeft onder meer overwogen dat de verklaringen van de getuige [slachtoffer 1] voldoende steun vinden in andere, nader aangeduide bewijsmiddelen. Dat oordeel geeft niet blijk van miskenning van de hiervoor onder 3.3 vooropgestelde regel, is niet onbegrijpelijk en draagt de verwerping van het in het middel bedoelde verweer zelfstandig.
3.5. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het eerste, het tweede en het vierde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, heeft op 31 mei 2006 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
6. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 5 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zes jaren en acht maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 22 januari 2008.